Skip to content

C041 v1.20

C. 41, pp. 2-8.

Dingsdagh den {17170223} 23e Februarij 1717, voor de middagh.

Alle present.

Gesprooken wordende van het requisit onser Heeren en Meesteren raakende seeker huijs erv toebehoorende den gewesene Heer Gouverneur Willem Adriaan van der Stel, welkers inkoop wel gem. Hun Hoogh Achtbaarheden aan ons gedefereert laten, weshalven den burgerraad Hendrik Donkker als eenigste gevolmagtigde van voorsz Heer Van der Stel, de andere overleden wesende, in vergaderingh ontboden, afgevraagt wierd ten welken prijse voorne. erv wel soude konnen ofte mogen afstaan, den welke daar op verthoonde het transport waar bij gesegden Van der Stel die grond hadde gekogt van eene Maria Liefrink1 voor een somme van ƒ300, item quitancie van ‘s heeren geregtigheit en waar bij gerekent de ongelden van het doen van het transport enz. in somma gecalculeert wierd voorne. grond den Heer Van der Stel quam te staan op ƒ350. Verklaarde gezegden burgerraad ‘t selve egter niet minder te derven affstaan als voor ƒ900 gelijk nu twee jaren geleden daar voor g’eijscht was, sonder tot eenige verminderingh te derven treeden. Dan ‘t gunt de vergaderingh wat te duur voorgekomen ende daar benevens aangemerkt zijnde dat den regten eijgenaar selfs tegenwoordigh in ‘t vaderland was, wierd best g’agt onse Heeren en Meesteren sulx te communiceeren2 en den inkoop met permissie aan Hun Wel Edele Hoogh Achtbe. te laten.

Wijders in schuldige opmerkinge genomen zijnde ‘t gunt hoog gemelde Heeren nader koomen te noteeren in evengenoemde letteren, te weten omme deselve in antwoord te dienen wat die bosschen in questie omtrent Constantia met de twee laaste meetinge buijten de limite gevallen wel soude waardigh zijn; en daar omtrent geconsidereert wesende dat de metinge die nu jongst onder eede geschied in allen gevalle onverwerpelijk immers stant behoorde te grijpen ende derhalven van sigh selfs te volgen dat dese wildernisse d’ E. Compe. en niemant anders in eijgendom zijn, dewijle de erfgenamen buijten deselve zoo veel hebben beseten als haar bij de eerste grond caart is toegemeten, sonder dat onder reverentie de vreedige possessie plaats hebben kan, dewijle de tijd van bezit op sijn meest sigh niet verder uijtstrekt als 29 en omtrent na de doot van den donataris drie jaaren gerekent van den 13e Julij 1685 dat dit land door den Heere Van Meijdregt aan den Heer Van der Stel zale. is uijt gegeven tot in ‘t laast van ao. 1714 dat sijne executeurs verboden ende gewaarschout zijn in dese bosschen niet meer hout te kappen; en ‘t gunt ook komt te militeeren tegens ‘t geene d’ erfgenamen van genoemde Van der Stel allegeeren als dat men deselve ongewaarschouwt soude hebben bekeurt ende gecondemneert gelijk den vaandrigh Baarssenburgh ende den burger Claas Maijboom, tegenwoordige gevolmagtigde van meergemelde Heer Simon van der Stel, staande vergadering[h] verscheenen, op de afvrage volmondigh ende eenparigh betuijgde dat de E. Compe. hunnes wetens noit binnen de limiten van Constantia hout heeft gekapt, maar dat ter contrarie de bediendens van hem Van der Stel sulx notoir hebben gedaan buijten hunne bepalinge op ‘s Comps. grond en sulx na volkome interdictie van dien; alle ‘t welke met malkander overwogen ende een ijder der vergaderingh van de waarheijd van dien gepersuadeert wesende, wiert eenparigh gemeijnt het requisit hier boven gemelt daar door komende te vervallen, raadsaam g’acht onse Wel Edele Hoog Achtbe. Heeren ‘t voorenstaande met alle onderdanigheijt in antwoord te schrijven,3 in verwagtinge Hare Hoogh Achtbaarhedens daar mede zullen zijn voldaan.

De pagters van brandewijnen en gedistileerde wateren wederom insteerende omme eenige verstrekkinge van arracq tegens de prijs van hondert Rijxdd. gelijk bij ons onder den 10e deser beslooten was vier leggers by provisie te laten volgen; Zoo is na calculatie wat de E. Compe. jaarlijks tot noodige randsoenen komt te benodigen, op vullen, lekagie enz. goedgevonden ende besloten voorne. versoekkers nog te laten volgen agt leggers offte ijder nogh twee ditos, makende met de vier leggers bevorens aan hen verstrekt twaalf in ‘t geheel, zoo veel als gemeijnt wierd gemist soude konnen werden.

Aldus geresolveert ende g’arresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.

[Signed:] M. DE CHAVONNES.

[Signed:] A. CRANENDONK.

[Signed:] C. v. BEAUMONT.

[Signed:] D. M. PASQUES DE CHAVONNES.

[Signed:] J. B. CRUSE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] In kennisse van mij, Ho. VAN DER MEER PIETERSOON. Rt. en Secrts.

4

C. 41, pp. 9-11.

Maandagh den {17170308} 8e Maar[t] 1717. Extraordinai[r.]

5

Present d’ Wel Edele Hoog Achtb. Heere Henrik Becke[r],6 Raad Ordinaris van India, jongst Gouverneur van ‘t eiland Ceilon , Admiraal deses jaarse retourvloot mitsgrs. Commissaris deses Gouverneme[nts]; d’ Edele Groot Achtb. Heer Maurits Pasques de Chavonnes, Raad Extrs. van India en Gouverneur in loco, benevens den E. Achtb. Ra[ad.]

In deser voege de eere genietende welgemelte Sijn Edele aan ‘t hoofd deser tafel te sien, gaf deselve de vergaderingh te kennen hoe met de receptie der brieven van Hun Edelens de Heeren van de Hooge Regeringe van India tot Batavia heden op de middagh per ‘t schip de Elizabeth aangebragt, gedateert 30e October des verleeden jaars, gesien hebbende ‘t welgemelde Hooge Regeringe behaagt had Sijn Wel Edele op te leggen het ondersoek van ‘s Comp. zaaken ende belangen deses Gouvernements in qualiteit als Commissaris, derhalve dese vergaderingh wijle de tijd tot leetwesen reets zoo verre was ingeschooten, te eerder hadde gedaan convoceeren ten einde de nodige voorstellinge als nu te laten geschieden; daar benevens overleverende geciteerde letteren en daar toe specteerende bijlagen,7 dewelke gelesen zijnde, men onder andere bevond tot bijlagen te hebben twee aparte commissiën, de eene van Admiraal en Opperbevelhebber over de althans repatrieerende retourvloot ende den anderen van Commissaris deses Gouvernements met ordre welgemelde Sijn Edele, zoo aan land als aan boord, in beide de voormelte qualiteiten den volke te moeten doen voorstellen, mitsgrs. daar voor te erkennen; Zoo wierd immediatelijk in de gewoone formalia ‘t luijden der klok deses Casteels als gewapende militie laastgen. commissie den volke gepromulgeert en welgem. Heer Commissaris Becker van een ider in die carracter erkent ende gecongratuleert.8

Blijvende de voorstellinge van Admiraal en Opperbevelhebber der retourvloot volgens het behagen van welgem. Sijn Edele eenige dagen gesurcheert, wijle nogh eenige retourscheepen niet gearriveert waren ende het meeste gros der retourvloote door tegenwind en stilte nog onder ‘t Robben Eijland ten ankker lagh.

Aldus geresolveert ende g’arresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HENRK. BECKER.

[Signed:] M. DE CHAVONNES.

[Signed:] A. CRANENDONK.

[Signed:] C. v. BEAUMONT.

[Signed:] D. M. PASQUES DE CHAVONNES.

[Signed:] J. B. CRUSE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] In kennisse van mij, Ho. VAN DER MEER PIETERSOON. Rt. en Secrts.

C. 41, pp. 12-34.

Dingsdagh den {17170316} 16en Maart 1717, voor de middagh.

Present d’ Wel Edele Hoog Achtbe. Heere Henrik Becker, Raad Ordinaris van India, jongst Gouverneur van ‘t eijland Ceijlon , Admiraal en Opperbevelhebber deser jaarse retourvloot, mitsgrs. Commissaris deses Gouvernements; d’ Edele Groot Achtbe. Heer Maurits Pasques de Chavonnes, Raad Extrs. en Gouverneur alhier, benevens den E. Achtb. Raad van Politie.

Den burger Ernst Fredrik de Swart bij requeste9 versoekkende, tot onderstant sijner huishoudinge, met het benefitie van voor de gaande en komende man coffij te mogen tappen ende verkoopen; Zoo is hem sulx g’accordeert mits geen andere dranken te mogen uijttappen ofte gelagen te zetten.

Vervolgens dat gepresenteert wiert een versoekschrift10 door eenen Francois Bernardus Stoppelaar van Batavia van desen inhout:

Aan den Wel Edelen Hoog A[c]htb. Heere Hendrik Becker - - - nevens den Wel Edelen Gestrengen Heere Maurits Pasques de Chavonnes - - - en den Achtbe. Raad van Politie.

‘Wel Edele Hoog Achtbe., Wel Edele Gestr. en Achtbe. Heeren,’

‘Geeft met dieppe onderdanigheit te kennen Uwe Wel Edele Hoog Achtbe., Wel Edele Gestre. en Agtbares seer nedrigen dienaar, Francoi[s] Bernardus Stoppelaar van Batavia, ao. 1708 op het ship de Overwinnaar voor ondermeester a ƒ24 per maand bescheijden en daarmed[e] door de Francen genomen geweest, sedert aan Madagascar te lande gebragt en van derwaarts met het Engels schip de Sara Galeij op 18e Januarij 1717 alhier aangevoert; hoe den supplt. tegenwoordigh ontbloot sijnde van die middelen waarmede hij eerlijk door de wereld soude kunnen komen, te rade geworden was tot voortsettingh van sijn fortuijn het vaderland te gaan besoeken; derhalven keerden hij sig gants ootmoedigh tot Uwe Wel Edele Hoog Achtb. Wel Edele Gestr. en Achtb. met eerbiedigh versoek dat hij voor eenige qualiteit mogte in dienst genomen en op sodanigen repatrieerend schip geplaast werden als het Uwe Wel Edele Hoog Achtb. behaaglijk zal sijn.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &a.’

Waar op gebesoigneert ende gelet zijnde sijn ongeluk en wederwaardigheeden, hem in dienst der E. Comp. sonder sijn toedoen overgekomen, en dat men onderrigt werd te sijn een goed chirurgijn; Zo is goedgevondem denselven, wederom herstellende, in dienst der E. Comp. aan te neemen in sijn vorige qualiteit van onderchirurgijn en gagie van vier en twintigh guldens ter maand; te meer het schip Middelwout een onderchirurgijn benodigt is.

Van gelijken als nog den wagenrijder Maarten Jansz. Rosijn11 op sijn ernstig versoek gegageert is â drie rijxdaalders per maand ter oorsake dat de E. Compe. niet alleen 17 jaren heeft gediend en reets out van dagen geworden is; maar ook sijnlinker12 oog in dienst van gem. Comp. heeft verlooren, sonder eenige vergoedinge daar voor genoten te hebben.

Waar na den Heer capitain Dominicus Pasques de Chavonnes, als president van den burger crijgsraad, overleverde extract notul in dien raad, aangetekent onder den 15en deser, houdende versoek dat eenen anderen vaandrigh in plaatse van Jacobus van der Heijde, de jonge, mogte aangesteld werden, ten opsigte van sijn onordentelijk gedragh en verdere daar nevens genoemde motiven. Na welkers genome lecture dat vendel toegevoegt is aan den burger David Soullier.13

Wijders produceerde welgemel. Heere Commissaris 2 stux raporten, op Sijn Edelens ordre overgegeven door gecommitteerde schippers en scheepstimmerlieden, behelsende bevinding en slegte gesteldheit der groote mast van ‘t schip Kockenge , item middelen op welken wijse dat defect best zoude sijn te verhelpen, beijde van desen inhout:

Raport aan den Wel Edelen Hoog Achtbe. Heere Hendrik Becker - - -

‘Wel Edele Hoog Achtbe. Heer,’

‘D’ ondergetekende schippers en oppertimmerlieden der scheepen Schellenberg en Boukenroode , door Uwe Wel Edele Hoog Achtb. expres gecommitteert zijnde om de groote mast van het schip de Cockenge naaukeurigh te visiteeren, verklaren bij desen dat wij ons na boort van gemelten bodem hebben vervoegt en tot exacte ondersoeking der voorne. mast noodsakelijk geacht eenige goederen te lossen, waarvan de nat gewordene canneel baalen en cardemon cassen na de wal sijn gevoert en het overige in ‘t schip Schellenbergh geborgen.’

‘Wijders naaukeurige inspectie en visitatie (zo veel doenlijk is geweest om ër bij te konnen komen) gedaan, dog geen andere goederen meer nat maar wel bevonden.’

‘De groote mast op sodanige wijse ontbloot sijnde, hebben wij den selven seer defect bespeurt, dan vermits het ons beter dagte deselve aan de wal met meer commoditeit en sekerheit te ondersoeken, is dat hout van boort na derwaarts gevoert en van nieuws aan alle kanten door ons gevisiteert zijnde, t’ eenemaal buijten staat van gebruijk of reparatie gevonden.’

‘Hiermede verhoopende aan Uwe Wel Edele Hoog Achtb. ordre voldaan en onse commissie volbragt te hebben - - - (Was getekent) Arij Bogaart, Lambert Both, Willem Baarentse Verhaage, Broer Appel. (In margine) Cabo de Goede Hoop, 6en Maart 1717.’

Raport aan den Wel Edele Hoog Achtbaaren Heere Henrik Becker - - -.

‘Wel Edele Hoog Actb. Heere,’

‘Wij ondergetekende schippers en oppertimmerluijden van de scheepen Schellenbergh en Boukenrode , door U E.E. Wel Hoog Achtbaren express gecommitteert tot het besigtigen van de groote mast gestalte van ‘t alhier ter rheede leggende retourschip de Kockenge , geven bij dese nedrig te verstaan dat wij op U E.Es. Wel Edle. g’eerde ordre ons na boord van voorsz bodem, de Kockenge , vervoegt hebbende tot visitatie van dat hout, dog ‘t selve na behoren niet hebbende kunnen visiteeren, is deselve volgens U E.Es. Wel Edele g’eerde bevel ont[t]akelt en aan de wal gesonden.’

‘Hebben na nauwe bespiegeling en besigtinge van alle kanten, deselve t’ eenemaal onbequaam bevonden en g’oordeelt ten dienste dien bodem onnut te zijn.’

‘Wijders hebben wij op U E.Es. g’eerde mandement de groote mast van ‘t schip Schellenbergh (schoon een voet 4 a 5 korter, dog bequaam en goed en in staat zijnde om de reize na ‘t Patria te konnen doen) ontakelt, uijtgeset en in dikgem. schip de Kockenge , geplaast.’

‘Hier mede verhopende aan U E.Es. Wel Edle. Hoog Achtb. ordre voldaan en onse commissie volbragt te hebben - - - (Was getekent) Arij Boogaart, Lambert Both. (In margine) Cabo de Goede Hoop, den 6en Maart 1717.’

Dewelke met aandagt geresumeert wesende, geliefden ‘t Sijn Wel Edele daar op te vervolgen hoe vermits het mancquement van rondhout ten desen comptoire, desselfs gedagten hebbende laten gaan tot redres van dit facheus geval, na ingenomen advijs van zee verstandigen, geen beter middel had konnen uit denkken als de groote mast van het provisieschip, Schellenbergh , dat dog wederom na Batavia moet, te laten overbrengen en dienen in voorn. Kockenge ; want dat de pretieuse retouren van desen bodem hier over te houden leggen, latende onse Heeren en Meesters voor eerst daar af versteeken, aangesien had tot veel nadeel van de E. Compe. de goederen uijt dien bodem over de retourvloot te verdeelen wijle die kielen alle volladen waren, voor onmogelijk het wagten tot men uit Europa van ronthout soude sijn voorsien, seer onseker; Zoo mede omme gesegde Kockenge te ontladen en het voorn. Schellenbergh tot transport dier goederen na ‘t vaderland te emploiieeren een langwijlige tijd zoude vereijssen, behalven dat den laasten bodem nogh vijfthien voet korter wesende als den eersten, almede sijn difficulteit zoude in hebben, latende egter aan ‘t oordeel van den Edele Heer Gouverneur en Raad de vrijheit of een beter expedient wisten aan te thoonen. Edogh alle ‘t welke met aandagtigheit gehoort wesende, sulx eenparigh hebben gelaudeert en sigh daar mede geconformeert.

Van gelijken als door welgem. Heere Commissaris nog ter tafel gelegt wierden vier andere raporten, concernerende hoe voorn. Sijn Wel Edele had doen handelen met 223 balen canneel en elf cassen cardamom in ‘t schip Kockenge voornoemt, vermits sware storm nat geworden, mitsgrs. wat daar af na dat gedroogt, herpakt, wederom afgescheept was. Zoo mede van eenige goederen welke men genootsaakt geweest was in ‘t schip Schellenberg over te geeven omme de mast te konnen visiteren en ligten, zodanigh als bij gem. raporten hier onder kan werden gesien:

Raport aan den Wel Edelen Hoog Achtbaren Heere Hendrik Becker - - -.

‘Wel Edele Hoog Achtbe. Heer,’

‘De ondergetekende door Uwe Wel Edele Hoog Achtbare gecommitteert geweest sijnde tot het behandelen van 223 balen nat gewordene caneel uijt het retourschip de Kockenge ontfangen, verklaren dat het meeste gedeelte der huijden en gonnij waar in deselve genaaijt is geweest, verrot en onbequaam geworden waren, van de caneel zelver 4580 lb. ten eenemaal bedurven en onbruijkbaar bevonden is ende de resterende, na dat wel gedroogt was, wederom gepakt in 166 balen ider van 80 lb. excepto 1 van 60 lb., makende dus te samen 13260 lb. [sic], sijnde genoemde balen geteijkent van no. 1 tot 166.’

‘Hiermede aan Uwe Wel Edele Hoog Achtbe. g’eerde ordre voldaan, en onse commissie verhopende volbragt te hebben sullen w’ met alle respect ons onderschrijven te zijn - - - (Was getekent) P. V. Ligt, Christian Frens en I. T. Rhenius. (In margine) In ‘t Casteel de Goede Hoop, 12en Maart 1717.’

Raport aan den Wel Edelen Hoog Achtbn. Heere Hendrik Becker - - -.

‘Wel Edele Hoog Achtbe. Heer,’

‘De ondergetekende door Uwe Wel Edele Hoog Achtb. gecommitteert geweest sijnde tot het behandelen van 11 cassen natgewordene cardamom uijt het retourschip de Kockenge , hier aan de wal gebragt en genommert met 3, 4, 13, 19, 20, 21, 28, 29, 30, 31 en 32, verklaren deselve ten besten gedroogt en van de gesubscribeerde quantiteit van 2200 lb. wederom in 11 cassen ider van 200 lb., excepto no. 29 bestaande uijt 56 lb., afgepakt te hebben, het gewigt van 2056 lb., gelijk sulx de getekende briefjes in ider cas onder sijn eijgen nommer mede ingelegt ook sullen kunnen aanthonen, sijnde het hoofd der sacken met ‘s Comps. cachet behoorlijk gesegelt. De overige quantiteit van 144 lb. hebben wij ten eenemaal bedurven en onbruijkbaar bevonden.’

‘Hier mede verhopende aan Uwe Wel Edele Hoog Achtb. ordre voldaan en onse commissie volbragt te hebben - - -. (Was getekent) Christian Frens en I. T. Rhenius. (In margine) In ‘t Casteel de Goede Hoop, 12en Maart 1717.’

Rapport aan den Wel Edele Gestr. en Agtb. Heer, de Heer Henricus Becker - - -.

14

‘Wij ondergetekende als expres gecommitteert door den Edele Heer Maurits Pasques de Chavonnes, Raad Extrs. van voornt. India en Gouverneur in loco; op ‘t Ceijlons retour15 de Cokkenge , omme aldaar weder (uijt het schip Schellenbergh ) te ontfangen en te sien inscheepen de balen caneel en sacken pep[er] dewelke door ons in de beginne deser maan[d] uijt gemelte bodem de Cockenge naar ‘t genaemd schip Schellenbergh zijn overgescheept, verklaren dat deselve hebben bestaan in ‘t volgende, namentlijk:’

‘217, segge tweehondert seventhien balen welgeconditioneerde caneel.’

‘308, segge drie hondert agt sacken dito peper, dewelke door de opperhoofden van meergem. schip Schellenbergh , gevult en afgesonden sijn in 341 gonnij sacken.’

‘(Onderstont) In ‘t Ceijlons retour-schip de Cockenge ter rheede van Cabo de Goede Hoop, adij medio Maart 1717. (Was getekent) G. v. Baarssenburgh en Hk. Frappe.’

Rapport aan den Wel Edele Gestr. en Agtb. Heer, de Edele Heer Henricus Becker - - -.

16

‘Wij ondergetekende als expres gecommitteert door den Wel [Ede.] Gestr. Heer Maurits Pasques de Chavonnes, Raad Extrs. van voorn. India en Gouverneur in loco &a. &a., tot het doen openen van het ruijm van ‘t Ceijlons -retourschip de Cockenge , verklaren daar uijt ontlost en zodanigh bevonden en afgescheept te hebben als hier onder staat aangetekent, namentlijk:’

‘Naar de wal.’

‘223, zegge twee hondert drie en twintigh balen beschadigde caneel, en 11, zegge elf cassen beschadigde cardamom.’

‘En naar het schip Schellenberg .’

‘217, zegge twee hondert en seventhien baalen wel geconditioneerde caneel, en 308, zegge drie hondert en agt gonnij zacken zwarte peeper.’

‘(Onderstont) In ‘t Ceijlons retourschip de Cockenge , den 3en Maart 1717. (Was getekent) G. v. Baarssenburg en Hk. Frappe.’

Dewelke gelesen wesende, aangesien wierd volgens ordre van de E. Comp. en bij gevolge voor nootsakelijk en wel; ende wijders op voorstel van Sijn Edele omme d’ zoo evengene. 4580 ponden ten eenemaal bedorve en onbruijkbaar bevonden canneel ten overstaan van den E. fiscaal en twee gecommitteerdens binnen desen Casteele te laten verbranden; mitsgrs. onse Heeren en Meesters bij het generaal schrijvens van ‘t een en ander kennisse te geven, ten einde dese nat geweest sijnde bast benevens de cardamom te konnen onderschijden.

Concernerende de versendinge van de 166 fartels canneel ofte wel hoedanig deselve en wat scheepen verdeelt te worden, meergem. Heere Commissaris van gedagten wesende best te zijn, wijle het schip Kockenge voor de Camer Zeeland repatrieerende, derhalve desen canneel en cardamom reets voor derselver repartitie in India was afgeladen, dat men om de sekerheit deselve op de Zeeuwse scheepen zoude verdeelen, ende dat in de camers tot voorkominge van broeijing, indien dese geinfecteerde goederen tegen gedagten niet al te wel mogten gedroogt sijn; Soo is sulx al mede ten besten en secuurste van de E. Comp. aangesien.

Ter welken materie ook gesprooken wordende op wat wijse men de 9 stukken cannon, door de opperhoofden van gesegden bodem in den orcaan tot behoudenis van dat schip overboort geworpen, te suppleeren, stelde welgem. Heere Commissaris voor of ‘t niet best ende gevoeglijkst soude wesen, men soo veel stukken ligte van het provisieschip Schellenbergh , dat dog na Batavia te rugh moest; Zoo is sulx almede in diervoegen vastgesteld.

Naar ‘t welke meergemelte Sijn Edele betuijgde met groote verwonderingh verstaan te hebben hoe de Wel Edele Heere gewesene Directeur Generaal, Abraham Douglas, als Admiraal der retourvloot in den verleden jaare gerepatrieer[d], had konnen goedvinden die scheepen tegen versoek en instantie van de opperhoofden, die zwaare reize te laten doen sonder eenige verstrekkinge van Caabse wijn en andere verversing, daar deselve hier zoo redelijx koop te krijgen en soo noodsakelijk middel was, in sonderheit wanneer in d’ koude komen, omme ‘s Comps. kostelijke bodems spoedige ende behoude reize te doen hebben, verklarende daar benevens sulx egter nodig te agten ende van meijninge te zijn de aanwesende retourbodems iderproratodaar van wat te provideeren, wel verstaande van oude of ten minsten overjarige goede vogt, dan gemerkt ër alleen maar nieuwe en geen oude bij ‘s Comp. kelder was, en men egter meijnde de laaste, als de werkking en bederf niet onderworpen sijnde, daar toe best diende te wesen; gaf Sijn Edele de besorginge daar van over onder recommendatie dog na deugtsame uijt te sien, al zoude men in plaatse van Rds. 30 de prijs van nieuwe wijn, eer wat meer voor betalen. Gelijk voorn. Hoog Achtb. Heere de vergaderingh nog gecommuniceert hebbende, hoe met Sijn Wel Edele aankomst alhier aan de zuijt oost zijde der ingangh van de deur aan ‘t kerkhof hebbende laten leggen een halv rondje twee trappen hoog, van klinkkersteen, ‘t gunt als een ijder bekennen moest, seer nodig was geweest; met bijvoeginge of ‘t oneijgen zoude wesen men dese kleene ongelden de diaconij ten laste liet komen, niet alleen wijle de kerk met sijn ap en dependentien uit die borse is gestigt, maar ook ten aansien van derselver groot inkomen. Zoo wierd van een ijder ende gesamentlijk sulx mede gesustineert, mits men die steenen daar toe besteld, haar inkoops prijse soude verstrekken, gelijk sulx in het bouwen van dat heele godshuijs mede was geschiet.

Wijders dat de Edele Heer Gouverneur voordroegh of men eenige zakken Caabse wol, door de wed. van den burgerraad, Bouman, aan de E. Comp. te koop gepresenteert voor seven stuijvers zwaar gelt het pond, soude mogen aannemen, en gelet wordende hoe hij overleeden Bouman nu sedert eenige jaaren successive daar af nog wat gelevert had; Zoo is verstaan deselve aan te nemen, mits aftrekkende vijf procento voor tarra, omme met desen scheepen nog na ‘t vaderland voortgeschikt te werden.

Alhier een soort van misverstand ontstaan sijnde, wegens ‘t afhalen der parole bij absentie van den Heer Gouverneur, gelijk dat bij resolutie van 22en December des verleeden jaars werd gevonden, ende te dien tijd gelaten ter uijtspraak van de Edele Hoog Achtb. Heer Commissaris Becker, die men in ‘t korte te gemoet sagh, ende derhalven sulx als nu door de Edele Heer Gouverneur aan welgem. Heere Commissaris met versoek van decise voor gesteld zijnde, wiert na eenige raisonnementen goedgevonden ende vastgestelt dat voortaan bij afwesentheit van Gouverneur, de parool bij den Heer secunde sal werden afgehaald door den lieutenant, of bij indispositie van den selven, door een vaandrigh.

Gelijk nogh eindelijk door de Edele Heer Gouverneur ten tapijte gebragt zijnde het requisit onser Heeren en Meesteren, vervat bij missive van den 24en Junij des verleeden jaars, houdende of men de Groene Cloof bij matige parthijen onder betalinge van een modique som niet in erfpagt soude konnen uijtgeven. Verstaan en beslooten is deselve alvorens te laten besigtigen door den Heer capitain De Chavonnes en den capitain luijtenant Kaje Jesse Slotsbooen Walraven Kochius17 als landmeeter, benevens eenige inwoonders van die landstreek kennisse hebbende, ten einde na een net omstandigh berigt en plan van dien in staat te zijn onse Heeren en Meesteren der wegens met gegronde consideratien te konnen dienen.

Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HENRK. BECKER.

[Signed:] M. DE CHAVONNES.

[Signed:] A. CRANENDONK.

[Signed:] C. v. BEAUMONT.

[Signed:] D. M. PASQUES DE CHAVONNES.

[Signed:] J. B. CRUSE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] In kennisse van mij, Ho. VAN DER MEER PIETERSOON. Rt. en Secrts.

C. 41, pp. 35-37.

Vrijdagh den {17170319} 19e Maart 1717, voor de middagh. Extrs.

18

Alle tegenwoordigh, behalve den Wel Edele Hoogh Achtbn. Heere Henrik Becker, als Commissaris deses Gouvernements, ende den Heer fiscaal, Cornelis van Beaumont, door besigheeden.

Na de lesinge en resumtie van de brieven door Hun Wel Edele Hoogh Achtbn.mijne Heeren Bewinthebberen ter Vergaderinge van Zeventhiene, de dato 25 September ao. passato, aan ons d’ eere gedaan hebbende te schrijven, tot bijlaag hebbende extract Hunner Hoogh Achtbe. generale missive ten selven dage aan mijn Heere Gouverneur Generaa[l] en Raden van India op Batavia gecarteert, benevens de verdere missivens en bij lagen per de scheepen Linschooten en de Haringthuijn aangebragt,19 produceerde d’ Heer hooft administrateur Cranendonk specificatie van goederen per Schellenbergh van Batavia volgens factuu[r] tekort ende bedorven aangebragt, met versoek van zodanigen dispositie derwegens te nemen als de respective ordres van de E. Compe. op dat stuk komen te dicteeren. Së bestonden in de volgende, als:

Waar op met aandagt reflexie genomen, ende bevonden hebbende ‘t selve met de behoorlijke annexe verklaringe quam te accordeeren; zoo mede dat het een en ander seer passabel was, zoo wierd eenparigh verstaan desen minderheden op ‘t generaal te laten afschrijven.

Aldus geresolveert ende g’arresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] M. DE CHAVONNES.

[Signed:] A. CRANENDONK.

[Signed:] D. M. PASQUES DE CHAVONNES.

[Signed:] J. B. CRUSE.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] In kennisse van mij, Ho. VAN DER MEER PIETERSOON. Rt. en Secrts.

C. 41, pp. 38-61.

Saturdagh den {17170327} 27e Maart 1717, voor de middagh. Gecombineerde vergaderingh.

20

Present d’ Wel Edele Hoog Achtbe. Heere Henrik Becker, Raad Ordinaris van India, laast Gouverneur van Ceijlon , Admiraal der presente retourvloot en Commissaris, mitsgrs. de Wel Edele Groot Achtbe. Heere Maurits Pasques de Chavonnes, Raad Extrs. en Gouverneur deses Gouvernements, d’ Wel Edele Heer Nicolaas Jan van Hoorn,21 van gelijke Raad Extrs. en Vice Admiraal van gesegde vloot, de Heer Abraham Cranendonk, oppercoopman en hoofd administrateur, de Heer Charles Diercoop,22 schout bij nagt, de Heer Cornelis van Beaumont, independent fiscaal, den E. schipper Lambert Both,23 d’ Heer capitain Dominicus Marius Pasques de Chavonnes, den E. schipper Jan Linthout,24 de Heer Jacobus Cruse, coopman en soldij boekhouder, d’ E. schipper Hendrik Stokmans,25 d’ Heer Kaije Jesse Slotsboo, capitain luijtenant, d’ E. schipper Pieter Rus,26 de E. Jan de la Fontaine, ondercoopman en pakhuijsmeester, de E. schipper Hendrik Prins,27 de E. Hugo van der Meer Pietersoon, Raad en Secretaris, d’ E. schipper Cornelis de Geus,28 d’ E. schipper Wouter Reijniersz.,29 d’ E. schipper Philip van den Brouk,30 d’ E. schipper Gerrit Schot,31 d’ E. schipper Jacob Onkruijt,32 d’ E. schipper Fredrik van Eijk,33 d’ E. schipper Francois Segers,34 d’ E. schipper Harmanus Schut, d’ E. schipper David Brouwer,35 d’ E. schipper Abraham Ram, d’ E. schipper Willem de Leus,36 d’ E. schipper Jacob Wijdeman,37 d’ E. schipper Pieter de Vlamingh,38 d’ E. schipper Jan de Heere,39 d’ E. schipper Hendrik Schalkenius,40 d’ E. schipper Hendrik Fret, d’ E. Schipper Willem Decker41 en d’ E …42 Outgert Groot,43 fiscaal der vloot. Godes Heijlige Name aangeroepen wesende, declareerde welgem. Sijn Edele hoe dese bij eenkomst hadde gedaan convoceeren ten einde te bevorderen het vertrek der kostelijke presente retourvloot, ‘t welk hoog tijd geworden en tot desselfs leetwesen zoo verre ingesloopen was vermits toevallen en in convenientie ontstaan door de scheepen ‘t Gijn en Middelwout , welkers schippers, Pieter de Vlamingh en Jan de Heere, Sijn Wel Edele hadden geklaagt wegens leckagie, dan waar omtrent en de verdere belangen der algemene vloot zoo verre in staat hadde doen brengen Sijn Wel Edele meijnde een vaste dagh van vertrek te konne beramen. Produceerende vervolgens twee rapporten van expresse gecommitteerde schippers, in sig vervattende waar inne genoemde leckagie bestonden, als mede de middelen hoedanigh daar inne was gehandelt in soo verre dat volgens voorn. raporten die beijde kielen tegens den 3en April in staat zullen konnen zijn de reise in Gods Name te ondernemen, gelijk bij die instrumenten hier onder klaarder te sien is:

Wel Edele Heere Henrik Becker - - -.

‘In gevolge van Uw Wel Edele veel geeerde ordre hebben wij ons ondergeszvervoegt44 op de twee jongst alhier aangekomen Ceijlonse retourscheepen ‘t Geijn en Middelwout , en aldaar gevisenteerd de aangeklaagde leckagie welke aan gem. bodems waren; gelijk Uw Wel Edele Achtb. hier onder in ‘t korte word verthoond, eerstelijk:’

‘’t Schip ‘t Geijn zijnde desselfs lek in ‘t breecken van de stuurboorts boegh, alwaar na dat de verdubbelingh daar van afgesloopt 3 â 4 considerale lekken zijn gevonden, die na behooren weder hebben versien met de nodige metarialen [sic] en daar door deselve weder in staat gebragt omme (onder Godes hulpe) de reijse na het vaderland te voltrekken.’

‘Dog aan ‘t schip Middelwout is meede alle debvoiren in ‘t werk gesteld om gem. bodem soo veel te ligten als mogelijk is geweest, dog hebben desselvs lek nog niet boven water kunnen brengen, waar door wij nevens den baas den timmerlieden alhier als mede die ter rheede leggende scheepen, hebben moeten oordeelen gem. lek te sijn aan stuurboort agter in ‘t breeken van de spiegel bij steven, ‘t geen niet wel verholpen zal kunnen werden voor en al eer desselvs ladingh uijt het agter ruijm zal wesen geligt en in een der scheepen overgebragt, die daar toe door Uw Wel [Edele] zal werden geordonneert, verhoopende als dan gem. lek te sullen vinden en gesegde bodem wanneer weer en wind sulx toe laat, in 10 dagen in gereetheit te zullen brengen.’

‘Zijnde alle het geene wij ondergesz na ons beste gevoelen kunnen berigten om het lek te ontwaren, dog refereerende ons aan het wijser oordeel van Uw Wel Edele - - - (Was getekent) Arij Bogaart, Lambert Both en Hs. Schut. (In margine) Cabo de Goede Hoop, adij 23en Maart ao. 1717.’

Raport aan den Wel Edele Hoog Achtbaren Heere Henrik Becker - - -.

‘Wel Edle. Hoog Achtbe. Heere,’

‘Op U E.Es. Wel Edle. Hoog Achtbaare g’eerde ordre, de officieren soo hooge als lage (dempto de schipper) van ‘t schip Middelwout , door ons ondergetekende (daar toe expres gecommitteert) schippers den scheepen Schellenbergh , Boukenrode , de Berbice ontboden en ider derselven in ‘t bijsonder en alle gesamentlijk voorgehouden en ondervraagt na de regte gestalte van diens bodem leckagie, en of sij van hier met ‘t selve wel soude derven onderneemen de reijse na ‘t vaderland te aanvaarden, waar op sij ider in ‘t bijsonder en alle eenpariglijk hebben geandwoord, als:’

‘Den opperstierman, Joris Vermouw, met dien bodem aangeland in India en êr mede na Mocha gedestineert geweest sijnde, heeft op de voorgestelde vragen geandwoord dat het schip Middelwout in Mocha met ‘t voorschip heeft vast geseeten, dogh daar door geen schade veroorsaakt, wijders dat het van drie ankers is afgeslagen, en gedreeven tegen ‘t anker van een Engelsman en met het roer tegen het voorsz ancker aangestooten, waar door de kolderstok gebrooken is en geen verdere rampen doen en gedurende de reijse van daar na Po. Gale vernomen, maar van Po. Gale herwaarts aan heeft sig een lek geopenbaart aan stierboort digt bij de agtersteeven, dogh oordelende ‘t selve van geen swaar gewigt te sijn, eensdeels door dien ‘t een openbaar lek is en een nieuw, hegt en stark schip is.’

‘Anderdeels dat wij niet konnen bemerken dat in hart weer meer water als in slappe coelte en stil weer bij de pomp ooit geweest en nogh is, op ‘t hoogste 200 steek in een glas, dierhalven de reijse van hier (onder Gods geleijde) gerustelijk durven ondernemen.’

‘Alle ‘t welke sij alle te zamen en ider in ‘t bijsonder verklaare de wesentlijke en waaragtige waarheit te zijn (en des noods zijnde) onder eede daar van nader gestant te doen.’

‘(Onderstont) Aldus geschiet, Cabo de Goede Hoop, den 24en Maart 1717. (Was getekent)…,45 Lambert Both en Hs. Schut.’

Dewelke ter vergaderingh opgeleesen wesende en welgem. Heere Admiraal dese twee gesegde schippers duijdelijk afvragende of tegens die tijd zoude konnen reijsvaardigh sijn ende wijders of êr ook ijetwes anders aan die bodems deficieerde, antwoorde deselve sonder eenige hesitatie, volkomen in staat te zullen sijn, ende wijders niet mancqueerde.

Gelijk Sijn Edele wijders exhibeerde gereccolleerde en be[e]edigde attestatie gegeven door alle de officieren en onder officieren van voorn. schip Middelwout , de timmerluijden daar inne begreepen, van den opperstuurman af tot quartiermeester inclusive, houdende in wat voegen dat lek is veroorsaakt, van gelijke nogh interrogatoria door den schipper van dien bodem, Jan de Heere, beandwoord ten overstaan van den Heer fiscaal en gecommitteerdens uijt den Achtb. Raad van Justitie ten desen Casteele, ten selve subjecte gelijk hier onder is geinsereert:

‘Compareerden voor de ondergetekende gecommitteerdens uijt den Agtb. Raad van Justitie deses Gouvernements Joris Vermouw van Middelburgh, opperstuurman, Cornelis Schraag van Amsterdam, onderstuurman, Jan Klink van Oosterhout, provisioneel stuurman, Laurens Peatio van Genua, bootsman, David Hop van Hamburgh, dito maat, Jan van Cas van den Veer, schiemansmaat, Gideon Michielsz. van Middelburgh, constabels dito, Ijsbrand Pietersz. van Enkhuijsen, oppertimmerman, Harmen Andriesz. van Amsterdam, quartiermeester, en Willem Bout van Middelburgh, dito, alle in die respective qualitijten op ‘t presente ter rheede leggende retourschip Middelwout beschijden.’

‘Dewelke, soo te zamen als een igelijk van haare in ‘t bijsonder, ter requisitie van den Wel Edelen Groot Achtb. Heere Mr. Hendrik Bekker, Raad Ordinaris van Nederlands India, jongst Gouverneur van ‘t eijland Ceijlon en de resorte van dien, Commissaris over dit Caabse Gouvernement en Admiraal der retourvloot, ten overstaan van den E. independent fiscaal, Cornelis van Beaumont, verklaarde hoe waar ende waaragtigh is dat zij met het presente schip Middelwout van Batavia naar Mocha navigeerende, en in de Golf van Mocha voornt. gekomen wesende, met hun voorschip hebben vast geseeten, edog dat te dier tijd geen schade aan den bodem veroorsaakt is.’

‘Voorts dat het selve schip aldaar van drie ankers is afgeslagen geworden als wanneer met het roer tegen ‘t anker van een aldaar leggend Engels schip gestooten heeft, waar door hun kolderstok is komen te breeken sonder dat als doe eenige verdere rampen vernomen sijn.’

‘Vervolgens dat zijlieden, van Puncto Gale naar Barbarijen vaarende, sig een lek is koomen te openbaaren, ‘t geen zij aan ‘t pompen, vermits haar meerder water als ordinaire te vooren quamen, hebben ontdekt.’

‘Dat sij voorts, van Puncto Gale naar desen uijthoek stevenende, wanneer de storm hun op den 4en Februarij jongstleeden getroffen hadden, naar dato hebben ondervonden datter een lek aan stierboorts zijde digt bij de agtersteeven sig heeft opgedaan, ‘t geen egter van geen zwarigheit is geoordeeld, nademaal hun bodem een nieuw schip en het lek openbaar wesende, sonder schroom daar mede de reize naar ‘t vaderland well wilden onderneemen.’

‘Verklarende voorts dat zijluijden naar den storm in ‘t hardste weer op ‘t hoogste niet meer dan omtrent de 200 steek in de tijd van een glas aan de pomp hebben bevonden. Verklaarende ook wijders datter op Gaale met hun weeten geen de minste klagten over het gementioneerde lek is gedaan, nog ook eenige de minste swarigheit daar over gemaakt.’

‘Compareerde mede voor opgem. gecommitteerdens uijt den Raad voorsz Jillis van der Beeke van Middelburgh, derdewaak, Willem Hendrix van dito, schieman, Jan Pietersz. van Grouw, ondertimmerman, Cornelis Fransz. van Amsterdam, dito, en Dominicus Barendsz. van Middelburgh, constapel, alle op dien bodem mede beschijden, verklarende ter requisitie als vooren dat het geene bij de andere attestanten omtrent de leckagie van hun schip is geattesteert, in dier voegen de suijvere waarheit behelst voor soo verre zij van Gale tot herwaarts op dien bodem zijn geweest.’

‘Voorts ook neffens die alle betuijgende gerustelijk bereid te weesen omme met het voorsz schip Middelwout , de reijse onder des Almogendens zeegen naar ‘t vaderland te onderneemen, sodanig en in diervoegen als opgem. bodems jegenswoordig geconstitueert is.’

‘Alle ‘t vorenstaande de comptn. van woorde tot woorde klaar en duijdelijk voorgelesen zijnde, verklaarden het selve te bestaan in d’ suijvere en cinceere waarheit, gevende redenen als in den text en presenteerende ‘t een en ander voor soo veel een igelijk van haar aangaat, met solemneele eede nader te gestaden.’

‘(Onderstont) Aldus gedaan en gepasseert aan Cabo de Goede Hoop, den 24en Maart 1717. (Was getekent)Joris Vermouwe,46 Cs. Schraag, Jan Klink, Lourens Piagio, David Hop, Jan van Kas, Gidion Michielsz., Isebrant Pietersen, Harmen Andriesz., Willem Bout, G. van dr. Beken, Willem Hendriksz., Jan Pietersz., Cornelis Fransz. en Dominicus Barendsz. (In margine) Als gecommitteerdens, A. v. Kervel, Jn. Aldersz. (Lager) Mij present, Dl. Thibault, Secretaris.’

Recollement.

‘Compareerden voor de ondergetekende gecommitts. uijt den Agtbaren Raad van Justitie deses Gouvernements de deposanten in de ommestaande attestatie genoemt (excepto den constabelsmaat Gideon Machielsz., als niet present wesende) dewelke hunne gegevene depositie van woorde tot woorde klaar en duijdelijk voorgelesen zijnde, verklaarden daarbij volkomen te persisteeren, niet begeerende datter iets meer bijgevoegd ofte van gedaan werden sal, als dat sij eerste comptn. verklaarden niet in de Golf , maar op de reede van Mocha van hunne drie ankers afgeslagen te zijn, en spraken dierhalven tot bekragting der waarheit van dien een ider in ‘t bijsonder voor soo veel hem aangaat de solemnele wo[o ]rden: soo waarlijk helpe mij God Almagtigh.’

‘(Onderstont) Aldus gedaan en gepasseert aan Cabo de Goede Hoop, den 25e Maart 1717. (Was getekent) Joris Vermouwe, Cs. Schraag, Jan Klink, Lourens Piagio, David Hop, Jan van Kas, Isebrant Pietersen, Harmen Anderiese, Willem Bout, G. van dr. Beeken, Willem Hendriksz., Jan Pietersz., Cornelis Franse en Dominicus Barentsz. (In margine) Als gecommitteerdens, A. v. Kervel, Jn. Aldersz. (Lager) Mij present, Daniel Thibault, Secretaris.’


Compareerde voor de ondergetekende gecommitteerdens uijt den Agtb. Raad van Justitie deses Gouvernements, den schipper Jan de Heere, hier nevens genoemt, dewelke op de onderstaande vragen sodanig heeft gerespondeert als ter zijde van een ider staat aangetekent. Vraag poincten omme daar op door den independent fiscaal, Cornelis van Beaumont, ten overstaan van gecommitteerden leeden uijt den Agtbn. Justitieelen Raad deses Caabse Gouvernements ter requisitie van den Wel Edele Groot Achtbn. Heere Mr. Hendrik Bekker, Raad Ordins. van Nederlands India, jongst Gouverneur van 't eijland Ceijlon en de resorte van dien, jegenswoordigh Commissaris over dit Gouvernement en Admiraal der retourvloot, gehoord ende g'examineert te werden den schipper van 't hier ter rheede leggende retourschip Middelwout , gent. Jan de Heere.
Antwt.: Ja. En eerstelijk, of wanneer hij schipper met dien bodem in de Golf van Mocha gekomen wesende met het voorschip niet heeft vast geseeten.
Antwt.: Geen. Wat rampen hij als doe daar door heeft ontwaard, opregt te zeggen.
Antwt.: Ja. Of wanneer hij op sekeren dag ter rheede van Mocha met bovengen. bodem wesende niet van sijn drie ankers is afgeslaagen geworden.
Antw.: Met het schip niet, maar met het roer, dat de kolderstok gebrooken is. Of zij als doe met dien bodem niet op het anker van een aldaar ter rheede leggende Engels schip gestooten hebben.
Antw.: Niet anders als aan de kolderstok. Wat ongemak of leckagie aan 't schip daar door veroorsaakt is.
Antwt.: Neen, van geen groot dageur[^47] te zijn geweest, en dat hij aan den Heer Snaats tot Gale daar van met gecommitteerde schippers in geschrifte rapport heeft gedaan en met eene te kenne gegeven dat het selve van soo groote importantie niet en was dat het schip daarom soude werden opgehouden, waar op bovengene. Heer Snaats heeft gesegt: dan derf ik Sijn Edele daar niet over schrijven. Of het lek 't geen sigh geopenbaart heeft wanneer de reise naar Barbarijen deeden van grooten pericule is geweest, en of hij schipper daar van wel kennis aan die geene heeft gegeven dewelke het incumbeerde.
Antwt.: Ja. Of het niet waar is, dat wanneer sij met deselve bodem hun steeven naar herwaarts hebben gewend, onderweegen naar den storm dewelke haar op den 4en Februarij jongstleeden heeft getroffen, niet een lek in het schip aan stuurboorts zijde digt bij den agtersteven is ontdekt.
Antwt.: Ja, op sijn meeste 230 steeken, en ook wel minder. Of êr zijns weetens naar de voorsz laaste storm, in 't hardste weder ook meer als 200 steeken aan de pomp in een glas zijn gedaan.
Antwt.: Ja, de reijse onder Godes zeegen met dien bodem sodanig deselve jegenswoordigh geconstitueert is, sonder merkelijke toevallen naar Europa te willen onderneemen en uijtvoeren. Of hij gesegde eenige swarigheit maakt dat met dien bodem de reijse naar Europa niet gerustelijk onder Godes zeegen sodanig als deselve jegenswoordigh geconstitueert is, zoude kunnen ondernomen werden.

Compareerde voor de ondergetekende gecommitteerdens uijt den Agtb. Raad van Justitie deses Gouvernements, den schipper Jan de Heere, hier nevens genoemt, dewelke op de onderstaande vragen sodanig heeft gerespondeert als ter zijde van een ider staat aangetekent. Vraag poincten omme daar op door den independent fiscaal, Cornelis van Beaumont, ten overstaan van gecommitteerden leeden uijt den Agtbn. Justitieelen Raad deses Caabse Gouvernements ter requisitie van den Wel Edele Groot Achtbn. Heere Mr. Hendrik Bekker, Raad Ordins. van Nederlands India, jongst Gouverneur van 't eijland Ceijlon en de resorte van dien, jegenswoordigh Commissaris over dit Gouvernement en Admiraal der retourvloot, gehoord ende g'examineert te werden den schipper van 't hier ter rheede leggende retourschip Middelwout , gent. Jan de Heere.
Antwt.: Ja. En eerstelijk, of wanneer hij schipper met dien bodem in de Golf van Mocha gekomen wesende met het voorschip niet heeft vast geseeten.
Antwt.: Geen. Wat rampen hij als doe daar door heeft ontwaard, opregt te zeggen.
Antwt.: Ja. Of wanneer hij op sekeren dag ter rheede van Mocha met bovengen. bodem wesende niet van sijn drie ankers is afgeslaagen geworden.
Antw.: Met het schip niet, maar met het roer, dat de kolderstok gebrooken is. Of zij als doe met dien bodem niet op het anker van een aldaar ter rheede leggende Engels schip gestooten hebben.
Antw.: Niet anders als aan de kolderstok. Wat ongemak of leckagie aan 't schip daar door veroorsaakt is.
Antwt.: Neen, van geen groot dageur[^48] te zijn geweest, en dat hij aan den Heer Snaats tot Gale daar van met gecommitteerde schippers in geschrifte rapport heeft gedaan en met eene te kenne gegeven dat het selve van soo groote importantie niet en was dat het schip daarom soude werden opgehouden, waar op bovengene. Heer Snaats heeft gesegt: dan derf ik Sijn Edele daar niet over schrijven. Of het lek 't geen sigh geopenbaart heeft wanneer de reise naar Barbarijen deeden van grooten pericule is geweest, en of hij schipper daar van wel kennis aan die geene heeft gegeven dewelke het incumbeerde.
Antwt.: Ja. Of het niet waar is, dat wanneer sij met deselve bodem hun steeven naar herwaarts hebben gewend, onderweegen naar den storm dewelke haar op den 4en Februarij jongstleeden heeft getroffen, niet een lek in het schip aan stuurboorts zijde digt bij den agtersteven is ontdekt.
Antwt.: Ja, op sijn meeste 230 steeken, en ook wel minder. Of êr zijns weetens naar de voorsz laaste storm, in 't hardste weder ook meer als 200 steeken aan de pomp in een glas zijn gedaan.
Antwt.: Ja, de reijse onder Godes zeegen met dien bodem sodanig deselve jegenswoordigh geconstitueert is, sonder merkelijke toevallen naar Europa te willen onderneemen en uijtvoeren. Of hij gesegde eenige swarigheit maakt dat met dien bodem de reijse naar Europa niet gerustelijk onder Godes zeegen sodanig als deselve jegenswoordigh geconstitueert is, zoude kunnen ondernomen werden.

‘(Onderstont) Aldus gevraagt ende geandwoort aan Cabo de Goede Hoop, den 25en Maart 1717. (Was getekent) Jan de Heere. (In margine) Als gecommitteerdens, A. v. Kervel en Jan Aldersz. (Lager) Mij present, Dl. Thibault, secretaris.’

Dewelke almede met aandagt geresumeert ende gehoort, mitsgrs. gelet wesende dese leckagie omtrent Barbarijen ontwaart en op Punto Gale gekomen bij voorn. schipper van te weijnigh importantie heeft geacht sulx aan den Edele Heer Gouverneur tot Colombo te kennen doen geeven, om dien bodem daar door niet op te houden, niet alleen, maar ook dat alle andere officieren ook verklaren geen swarigheit te maken de reijse daar mede te doen, als ook dat het lek in zwaar weer niet of weijnigh meer water inlatende als in zagt weer, niet anders te presumeeren was of het moest een openbaar vast lek sijn dat wel meer gebeurt. Zoo quam nu in overweginge wat voor de E. Comp. van ‘t meeste intrest was, of dien bodem te ontlossen dat men dat lek konde verhelpen, dan wel zodanig de reise te laten doen in die staat als nu is, zijnde een nieuw hegt schip. Zoo wiert met eenparige stemmen het laaste buijten alle dispuut het beste geacht.

Gelijk gemelten schipper De Heere op d’ bisondere afvrage van welgem. Heer Commissaris verklaarde van die gedagten ende bereijd te zijn de reijse na ‘t vaderland daar mede te ondernemen.

Welgem. Sijn Edele met veel ernst en nadruk wijders alle de schippers en sulx bij repetitie gevraagt hebbende of nog ijetwes mancqueerde van equipagie of provisie mitsgrs. door alle g’andwoord wesende met neen, ende niets benodigde behalven eenlijk Fredrik van Eijk, schipper op Duijvenvoorden , alhier den 21en deser maand eerst verscheenen, dewelke benevens wat sijlgaren, ook versogt om wat meer volk boven de 50 welke hem reets waren ter leen gegeven, als besig zijnde het want van sijn groote mast te vernieuwen. ‘t Welke beijde immediaat g’accordeert is, met betuijginge van hem schipper dat dan in 8 dagen klaar zoude konnen zijn tot vertrek. Zoo gaf Sijn Wel Edele vervolgens te kennen hoe de secreete ordres van de Hoog Achtb. Heeren Principalen ontfange, nopende de tijd om van hier te moeten vertrekken, wel dicteere omme op primo der aanstaande maand April van hier te moeten ankker ligten, sulx ook van meeninge geweest dan sulx door de late verscheijninge van voorn. Duijvenvoorden , wat haast daar mede gemaakt hadden, tot desselfs leetwesen verhindert was. Stellende derhalven voor den derden dagh van April aanstaande, wijle diens schipper zoo even verklaard als dan in staat zoude sijn, en ‘t gunt bij alle gehoord, en in tusschen door welgem. Heer Admiraal nogmaals gerecommandeert wesende, hen dog daar op wel te bedenkken; Zoo wiert het vertrek ten selven dage met eenparige stemmen beslooten ende g’arresteert omme de reijse, weer en wind toelatende, in de Name Gods na Nederland sonder uijtstel te ondernemen.

In tusschen dat Sijn Edele ook aan de respective scheeps officieren gerecommandeert hadde omme te ondersoeken of het buskruijt der vloot ook wel goed was, en bij mancquement of twijffelingh van ‘t selve een weijnigh aan de wal te brengen omme ten overstaan van gecommitteerdens te doen proeven.

Gelijk Sijn Wel Edele laastelijk nog te kennen gaf hoe omtrent het stellen der aanstaande courssen de volgende als de beste en sekerste hadde doen opstellen; als uijt dese bhaij 25 mijlen W.N.W. om van de wal te komen, voorts van daar N.W. tot op de breete van ‘t eijland St. Helena , en dan west om ‘t selve in ‘t gesigt te lopen; vervolgens N.W. tot op de noorder breete van 13 graden en dan N.N.W. tot 28 gr.,wijders N. tot40gr.49 en laastelijk N.N.Oost tot op 50 gr. en wijders omme den Admiraal te volgen. Dewelke g’examineert ende in de zeekaarten geconfronteert voor wel en goed geoordeelt wesende, deselve almede met eenparige stemmen beslooten sijn prompt op te volgen.

Zijnde niet alleen volgens ordre dienstig geacht voorn. eijland in ‘t gesigt te zeijlen, maar ook vrij digt aan boort te loopen, ten einde te beeter te konnen verkennen of het nog mancqueerde50 schip, de Oudezijp , aldaar mogte aangelopen sijn en te konnen mede nemen; te meer de vlaggeluijden of zeewagters op de Leeuwenkop meijnen wel te weeten omtrent een groote maand geleeden, een schip voor de wal hebben gesien dat de grote mast quijt, offte ten minste een gebrek aan was; en ‘t gunt gelijk men wist hier niet verscheenen weesende, seer apparent, alsoo er toemaals een sterkke Z.O. wind opvolgde, na dat eijland sal aangelopen sijn.

Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.

[Signed:] HENRK. BECKER.

[Signed:] M. DE CHAVONNES.

[Signed:] N. J. VAN HOORN.

[Signed:] A. CRANENDONK.

[Signed:] CHAREL DIERKOOP.

[Signed:] C. V. BEAUMONT.

[Signed:] LAMBERT BOTH.

[Signed:] D. M. PASQUES DE CHAVONNES.

[Signed:] J. LINTHOUD.

[Signed:] J. B. CRUSE.

[Signed:] HK. STOKMANS.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] PIETER RUS.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] CORNELIS DE GEUS.

[Signed:] W. REIJNIERSZ.

[Signed:] PHILIP VAN DEN BROECK.

[Signed:] GERRIT SCHOT.

[Signed:] JACOB ONKRUIJT.

[Signed:] FREDRIK VAN EIJK.

[Signed:] F. SEGERS.

[Signed:] Hs. SCHUT.

[Signed:] D. BROUWER.

[Signed:] WILLEM DE LEUS.

[Signed:] PIETER DE VLAMINGH.

[Signed:] HK. SCHALKENIUS.

[Signed:] WM. DECKER.

[Signed:] ABRAM RAM.

[Signed:] JB. WIJDEMAN.

[Signed:] JAN DE HEERE.

[Signed:] HK. FRET.

51

[Signed:] O. GROOT.

[Signed:] In kennisse van mij, Ho. VAN DER MEER PIETERSOON. Rt. en Secrts.

C. 41, pp. 62-114.

Dingsdagh den {17170330} 30en Maart 1717, voor de middagh.

Present de Wel Edele Hoog Achtb. Heere Henrik Becker, Raad Ordinaris van India, laast Gouverneur van Ceijlon , Admiraal der presente retourvloot en Commissaris, mitsgrs. d’ Wel Edele Groot Achtb. Heer Maurits Pasques de Chavonnes, Raad Extrs. en Gouverneur deses Gouvernements, benevens den verderen E. Achtb. Raad van Politie.

Is geleesen een request52 van den Eerwaarden predicant, Petrus van Aken, in de Christelijke gemeijnte tot Drakenstein in den jaar 1714 daar voor alhier aangeland, houdende versoek om eenige vermeerderingh van gagie wijle hij verre van de hand gelegen, sijne nootwendigheden tot huijshoudinge met veele kosten en moeijte vereijsschen; waar op gelet ende inder daat gesustineert zijnde dat desselfs versoek niet ongefondeert was; goedgevonden is den supplt., te meer een trouw dienaar de gemeijnte genoege gevende, in gagie te verhoogen tot hondert guldens ter maand, om sijn lopende tijd daar voor uijt te dienen.

Requeste gepresenteert sijnde door de heemraden van Drakenstein ,53 met versoek omme separatie van de colonie cas van desen inhout:

Aan den Wel Edelen Hoog Achtbn. Heere Hendrik Becker - - - nevens den Wel Edelen Gestrengen Heer Maurits Pasques de Chavonnes - - - en den Agtbn. Raad van Politie alhier aan Cabo de Goede Hoop.

‘Wel Edele Hoog Achtb., Wel Edele Gestrenge en Agtbe. Heeren,’

‘Geeven met schuldige eerbiedigheit te kennen Uwe Wel Edele Hoog Achtb., Wel Edele Gestr. en Agtbares ootmoedige dienaren de ondergetekende heemraden van Drakenstein , hoe de inwoonderen van dat district sedert den aanvang der colonie tot nu toe het schapen en beeste geld aan Stellenbosch hebben betaalt, alwaar het selve ten dienste dier plaats is g’emplojeert sonder dat daar van eenigh voordeel aan Drakenstein is toegebragt, behalven eenige wijnige penningen die sedert den opbouw van de pastorij aldaar sijn verstrekt, en dewijl de colonie reets in sware schulden steekt, ook niet in staat sal wesen het verder optimmeren der gedagte praedicants wooningh te kunnen volto[o]ien uijt gebrek van geld, waar door almede sal veroorsaakt werden dat de soo lang gedesidereerde brugh over de Berg Rivier ook sal moeten agterblijven, daar nogtans de ingesetenen grootelijx met deselve souden werden gebenificeert, keeren de supplianten sig met alle onderdanigheit tot Uwe Wel Edele Hoog Achtb., Wel Edele Gestr. en Achtb. seer instantelijk versoekende dat de cassa van Drakenstein mag werden gesepareert van die van Stellenbosch , en de schapen en beeste gelden onder haar district resorteerende, niet aan Stellenbosch maar aan Drakenstein werden betaalt, dewijl als dan in staat vermeijnen te zijn de colonie buijten schuit te houden ende desselfs belangen behoorlijk te kunnen waarnemen.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &a. (Was getekent) Claude Marais, S. W. v. M. en Jaques Therone.’

Waar op gedelibereerd sijnde, goedgevonden is copie deses te stellen in handen van heemraden van Stellenbosch , ten eijnde met hunne consideratien desenthalve gesterkt wesende, als dan hier op ten principale te besoigneeren.

Gelijk vervolgens nog gelesen ende geresumeert is een ander van den ondercoopman en pakhuijsmeester, Jan de la Fontaine, dus luijdende:54

Aan - - - den Edelen Heer en Mr. Henrik Becker - - - en den Wel Edele Gestr. Heer Mourits Pasques de Chavonnes - - - benevens den E. Agtb. Politijque Raade.

‘Geeft met alle ootmoed te kennen den ondercoopman, Jan de la Fontaine, hoe dat hij supplt. in den jaare 1708 met het schip Belvliet in India is gekomen, en in ‘t begin van ‘t jaar 1710 weder aan desen uijthoek aangeland, alwaar door Sijn Edelheit, Joan van Hoorn, zaliger gedagtenis, tot pakhuijsmeester is aangesteld, welke bedieningh hij supplt. nu seve jaaren (niet beeter wetende als tot goedgenoegen sijner gebieders) heeft waargenomen, en vermits desselfs tijd lang is g’expireert, neemt hij de vrijheit om sigh met alle eerbied te keeren tot U Hoog Edele, Wel Edele Gestr. en E. Achtb., oodmoedig versoekende dat hem de qualiteit van coopman mag werden vergund, met zodanige gagie als U Hoog Edele, Wel Edele Gestr. en E. Achtb. sullen gelieven goed te vinden.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &a. (Was getekent) Jan de la Fontaine.’

Zo obsteerde ten desen accorde wel eenigsints dat het een nieuwe ofte verheffing van qualiteit was, niet permanent aan de functie, edog in tegendeel geconsidereert wesende hoe met het toenemen deser Colonie alle bedieninge ook merkelijk verswaart, veele respective qualitijten zijn geaccresseert ende sulx meest in alle bedientens niet alleen maar ook dat selfs in India meest in alle Gouvernementen in de directien de pakhuijsmeester eenparig coopluijden sijn; Zo en isser ook geen swarigheit gemaakt het versoek van gen. De la Fontaine accordeerende, toe te voegen de qualiteit van coopman met besoldinge van vijftigh guldens ter maand, onder een nieuw drie jarig verband.

Waar na nog geleesen zijnde versoekschrift55 van den ondercoopman, Raad en Secretaris deser Vergaderingh, Hugo van der Meer Pietersoon, ten einde aanstaanden jare van 1718 in sijn volkome fatcoen te mogen repatrieeren, dewijle sijne domestijcque belangetjes hem derwaarts riepen, mits voor af met het uijtgaan van dit jaar transport te doen van de secretarij; Zoo is hem sulx toegestaan omme voorn. transport te doen na ‘t vertrek ofte depesche van ‘t verwagt werdende retourschip der Laaste Bezendinge , ende sulx bij provisie aan den ondercoopman, Adriaan van Kervel, secretaris van de weeskamer, omme dese secretarije adjunctive waar te nemen bij die van de weeskamer.

Zullende het vendumeesterschap zoo lange verblijven aan voorn. Van der Meer dat staat maken sal na volkome afreek. met de volgende retourvloot te konnen repatrieeren.

Vervolgens nog geresumeert wesende requeste van den burger Fredricq Russeaux, omme seker stukje land in eijgendom, in dese termen:56

Aan den Wel Edelen Hoog Achtb. Heere Hendrik Becker - - - als ook aan den Wel Edelen Gestr. Heer Maurits Pasques de Chavonnes - - - benevens den E. Agtbn. Raad deses Gouvernements.

‘Wel Edele Hoog Achtbe., Wel Edele Gestr. en E. Achtbe. Heeren,’

‘Geeft met schuldige eerbiedigheit te kennen Uwe Wel Edele Hoog Achtb., Wel Edele Gestr. en Agtb. onderdanigen dienaar, Fredrik Russeaux, vrijborger aan desen uijthoek, hoe bij des supplts. plaats, genaamt Swaanswijk , omtrent de Steenbergen gelegen is seker stuk lands bequaam om gecultiveert te werden, en door dien hij is bedugt dat andere baatsugtige menschen tot sijn groot nadeel sulx mogen tragten te obtineeren, keert den supplt. sig met alle oodmoedigheit tot Uwe Wel Edele Hoog Achtb., Wel Edele Getr. en Agtb. met instantelijk versoek gedagte stuks lands mag werden gemeeten en hem in eijgendom vergund.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &a.’

Is goedgevonden te laten inspecteeren door den coopman, de E. Jan de la Fontaine, en den capitain lieutenant, Kaje Jesse Slotsboo, om de vergaderingh te dienen van berigt wegens de gelegentheit en cituatie of ook niemant te na mogten leggen.

Den Eerwaarden predicant en kerkkenrade van Drakenstein , den 9en Februarij jongstleeden gelast zijnde omme te verthoonen een plan of platte grond van een nieuwe kerk welke Hun Wel Edele Hoog Achtb., de Heeren Zeventhienen hebben gelieven te accordeeren aldaar gebouwt te mogen werden; Zoo wierden als nu door deselve ingelevert seker caartje platte form zijnde een lankwerpigh agtkant, lank 80 en breet 40 voeten, benevens seker ontwerp van het costende der materialenin circoƒ7991:10 annex het volgende versoekschrift:57

Aan den Wel Edele Hoog Achtb. Heere Hendrik Becker - - - als ook aan den Wel Edelen Gestrn. Heer Maurits Pasques de Chavonnes - - - benevens den E. Achtb. Raad deses Gouvernements.

‘Wel Edele Hoog Achtbe., Wel Edele Gestr. en E. Agtb. Heeren,’

‘Vernieuwen in allen ootmoed te vertoonen, predicant en kerkenraad aan Drakenstein , de hoogdringende nood die de bereeds groote en aanwasschende gemeente aldaar aan een bequame plaats tot het oeffenen van haren godsdienst leijd, weshalven sij supplianten in alle eerbied haren toevlugt tot Uwel Edele Groot Achtbe., Wel Edele Gestr. en E. Achtb. nemen met nederige bede het ware van het welbehagen dat aan de gemeente tot Drakenstein soo haast mogelijk ten goed wierde gedagt en dat haar een godshuijs mogte werden toegestaan (met het stukje land bevoorens door de suppltn. bij requeste in eijgendom voor een kerk versogt) na ‘t ontwerp ‘t geen de suppltn. de vrijheit nemen van hier naast over te leggen.58

‘Als mede dat sekere gedeelte uijt de vrijwillige giften tot een godvrugtigh werk gegeven en in ‘s Comps. cassa berustende, haar tot het helpen opbouwen van die kerk worde vergunt, en dat het te kort komende geld het geen tot de volmakingh gebreek door de suppltn. bij de gemeentens van de Caab, Stellenbosch en Drakenstein mogte werden gebeedelt, als ook dat aan de suppltn. wierde toegestaan harent weegen aan ieder der twee deuren van de kerk alhier na het eijndigen van de kerkken dienst een buijdeel aan de gemeente (tot de volkome somme soude zijn ingekom[en]) zij uijtgestooken.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &[a.] Uijt name van de kerkenraad tot Drakenstei[n] . (Was getekent) P. van Aken.’

Alle welke met malkanderen geresumeert wesende, voorn. opbouw na ‘t voorn. caartje g’accordeert is.

En belangende de nodige penningen welke daar toe gerequireert sullen werden boven de geene welke in de arme cassa reets sijn, dat daar toe zullen werden g’emploieert de vrijwillige giften tot een godvrugtigh werk gegeven, alhier in ‘s Comps. cassa berustende; mitsgrs. dat het verdere, ‘t gunt tot dien opbouw komt te vereisschen, sal werden gesuppleert uijt de consiberabele arme gelden cas in loco, onder behoorlijke quitantie van kerkkenrade van Drakenstein aan die van dese kerk; dewijle deselve in comparatie van die van Stellenbosch en Drakenstein wel rijk genaamt mag werden, bij de laaste gesloote reek. in die cassa bevonden wesende, zoo aan contanten als goede effecten, een importante somma van omtrent hondert en dertigh duijsend guldens.

Ter welkers consideratie welgem. Heere Commissaris ook geliefde te spreeken van de armen welke van de diaconij werden onderhouden en maandelijx seekere verstrekking krijgen, namentlijk dat ook diende gelet te werden of die armgelden wel werden besteed aan menschen sulx waardigh sijnde, ten einde die alimentatie niet onnuttelijks wierden uijtgegeven; Zoo is verstaan sulx te laten ondersoekken en die sulke gifte sig door kwaat leeven of gedragh niet waardigh maken, af te neemen.

Zoo mede dat de schoolmeesters door de Heeren predicanten sullen werden geexamineert in hunnen godsdienst of gesont zijn in de leere Jesu Christi ende bij ontmoetinge van gebreekige daar af kennisse te geeven aan de Edele Heer Gouverneur en Raad, omme daar in voorsien en andere van orthodoxe leere in plaatse geset te werden.

Zijn Wel Edele wijders in consideratie gevende of ër zoude konnen werden raadsaam g’oordeeld het vertrek der retourvloot tegen het besluijt van den 27en deser genomen, omme deselve tegens den 3en April te laten reisvorderen, nogh eenige dagen uijt te stellen, niet alleen vermits de komst van het eene naschip, Risdam , dewelke niets extraordinair mancqueerde, tegen die tijd in staat te stellen was, maar ook ten opsigte van den andere, ‘t Huis de Vlotter , ‘t gunt met desen te gelijk van Batavia gezeilt, nogh bleef mancqueeren, met bijvoeginge Sijn Wel Edele van gedagten was best te sijn bij voorn. besluijt te persisteeren; eensdeels ter wijle de Heeren van de Hooge Regeringh tot Batavia bij der selver hoog achtb. schrijvens, met voorn. Risdam ontfange,59 de combinatie niet seer ernstig komen te beveelen, dan wel voornamentlijk ter oorsake of het aanstaande spring gethij der nieuwe maan, dat men in agt dagen te verwagten had, wel wat onstuijwigh [sic] weer uijt den N.W. mogte veroorsaken, gelijk men in dese tijd van ‘t jaar exempelen hadde gesien en ‘t gunt te dangereuser zoude sijn, wijle de retourscheepen tegens zoo een zeewind gantsch niet wel geankkert lagen. Welke consideratie en opmerkkinge in schuldige overdenkkinge genomen ende heel gefondeert g’oordeeld zijnde, het voorne. besluijt tot vertrek van dese vloot nogmaals bevestigt is.

Bij occasie dat welgem. Sijn Edele in discours geweest was met de Heer hoofd administrateur Cranendonk, nopende de daaken van de huijsen hier aan dese plaats, alle van riet gemaakt ende de gevolge van dien wat bij brand, dat God verhoede, daar uijt zoude konnen ontstaan zodanig gelijk waaragtig is, dat dese noodsakelijke verversch plaats voor de E. Comp. eenlijk hangt aan een vonk vuur ofte een dronke of boosaardig mensch, gelijk God betert de abominabele ondernemingen (alleen door Gods goedheit belet) daar af gebleeken sijn; ende gemelte Cranendonk toenmaals bijgebragt hebbende een middel omme gebouwen en huijsen te konnen decken met plak dak te samen gesteld uijt seekercement60 van gestampte kalk, schulpen uijt den oven, ordinare metselkalk en fijn gestampte tigchelsteenen enz., gelijk daar af albereids een preuve van genomen was met seeker brandspuijd huijsje binnen ‘t pleijn van ‘s Comp. hospitaal, ‘t gunt de Wel Edele Heere Commissaris met kennisse van de Edele Heer Gouverneur hebbende gedaan visiteeren door den ondercoopman Jan de la Fontaine, benevens ingenieur Walraven Cochius en den baas metselaar, en daar af het volgende berigt gedaan hebbende:61

Aan - - - den Edelen Heer en Mr. Hendrik Becker

‘Hoog Edele Gestrenge Heer,’

‘Omme met alle eerbied te voldoen aan U Hoog Edele Gestrenges hoog g’eerde ordres, hebben wij ondergetekende ons vervoegt ten deesen hospitaale en aldaar besigtigt het plat, gemaakt op een brandspuijt huijsje, het welk bevonden hebben aan de zome eenigsints te lecken (dog het plat selfs sonder62 eenige leckagie) zijnde onderregt dat ontstaan zou sijn door dien de supstantie daar toe gebruijkt te droog was wanneer op de voorn. zomen gelegt wierd, en dierhalven soo vast niet konnen bearbijd werden als het andre, sonder het welke wij van gedagte sijn men in ‘t minst geen leckagie zoude vernemen, te meer het plat, schoon al vrij enige regen op gevallen was, heel hard hebben bevonden, waarom naar ons geringh oordeel zoude denken het veel beeter en digter sal zijn als de zware platte die tot nog toe hier gemaakt zijn.’

‘Waarmede verhope aan de intentie van U Hoog Edele Gestr. genoege te zullen hebbe gegeven - - - (Was getekent) Jan de la Fontaine, E. W. Cochius, Antonie Pieterse.63

Gelijk voorn. Heer Cranendonk ter selver ordre wijders opgesteld hadde de volgende aanmerkkinge ende op wat wijse het cement geprepareert en bearbeid wierd, van desen inhout:

‘Nodige aanmerkinge den Wel Edele Agtb. Raad Ordinaris van India, Commissaris over het Gouvernement van Cabo de Goede Hoop &. &., door den ondergetekende in deses eerbiedigst gepresenteert, rakende de compositie tot platten van huijsen reets tot een preuve aangelegt ende door welgem. Sijn Wel Edele Agtbe. gedaan inspecteeren.’

‘Wel Edele Agtbare Heere,’

‘D’ excessive sware platten die hier van outs op de wooninge van ‘t Casteel aangelegt ende gemaakt sijn, wel aangemerkt ende wijders ingesien hebbende hoe alle huijsen daar buijten, tot de kerk, ‘s Comps. hospitaal en het hout maguasijn in cluijs, met riet sijn gedekt, genoegsaam die64 van de Colonie eenlijk afhangt van het een of ander booswigt dat deselve onder een doorgaande Z.Oste. wind door een enkelde vonk in de asse souden willen leggen, zoo hebbe mijn selve niet konnen onthouden van diverse reflexie te maken omme door eenig bequaam middel soo wel de verbeteringe van dat plompe werk als de algemene securiteit tegens het gem. quaat (daar ons God genadelijk wil voor bewaren) te wege te brengen ende dus doende eijndelijk een compositie gevonden door welke mij flatteere dat sulx onkostelijk ende met veel faciliteit sal konnen geschieden, als sijnde de preuve daar van reets met permissie van de Edele Heer Gouverneur aan een plat dak op het brandspuijthuijsje het welke in ‘t hospitaal gemaakt moste werden, genomen en dese van zodanigen succes geweest, als Uw Wel Edele Achtb. uijt het rapport van den ondercoopman, Jan de la Fontaine, en ingenieur Evert Walraven Cochius mitsgrs. den baas metselaar alhier met believen sal konnen blijken.’

‘Maar dewijle ik mij ditmaal met de materialen hebben moeten behelpen dewelke daar toe aan de hand sijn en dat de compositie heeft moeten bewerkt worden door menschen dewelke geen concept daar van hadden, zoo gebruijke de vrijheit dien aangaande bij desen te noteeren:’

‘Eerstelijk dat de voorsz preuve genomen is met traan welke beswaarlijk of immers no[o]ijt soo wel droogen wil als olij en bij gevolge hier toe nergens na zoo goed kan weesen.’

‘Ten tweeden dat ik hier hebbe moeten gebruijken zuijker in plaatse van een soort van swarte Bengaalse zuijker drof, aldaar gor genaamt.’

‘Ende ten derden dat dese specien seer veel in prijsen van de olij en gor verscheelen, kostende de traan hier doorgaans ongevaar Rds. 50 de legger ende clappys olij op Ceijlon (zoo niet beeter weete) weijnigh min of meer als 13 Rds. de gelijke quantiteit, en soude men de gor omtrent voor een vierde van ‘t geene hier de zuijker kost uijt Bengalen konnen doen overkomen, invoegen door dese twee veranderingen van ingredienten, dit heijlsame werk met vrij moderater kosten veel beeter soude konnen gemaakt en voortgeset konnen werden dan de preuve die thans daar van hebben genomen heeft gerensseert,65 schoon deselve reets sodanigh goed gekeurt en waarlijk ook zoo is.’

‘Hoedanigh nu den aanleg en compositie van dit plat werk hebbe begreepen ofte mijns geringen bedunkens in den gevolge met de uijterste vrugt te maken soude weesen, sal ik de vrijheit nemen Uw Wel Edele Agtb. alhier onder correctie te verthoonen.’

‘De muuren opgehaald ende de balken op ordinarie distantie daar op gelegt wesende, moet men daar dwars over heen latten of ribben van 3 en 4 duijm, met de breetste sijde op de balken neder speijkeren, mogende hier geen planken toe werden gebruijkt, om dat men van onderen de defecten daar door niet soude konnen sien.’

‘Over dese ribben legt men graauwe moppen, of andere gebakken steenen, die alhier op 8 en 4 duijm gevormt werden, op haar plat neder, sodanig dat die met haar eijndens op gem. ribben rusten en sig te midden van deselve aan malkander voegen.’

‘De vloer dus gelegt sijnde moet men nemen in proportie 4 deelen gestampte kalk schulpen uijt het gruijs van den oven, 2 deelen ordinair metselkalk, 2 deelen fijn gestampte tiggelsteenen, welke stoffe eerst droog wel door den anderen gemengt wesende, sal men daar langsamer hand clappus olij door slaan tot dat de massa bequaamlijk aan een hangt, ende als een gekneed deegh gemaakt is, als wanneer die ter stond over de bovengem. vloeringe heen gebragt ter dicte van ongevaar een en een half duijm daar teffens met de troffel over heen gestreeken, mitsgrs. met klophouten so vast in een geslaagen moet werden als immers doenlijk is, maar men moet verdagt wesen dat dese houten niet te swaar sijn ende het kloppen met een stadige matige hand geschied, op dat de onderleggende steenen daar van niet breeken of scheuren mogen.’

‘Terwijle men hier mede besig is moet de tweede specie op de volgende wijse bereid werden, te weeten: 10 deelen fijn gesifte kalk, 3 deelen fijn gesifte gruijs van gebakke of tiggelsteenen, 1 deel Bengaalse gor of draf zuijker.’

‘Met dese compositie moet even op gelijke wijse gehandelt werden als met de eerste, ende dus wel beslaagen zijnde, ter dikte van omtrent een duijm of wat minder daar over werden gebragt wijders ook braaf dog egter voorsigtigh met de klophouten op de eerste aangeslagen werden, ten einde dese twee deelen behoorlijk met den anderen te consolideeren.’

‘Eijndelijk maakt men bij na een vloeijbaren specie van kalk, olij en gor en strijkt het geklopte plat met een sterke hand en gladde troffel, daar mede voor het laaste over.’

‘Alle ‘t welke dus na mijn geringh voorschrift gedaan werdende, so twijffele niet of men sal in plaatse van een dikte van 1 1/2 ja twee voeten, die hier van kalk en steen op de platten gelegd werd en een wigt bijbrengt dat het te verwonderen is hoe de muuren die hier alomme met kleij in plaats van kalk ongemedseld werden, het selve konnen supporteeren, niet meer dan uijterlijk 4 1/2 dm. daar over behoeven te brengen, de gebouwen daar door geensints drukken en disputabel digte daaken hebben, daar de andere met al haar dikte nooijt, ofte seer selden sodanig bevonden werden.’

‘Dit alle het geene zijnde dat nodig geweest is, Uw Wel Edele Achtb. onderdanigst van de zaken voor te draagen, sal ik mij met deselve wijders Uw Wel Edele Agtb. hoogst gerespecteerde oordeel en goedvinden onderwerpen - - - (Was getekent) A. Cranendonk. (In margine) Cabo de Goede Hoop in ‘t Casteel, desen 15en Maart 1717.’

Zoo is na resumptie van ‘t een en ander nodigh geacht en beslooten omme voorm. gor uijt Bengale en clappus olij van Ceijlon bij ockagie daar toe te eijsschen.

Den coompan, de E.Es. Jacobus Cruse, en capitain luijtenant Caije Jesse Slotsboo, bij schriftelijke ordre sub dato 13e deser, door welgem. Sijn Edele expresse gecommitteert geworden omme te inquireeren ende te ondersoeken de gesteldheit van ‘s Comps. hospitaal, hospitaals kerkhof, slave logie, equipagie maguasijn, slagthuijs en paarde stal, met de ap- en dependentien van dien, ten einde derselver hoedanigheeden en defecten, mitsgrs. in hoe verre gem. defecten verholpen en alle ‘t geene daar aan nogh nodig diende gerepareert ende hersteld te werden, in geschrifte te raporteeren, en waar af aan gem. Sijn Edele overgelevert was seeker raport annex een caartje platte grond van ‘s Comps. hospitaal, mitsgrs. ter selver ordre eenige remarques, door de Heer hoofd administrateur Cranendonk ten papiere gebragt tot voorn. raport relativ, rakende ‘s Comps. bouvallige slave logie, en in wat form met permissie gevoeglijk zoude konnen werden gebouwt met een plat dak van cement, als hier reets door gen. Heer Cranendonk ter preuve gepractiseert was in diervoegen, als dat bij die documenten self te leesen is:

Aan - - - de Heer en Mr. Henrik Becker - - -.

‘Wel Edele Hoog Achtbe. Gebiedende Heer,’

‘Ingevolge van Uwe Wel Edele Hoog Achtb. schriftelijke ordre de dato 13en deser maand, hebben wij ondergesz ‘s Comp. hospitaal, kerkhof, slaven logie, equipagie maguasijn, slagthuijs en paarde stal gevisiteert en opgenomen de reparatien daar aan in het verleeden jaar gedaan, en nog in wesen sijnde defecten en bouwvalligheeden bevonden, als hier vervolgens in alle onderdanigheit werd ter neder gesteld.’

‘Het geheele dak van ‘t hospitaal hebben wij in een goede constitutie gevonden en op nieuw ten eenmaal verdekt, dog de voorgevel naar het Z.Ote. dient afgebrooken en op nieuw in kalk ten halven opgehaald, dewijl bevonden werd gemelte gevel door water andersints niet te repareeren sal sijn. De pijlaren kunnen wij niet sien dat ontweeken sijn, en de boogen staan sufficant. De combuijs kan op sijn plaats blijven staan, dogh is tot nog toe niet verbeetert en opgehaald, maar sulx staat eersdags naar het vertrek der retourvloot bij de hand genomen te werden, als zijnde daar toe de benodigde balken en andere houtwaren al verstrekt.’

‘De gragt die rondom het hospitaal loopt, is mede tot sijn prefectie gebragt en staat jegenswoordig vol water, het geene daar geduurigh in en uijt loopt.’

‘De ringmuur buijten om het hospitaal is volkomen opgemedselt, van buijten geplijstert, dog van binnen niet, dat mede noodsakelijk sal dienen gedaan te werden, soo dat nu als daar in beslooten kan gehouden werden.’

‘Voor in het midden van ‘t hospitaal in de Z.Ote. vleugel, bevinden dat daar in twee bogen sijn betimmert tot een kamer voor den oppermeester dat het hospitaal van binnen seer incomodeert zoo in ‘t wegnemen van de ruijmte, als mede het nodige ligt en dit laaste voornamentlijk veel incommoditeit in het winter saijsoen toe brengt. Dierhalven vermeenen de ondergetekende (onder welnemen en permissie) dat opgemelte kamertje diend afgebrooken en een ander voor den opper chirurgijn te werden getimmert naast sijn wooningh buijten waards naar ‘t Z.O. ter lengte van 29 voeten 21 breet met 4 gebinten, met de binne poort over eenkomende, gelijk Uwel Edele Agtb. in de plaan van het hospitaal, la. A hier nevens gevoegd, sal vinden afgestempeld. Dat dan gedaan sijnde, sal opgem. incomodatie weg genomen werden, en den oppermeester ook wat beeter gehuijst sijn als tegenwoordigh.’

‘De vloer binnen in ‘t hospitaal diend met ter tijd op nieuw geleijt te werden, dog kan voor eerst nogh wel wat blijven leggen, soo ‘t hier en daar een weijnigh werd geholpen.’

‘Het stoofhuijsje en dispens onder een plat dak zijnde aan de Z.W. kant bevinden ten eenemaal doorwatert en van boven ingerot. Dit dient mede noodsakelijk vernieuwt.’

‘Tot voorkomingh van ongemak bij het regenagtigh winter saijsoen soo het hospitaal als slave logie, ja ook de kerk, zoude noodsakelijk de gragt tusschen het hospitaal en ‘s Comp. thuijnen dienen opgemetselt te werden, wijt 12 voet en 9 diep, en dat met sware klippen in kalk, ingevallen men niet bevonden had dat de grond een vaste klip bank hadde, zoude men dit dan met minder kosten (te weeten) met geheijde palen en wilde willigen gevlagten kunnen verrigten, dienshalven als gesegt met kalk [en] steen sal gedaan dienen te werden.’

‘Tot rijniging van de impotenten soo in ‘t baden van haar lichaam als het spoelen en wassen haar ër kleedingh, zoude daar toe een tang ofte water bak 12 voeten diameeter en 5 voet diep onder de eijke bomen aan de Z.Wt. kant regt in ‘t midden van dat perk met weijnigh kosten kunnen gemaakt werden, daar niet anders gerequireert werd dan drie a vier tonnen cement, eenig kalk en eenige klippen.’

‘Aan de Z.W. kant van meergem. ringmuur is ook een huijsje met een plat dak, gemaakt tot bergingh van een brandspuijt. Dit werk ter ordere van Uwel Edele Hoog Achtb. door den ondercoopman Fontaine, den ingenieur Cochius en den baas metselaar alhier geinspecteert zijnde, is goed bevonden.’

‘Het hospitaal werd voor jegenswoordigh bediend door elf Europeaanen en eenige swarten, als te weeten: een oppermeester, een chirurgijn, vijf ondermeesters, een apotheker, een siekevader, een onder dito, een kok, een dito maat, een portier, een oppasser van het pokhuijs, een timmerman tot het repareeren van het hospitaal en het maken van de dood kisten, derthien slaven die gebruijkt werden soo tot oppassen en waken bij de sieken als andere noodsakelijkheeden.’

‘Bevinden dat het hek van het hospitaals kerkhof is gemaakt geweest, dog door de sterke Z.O. wind weder om verre geworpen en in het Casteel geborgen. Dog wat aanbelangt het binnen plijn van die begraafplaats, komt ons gantsch oneffen en ongeregelt voor. Dienshalve mede noodsakelijk sal dienen gelijk gemaakt en vereffent te werden, de muur daar rondsomme is wel bevonden.’

‘Aan ‘s E. Comp. slaven logie hebben wij eeven deselve defecten bevonden als de gecommitts. in het verledene jaar door den Edele Heer Directeur Generaal, Abraham Douglas, gesteld geweest, en ook bevonden dat de meeste part van de beddinge t’ eenemaal ontramponeert, het pannedak doorgaans over al lek, zulx bij ongestuijmigh weder en regen de lijfeijgenen niet droog konnen leggen en in ‘t generaal sijn alle de deuren en vensters met sijn couzijnen meest vergaan en ten eenemaal onreparabel en moeten Uwel Edele Gestr. Heer berigten dat het geheele slave quartier in sijn selven out en meest in alles tot niet vervallen is en ook te bekrompen en al te klijn voor ‘s Comp. slaven werd bevonden, gelijk Uwel Edele Gestr. Achtb. sal consteeren in het hier nevens geannexeerde plaan onder la. B, met aanwijsing en betekening der logementen daar in nu begrepen, en dewijle men hier omtrent niet anders kunnen sien dan dat alles sal moeten afgebrooken werden, soo opgemelte slaven huijs zoude kunnen verbeetert werden en deselve te vergroten met sulke gemakken als daar toe noodsakelijk werden vereischt, is daar van door de Heer hoofd administrateur Cranendonk al voor eenige weijnige tijd gepractiseert, waarmede wij ons confirmeeren aan desen gevoegt onder la. C, hoe veel slaven en waar deselve dienst doen is hier mede onder la. D door den capitain luijtenant Slotsboo, op gegeven, te sien, daar wij ons onder Uwel Edele Hoog Achtb. permissie in alle nedrigheit aangedragen.’

‘Nu komende tot het equipagie maguasijn. Daar omtrent is mede alles vervallen en door de tijd veroudert, niettegenstaande de balken met matten versien en onderstut zijn geworden, ja soo verre dat men bij na niet weet wat reparabel is. Zijnde de bootsmans wooningh en mastloo[d]s ten eenemaal plat ingestort. Hoe veel manschap bij die equipagiewerf bescheijden en waar toe g’emplojeert is hier mede onder la. E g’annexeert.’

‘Het slagthuijs is van vooren aan de gevel gerepareert, dog van agteren naar de zeekant nog niet gepleijstert, dat met klij en groof kalk met weijnig kosten kan gedaan werden.’

‘’s E. Comp. paardestal wert is sijn gebouw wel bevonden, uijtgenomen het afdak al waar de carawij wagens voor de regen geborgen werden, dat eerst daags staat gerepareert en gedekt te werden. Wat manschap, koetsen, wagens, karren, paarden en ezels bij de stal de E. Comp. in eijgendom behooren, is door den baas, Sijbrand Steen, aan ons verthoond, gelijk hier agter onder la. F aan Uwel Edele Agtb. sal komen te blijken.’

‘Waar mede wij verhoopen Uwel Eds. Hoog Achtb. ordere te zullen hebben volbragt - - - (Was getekent) J. Cruse en K. J. Slotsboo. (In margine) Cabo de Goede Hoop, 23en Maart 1717.’

Remarques op het slavenhuijs met permissie van den Wel Edele Agtbn. Heere Raad Ordinaris van India en Commissaris over het Caabse Gouvernement met den resorte van dien &a. &a., gevoegt bij de bevindinge van den coopman, Jacobus Cruse, en capitain luijtenant Kaje Jesse Slotsboo, tot het inspecteeren van dit gebouw door Sijn Wel Edele Agtb. gecommitteert geweest zijnde.

‘Aangesien aan dit gevaarte door desselfs bouwvalligen staat apparent eerlange een considerable reparatie gedaan sal moeten werden, soo soude sulx mijn geringe bedunkens met weijnigh meerder costen door het intrekken van het annexe thuijntje sodanigh geconstrueert ende gereguleert konnen werden dat daar door niet alleen veele disordres en onordentelijkheeden, maar ook voor te komen soude sijn de confusien die daar thans, zoo onder de gepaarde als ongepaarde mitsgrs. jonge en oude in swangh gaan. Insgelijks dat de jonge behoorlijk wierden g’instrueert, en die sigh in hare slavernije hadden afgeslooft, neffens andere invalides, een redelijk gemak zoude konnen vinden.’

‘Hoedanigh nu dese constructie zoude konnen sijn, wert in het nevensgevoegde plaan vertoond, in voegen daar van alleen de volgende verklaringe is te doen:’

‘Dit langwerpig gebouw ‘t welke thans buijten om ongevaar 180 voeten in de leng[t]e en omtrent 85 voeten in de breete heeft, zoude door het intrekken van het annexe thuijntje tot de lengte van 230 voeten vergroot mitsgrs. de verdeelinge sodanigh gemaakt konnen werden als volgt:’

‘A. De groote binne plaats zoude blijven gelijk die tegenwoordig is.’

‘B. Den nieuwen ingangh.’

‘C.C.C.C. Den bajaart onder en boven.’

‘D.D. Zouden materiaal hokken of provisie camers zijn alwaar ook eenige brand emmers gehangen en bewaart soude konnen werden.’

‘E. Logement voor de Hollandse mandoors.’

‘F. Logement voor de inlandse mandoors en schoolmes[ters].’

‘G. De trap na bovenen.’

‘N.B. De gantsche ruijmte van de tweede verdiepingh, over D.E.F.D. heen strekkende, zoude tot logement van de beste ordentelijkste gepaarde slaven en schooljongens konnen werden geapproprieert.’

‘H.H. zoude konnen sijn twee onderschijdene besloote secreten voor de slaven &a. aan de eene, en voor de slavinnen aan de andere zijde, mits dat deselve met wolfskuijlen wierden gemaakt, gelijk men in Holland doet, schijnende dit geen werk van de minste noodsakelijk te weesen, zoo om dat men hier geen canalen heeft daar men de vuijligheit door een eijgen loop kan inbrengen, als om dat de balijs of tobbens, die nu schaamteloos of bij na in ‘t openbaar gebruijkt werden, geen kleene stank en visigheit, zoo geen ongesonde lugt veroorsaken, behalven dat de slaven dewelke die dagelijx moeten uijtdragen de omwonende menschen daar dikmaals en wanneer niet als met sweepen na de daar toe gedestineerde plaatsen gedreven werden, seer door incommodeeren; soudende dese nieuwe secreeten, om het halv jaar eens, of soo veel meer als nodig was, ordentelijk geleegt en sonder imants overlast in besloote tobbens uijtgedragen konnen werden.’

‘J.J. Ingangen en trappen aan wedersijde in de bajaarts.’

‘K.K. De keukens of combuijsen, hebbende aan wedersijde hare deuren bedekt tegens de Z.O. winden in.’

‘L. Zijnde de doorgang tot’

‘M. Dat het nieuwe of kleijne binnen plijn zoude zijn en alwaar de volgende appartementen maar van een verdiepingh zoude behoeven te wesen, als’

‘N. Logement voor de matres en ziekemoeder.’

‘O. Logement voor de schoolmeijden.’

‘P. Voor de zieke, oude en andere invalides.’

‘Q. Het school.’

‘R. Een vertrekje voor de commissarissen ofte opsigters van dese logie.’

‘Het huijs dus geconstrueert ende met een plat belegt zijnde, zodanig jongst ter preuve hebbe aangelegt en bij examen goed bevonden is, zoo zoude daar na gissinge tweemaal soo veel slaven ordenteijk en regulier te logeeren sijn, dan ër nu plaatse konnen vinden.’

‘Wat nu de inwendige verdeelinge van de logementen en regulamenten van de huijshoudinge betreffen alsoo die een singelier menagement vereisschen, zal ik dese daar mede onder correctie niet verlangen.’

‘(Onderstont) In ‘t Casteel de Goede Hoop, den 23en Maart 1717. (Was getekent) A. Cranendonk.’

Dewelke met aandagt gelesen ende geresumeert wesende mitsgrs. articulaar ende van poinct tot poinct beraadpleegt hebbende, verstaan wierd alle de nodige reparatien, zoo als die hier vooren aangetoond werden, bij occasie te laten geschieden, wel verstaande het nodigste eerst, ende met dese uijtsonderinge als niet nodig geacht wesend[e].

Eerstelijk dat het binne kamertje van ‘t hospit[aal] onder de twee bogen sal blijven ende geen nieuw in plaats buijten, in ‘t Z.O. aangeteke[nt], te timmeren.

Zoo mede dat de muur van de gragt tusschen ‘t hospitaal en de kerk wederseijts wel op te halen, dog de eene zijde na de kerk door de diaconij ende de andere na ‘t hospitaal strekkende door de E. Comp.

Gelijk ook het geordonneerde getal slaven zijnde 16 die in ‘t hospitaal dienst doen, thans door siekte maar 13 wesende, te weijnig is geoordeeld.

Zijnde de vernieuwinge ende vergrooting van de slave logie volgens project van den Heer Cranendonk wel geapprobeert, edog sal alvorens daar de hand aan te leg[gen] bij eerste occasie na ‘t vaderland moete overgeschreeven werden om speciale ordre van onse Heeren en Meesters daar op te bekomen.

Waar na nog is gepresenteert seeker requeste door den Eerwaarden Hendrik Bek, predicant tot Stellenbosch , annex een plan of caartje van een ontwerp omme een nieuwe kerk in plaatse van de afgebrande te mogen stigten, van desen teneur:66

Aan Sijn Edele de Gestr. Hoog Achtb. Heer Hendrik Becker, - - - aan de Edele Gestr. Achtb. Heer Maurits Pasques de Chavonnes, - - - mitsgrs. aan de E. Raad van Politie.

‘Wel Edele Hoog Achtb. Gestr. en E. Achtb. Heeren,’

‘Geeft eerbiediglik te kennen, Henricus Bek, predicant aan Stellenbosch , hoe hij nu ruijm twee maanden geleeden request gepresenteert heeft uijt name van de kerkenraad aan de Edele Gestr. Heer Gouverneur en den E. Achtb. Raad, waar in vertoonden dat de kerke al sedert ses jaaren in de asse begraven was, dat sij sedert en in ‘t huijs van den predicant en nu voor lange in een geringh pershuijsje staande ter dispositie en keure van den eijgenaar, den dienst hadden verrigt. Hier op hadden de Edele Gestr. Heer Gouverneur en de E. Achtb. Raad gunstelijk gelieven te ordonneeren dat de kerkenraad een plan of model aan Haar Eds. had over te geeven met specificatie der materialen, daglonen &a. De supplt. heeft dit nevensgaande model of ontwerp niet eer magtig konnen werden tot sijn leetwesen als voor drie weeken van dat sonder specificatie van houtwerk &a., weshalven aan Uwel Edele Gestr. ordres tot sijn leetwesen niet heeft konnen voldoen.’

‘Bij gelegenheit van ‘t aanwesen van Sijn Edele Gestr. de Edele Heer Hendrik Becker, soo is ‘t dat den supplt. het demoedigh versoek van kerkenraade reitereert en seer ernstig smeekt dat Sijn Edele en de Edele Heer Gouverneur en E. Achtb. Raad, dit soo nodige, Goode behagelicke en voor Christen overheeden roemelik werk seer goedertierentlijk gelieven te besluijten en sijn voortgang te gunnen.’

‘Ten welke einde al voor lange 3500 guldens ter neder gelegen hebben.’

‘Eindelik is des supplts. ootmoedige beede dat den opbouw van de kerk eens gunstelik beslooten en het onbreekende67 ten dien eijnde aangewesen, dat ‘t Sijn Edele en de Edele Gestr. Heeren gelieven sekere persoonen tot den opbouw aan te stellen, ‘t sij op den voet als aan de Caab of Drakenstein , of soo als ‘t Sijn en Uwel Edeles en Agtb. sullen goedvinden te behooren.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &a. (Was getekent) Henricus Bek.’

Na resumptie van ‘t welke gelet wesende dat albereits onder den 9en Februarij jongstl. door de Edele Heer Gouverneur en Raad sulx g’ordonneert was benevens specificatie wat dat gebouw wel na gissing zoude komen te kosten, dan ‘t gunt in dese nu nogh mancqueerde; zoo wiert goedgevonden, als een seer noodsakelijk en God behaaglijk werk wesende, dien opbouw voor af te accordeeren op die plaats daar toe geprojecteert, mits dat gen. supplt. benevens kerkenrade dier plaatse zullen hebben aan den Gouverneur en Raad in te leveren een pertinente specificatie van ‘t bedraagen der materiale en arbeijts lonen daar toe gerequireert en gemerkt de ƒ3500 daar toe in cassa in gereetheit leggende niet en zullen sufficieeren tot een volkomen constructie van voorn. ontwerp ende dat ‘t een zake is van deselve natuur als hier vooren zoo even van Drakenstein staat vervat, dat derhalve ook ‘t gunt dit godshuijs meerder sal komen te kosten in selver voegen door de diaconij alhier daar toe sal werden geleend onder behoorlijke quitantie van predicant en kerkenrade aan Stellenbosch voorsz.

Mitsgrs. ook dat het aan de Edele Heer Gouverneur en Raad gelaten werd omme volgens ‘t versoek een persoon ofte meer te nomineeren omme dat gantsche werk te dirigeeren, zoo wel ten aansien van dien opbouw als mannieren en besuijnigingh van penningen.

Wijders geconsidereert wesende dat men ‘t lek van ‘t schip Middelwout niet volkomen en heeft konnen verhelpen en dat men reets ondervonden had dat door ‘t selve 9 balen canneel waren nat geworden, die gedroogt en herpakt zijn geworden met verlies van 170 ponden die t’ eenemaal ondeugend was bevonden; Zoo is ook tot voorkominge van sulx in ‘t vervolg op versoek van den schipper op dat schip goedgevonden 100 balen van dien bast op de Amsterdamse scheepen te verdeelen, ende sulx uijt het agterschip, ende de voorn. 170 ponden bedorven canneel in dit Casteel te laten verbranden door den Heer fiscaal en gecommitteerdens.

Wijders dat meergem. Sijn Edele produceerde verklaringen der scheeps opperhoofden van ‘t schip Kockenge ,68 dienende tot sertificatie hoe in den orkaan op den 10, 11, 12 en 13en der verlede maand Januarij genootsaakt waren geweest 9 stukken cannon over boort te werpen, de groote steng te kappen benevens een zwaar ankker.

Juffw. Johanna Wessels, huijsvrouwe van Sr. Francois van der Stel, benevens derselver dogtertje op haar vertrek na ‘t vaderland staande, versoekkende te mogen weeten hoe veel kisten te mogen derwaarts voeren, is deselve g’accordeert twee kisten, ijder vijf voet langh en twee hoog en breet; van gelijke nogh een slavinne, mits daar voor cost en transport geld betaalende voor de heen en wederom reijse.

Gelijk eijndelijk op versoek omme eenige casjes ter groote van een voet in ‘t vierkant aan hunne vrunden in ‘t vaderland te mogen zenden,69 toegestaan is aan de volgende, als 2 casjes de Edele Heer Gouverneur, 2 casjes de Heer Cranendonk, 4 casjes de Heer Van Beaumond, 1 keldertje van 9 flessen en 4 casjes de Heer captn. De Chavonnes, 1 kasjes de Heer Slotsboo, 2 kasjes de Heer Fontain, 1 vlesje thee van 4 katjes70 en 1 kasje thee van 4 katjes predicant Bek, 1 casje Maria Scholten,71 wed. Van der Hoeven, 3 casjes Johannes Swellengrebel, 1 casje Allexander van Strijen,72 1 casje David de Waal,73 1 casje Lambertus Slicher,74 1 casje Marten Versijl,75 1 casje Bastiaan Sigmunt,76 1 casje Cornelis Barentsz., 1 casje Hendrik Frappe, 1 casje Sergius Swellengrebel, 1 casje Willem van Taak, 1 casje Hendrik Donker, 1 casje Adriaan Bogaard,77 1 casje Jan de Wit,78 1 casje Jan Brommert, 1 casje Engela ten Damme,79 1 casje Helena Guliks, wed. Ten Damme, 1 casje Balthasar Poth.

Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] HENRK. BECKER.

[Signed:] M. DE CHAVONNES.

[Signed:] A. CRANENDONK.

[Signed:] C. v. BEAUMONT.

[Signed:] D. M. PASQUES DE CHAVONNES.

[Signed:] J. B. CRUSE.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] In kennisse van mij, Ho. VAN DER MEER PIETERSOON. Rt. en Secrts.

80


## Footnotes


  1. Sy was die weduwee van Adriaan van Rheede. Sien C.J.2650:Testamenten, 1709-1715, no. 1, pp. 15-18. 

  2. Sien C.511 (deel II):Uitgaande Brieven, 1714-1717, pp. 1082-1085. 

  3. Sien C.511 (deel II):Uitgaande Brieven, 1714-1717, pp. 1097-1102. 

  4. Volgens die dagregister het die Politieke Raad op 2 Maart ook vergader. Sien C.604:Dagregister, 1717-1722, p. 38. 

  5. Die volgende twee resolusies is in ‘n ander handskrif geskryf. 

  6. Hendrik Becker het in 1710 Raad Ordinaris geword en Adam van Duijn as Goewerneur van Ceylon opgevolg. In 1715 het die Hoë Regering van Indië hom toegelaat om te repatrieer. (Sien C.120:Bijlagen, 1716-1717, p. 106.) Op 8 Maart het hy as Admiraal van die retoervloot en Kommissaris van die Kaap met die Elisabeth in Tafelbaai aangekom. (Sien C.604:Dagregister, 1717-1722, p. 41.) 

  7. Sien C.436 (deel I):Inkomende Stukken, 1716-1719, pp. 301-302. 

  8. Vir die opdragte aan Becker sien C.604:Dagregister, 1717-1722, pp. 42 en 48. 

  9. Sien C.224:Requesten, 1717-1718, no. 17, pp. 67-68. 

  10. Sien C.224:Requesten, 1717-1718, no. 18, pp. 71-72. 

  11. Volgens die monsterrolle was Maarten Jansz. Rosijn van Alkmaar ‘n beeswagter in diens van die Kompanjie. 

  12. Die gekursiveerde woord is tussen die reëls bygeskryf. 

  13. Hy was die seun van Gillis Sollier en Anna Roulin. In 1718 het hy saam met sy ouers na Europa teruggekeer. 

  14. Die oorspronklike rapport kan gevind word in C.337:Attestatiën, 1717-1718, p. 79. 

  15. In die oorspronklike rapport staan ” Ceijlons -retour schip”. 

  16. Die oorspronklike rapport het bewaar gebly in C.337:Attestatiën, 1717-1718, p. 59. 

  17. Die gekursiveerde woorde is tussen die reëls bygeskryf. 

  18. Hierdie resolusie is weer deur die oorspronklike skrywer geskryf. 

  19. Sien C.436 (deel I):Inkomende Stukken, 1716-1719, pp. 331-339. 

  20. Die volgende twee resolusies is weer deur die tweede skrywer geskryf. 

  21. Nicolaas Jan van Hoorn het met die Zuijderbeek na Nederland teruggekeer. Voorheen was hy “opperhooft over den handel in Japan “. Sien C.436 (deel I):Inkomende Stukken, 1716-1719, pp. 302-303. 

  22. Die skipper van Westhoven

  23. Die skipper van Boukenrode

  24. Die skipper van Zuijderbeek

  25. Die skipper van Kiefhoek

  26. Die skipper van Abbekerk

  27. Die skipper van Mossel

  28. Die skipper van Elisabeth

  29. Die skipper van Kockenge

  30. Volgens sy naamtekening was hy Philip van den Broeck. Hy was die skipper van Arentsduijn

  31. Die skipper van Sleewijck

  32. Die skipper van Den Bergh

  33. Die skipper van Duijvenvoorden

  34. Die skipper van Nesserak

  35. Die skipper van Coning Carel

  36. Die skipper van Generale Vrede

  37. Die skipper van Sandenburgh

  38. Die skipper van ‘t Gijn

  39. Die skipper van Middelwout

  40. Die skipper van Barneveld

  41. Die skipper van d’ Uno

  42. Blanko gelaat. 

  43. Hy het op Abbekerk gerepatrieer. 

  44. Die gekursiveerde woord is tussen die reëls bygeskryf. 

  45. Blanko gelaat. 

  46. Die gekursiveerde woorde is tussen die reëls bygeskryf. 

  47. In die H.K. staan “dangeur”. 

  48. In die H.K. staan “dangeur”. 

  49. Die gekursiveerde gedeelte is in ‘n ander handskrif tussen die reëls bygeskryf. 

  50. In die H.K. staan “mancqueerende”. 

  51. Die skipper van ‘t Raadhuijs van Vlissingen

  52. Die oorspronklike versoekskrif het bewaar gebly in C.224:Requesten, 1717-1718, no. 38, pp. 157-158. 

  53. Die oorspronklike versoekskrif kan gevind word in C.224:Requesten, 1717-1718, no. 41, pp. 169-170. 

  54. Vir die oorspronklike versoekskrif sien C.224:Requesten, 1717-1718, no. 43, pp. 177-178. 

  55. Sien C.224:Requesten, 1717-1718, no. 40, pp. 165-167. 

  56. Sien C.224:Requesten, 1717-1718, no. 42, pp. 171-172. 

  57. Sien C.224:Requesten, 1717-1718, no. 50, pp. 207-209. 

  58. Die versoekskrif het as bylaag ‘n beskrywing van die voorgestelde kerkgebou en ‘n berekening van die koste deur die messelaar, Leendert Hutspot. Sien C.224:Requesten, 1717-1718, no. 51, pp. 21 1-212. 

  59. Die brief, gedateer 15 Januarie 1717, kan gevind word in C.436:Inkomende Stukken, 1716-1719, pp. 343-349. 

  60. Die gekursiveerde woord is tussen die reëls bygeskryf. 

  61. Die oorspronklike rapport het bewaar gebly in C.337:Attestatiën, 1717-1718, pp. 75-76. 

  62. In die oorspronklike teks staan “soder”, met ‘n afkortingstreep bo dieo.Dit is hier aangevul tot “sonder”. 

  63. Volgens die monsterrolle was Thomas Pieterse van Amsterdam die baas messelaar aan die Kaap. (Vgl. V.C.41:Generale Monsterrollen, 1716-1725, p. 6). Hy het in 1710 as matroos op die Theeboom na die Kaap gekom en in 1714 het hy baas messelaar geword met ƒ24 per maand. 

  64. Waarskynlik is hier ‘n woord na “die” uitgelaat. 

  65. In die H.K. staan “gereusseert”. 

  66. Die versoekskrif van ds. Beck kan gevind word in C.224:Requesten, 1717-1718, no. 49, pp. 203-204. Die plan van die kerk het egter nie bewaar gebly nie. 

  67. In die oorspronklike versoekskrif staan “ontbrekende”. 

  68. Die verklarings kan gevind word in C.337:Attestatiën, 1717-1718, pp. 139-148. 

  69. Sien C.224:Requesten, 1717-1718, nos. 19-37, pp. 75-153. 

  70. In die oorspronklike versoekskrif staan “cattij”. 

  71. Maria Scholten was getroud met Dirk Sijmons Bijlaan en het na sy dood hertrou met Mighiel van der Hoeven. 

  72. Alexander van Strijen van Utrecht was die seun van Jan van Strijen en Sophia Heijnen en was sedert 1714 assistent aan die Kaap. 

  73. Hy was die seun van Philip de Waal van Middelburg en was sedert 1714 assistent aan die Kaap. 

  74. Lambertus Slicher van Middelburg was die rektor van die skool. Hy is in 1723 getroud met met Pieter van der Bijl se dogter Sophia. Hulle drie kinders was Anna Sophia, Sara Catharina en Jan Pieter. (Sien M.O.O.C. 8/5:Inventarissen, 1727-1737, no. 93; M.O.O.C. 7/4:Testamenten, 1726-1735, no. 81). 

  75. Hy was afkomstig van Gouda en was sedert 1716 assistent aan die Kaap. 

  76. Hy het in 1700 as smid na Batavia gegaan, maar as gevolg van swak gesondheid het hy nie die reis voltooi nie en as baas smid aan die Kaap gebly. In 1703 het sy wou, Geertruij Mabelis van Rheinberg, en hulle dogter Elisabeth ook na die Kaap gekom. Na die dood van sy vrou het hy in 1712 hertrou met Anna Pieters van Batavia, die weduwee van Lambert Adriaansz. (Sien C.J.2598:Testamenten, Codicillen &a., 1702-1714, nos. 23 en 52). In 1715 het hy uit die Kompanjie se diens getree en ‘n vryburger geword. 

  77. Hy was as skipper in diens by die Kompanjie. 

  78. Jan de Wit was die seun van Willem de Wit en is in New York gebore. Hy was getroud met Maria Adriaansz., die dogter van Lambert Adriaansz. en Anna Pieters. Hulle het sewe kinders gehad. (Sien C.J.2598:Testamenten, Codicillen &a., 1702-1714, no. 33, pp. 127-132). 

  79. Sy was die dogter van Willem ten Damme en Helena Guliks en is in 1683 aan die Kaap gebore. Sien M.O.O.C. 8/2:Inventarissen, 1705-1714, no. 117. 

  80. Band C.11 eindig met hierdie resolusie. Die volgende resolusie is weer in die handskrif van die eerste skrywer.