Skip to content

C072 v1.20

C. 72, pp. 31-33.

Woensdag den {17250404} 4 April 1725

1

Het onderstaande reqte. ter ordre van den Heer Gesaghebber aan de leeden des Raads vertoond, ende vervolgens in omvraage gebragt sijnde of het daar bij gedane versoek behoorde geaccordeert te werden:

Aan d’ E. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Caabse Gouvernements, benevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Heer en E. Agtb. Heeren,’

‘Geeft met alle eerbied te kennen UE. Agtb. dienstbereijden dienaar, Joseph Tolson, captn. in dienst der Engelsche Oostindische Comp., voerende het althans hier ter rheede leggende schip Heatcoth , dat hij supplt. geduurende de herwaarts reijse van Madras , die seer langduurig geweest is, bekomen heeft een getal van 51 sieken.2

’- - - - - - - - - - - - - - - - - - -‘

‘Voor dewelke den supplt. gedienstig versoekt dat UE. Agtb. aan hem gelieven toe te staan eenig vleesch en groente in te kopen, op dat deselve daar door weederom tot hare voorige gesondheijd mogen werden gebragt.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra. (Was geteekend) Jos. Tolson.’

Soo is eenpariglijk geadviseert dat men volgens de ordre aan den captn. van het Engels schip Heatcoth sal toestaan om voor sijne ophebbende impotenten, bestaande in 51 stux, driemaal ‘s weeks een pond vleesch voor ider hooft bij ‘s Comps. gecontracteerde slagters te mogen inkoopen, gemerkt deselve op de afvraging van den Heer Gesaghebber hebben betuijgt dat sulx sonder prejuditie van den dienst der E. Comp. konde geschieden, mitsgrs. bij de andere ingesetenen eenige groente na rato, mits dat van het een en ander de gewoonelijke lijsten werden overgegeven.

Aldus gedaan en in omvraage gebragt, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 34-37.

Vrijdag den {17250413} 13 April 1725.

Geliefden den Heer Gesaghebber den eerste clercq met het volgende versoekschrift bij de leeden des Raads rond te senden:3

‘A messieurs.’

‘Messieurs du conseil du Cap de Bonne Esperance remontre Jean Baptiste IJves Garnier, ecuijer sieur de fougerai chevalier profest de lordre roijalle et militaire de christ, commandant le vaisseau dela compagnie roijalle des indes nommeé la minerve etc. dit.’

‘Messieurs,’

‘La necessité deau et des raffraischissement pour quatre vingt sing malades escorbutiques maijant obligé de relacher dans ce port pour demander assistance en ce qui concerne tout ce qui convient tant pour retablir les malades qui sont sur le vaisseau que pour la continuation de mon voijage, quie vous plaise macorder la permission de faire de leau, achepter toutes les viandes fraische et legumes qui mesont necessaire, aeque faisant vous obligerer la compagnies roijalle de france etc. en particulier celuij qui est.’

‘(Onderstont) Messieurs, votre tres humble et tres obeijsant serviteur. (Was geteekend) Le Chr. Granier[sic]de Fougerai. (In margine) Du Cap de Bonne Esperance, le 13 d’ averil de 1an 1725.4


Met ordre om daar neevens in omvraage te brengen of het daarbij gedaane versoek soude kunnen werden geaccordeert. Over het welke eenpariglijk is geadviseert dat den captn. van het Frans schip La Minerve gepermitteert sal worden om volgens gewoonte driemaal ter week bij ‘s Comps. gecontracteerde slagters voor desselfs hier aangebragte 85 sieken een pond vleesch voor ider hooft te mogen inkoopen, als hebbende sijlieden op de vraage van den Heer Gesaghebber alvoorens betuijgt dat het selve sonder nadeel van ‘s Comps. dienst konde werden verrigt, gelijk meede bij de andere ingesetenen een weijnig groente na proportie, waar van, als ook van het vleesch dat dien bodem genooten heeft, specifice lijsten sullen moeten gegeven werden.

Aldus gedaan en in omvraage gebragt, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBACH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 38-43.

Dingsdag den {17250417} 17 April 1725, voormiddags.

Alle teegenwoordig, behalven den E. captn. Kaje Jesse Slotsboo, door indispositie.

Na dat den schipper van het aanweesend schip de Pallas ter vergaderinge op de gedane afvraage van den Heer Gesaghebber betuijgt hadde dat hij voor sijne ophebbende manschap geduurende desselfs aanweesen alhier ten genoegen hadde genoten de vereijschte ververssingen van vleesch, brood en moeskruijden, neevens de provisie en verdere benoodigtheeden voor de reijs, wierd hem door Sijn E. verders voorgehouden wanneer hij dierhalven de reijse met volkomen gerustheijd na het eijland Ceijlon soude kunnen onderneemen, op het welke gemelte schipper wijders antwoordende dat sulx ter oorsake van het ruwe weer ‘t geen het eenige dagen hadde gemaakt, en waar door de ontlossinge der masthouten die door hem ten dienste deeses Gouvernements waren aangebragt, dewelke in deesen tijt des jaars niet anders als bij stil weer en slegt water buijten gevaar konden werden ontlost, niet wel voor aanstaande Maandag den 23 deeser lopende maand soude kunnen geschieden, gemerkt ër om voormelte reedenen ook nog geene preparatien van reijsvorderinge, soo met schiemannen, waterhalen als andersints, hadden kunnen gemaakt werden, Soo is uijt aanmerkinge van het voorenstaande vastgesteld en beslooten dat gedagten bodem ter voormelte tijd sal werden gemonstert en gedepescheert, sullende aan denselven meede soo veel manschap in plaatse van de gestorven en siek gewordene werden bij geset, als men alhier soude kunnen missen. Maar ter consideratie gemelte schipper op de vraage van den Heer Gesaghebber of de tarw die ten behoeve van het Ceijlons Gouvernement ter quantiteijt van 10 lasten van hier voor deesen jaare was gevordert, door hem niet souden kunnen ingenomen en na derwaards over gevoerd werden, al verders repliceerde dat hij sulx wel soude kunnen doen, dog dat egter vermids de nieuwigheijd sijns schips en dat het selve in ‘t geheel met masthouten voor dat comp[t]oir was afgeladen, niet soude kunnen respondeeren voor ‘t bederf waar aan dat graan soude weesen geexponeert, Soo is om die reedenen goedgevonden dat ër met die kiel geen tarw sal werden afgescheept, latende het selve liever tot bequaamer scheepsgeleegentheijd uijtgesteld blijven, sullende de geeijschte 6 mudde boonen en 1 last rogge (die den schipper aangenomen heeft in de cajuijt te bergen) beneevens de verdere goederen voor soo verre die ter deeser plaatse te bekomen sijn, met dien bodem na dat eijland afgaan.

Waar na den Heer Gesaghebber in overweeginge geliefde te geeven of het niet best en met den meesten dienst der E. Comp. overeenkomstig soude weesen, dat men den hoeker de Zeepost , dewelke ingevolge het raadsbesluijt van den 20 Februarij jongstleeden alhier nog wierde opgehouden, ten eijnde te verwagten of ër met de scheepen geen coralen tot voortsetting van de negotie op Rio de la Goa souden werden uijtgesonden, en dewijl de reets gearriveerde kielen niets hadden aangebragt, inmiddels een togtje na dat comptoir liet onderneemen, op dat aldus de benodigde provisien en manschappen konden werden overgevoerd, met recommandatie aan de bediendens om dat bodemken soo spoedig doenelijk weeder te rugge te senden; welken aangaande geraadpleegt sijnde, Soo is het gedagte voorstel eenpariglijk geamplecteert, gelijk meede het advis van den E. captn., Kaje Jesse Slotsboo, diesweegens door den eerste clercq ingenomen weesende, denselven sig hier meede volkomen heeft geconfirmeert.

Vermits men hier teegenswoordig bij na doorgaans retourscheepen in de maanden van November of December uijt India te verwagten heeft, en dat egter het gebruijk nu al een geruijmen tijt geweest is dat de zeijnvlaggen van den Leeuwencop en [Leeuwen]bil , die jaarlijx werden verandert, met het depart van ‘t theeschip werden ingetrocken, als wanneer ër vervolgens tot het uijt eijnde van het jaar eenelijk maar een prince vlag van den Leeuwencop voor de aannaderende scheepen werd vertoont, soo wierd door den Heer Gesaghebber in overleg gegeven of die usantie, door dewelke somtijts groote abuijsen souden kunnen werden veroorsaakt, gemerkt de vroegscheepen bij hunne instructien gelast werden op de zeijnen van den Leeuwencop en bil te letten, daar nogtans altijt bij hunne aankomst hier onder de wal, soo als gesegt, een prince vlag van den Leeuwencop waaijt, niet behoorde verandert te werden, met de jaarlijx beraamt werdende zeijnvlaggen het geheele jaar door te laten waijen, waar over met aandagt gedelibereert sijnde, heeft men het selve als een noodwendige en gantsch dienstige saak aangemerkt, dewelke daarom ook in het toekomende altoos soodanig sal werden agtervolgt.

Wijders is op de propositie van den Heer Gesaghebber insgelijx goedgevonden dat de erweeten en boonen van deese ingesetenen weederom ten behoeve der E. Comp. sullen werden ingeslagen, ten sulken quantiteijt als men gevoeglijk in de pakhuijsen sal kunnen bergen, ende sulx per ordonnantie op dat den eenen burger hier omtrent niet boven den anderen werde gebenificeert, en alle reedenen van klagten weg genomen: als ook dat ër tot waarschouwing deeser ingesetenen billietten sullen werden geaffigeert, om hunne effecten onder den laatsten deeser maand, mitsgrs. eersten en tweeden Maij, soo hier als aan Stellenbosch volgens gewoonte op te geeven, sullende tot bijwooning van die der buijten districten den vaandrig, Johannes Thobias Rhenius, van hier afgesonden werden.

Laastelijk sijn d’ E.Es. Kaje Jesse Slotsboo en Nicolaas Heijning door den Heer Gesaghebber nog gecommitteerd geworden om een overslag te maken welke goederen ër in des Gouverneurs woonige binnen dit Casteel werden gerequireert, ten eijnde deselve naar behooren in gereetheijd kunnen werden gebragt.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 44-57.

Dingsdag den {17250424} 24 April 1725, voormiddags.

Alle present, behalven den E. captn., Kaje Jesse Slotsboo.

Vermits den tijd van het vertrek der scheepen de Wendela en ‘t Slot Aldegonde , volgens de vastgestelde ordre onser Heeren en Meesteren reets op handen begon te schieten, soo wierden op ordre van den Heer Gesaghebber de schippers dier bodems, Pieter Visser en Hendrik van der Grippe, ter vergaderinge binnen geroepen en door Sijn E. afgevraagt hoedanig het met hunne onderhebbende scheepen gesteld was, en wanneer de reijse door haar met volkomen gerustheijd na Batavia soude kunnen ondernomen werden, Op het welke door gemelte schippers wierde gerepliceert dat sij, te weeten den eersten 22 dooden en 32 sieken, en den anderen 42 overleedenen en 52 impotenten, soo op de reijse als hier ter plaatse hadden bekomen, en dat al waar het schoon dat alle haare aangebragte sieken al weeder tot gesondheijd geraakten, egter swaarigheijd souden maken om met hun ophebbend volk als dan naar Batavia voort te steevenen, gemerkt deselve door de meenigvuuldige5 dooden niet alleen seer waren verswakt, maar dat de overige buijten dien voor het meerengedeelte gansch onervaren omtrent de zeezaken waren; weshalven men naar deliberatie heeft moeten besluijten de dispositie weegens het vertrek dier bodems nog eenigen tijt te stellen, te meer dewijl men ten eenemaal van manschap is ontbloot om haar te kunnen bijsetten, als sijnde op de werf niet meer dan 30 a 40 man, waarvan ër al eenige aan ‘t Slot Aldegonde gegeven sijn, en in ‘s Comps. hospitaal in ‘t geheel geen volk voor als nog in voorraad, en dat daar en boven bij schriftelijke attestatie der opperchirurgijns van gemelte hospitaal, van den volgenden inhoud:6

‘Wij ondergeschreven opperchirurgijns van ‘s Comps. hospitaal, wel expresselijk geordineert sijnde van den E. Heer Gesaghebber, Jan de la Fontaine, om te ondersoeken hoe langen tijd nog wel sal moeten hebben tot herstelling der sieken van de scheepen de Wendelaar en ‘t Slot Aldegonda , na gedane dagelijxe en extraordinaire visitatie, soo verklaaren wij dat sonder merkelijke toevallen nog wel drie weeken moet leijden eer eenige wederom in staat ben om haar dienst te konnen presteeren, bijsonder van ‘t Slot Aldegonda , die voor het grootste gedeelte door de langduurige koortsen en scheurbuuk7 ben uijtgeteert.’

‘Vermeijnende hiermeede Sijn E. Heer Gesaghebbers ordres te hebben volbragt, gevende deese met eerbiedigheijd tot schuldig rapport. (Onderstont) In Comps. hospitaal, den 23 April 1725. (Was geteekent) Jan van Schoor, B. d. St. Jean8

Quam te blijken dat de sieken van voorn. scheepen, buijten extraordinaire toevallen, nog wel drie weeken souden van nooden hebben eer deselve weeder tot hunne voorige gesondheijd wierden gebragt, sijnde ook geen andere scheepen aan handen waar uijt men eenig volk tot behulp dier bodems soude kunnen ligten.

Wijders is naar resumptie der ingekomene missive van de bediendens op Rio de la Goa ,de dato17 Januarij deeses jaars,9 goedgevonden de volgende persoonen soo tot vervulling der vacante plaatsen als vermits tijds expiratie in qualiteijt en gagie te verhoogen, namentlijk Jan Casper Sprissel10 van Hadersleeven tot adsistent met ƒ20 per maand, onder sijn teegenwoordig verband; Jan Barend Finke11 van Bijleveld, en Johannes Mona12 van Dort tot sergeants met ƒ20 per maand, onder haar loopend verband; Edsard Ferdinand Coning13 van Norden, Theunis Hendriksz Beems14 van Istrop en Gerrit Hendriksz Spekeeter15 van Oldenburg, alle drie tot corporaals met ƒ14, meede onder haar teegenwoordig verband; Hermanus van Munster16 van Steenwijk onder sijn lopend verband tot derde chirurgijn met ƒ14; Jurgen Maurits Stroven17 van Benderen tot ƒ14 onder een nieuw verband van 3 jaren; Otto Harkema van Franiker onder sijn tegenwoordig verband tot timmerman met ƒ14; Louis le Febre18 d Parijs en Jan Leendertsz19 van Leijden, ider tot ƒ11 per maand, met een nieuw driejarig verband; Jan de Bon20 van Theems tot ƒ10, insgelijx onder een nieuw verband van drie jaren.

Gelijk meede de gedaane aanstelling van Johannes Heijn van Hoezem tot bootsman op den hoeker de Zeepost , in plaatse van den overleedene, en van Jurriaan Hendrik Wijmans van Lubeck tot bootsmansmaat, is goedgekeurt onder halvering van gagie, den eersten tot ƒ20, en den anderen tot ƒ14 maandelijx, van den dag hunner ple. bevordering aanvang neemende; sullende met dat bodemken buijten de adsistenten, Michiel Zomer en Francois de Cuijper, mitsgrs. den ondermeester, Nollius Wiltus, benevens een metselaar en rietdecker, ook na Rio de la Goa neegen soldaten en soo veel mattroosen, welke laatste meede van de werf genomen sijn, werden afgesonden.

Waarna geleesen is geworden het berigt van ‘s Comps. gecontracteerde slagters, ten subjecte van het versoekschrift door den burger Ernst Fredrik de Swart op den 23 Maart laastleeden aan deesen Raade gepresenteert, tenteerende[sic]om voor den ingeseeten te mogen slagten, sijnde het selve van de onderstaande bewoording:21

‘Onderdanig berigt op ‘t request den 23 Maart 1725 gepresenteert door den burger Ernst Fredrik de Swart.’

Aan de E. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Politicquen Raadt.

‘E. Heer en E. Agtb. Heeren,’

‘Den gecontracteerde slagter, Pieter Wion, sijnde ter plaatse van den supplt. des gemelden requests geweest, en denselven al wat slagtbaar was willende afkoopen voor een redelijke preijs, dog den supplt. als dwingende, een troep van 200 sijnde wel 3/4 parten jonge lammer[e]n, van 8 a 9 maanden oud, den bovengen. slagter sulk vee niet bequaam oordelende voor een hoger preijs te betalen, als streckende tot desselfs schade, geeven de gecontracteerde slagters in alle onderdanigheid aan UE. E. Heer en E. Agtb. Heeren in bedenken of sulx niet ook tot schaade van de gantsche Colonie en ook van de Comp. soude strecken sulk jong vee te kopen en te slagten, wij versoeken dat die geene die haar met de slagt neeringe soeken te erneeren, mag geordineert worden ‘t gantsche jaar door te slagten, sonder eenige manquement, soo als wij nu eenige jaaren voor gedaan hebben, dog wanneer een ider van buijten soude mogen slagten en uijtscheijden als hen beliefde, kan sulx niet anders als disordre, gebrek en duurte veroorsaken, en konde de E. Comp. in ‘t toekomende wel soo gemackelijk niet gerieft werden als nu, want veele coopluij over eenerleij waren veroorsaakt duurte, en twijffelen nie of daar sullen meer supplianten, die met haar kost winninge buijten het slagten genoegsaam konnen bestaan, uijt enkel nijd, om dat men haar vee ten hoogen preijs, en als meede met geld niet kan op weegen, sullen komen, daar over al eenige boeren stout sijn, en haar vee soo hoog in preijs houden, dattet onmogelijk is om te koopen, hoewel wij haar vee tot soo hogen preijs betaalt hebben als het over eenige jaaren ingekogt is, en niemand eenige oorsaak van klagten, ten sij niet onwaarheijd, gegeven werd.’

‘Dit is ‘t geene dat wij E. Heer en E. Agtb. Heeren onderdanigst in bedenking geeven. ‘t Welk doende. (Onderstont) Cabo de Goede Hoop, deesen …22 Maart 1725. (Was geteekent) Pieter van der Heijde, G. la Febre, Jns. Cruijwagen, W. v. Heijde.’

Over welkers inhoude met aandagt geraadpleegt, en daar en boven gemelte Swart mondeling gehoord, en door den Heer Gesaghebber afgevraagt sijnde of hij in staat soude sijn een geheel jaar door te slagten, en of het selve door hem volgens de ordre tegens twee stuijvers het lb. soude kunnen gedaan werden, Soo is, na dat denselven daarop hadde geantwoord dat hij sig belangende het eerste wel sterk konde maken, maar dat wat aanging de preijs, sulx niet minder dan teegens 2 1/2 stuijvers het lb. soude kunnen geschieden, gemerkt hij het vee vet bij de ingesetenen soude moeten inkoopen, daar ter contrarie ‘s Comps. gecontracteerde slagters het selve soodanig in de Groene Cloof konden laten weijden, ende oversulx om die reedenen vermogens waren het vleesch teegens gemelte preijs van 2 stuijvers aan d’ E. Comp. te leeveren, goedgevonden en verstaan hier op geen besluijt te neemen, maar liever af te wagten welke beveelen onse Heeren en Meesteren weegens de slagterije sullen gelieven te geeven, te meer dewijl men te gemoet siet dat het verleenen van permissie aan particuliere tot het slagten, weederom soude veroorsaaken dat het vee gelijk bevoorens in preijs wierde op gejaagt, en dat dus doende de leverantie aan d’ E. Comp. in ‘t vervolg ook noodsaaklijk weer duurder soude moeten besteet werden, het welke om geene reedenen in te schicken is, hebbende sig den captn., Kaje Jesse Slotsboo, na dat hem het selve door den eerste clercq was voorgehouden, met dit voorenstaande ook ten vollen geconfirmeert.

Sijnde op het instantelijk versoek van den soldij overdrager, Cornelis Eelders, denselven vermits tijds expiratie gevordert tot boekhouder met de gewoonelijke gagie van ƒ30 per maand, onder een nieuw verband van drie jaaren.

Vermits in voorige tijden al dikmaalen, en nog jongst bij het aanweesen van het Frans schip La Minerve , ondervonden is dat sommige quaadaardige ingesetenen, hun met het vissen erneerende, ofte wel die visschuijten magtig sijn, sig niet komen t’ ontsien bij nagt en ontijden ‘s Comps. dienaren of andere quaaddoenders en vagabonden van land na boort van Engelsche , Fransche of andere vreemde scheepen te transporteeren, ende alsoo aan deselve niet alleen occasie geven van te kunnen deserteeren, maar ook de justitie dus doende verhinderen om de misdadigers te agter halen, ten eijnde na vereijsch van saaken gestraft te werden, Soo is tot weeringe van dat quaad vastgestelt en besloten dat bij affixie van billietten en renovatie der voorgaande beveelen over deese saak al in den jaare 1718 beraamd,23 sulx nogmaals op ‘t scherpste sal werden verboden, met ordre daar en boven dat een ider die eenig visschuijtje toebehoord, het selve voortaan geduurig sal moeten brengen ende geplaatst laten bij het hooft, onder de buijten wagt deeses Casteels, ‘t sij dat se lek of dat ër vreemde scheepen op de rheede sijn ofte niet, sonder dat gemelte schuijten van daar, dan alleenig tot gebruijk om te visschen, sullen mogen werden gehaalt, gelijk die ook op bekomene permissie bij nagt daar toe eenelijk sullen mogen geemploijeert werden, wanneer ër geen scheepen van vreemde natien ter deeser plaatse vertoeven, en sal de geene die hier omtrent nalatig is, telken maale vervallen sijn in een boete van 15 Rds.

Voorts is aan den burger Anthonij Visscher toegestaan om ingevolge de begeerte van de burgeresse Maria Schreurs, wed. Jan Hendrik Vlok, uijt wijsens seekere acte daar van op den 29 Junij 172424 gepasseert, wiens erfgenaam en boedelhouder hij gebleeven is, in vrijdom te mogen stellen een slaaf, gent. Grajecas van Macasser, mits dat de gewoonelijke cautien voor denselven werden gestelt.25


En is laastelijk nog goedgevonden dat seekere bood die jongst bij het depart van ‘t schip de Hopvogel alhier agter gebleeven is, sal werden gesloopt, als weesende volgens schriftelijk rapport van expresse gecommitteerde schippers ten eenemaal tot gebruijk onbequaam en de reparatie niet waardig die men daar aan soude moeten doen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 58-60.

Woensdag den {17250425} 25 April 1725.

Op ordre van den Heer Gesaghebber het volgende reqte. door der[sic]eerste clercq aan de leeden des Raads vertoont sijnde:

Aan den Edele Heer Jan [de] la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements.

‘Geeft met veel eerbied te kennen den ondergetek. capitain van ‘t hier ter rheede leggende Deens schip de Konningin Anna Sophia 26 , dat denselven op hebbende 34 sieken, voor welke sieken seer needrig werd versogt dat den ondergeteek. mag gepermitteert werden vers vleesch en verdere ververssingen voor haar te mogen kopen.27

’- - - - - - - - - - - - - - - - - - -‘

‘(Onderstont) Verblijvende Eedele Heer UE.E. dienstschuldiger dienaar. (Was geteekent) Niels Hofman. (In margine) Cap de Goede Hoop, den 24 April 1725.’

Soo is, na dat dies inhoude door Haar E.Es. behoorlijk was geresumeert, eenparig verstaan dat aan den captn. van het Deens schip de Coningin Anna Sophia sal werden toegestaan om volgens gebruijk voor desselfs ophebbende 34 sieken driemaal ‘s weeks eenig vleesch bij ‘s Comps. gecontracteerde slagters te mogen inkoopen, gemerkt deselve alvoorens aan den Heer Gesaghebber hebben betuijgt dat sulx sonder nadeel van den dienst der E. Comp. konde gedaan werden, en daar benevens een weijnig groente in maniere voorsz bij de andere ingesetenen, onder deese restictie nogtans dat ër behoorlijke lijsten sullen moeten werden overgegeven van het geene door dien bodem genooten is.

Aldus gedaan en in omvraage gebragt, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 61-63.

Saturdag den {17250428} 28 April 1725.

Het onderstaande reqte. door den captn. van het Engels schip Fordwich aan den Heer Gesaghebber overgegeven sijnde:

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Geeft met alle eerbied te kennen UE. Agtb. dienstbereijden dienaar, Rich. Gossings,28 captn. in dienst der Engelsche Oostindische Comp., commandeerende het althans hier ter rheede leggende schip Fordwich , dat denselven geduurende de herwaarts reijse bekomen heeft een getal van 30 sieken.29

’- - - - - - - - - - - - - - - - - - -‘

‘Voor dewelke den supplt. gedienstig versoekt dat UE. Agtb. aan hem gelieven te permitteeren eenig vleesch en groente tot refrichement voor deselve te mogen inkopen, op dat hij daar door in staat mag geraken sijne reijse ter gedestineerde plaatse te kunnen vervorderen.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra. (Was geteekend) Rich. Gosfright.’

Soo geliefde Sijn E. den eerste clercq met het selve bij de leeden des Raads rond te senden, ten eijnde aan Haar Es. in overweeginge te geven of men het daarbij vermelde versoek behoorde toe te staan, welken aangaande eenpariglijk is geadviseert dat sulx sal kunnen geschieden in selver voegen als aan andere hier aangeweest sijnde vreemde scheepen is gedaan geworden, namentlijk voor elke sieke, bestaande te samen in 30 stux, een lb. vleesch voor ider hooft driemaal ter week, ende bovens dien een weijnig groente na proportie, te weeten het eerste bij ‘s Comps. gecontracteerde slagters, als hebbende aan den Heer Gesaghebber bevoorens betuijgt dat sij sulx sonder ongerief omtrent d’ E. Comp. souden kunnen doen, en het andere bij de ingesetenen die haar werk van het verkoopen van dien maken, sullende egter so wel van het een als ander de gewoonelijke lijsten moeten werden gegeven.

Aldus gedaan en in omvraage gebragt, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 64-67.

Dingsdag den {17250501} 1 Maij 1725, voormiddags.

Alle present.

Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seventhienen bij derselver geeert aanschrijvens van den 16 Oktober d’ ao. passo.30 ook herwaarts aan hebbende gelieven te senden seeker reqte. door Sara Wilhelmina Tas31 cum suis32 aan Haar Hoog Edelens vergaderinge gepresenteert, behelsende versoek dat drie hier sijnde kinderen van wijlen den oud heemraad, Adam Tas,33 na het vaderland mogten gesonden, en door de voogden van gemelte kinderen ofte wel den burger Jacobus van der Heijde, aan wien de andere de directie ende administratie over deselve ende hunne goederen souden gelaten hebben, behoorlijke reek. bewijs en reliqua aan de weescamer alhier gedaan werden, ten eijnde weesmeesteren de penningen van gedagte kinderen aan de Ed. Heeren weesmeesteren tot Amsterdam konden overmaken; met ordre daar neevens dat deese Regeering sig dienaangaande naukeurig soude hebben te inquireeren om berigt te kunnen geven hoedanig het sig omtrent die kinderen ende de administratie haarer goederen heeft toe gedraagen, op dat Haar Wel Edele Hoog Agtb. diesweegens naar behooren konden disponeeren; weshalven den Heer Gesaghebber in overweeginge geliefde te geeven hoedanig de hoog geagte ordres onser Heeren en Meesteren over dat subject best souden kunnen werden ter uijtvoeringe gestelt; over het welke met aandagt geraadpleegt weesende, Soo is naar lecture der uijtterste dispositien van gemelte Adam Tas,de datis5 Julij 1713, 4 Maij 1718 en pmo. Junij 1722,34 alle drie ter weescamer berustende, best gedagt dat de voogden van meer geciteerde kinderen, namentlijk Harmanus van Brakel, Johannes Louw, Matthijs Krugel35 en Hester te Winkel,36 in plaatse van haaren overleedenen man, Pieter van der Bijl,37 beneevens den burger Jacobus van der Heijde bij schriftelijke ordre door de boode deeser Vergadering sullen werden gewaarschouwt ende gelast aanstaande Dingsdag voor deese Camer te verschijnen, om berigt te geeven wat door haarlieden rakende dikwilsgen. kinderen ende haare aanbestorvene goederen is gedaan, daar beneevens meede brengende de brieven die aan haar, ‘t sij te samen ofte ider in ‘t bijsonder, door de vrinden derselver uijt het vaderland geschreeven sijn, op dat men dus doende na bekoming der gerequireerde informatien, hier omtrent nader sal kunnen disponeeren, sullende weesmeesteren inmiddels werden geordonneert de voorn. dispositien van uijttersten wille in copia authenticq aan deesen Raade ter hand te stellen, op dat men sig daarvan insgelijx naar vereijsch sal kunnen dienen.

Laastelijk verscheen ter vergaderinge den burger Pieter Wion, dewelke versoek deede dat aan hem het slagten voor deese ingeseetenen mogte gepermitteerd werden, welken aangaande naar gehoudene besoigne goedgevonden is dat sulx om reedenen als hij resolutie van den 24 April laastleeden ten deesen belange vermelt staan, insgelijx sal werden ontsegt, te meer dewijl men sig billijk dient te verwonderen over dat dien man soodanig versoek derft komen te doen, daar men ten vollen bewust is dat hij in den voorleeden jare, schoon met de naam participant, egter in der daad niet dan knegt van de gecontracteerde slagters is geweest, en dat hij oversulx geen vee altoos aan hem selven heeft, en daarom niet anders soude kunnen doen als de slagtneering weederom ten eenemaal tot verval te brengen ende te ruineeren, als weesende een persoon die gelijk men genoegsaam verseekert is, daar toe de vereijschte quaade hoedanigheeden volkomen is besittende.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

38

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 68-69.

Donderdag den {17250503} 3 Maij 1725, voormiddags. Extraordinaire vergadering.

Alle teegenwoordig.

Vermits het den Heer Gesaghebber was te vooren gekomen dat den geweesene schipper, en nu burger deeser plaatse, Jan de Heere, sig met het slagten voor deese ingesetenen soude komen te bemoeijen, soo geliefde Sijn E. de vergadering buijten gewoon bij den anderen te doen komen, ten eijnde te kunnen beramen wat in deese saak diende gedaan te werden, te meer dewijl men het selve bevoorens ten meesten dienste der E. Comp. noodig geoordeelt heeft aan verscheijdene andere te moeten weijgeren, hebbende daarom ook bereijts ordre gegeven dat gemelte De Heere benevens sijn knegt die ‘t slagten waarnam, voor deese raadsaal souden verschijnen, welken aangaande, na dat de boode hadde gerapporteert dat denselven buijten was, en dat oversulx den soldaat, Jan Christoffel Hempel, alleen binnen gekomen, ende op de vraage van den Heer Gesaghebber betuijgt hadde dat hij ten versoeke van meergem. De Heere eenige schapen voor hem hadde geslagt, ende het vleesch teegens 3 stuijvers ‘t lb. verkogt, gedelibereert weesende, goedgevonden en besloten is dat aan hem bij provisie door de boode sal werden aangesegt van niet meer te slagten, met ordre daarnevens om aanstaande Dingsdag voor deesen Raade te compareeren op dat hij reedenen kome te geeven wie hem daar toe qualificatie verleend, ofte wat hem bewogen heeft de slagtneeringe buijten permissie ende onbevoegt bij de hand te vatten, gelijk gedagte Jan Christoffel Hempel door den Heer Gesaghebber meede is geordonneert sorge te dragen van sig niet meer tot soodanig slagten te laten gebruijken.

Sijnde laatstelijk in plaatse van den gerepatrieerden burger luijtenant, Valentijn Kleijnveld, weeder aangestelt den vaandrig, Hendrik Oostwald Eksteen, in wiens steede den burger Johannes Needer als vaandrig sal moeten optreeden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

39

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 70-80.

Dingsdag den {17250508} 8 Maij 1725, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Wierd door den Heer Gesaghebber eerstelijk ter vergaderinge geproduceert de onderstaande lijst, door den guarnisoen boekhouder aan Sijn E. op ordre overgegeven:

    coppen coppen coppen
't Schip 't Slot Aldegonda
Uijtgevaaren met     158
Op de reijse overleede   40
Alhier in 't hospitaal overleeden   5
Tegenwoordig in 't hospitaal: zeevaarende   11
do. militairen 17
Per ordonnantie alhier: zeevaarende 1
do. militairen 2 76
        82
Van land aan boord gekomen: zeevaarende   18
do. militairen   5
Van 't schip Amsterdam gekomen: zeevarende   5
do. militairen   5 33
      coppen 115
't Schip de Wendela
Uijtgevaaren met     126
Op de reijse overleeden   21
In 't hospitaal overleeden   1
Per indispositie alhier: zeevaarende 11
do. militairen 11 44
        82
Van land aan boord gekomen: zeevaarende   10
do. militairen   3
Van 't schip Amsterdam gekomen: zeevaarende   5
do. militairen   5 23
      coppen 105
    coppen coppen coppen
't Schip 't Slot Aldegonda
Uijtgevaaren met     158
Op de reijse overleede   40
Alhier in 't hospitaal overleeden   5
Tegenwoordig in 't hospitaal: zeevaarende   11
do. militairen 17
Per ordonnantie alhier: zeevaarende 1
do. militairen 2 76
        82
Van land aan boord gekomen: zeevaarende   18
do. militairen   5
Van 't schip Amsterdam gekomen: zeevarende   5
do. militairen   5 33
      coppen 115
't Schip de Wendela
Uijtgevaaren met     126
Op de reijse overleeden   21
In 't hospitaal overleeden   1
Per indispositie alhier: zeevaarende 11
do. militairen 11 44
        82
Van land aan boord gekomen: zeevaarende   10
do. militairen   3
Van 't schip Amsterdam gekomen: zeevaarende   5
do. militairen   5 23
      coppen 105

Uijt dewelke quam te blijken dat de manschap der scheepen de Wendela en ‘t Slot Aldegonde van den eersten weeder was versterkt tot 105, en van den anderen tot 115 coppen, daar onder begreepen die ten getale van 10 mattrosen en soo veel soldaten ten haren behoeve met bewilliging van den schipper, Meijndert Schut, van het schip Amsterdam waren geligt; waarna de schippers dier bodems, beneevens die van gemelte schip Amsterdam binnen gekomen sijnde, soo hebben deselve op de vraage van den Heer Gesaghebber betuijgt dat haare genotene ververssinge ter deeser plaatse, soo van vleesch, brood als groente, was geweest van de vereijschte deugtsaamheijd, en dat aan haar wijders alle het geene dat tot reijsvorderinge konde dienen, behoorlijk was toegevoegd, mitsgra. de twee eerstgenoemde dat sij als nu geen swaarigheijd maakten om met haar ophebbend volk met volle gerustheijd den steeven naar Batavia te wenden, en voorts gesamentlijk aangaande den tijt, dat sulx naastkomende Saturdag den 12 deeser lopende maand soude kunnen geschieden, weshalven naar deliberatie besloten is dat die kielen ten voormelten dage van hier sullen werden gedimitteerd, in hoop sijnde van deselve te dier tijd nog met eenige manschap uijt het hospitaal te sullen kunnen versterken.40


Ingevolge het raadsbesluijt van den 3 deeser maand den burger Jan de Heere ter vergaderinge verscheenen weesende, soo wierd hem door den Heer Gesaghebber afgevraagt wat hem bewoogen hadde de slagtneeringe voor deese ingesetenen buijten qualificatie bij de hand te vatten, daar hem niet onbewust konde sijn dat het selve reets verscheijden andere die daarom versoek hadden gedaan was geweijgert, op het welke denselven antwoorde dat hij niet beeter wist of het slagten was een vrije burger neering, ende dat hij oversulx eenelijk getragt hadde sig daarmeede te erneeren, sonder egter de minste kennisse te hebben dat sulx aan andere was afgeslagen, ofte dat de E. Comp. daar door konde werden benadeelt, maar dewijle men volkomen van het teegendeel verseekert is, dat namentlijk het slagten van particuliere niet dan nadeel aan ‘s Comps. leverantie, en selfs aan de burgers in ‘t vervolg soude moeten toebrengen, is gemelte De Heere geordonneert voortaan sorge te dragen dat ër door hem niet meer wierde geslagt, tot dat de ordres onser Heeren en Meesteren over dit subject sullen ingekomen sijn.

Waar na insgelijx navolgens de resolutie van pmo. deeser in Raade verscheenen sijn de voogden der kinderen van wijlen den oud heemraad, Adam Tas, uijtgesondert Harmanus van Brakel, die door indispositie niet hadde kunnen opkomen, dewelke het reqte. der vrinden van gemelte kinderen voorgeleesen, ende daar benevens de beveelen van Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren 17en bekent gemaakt sijnde, soo betuigden deselve dat sij al dikwils aan gedagte vrinden in het vaderland geschreeven, dog niet meer als een brief van hun te rugge bekomen hadden, seggende den burger Jacobus van der Heijde, als procuratie hebbende van de andere executeuren, wijders dat hij volkomen bereijd was om reek. en bewijs van sijne administratie te doen, welken aangaande gedelibereert weesende, is goedgevonden en verstaan dat aan meergemelde voogden sal werden geordonneert hunne reedenen ten deesen belange in geschrifte te stellen en over te geven, op dat men soo doende in staat mag sijn aan het requisit onser Hoog Gebiedende Heeren en Meesteren naar vereijsch te kunnen voldoen, zijnde ten dien eijnde het voorn. reqte. aan haar copielijk ter handen gestelt.

Werdende vervolgens door den burger Jacob van Bochem gepresenteerd het volgende reqte.:

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Vertoond met schuldige eerbied UE. Agtb. seer needrigen dienaar, Jacob van Bochem, burger deeser plaatse, hoe hij supplt. bij de laaste aanbesteeding der leverantie van vers vleesch en leevendige schapen aan ‘s Comps. passeerende scheepen, hospitaal &ra., voor een agste part benevens den meede burger Jan Mijndertsz Kruijwagen, de jonge, aannemer gebleeven sijnde, ingevolge van dien met gem. Kruijwagen in alle minsaamheijd heeft tragten over een te komen, dog dat denselven nu deese en dan weer andere opstaculen in den weg werpende, den supplt. eijndelijk genoodsaakt is geworden desselfs vee met hem te moeten deelen, ‘t welke geschied sijnde, soo heeft meergem. Kruijwagen met voorkennisse sijner meede participanten den supplt. een plaats in de Groene Cloof , genaamt de Klip Fontain , aangeweesen, ten eijnde aldaar met sijn vee te kunnen weijden, op dewelke den supplt. bereijts met veel moeyte en kosten een huijsje benevens de gerequireerde hocken en craalen heeft doen opregten, als niet beeter weetende, of men soude hem in het gerust besit van dien gelaten hebben, maar dewijle den supplt. ter contrarie teegenswoordig niet alleen door Cruijwagen, maar ook van de andere gecontracteerde slagters werd moeijelijk gevallen, en geordonneert om uijt de Groene Cloof te moeten vertrecken, onder een opgeraapt pretext dat hij supplt. geen deel aan de slagterije heeft, ende dat sij oversulx met hem niet te doen wilden hebben, als meede dat hij het vee van den burger Pieter Wion onder het sijne soude gejaagt ende vermengt bebben, soo neemt den supplt. de vrijheijd sig te wenden tot UE. Agtb. met needrige beede dat deselve de goedheijd gelieven te hebben den supplt. in sijne geregtige sake te maintineeren, te meer dewijle den supplt. sig derft verseekeren dat het UE. Agtb. niet onbewust kan sijn dat hij, schoon de pagtconditien door hem niet meede onderteekent sijn, egter bij de jongste aanbesteeding voor een agtsten deel aanneemer is gebleeven, als sijnde sulx niet alleen in presentie van UE. Agtb., maar ook in ‘t aansien van een igelijk geschied, gelijk sulx uijt het annexe briefje van meergem. Kruijwagen ook genoegsaam kan afgenomen werden, en wat betreft het vee van den burger Pieter Wion, dieswegens moet tien supplt. betuijgen dat het selve aan hem voor het meerengedeelte in eijgendom heeft toebehoort, dewijle de leverantie in den voorleeden jaare voor soo veel gem. Wion betreft, meest voor reek. van den supplt. is geweest, als sijnde denselven een eenlopend persoon die weijnig of geen goederen besit, en om welke reedenen den supplt. het overige vee dat hem nog toebehoorde, heeft moeten na sig neemen, ten eijnde de schuldenaars die het vee ao. passo. aan haar geleevert hebben, naar behooren te verseekeren ende te kunnen voldoen, sijnde den supplt. insgelijx berijd om gedagte vee van Pieter Wion aanstonts te verkopen, bij aldien het selve de aanstootelijkheijd die de gecontracteerde slagters daar uijt scheijnen op te vatten, soude kunnen wegneemen, alle het welke door UE. Agtb. overwogen werdende, soo versoekt den supplt. nogmaals op het onderdanigst om een gunstig appostil.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra.’

Over welkers inhoude insgelijx met aandagt geraadpleegt weesende, Soo is daarop beslooten en vastgestelt dat gemelte Van Bochem aan het geordonneerde der gecontracteerde slagters sal moeten voldoen, ende gevolglijk met sijn vee uijt de Groene Cloof vertrecken, gemerkt deselve volgens de pagtconditien in ‘t geheel tot haare dispositie gelaten werd, kunnende egter sijn regt teegens den burger Jan Mijndertsz Kruijwagen vervolgen soo hij te raade werden sal.

Geleesen sijnde de notulen gisteren in burger chrijgsraade gehouden41 soo heeft men ook goed gedagt de aanstellinge van den burger corporaal, Gerrit van Kerken,42 tot zergeant, en van Pieter Paassen43 tot corporaal bij deesen te confirmeeren.

Laastelijk getreeden weesende ter lectuure van het reqte. door den adsistent, Pieter Lourensz, in de onderstaande bewoording gepresenteert:44

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber, beneevens den E. Agtb. Raad van Politie deeses Gouvemements.

‘E. Heer en E. Agtb. Heeren,’

‘Geeft met schuldige eerbiedigheijd te kennen UWE. en E. Agtbs. gants needrigen dienaar, Pieter Lourensz, adsistent in dienst der E. Comp., en daar voor ter secretarije van justitie alhier bescheijden, hoe dat hij supplt. den 19 Maij des voorledene jaars 1724 bij reqte. in UWE. en E. Agtb. resp.45 vergadering zijnvenia[m] aetatisheeft versogt, dog deselve hem, vermits geen consent van sijn vader hadde, is afgeslagen tot dat deselve, als ook die van d’ E.Es. Heere[n] weesmeesteren alhier zoude bekomen hebben, ende terwijl den supplt. als nu van sijnen vader daar toe permissie bekomen heeft, gelijk door UWE. en E. Agtb. uijt de hier neevens gevoegde attestatie des gelievende sal kunnen werden beoogt, dog die van Heeren weesmeesteren ook bij hem supplt. aan Haar E.E. versogt sijnde, hebben deselve hem supplt. ten antwoord gegeven dat sulx door haar niet konde geschieden, vermits wel sijn supplts. erfportie van sijn grootmoeder onder Haar Eerws. berustende was, maar vermits sijn supplts. vader nog leefde, dat over sijn persoon geen directie hadden, en daaromme wanneer sulx door UWE. en E. Agtb. wierde geconsenteert, haar daarmeede soude vergenoegt houden; waaromme den supplt. UWE. en E. Agtb. demoediglijk is versoekende, terwijl als nu den ouderdom van 22 jaren heeft berijkt, hem te verleenen brieven vanveniam aetatis, omme uijt diens kragte sijne goederen vreijelijk te administeeren.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra. (In margine)Exhibitum in judicio46 den 8 Maij 1725.’

Soo is naar gehoudene besoigne best gedagt de dispositie op het daarbij gedaane versoek uijt te stellen tot dat het hoogduijtse geschrift onder de attestatie van sijnen vader gesteld, door hem in ‘t neederduijtsch sal getranslateert, en daar en boven berigt van weesmeesteren deesen aangaande bekomen weesen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

47

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 81-84.

Dingsdag den {17250515} 15 Maij 1725, voormiddags.

Alle teegenwoordig, behalven den ondercoopman en dispencier, Nicolaas Heijning.

Dewijle men op het hoog geagt bevel onser Heeren en Meesteren reets met veel kosten en moeijten een preuve genomen heeft om de zandduijnen, streckende langs de zeestranden, met eenige heester ofte andere voortkruijpende gewassen te doen beplanten, ten eijnde het verstuijven derselver in deese Tafelbaij daar door soo veel mogelijk te beletten en voor te komen, en dat egter veele deeser ingesetenen sig niet quamen te ontsien in de gemelte duijnen door haare slaven niet alleen schulpen tot kalkbranding als andersints te laten rapen, maar die ook met ijsere harken lieten omvroeten, losmaken ende siften, waar door notoirlik de voormelte goede oogmerken moesten werden vereijdelt, en de verstuijvinge dies te groter gemaakt, soo wierd door den Heer Gesaghebber dierhalven in overweeginge gegeven of daar tegens niet behoorde voorsien te werden, over het welke geraadpleegt weesende, is goedgevonden en verstaan dat het selve bij publicque affixie van billietten scherpelijk voor het toekomende sal werden verboden, ende sulx op verbeurte der schulpen die soodanig sullen versamelt sijn, als meede dat de slaven die daarop werden agterhaald, boven dien voor den tijd van ses maanden aan de nieuwe batterij sonder loon sullen moeten arbeijden.

Ende gemerkt Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indische Regeering bij derselver geeert aanschrijvens van den 30 Januarij laastleeden,48 onder anderen meede komen te melden dat de oliphands tanden die alhier van de ingesetenen wierden ingekogt, wat duur in preijs quamen te vallen, en dat Haar Wel Edele Groot Agtb. oversulx hoopten dat deselve soude kunnen vermindert werden, Soo is op de propositie van den Heer Gesaghebber insgelijx vastgesteld dat alle ende een igelijk deeser ingesetenen bij billietten sullen werden gewaarschouwt dat men voortaan de oliphands tanden van 20 lb. en daar boven niet hooger sal ontfangen dan teegens 10, en die onder het gemelte gewigt sijn, tegens agt stuijvers het lb., mits leeverende twee lb. voor een, sonder dat egter de minste quantiteijt van dien aan particuliere sal mogen werden verkogt, ten welken opsigte het placcaat van den 4 Januarij d’ ao. passo. diesweegens beraamd,49 in volle vigeur sal werden gehouden.

Sijnde wijders ook beslooten dat men het goud jongst per den hoeker de Zeepost van Rio de la Goa aangebragt, met het schip de Keetel na het vaderland sal laten voortgaan, ten aansien welgem. Haar Edele Groot Agtb. bij voorn. missive ook komen goed te keuren dat sulx voorgaandelijk van hier was geschied.

Waar na door den Heer Gesaghebber wierde te kennen gegeven dat de schippers der presente retourscheepen aan hem versoek hadden gedaan om geduurende haar aanweesen alhier dagelijx ververssinge te mogen genieten, dog dat Sijn E. haar daarop hadde afgevraagd hoe lange sij wel staat maakten hier te sullen moeten vertoeven, waarop door hun geantwoord sijnde dat sulx ter oorsake van de noodige reparatie haarer veelvuldige defecten wel tot in het laatste deeser maand soude aanloopen, soo was haar door Sijn E. verders voorgehouden dat de retourvloot ook niet veel langer hier was geweest, sonder egter iets anders dan alleen eenige provisie voor de reijs genooten te hebben, op het welke gemelte schippers dan wijders versogt hebbende dat de provisie insgelijx aan haar mogte gegeven werden, soo geliefden den Heer Gesaghebber daarom in overweeginge te geeven of men daar in behoorde te condescendeeren, welken aangaande gedelibereert sijnde, is gevolglijk gearresteert en beslooten dat men aan die kielen buijten de ordinaire verversdagen, ook sal toevoegen deselfde provisie die de retourvloot voor de reijse genoten heeft, dewijl men sustineert dat het selve tot beeter verquicking haarer manschap sal strecken, dan of sij de voormelte ververssing ter deeser plaatse dagelijx genooten hadden, te meer ten aansien ër nog een reedelijke quantiteijt erweeten en boonen in voorraad is, om sulx te kunnen verrigten.

Laastelijk is aan den burger Jan Elbertsz van Breemen50 gepermitteert om onder betalinge van behoorlijk transport en costgeld met een der retourscheepen na het vaderland te mogen vertrecken.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 85-87.

Donderdag den {17250517} 17 Maij 1725.

Het Engels schip The Ducq van Cambridge in een seer desolaten toestand met een getal van 63 sieken alhier sijnde komen aan te landen, soo wierd door den capn. van dien bodem, Mattheis Boockeij, aan den Heer Gesaghebber overgegeven het volgende versoekschrift:

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesagbebber deeses Gouvernements, beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Vertoond met schuldige eerbied UE. Agtbs. dienstvaardigen dienaar, Mattheis Boockeij, capn. in dienst der Engelsche Oostindische Comp., voerende het hier ter rheede leggende schip The Duc of Cambridge , hoe hij supplt. geduurende de herwaarts reijse van Couchin ,51 ‘t welk is geweest seedert den 20 Januarij deeses jaars, het ongeluk heeft gehad van 11 dooden te bekomen, en daar en boven een getal van 63 sieken, sulx den supplt. niet meer dan 13 man, daar onder gereekent de officieren, gesond aan boord gehouden, ende dierhalven niet als met het uijtterste gevaar van door sterfte in zee te moeten vergaan, deese rheede nog eijndelijk in een staat van uijtterste ongelegentheijd besteevent heeft, en dewijle het den supplt. oversulx onmogelijk is sijne reijse van hier te kunnen vervorderen, ten sij desselfs sieken weeder tot hunnen gesondheijd werden gebragt, soo versoekt hij op ‘t needrigst dat UE. Agtb. de goedheijd gelieven te hebben aan hem te permitteeren eenig vleesch en groente tot haare verquicking te mogen inkoopen.52

’- - - - - - - - - - - - - - - - - - -‘

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra. (Was geteekent) M. Bookeij.’

Het welke ter ordre van Sijn E., na dat ‘s Comps. slagters alvoorens gehoord waren, door den eerste clercq aan de leeden des Raads vertoond, en daar neevens in overweeginge gebragt sijnde of het daar bij gedane versoek soude kunnen toegestaan werden, Soo is diesweegens eenpariglijk geadviseert van ja, te weeten op soodanigen voet als aan de voorgaandelijk hier geweest sijnde vreemde scheepen geschied is, ende oversulx niet meer dan driemaal ‘s weeks een lb. vleesch voor ider sieke, ende vervolgens een weijnig groente na proportie, sullende soo van het een als ander de gewoonelijke lijsten moeten werden overgegeven.

Aldus gedaan en in omvraage gebragt ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 88-92.

Dingsdag den {17250522} 22 Maij 1725, voormiddags.

Alle tegenwoordig, behalven den ondercoopman en dispencier, Nicolaas Heijning. De schippers der aanweesende retourscheepen de Keetel , Oudenaarden , Wickenburg , de Herstelling en Vrieswijk ter ordre van den Heer Gesaghebber in vergaderinge verscheenen, en op desselfs afvrage betuijgt hebbende dat hunne genotene ververssing ter deeser plaatse van groente, vlees en brood, was geweest van de vereijschte deugtsaamheijd, als meede dat aan haar wijders al het geene dat tot reijsvorderinge konde dienen, was bijgeset, soo wierd haar door Sijn E. vervolgens voorgehouden wanneer sij staat maakten in gereedheijd van vertrek te sullen kunnen sijn, op het welke gemelte schippers antwoorden dat sulx ter oorsake van de meenigvuldige reparatien die aan haare onderhebbende bodems vereijscht wierden, en wel voornamentlijk dat de nieuwe boegspriet van het schip de Keetel door het geduurig onhandsame weer nog niet hadde kunnen ingeset, nog het roer van Oudenaarden weeder aangehangen, of het grote en focke wand van de scheepen Wickenburg en Oudenaarden , van welk laatste vier hooft touwen gesprongen sijn, over gelegt werden, niet voor den eersten der aanstaande maand Junij soude kunnen geschieden, waar over geraadpleegt weesende, heeft men dierhalven, na dat den Heer Gesaghebber gemelte schippers nogmaals hadde voorgehouden of het niet eerder weesen konde, dewijl onse Heeren en Meesters soo wel als de Hooge Indische Regeering aan een spoedige depesche ten hoogsten geleegen was, en dat deselve egter bij haar gesegde bleeven persisteeren, beslooten en vastgesteld dat die kielen ter voormelte tijd sullen werden gemonstert en gedepescheert.53


Waar na geleesen is het reqte. door de wed. van den predicant, Petrus van Aken, in de volgende bewoordinge overgegeven:54

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Vertoond met alle eerbied UE. Agtb. seer needrige dienaresse, Anna Margaretha Bolwerk,55 wed. wijlen den predicant, Petrus van Aken, hoe sij supplte. door het overleijden van gem. haren man alle inkomsten en leevens onderhoud verlooren hebbende, gevolglijk ook genoodsaakt is geworden haare wooninge aan Drakensteijn , tot de kerk gehoorende, te quiteeren, weshalven de supplte. de vrijheijd neemt sig te wenden tot UE. Agtb., met onderdanige beede dat deselve de goedheijd gelieven te hebben tot beetere subsistentie der supplte. aan haar een wooninge ‘s Comps. weegen toe te voegen, ofte wel eenige huijshuur, soodanig als UE. Agtb. dat sullen komen goed te vinden.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra.’

Over welkers inhoude gebesoigneert sijnde, Soo is daarop goedgevonden in het gemelte versoek niet te treeden, eensdeels dewijl ër geen wooningen van ‘d E. Comp. vacant sijn, en ten anderen dat men sig tot het geeven van huurpenningen geensints gequalificeert bevind, waar en boven aan voorn. wed. bereijts alles is toegevoegt het geene de wed. van predicanten alhier bevoorens genoten hebben.

Ter consideratie dat den burger luijtenant, Cornelis Heufke,56 sijn affaires meestendeel buijten te verrigten heeft, en dat hij daarom versoek quam te doen om van die bedieninge ontslagen te mogen werden, soo heeft men sulx aan hem geaccordeert, en is vervolgens weeder tot luijtenant aangestelt den vaandrig, Daniel Phijl, in wiens steede den burger Jan de Wit als vaandrig sal moeten optreeden.

Laastelijk geliefden den Heer Gesaghebber te kennen te geeven hoe hem door den schipper van het schip Everswaard , Willem de Keijser, was berigt dat ër in dien bodem 40 vaatjes of 2000 lb. buskruijt voor dit Gouvernement berustende waren, dewelke egter op de factuur niet bekend stonden, weshalven Sijn E. daarom in overweeginge gaf of men gemelte buspoeder alhier diende te ontfangen, welken aangaande naar deliberatie beslooten is van ja, gemerkt het selve na alle gedagten sal vergeeten sijn bij de factuur bekent te stellen, te meer gedagte schipper een briefjen overgaf waar uijt bleek dat sulx voor deese plaats was afgescheept, en niet aan sijn boord gekomen voor dat al onder zijl waren.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 93-100.

Dingsdag den {17250529} 29 Maij 1725, voormiddags.

Alle tegenwoordig, behalven den ondercoopman en dispencier, Nicolaas Heijning.

Na dat de schippers der scheepen Everswaard en Soetelingskerken op de gedane afvraage van den Heer Gesaghebber ter vergaderinge betuijgt hadden dat de door haar genotene ververssing van vleesch, brood en moeskruijden, was geweest van de vereijschte deugtsaamheijd, als meede dat hun wijders alles wat tot reijsvorderinge konde dienen, was toegevoegt geworden, soo wierd haar door Sijn E. vervolgens voorgehouden wanneer sij dan in gereetheijd souden kunnen sijn om van hier naar Batavia te vertrecken, waar op door eerstgemelte wierde geandwoord dat hij aanstaande Vrijdag den 1 Junij daar toe in staat soude weesen, maar den anderen betuijgde dat sulx door hem niet voor den 4en der gedagte maand, of naastkomende Maandag soude kunnen geschieden, nademaal hij nog niet t’ eenemaal ontladen, ende daar en boven behalven de tarw, een geruijme quantiteijt ballast soude moeten inneemen, welken aangaande geraadpleegt sijnde, is goedgevonden en verstaan dat die kielen ter gemelte tijd van hier sullen werden gedimitteerd.

Vervolgens is naar lecture van het volgende versoekschrift, door burgerraaden deeser plaatse overgegeven:57

‘Is op heeden aan d’ E. Heer Gesaghebber en E. Agtb. Politicquen Raad door de burgerraaden (volgens opgaaf van den molenaar aan de windmolen, Jan Lodewijk Mulder)58 versogt tot gebruijk van voorsz mooie twee wieken, ter mate als volgt: d’ langte van 84 voet, ‘t middelste vierkant 14 &15 dm. dik.’

‘(Onderstont) Cabo de Goede Hoop, adij 24 Meij 1725. (Was getekent) J. C. Rigter, G. la Febre, D. Pfeil.’

Insgelijx vastgesteld dat de daarbij vermelde molen wieken van onse Heeren en Meesteren ten haren behoeve sullen werden versogt.

En is wijders geleesen het berigt van landdrost en heemraaden, ingevolge het raadsbesluijt van den 13 Maart laastleeden verleend, aangaande de persoonen die onder Stellenbosch of Drakensteijn geerft sijnde, hunne burger diensten alhier egter quamen waar te neemen, vervat in de onderstaande bewoording:59

‘Memorie van sodanige personen als de ondergetekendens bevinden dat onder de districten van Stellenbosch en Drakensteijn gehuijst, g’ erft, mitsgrs. ook woonagtig sijn, sonder dat deselve aan of onder de Caab huijzen, plaatsen of erven bezitten, en egter hunne burger diensten aldaar presteeren, namentlijk Cornelis Heufken aan de Paardeberg , Pieter Barensz aan de Groenenberg , Andries Grove aan de Paardeberg , Gijsbert Olivier60 in ‘t Swarteland , Hendrik Olivier61 in ‘t Land van Waveren , Arnoldus Basson62 in ‘t Swarte Land , Michiel Basson63 ad idem, Jan Steenkamp64 aan de Paardeberg , Jan du PIessis65 aan de Pairl , Gerrit van Wijk66 aan de Picquetberg , Barend Buijs67 aan de Pairl .’

‘(Onderstont) Stellenbosch , den 23 April 1725. (Was getekend) Mns. Bergh, Willem Morkel, Jan Kloeten, Johs. Louw, Jan Botma, Paul Roux, W. d. Vos.’

Waar over gebesoigneert en den landdrost, Martinus Berg, daar en boven mondeling gehoord weesende, heeft men best gedagt alles te laten in dien staat als het bevoorens is geweest, maar egter met qualificatie van gedagte landdrost en heemraden om hunne klagten aan deesen Raade te mogen inbrengen, bij aldien imand van zoodanige ingesetenen, ‘t sij onder dit Caabse, dan wel onder de buijten districten bescheijden, onwillig quamen te weesen eenige noodsakelijke burgerdiensten van commandos als andersints waar te neemen.

Na het welke ter vergaderinge verscheen den burger Jacobus van der Heijden, produceerende geformeerde reek. van het bedragen der geheele nalatenschap van wijlen den oud heemraad, Adam Tas,68 met designatie wat penningen daar van op intresse waren gestelt, inmiddels uijtgegeven, en als nog onder hem berustende gebleeven, beneevens een schriftelijk vertoog behelsende de reedenen die de voogden der kinderen van voorn. Tas en hem bewogen hadden om deselve ende hunne goederen niet na het vaderland te laten overgaan, welk een en ander beslooten is dat in diervoegenin originali69 aan Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren 17en ter Camer Amsterdam sal werden overgesonden, sullende copia authenticq van dien egter alhier gehouden en ter secretarije bewaard werden.

Verders geliefden den Heer Gesaghebber te kennen te geven hoe bij de nu laatst gevallene sterken reegen, het water huijsje boven omtrent de Tafelbergs hoogte bij na ten eenemaal was komen uijt en weg te spoelen, tot welkers reparatie ingevolge het schriftelijk berigt van den baas timmerman, Aarnout Ruijgrok, weeder soude van noden sijn 30 greene deelen van 1 1/2 of 2 dm., 1 moscovise do. en 16 heijpaalen. Gevende dierhalven daar neevens in consideratie of men het selve als nu ten eersten wederom soude dienen te doen hermaken, dan wel vermits gebrek van tijd en bequaam weer, bij aldien het sonder schaade van de waterloop geschieden konde, sulx opschorssen tot dat den drogen tijd daar toe beeter gelegentheijd aan handen sal komen te geven, ten welken subjecte, na dat voorn. baastimmerman bevoorens gehoort was, en betuijgt hadde dat hij met het verleijden van ‘t water en een wijnig reparatie kans sag om ‘t deese regentijd door te kunnen stellen, Soo is gevolglijk gearresteerd en beslooten dat met de volkomene opmaking van gedagte water huijsje tot soo lang sal werden gesupercedeert, tot men daar bequamelijk aan kan arbijden.

Sijnde vervolgens naar lecture van de attestatie door weesmeesteren ten belange van ‘t versogteveniam aetatisvan den adsistent, Pieter Lourens, voor soo veel haar aanging verleend, goedgevonden het selve aan hem te accordeeren.

Laastelijk is geleesen het reqte. door kerkenraade deeser plaatse gepresenteerd in de volgende termen:70

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Kerkenraade van Cabo de Goede Hoop geeft met schuldige eerbied te kennen hoe het ongeluk gewilt heeft dat hare kerkklok voorleeden Maandag is komen van boven needer te vallen, sijnde zulx veroorsaakt door dien de ooren of hengsels van deselve alle afgebrooken waren, ende ten aansien het selve ter deeser plaatse niet gevoegelijk weeder kan werden gerepareerd, soo neemt kerkenraade voorn. de vrijheijd UE. Agtb. gedienstiglijk te versoeken, dat gem. klok, swaar sijnde 1125 lb., met een der presente nascheepen na ‘t vaderland ter versmeltinge mag gesonden werden, als meede dat UE. Agtb. de goedheijd gelieven te hebben bij het nu afgaande schrijvens aan Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren 17en een andere klok ten behoeve van kerkenrade van die selfde swaarte of liever iets meer inkoops prijs te versoeken; dog dewijle men in dien tusschen tijd bij gebrek van een klok in groote verlegentheijd zoude moeten blijven, soo versoekt kerkenraade daarnevens eerbiediglijk dat UE. Agtb. de klok die hier ten Casteele nog in voorraad is, aan haar insgelijx teegens in koopspreijs gelieven over te laten, om ondertusschen voor de kerk te kunnen dienen.’

‘Waarmeede met veel onderdanigheijd verblijven, (onderstont)’

‘E. Agtb. Heer en Heren, LE. Agtb. seer onderdanige en gehoorsame dienaren. (Lager) Uijt naam en last van kerkenraade voornt. (Was getekent) R. Tulbagh, scriba.’

Over welkers inhoude geraadpleegt sijnde, Soo is daarop beslooten dat de gebrokene klok per ‘t schip Oudenaarden ter versmeltinge na het vaderland sal werden gesonden, met eerbiedig versoek aan onse Heeren en Meesteren om in diens plaatse een andere van wat meerder swaarte benevens het kostende derselver herwaards aan te willen senden, als meede dat de versogte klok die hier ten Casteele nog in voorraad is, tegens het oridinaire advans van 75 p. cto. aan kerkenraade sal werden overgelaten, onder conditie dat soo wanneer men die ten dienste der E. Comp. door het breeken van de clock deeses Casteels ofte andere toevallen weeder noodig mogte hebben, deselve als dan door kerkenraade sal moeten werden te rugge gegeven.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 101-102.

Saturdag den {17250609} 9 Junij 1725, des avonds.

71

Alle tegenwoordig, behalven den ondercoopman en dispencier, Nicolaas Heijning.

Bij occasie dat het schip ‘s Graveland desen agtermiddag alhier is komen te arriveeren, de vergaderinge door den Heer Gesaghebber buijten gewoon belegt, en naar lecture der ingekomene missive van Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indische Regering,de dato26 Maart jongstleeden,72 door hem te kennen gegeven sijnde hoe den schipper van dien bodem, Jan Diephout, versoek gedaan had dat hij, dewijle aan sijn schip enelijk enige hooft touwen gesprongen waren, in korte dagen weeder in staat vermeijnde te sullen sijn om de reijse van hier na de havenen onses vaderlands te kunnen aanneemen, dog dat om die reedenen hadde versogt dat geduurende desselfs legtijd tot meerder versterking sijner ophebbende manschap aan haar dagelijx ververssinge van vleesch en groente, als meede eenige verstreckinge van versse erweten en boonen voor de aanstaande vojagie mogte gegeven werden, soo heeft men naar deliberatie goedgevonden dat sulx ten opsigte der versogte ververssinge sal werden geaccordeert, mitsgrs. dat aan die kiel na rato soo veel erweten en bonen sullen werden toegevoegt, als de jongst vertrockene nascheepen genooten hebben, sullende daar en boven alle mogelijke vleijt werden aangewend om denselven ten spoedigsten in gereedheijd van vertrek te brengen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 103-105.

Dingsdag den {17250612} 12 Junij 1725, voormiddags.

Alle tegenwoordig, behalven den ondercoopman en dispencier, Nicolaas Heijning.

Na dat den schipper van ‘t schip ‘t Huijs ten Donk , Theunis Brouisz, op de gedane afvraage van den Heer Gesaghebber betuijgt hadde dat sijne genootene ververssing van vleesch, brood en moeskruijden alhier was geweest van de vereijschte deugdsaamheijd, mitsgaders dat hij door het toevoegen van een nieuw roer en andere vereijschte noodsakelijkheeden weeder soo verre in gereedheijd was gebragt, om aanstaande Donderdag gemonstert te kunnen werden, verscheen insgelijx ter vergaderinge den schipper van het aanweesend theeschip ‘s Graveland , dewelke meede verklaarde dagelijxe ververssinge in maniere als vooren ten sijnen genoegen genoten te hebben, als meede dat hij op Saturdag den 16 deeser staat maakte om te zullen kunnen reijsvorderen, gemerkt de seven gesprongene hoof touwen van sijn groot en focke wand als dan soude kunnen weesen gerepareert, en dat hem wijders alles wat noodsakelijk was geweest, toegevoegt sijnde, niets meer aan sijnen onderhebbenden bodem quam te mancqueeren. Over welk een en ander geraadpleegt weesende, soo heeft men goedgevonden en beslooten dat die kielen ter voormelte tijd, namentlijk ‘t Huijs ten Donk den 14 en ‘s Graveland den 16en der lopende maand sullen werden gedepescheert.

Laastelijk is op het gedane versoek van den predicant, Lambertus Slicher, ook gearresteerd dat denselven tot het waarneemen van den predikdienst aan Drakensteijn bij provisie, en tot nader ordre onser Heeren en Meesteren, sal werden gebruijkt, dewijle Sijn Eerw. iterative malen, en nu weeder staande vergadering sijne genegentheijd tot het bekleeden van dien dienst heeft komen te betuijgen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 106-107.

Dingsdag den {17250619} 19 Junij 1725, voormiddags.

Alle tegenwoordig, behalven den ondercoopman en dispencier, Nicolaas Heijning.

Is ter vergaderinge verscheenen den schipper van het aanweesend schip d’ Elisabeth , dewelke op afvraging van den Heer Gesaghebber quam te betuijgen dat hij geduurende sijn vertoef ter deeser rheede tot genoegen de gewoonelijke ververssingen van vleesch, brood en groente hadde genoten, als meede dat ër niets meer aan sijnen onderhebbenden bodem mancqueerende was, zulx de rheijse door hem aanstaande Dingsdag den 26 deeser lopende maand naar Batavia soude kunnen werden voortgeset, weshalven men gevolglijk naar gehoudene besoigne vastgesteld heeft dat dat schip ter gemelte tijd van hier sal werden afgevaardigt; sijnde door gemelte schipper wijders te kennen gegeven dat een cas met Nederlands linnen voor het comptoir op Rio de la Goa , die volgens factuur in sijn onderhebbenden bodem soude sijn afgeladen, niet te vinden was geweest, in voegen meede beslooten is dat bij het nu af te gaane schrijvens aan de Heeren der Hooge Indische Regering sal werden versogt dat deselve bij ontdecking tot Batavia herwaards mag werden te rugge gesonden.

En is laastelijk aan den vrijsward, Pieter Leander van Ceijlon ,73 ten sijnen versoeke toegestaan onder de ordinaire borgstelling uijt slaafse dienstbaarheijd te mogen ontslaan desselfs leijfeijgen, Bastiaan van de Cust genaamt.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 108-109.

Woensdag den {17250627} 27 Junij 1725, voormiddags. Extraordinaire vergadering.

74

Alle present.

Wierd door den Heer Gesaghebber te kennen gegeven hoe den schipper van ‘t schip d’ Elisabeth aan hem versoek hadde gedaan dat vermits hij maar drie stuurlieden op haddede, waar van ër nog een doorgaans siekelijk was, zulx hij swarigheijd maakte om zoodanig in zee te gaan, dewijl ër niemand aan boord was die in cas van noodsakelijkheijd als stuurman soude kunnen werden gebruijkt, men aan hem nog een bequaam man geliefde bij te setten, daar toe voordragende den constapel van de hier permanente bregantijn Fijenoordt , die volgens getuijgenisse sijner scheepsopperhoofden de vereijschte bequaamheden besat, weshalven Sijn E. in overweeginge gaf of dat versoek behoorde toegestaan te werden, welken aangaande geraadpleegt, en daar nevens overwogen sijnde dat gemelten bodem bij versterf als andere toevallen, door gebrek van goede stuurlieden aan veel gevaar soude kunnen werden geexponeerd, Soo is tot voorkominge van het selve goedgevonden en verstaan dat den constapel van gedagte bregantijn Fijenoordt op het schip d’ Elisabeth sal werden geplaatst, om geduurende de reijse naar Batavia als stuurman dienst te kunnen doen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 110-123.

Dingsdag den {17250710} 10 Julij 1725, voormiddags.

75

Alle present.

Ten aansien den hoeker de Zeepost al op den 29 April laastleeden na Rio de la Goa vertrocken, tot nog toe niet weeder was komen op te dagen, en dat inmiddels met het schip de Elisabeth onder anderen een quantiteijd van 4684 lb. diversse coralen ten behoeve van dat comptoir was aangebragt, soo geliefden den Heer Gesaghebber derhalven in overweeginge te geven of het niet met den meesten dienst der E. Comp. overeenkomstig soude sijn dat men deselve, also aldaar groot gebrek van coralen was, benevens eenige andere noodsakelijkheeden, namentlijk 600 lb. insgelijx uijt het vaderland bekomene tabacq en 50 gros korte pijpen &ra., met de aanweesende bregantijn Fijenoordt tot beeter en spoediger voortsetting van den handel na derwaarts sond. Over het welke met aandagt geraadpleegt weesende, Soo is het gemelte voorstel eenparig geamplecteert, sijnde den Gesaghebber van gedagte bregantijn, Jan van der Quade, daarop wijders in vergaderinge gehoord, en door den Heer Gesaghebber voorgehouden of hij ook swaarigheijd in die reijs soude maken, dewelke betuijgende van neen, is hem gevolglijk geordonneert sig aanstaande Maandag den 16 deeser lopende maand tot de monstering en ‘t vertrek vaardig te houden, maar gemerkt denselven met eenen versoek quam te doen om met nog een stuurman voorsien te mogen werden, soo heeft men ook beslooten dat den onderstuurman van de bregantijn Victoria , Hendrik Goutsbergen, op Fijenoordt sal werden verplaatst, gelijk meede ten versoeke van den boekhouder van eerstgenoemd bodemken, Jan Abbas, goedgevonden is dat hij met Fijenoord , voorm. na Rio de la Goa sal overvaaren, om aldaar aan de pen dienst te doen.

Wijders in consideratie genomen zijnde het versoek van eenen Jan Diederik Horn van Hanover, bergwerker, dewelke van het laatst vertrockene theeschip ‘s Graveland hier verbleeven is, om namentlijk sijne gagie geduurende het vertoef ter deeser plaatse te mogen genieten, soo heeft men ten aansien denselven alhier niet konde werden geemploijeert, en dat hij egter op Rio de la Goa van veel nut in ‘t ondersoeken der coperbergen en andere mineraalen soude kunnen sijn, vastgesteld om hem ten dien eijnde bij deese gelegentheijd na derwaarts te senden, met ordre aan de bediendens in alles de behulpsame hand te bieden, onvermindert nogtans soodanige andere saken van landtogten als andersints die daarom niet sullen mogen werden agter uijtgestelt, sullende gemelte Jan Diederik Horn vervolgens met de bregantijn Fijenoord , weeder herwaarts moeten werden te rugge gesonden, en van alles een naukeurige aanteijkening houden, om met de naast komende vroeg scheepen na het vaderland te kunnen vertrecken, op dat onse Heeren en Meesters van sijne verrigting en bevindinge kan werden verslag gedaan.

Waar na is geleesen geworden het onderstaande schriftuur door de regenten van ‘s Comps. hospitaal in de volgende bewoordinge overgegeven:76

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘De ondergetekende regenten van ‘s Comps. hospitaal alhier, geven met alle respect te kennen hoe sij tot haar leedweesen niet alleen hebben ondervonden dat het gemeene volk, soo soldaten, mattroosen als andere, buijten voorn. hospitaal bescheijden, sig niet en ontsien van continueelijk daarin en uijt te loopen, maar ook onder pretext van haar vrinden en kennisse te besoeken, de sieken haare goederen voor een seer gellinge preijs afkopende, die menschen van derselver armoetje, soo wel als de kleederen tot het lichaam behoorende te ontblooten, sig meede niet ontsien van sterke dranken daarin te brengen, mitsgaders alle ongeregeltheeden bedrijven, en onder deselve veele disordres te verwecken, om alle welke reedenen de ondergetekendens verpligt werden sig hiermeede aan UE. Agtb. te moeten addresseeren, met onderdanigst versoek dat UE. Agtb. van die goedheijd gelieven te sijn haar toe te staan omme voortaan het hospitaal geslooten te houden, en geene diergelijke menschen in ‘t selve te laten komen, als alleen Woensdags en Saturdags ‘s agtermiddags van een tot drie uuren, ende zulx eenelijk die geene welke nergens anders dan om hare vrinden te besien en te spreeken, ten dien eijnde versoek komen te doen, of wel dat door UE. Agtb. daarinne zoodanig mag werden voorsien als deselve sullen bevinden te vereijsschen.’

‘(Onderstont) UE. Agtb. seer onderdanige en gehoorsame dienaren, (was getekend) K. J. Slotsboo, O. de Wet.’

Over welkers inhoude gebesoigneert weesende, Soo is het daarbij vermelde, als een seer noodige saak goedgekeurt, weshalven hier van aan een ijgelijk bij billietten sal werden kennisse gegeven, eenelijk met deese bijvoeging dat zoo wanneer imand een vrind of kennisse buijten den gestipuleerden tijd van Woensdaags of Saturdaags na de middag in ‘t hospitaal wilde besoeken of te eenige handreijking doen, sulx als dan met permissie der binnen regenten sal mogen en moeten geschieden.

Vervolgens is ook gelesen het reqte. door den burgerraad, Johannes Casparus Rigter, in de onderstaande termen gepresenteerd:77

Aan den E. Agtb. Heere Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Vertoond met schuldig respect UE. Agtb. seer nedrigen dienaar, Johannes Casparus Rigter, hoe hij supplt. door de goedheijd van UE. Agtb. niet alleen tot burgerraad deeser plaatse, maar ook tot captn. van een der burger voet compagnien is bevordert geworden, voor welke gunste den supplt. sig gevolglijk verpligt agt UE. Agtb. gedienstig dank te seggen, maar aangesien de geduurige siekte en swakheijd des lichaams van den supplt. hem niet meer toelaat om de diensten die van hem in de voorm. ampten vereijscht werden behoorlijk waar te nemen, soo wend hij sig derhalven tot UE. Agtb. met eerbiedig versoek dat het deselve behagen mogte den supplt. van de gem. bedieningen te ontslaan, met reservatie van de rang die aan een oud burgerraad of capn. der burgerrije competerende is.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra.’

En is om de daarbij geallegueerde reedenen verstaan dat denselven van sijne bedieningen van burgerraad en capn. der burgerrije, mitsgaders het brandmeesterschap, behoudens de rang van oud burgerraad sal werden ontheft, weshalven weeder tot captn. in sijn plaatse is aangestelt geworden den luijtenant, Hendrik OostwaId Eksteen, in wiens steede den cornet, Gijsbert la Febre, optreeden sal, sullende de standaar[d] weeder aan den burger Guilliam Heems78 gegeven werden.

Zijnde ook naar lecture der ingediende nominatie tot burgerraad voor dit lopende jaar g’eligeert den weesmeester, Johannes Needer,79 om na expiratie van dien af te gaan, zoo wel als den nu op te treedene oudste burgerraad, Gijsbert la Febre, die inmiddels de cas volgens gewoonte sal moeten overnemen, en in den aanstaande jare als vice president in ‘t collegie van commissarissen van civiele en huwelijx saken sessie hebben.

Werdende laastelijk tot brandmeester in plaats van voorn. Rigter aangestelt den burger Christiaan Rasp.

Verders is op de propositie van den Heer Gesaghebber ook beslooten dat ër in de aanstaande maanden Augustus of September onder het opsigt van den vaandrig, Johan Thobias Rhenius, ‘s Comps. weegen een landtogt na de omheen leggende Hottentots sal werden ondernomen, om te sien of het mogelijk was dat men eenige trekbeesten konde magtig werden, dewijl men daar van so seer door de sterfte is ontbloot, dat het dagelijx werk niet langer kan werden gaande gehouden.

Na het welke den Heer Gesaghebber te kennen gaf dat ër met de bregantijn Fijenoordt seven vaten in Engeland gesouten vleesch waren aangebragt, die ten eenemaal vol warmen en bedorven waren geraakt, gevende daarom in overleg of het niet best was dat men deselve, als sijnde volgens verklaringe tot gebruijk onbequaam, liet begraven ofte in zee weg werpen; welken aangaande beslooten is dat sulx in diervoegen sal werden verrigt.

Al wijders is men getreeden ter lectuure van het volgende schriftuur door burgerraden deeser plaatse gepresenteert, vervat in de onderstaande bewoordinge:

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Geven met schuldige eerbied te kennen de onderget. burgerraaden deeser plaatse hoe zijlieden hebben komen te ondervinden datter nu al een geruijmen tijd herwaards omtrent het betalen van ‘t ratelwagts geld, zijnde voor ieder huijs of haardstee twee schelling per maand, een groot misbruijk is komen in te sluijpen, dewijle veele huijsinge hier in de Tafelvalleij wel onder een dak sijn gebouwd, maar egter van binnen gesepareerd, en door differente persoonen bewoond werdende, oversulx twee huijshoudingen komen uijt te maken, die egter niet meer dan twee schellingen in ‘t geheel komen te betalen, door ‘t welk den eenen ingesetenen boven den anderen werd belast, weshalven de ondergetekende burgerraaden tot wegneeming van ‘t selve UE. Agtb. gedienstiglijk versoeken qualificatie te mogen erlangen tot redres van dien, mits ordonneerende dat ieder huijshouding op sig selven voortaan de voorn. twee schellingen ratelwagts geld sal voldoen moeten, sullende zulx ook seer dienen tot beter strecking der burger cassa om daar uijt de gewoone onkosten van burger paden &ra. te kunnen dragen, te meer geconsidereert burgerraden bij obtinering van ‘t voorsz versoek onder ‘t gunstig welduijden van UE. Agtb. van meeninge sijn het tractament van de ratelwagts op een vaste bepalinge te brengen, ‘t geen gevoegt bij het vermeerderen der inkomsten, door ‘t gedagte middel de burgercassa merkelijk sal ondersteunen, in voegen burgerraaden hierop UE. Agtb. geeerd goedvinden sullen afwagten.’

’- - - (Was getekend) J. C. Rigter, G. la Febre, D. Pfeil. (In margine) Cabo de Goede Hoop, adij 10 Julij 1725.’

Sijnde het daarbij ter needer gestelde als een gantsch billijke saak aangemerkt, en gevolglijk aan burgerraden de versogte qualificatie tot het innen van ‘t ratelwagts geld verleend.80


Vermits het overleijden van den burger zergeant, Isaak Esser, heeft men na dat de notulen in burger chrijgsraade op den 2 deeser maand gehouden,81 geleesen waren, de aanstelling van den corporaal, Hendrik Stempeltmulder,82 tot sergeant, en die van den burger Simon Witmont83 tot corporaal meede geapprobeert.

En verders aan de executeuren des boedels van wijlen Rijkje van Donselaar, wed. Anthonij Hoezemans,84 op haar schriftelijk versoek toegestaan om ingevolge de uijtterste dispositie van gemelte wed. Hoezemans uijt slaafse dienstbaarheijd te mogen ontheffen seekere lijfeijgen, met name Palm van de Kust, mits stellende de gewoone borgtogt, waar toe sig de burgers Abraham Bluse85 en Albertus Berg hebben gepresenteerd.

Laastelijk is geleesen geworden het versoekschrift door Grisilla van de Caab, huijsvrouw van den burger Jan Staverinus, overgelevert in de onder uijt gedrukte termen:86

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, Gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Vertoond met schuldige eerbied UE. Agtb. seer needrige dienaresse, Grisella van de Caab, huijsvrouw van den burger Jan Staverinus, hoe onder ‘s Comps. lijfeijgenen in de logie alhier zig als nog komt te bevinden der supplte. dogtertje, met name Johanna van de Caab, oud vier jaren, ende ten aansien de supplte. deselve gaarne van haare slaafse dienstbaarheijd bevreijd sag, en tot een beeter leevens manier wilde opvoeden, soo neemt sij de vrijheijd UE. Agtb. op ‘t onderdanigst te versoeken dat deselve de goedheijd gelieven te hebben haar gem. kind uijt slavernij te ontslaan en in vrijdom te stellen, bereijd zijnde een kloeke en gesonde mansslaaf, gent. Coridon van Bengalen, in haar plaats aan de E. Comp in eijgendom over te geven, of wel zoodanige andere voldoening als UE. Agtb. sullen komen goed te vinden.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &a.’

En is naar gehoudene besoigne het daar bij gedane versoek aan haar geaccordeert, mits dat sij in plaatse van den gepresenteerden lijfeijgen, Coridon, een ander die meede in Raade vertoont is, genaamt Alexander van Bengalen, aan d’ E. Comp. in eijgendom sal moeten geven, en dat denselven werde gevisiteerd, en van de vereijschte gesondheijd bevonden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 124-125.

Donderdag den {17250712} 12 Julij 1725, voormiddags. Extraordinaire vergadering.

Alle present.

Den landdrost, Martinus Berg, aan den Heer Gesaghebber te kennen gegeven hebbende hoe in de laatste vergadering van heemraaden aan hem en dat collegie door zommige ingesetenen reqt. was gepresenteert, behelsende versoek om permissie tot het vrijslagten te mogen erlangen, soo geliefden Sijn E. de leeden des Raads buijten gewoon bij den anderen te convoceeren, ten eijnde te kunnen beramen wat ër in deese saak best diende gedaan te werden, te meer dewijl het selve moeste werden aangemerkt als geschiet, ofte ten minsten aangestookt te sijn, door eenige quaadwillige en baadsugtige gemoederen, die den goeden voet op welke men de slagterije soo voor d’ E. Comp. als de goede ingesetenen selfs, gebragt hadde, weederom ten eenemaal sogten te ruineeren, moetende sulx te eerder werden geoordeelt wanneer men aanmerkte dat het gedagte reqte. was gerigt aan een minder collegie, met veragting en ‘t voorbij gaan deeser Regeringe, aan wien nogtans het toestaan of afwijsen van diergelijke versoeken, en geensints aan landdrost en heemraaden, competeerende was. Welken aangaande, naar aandagtelijk geraadpleegt te sijn, beslooten is dat gemelte landdrost sal werden geordonneert om aan de geene die het gesegde reqte. aan Stellenbosch hebben overgegeven, te gelasten het selve in persoon hier in Raade te komen presenteeren, beneevens de dispositie die door heemraaden daar op genomen is87 als wanneer omtrent dit gewigtig poinct, waar aan d’ E. Comp. ten hoogsten is geleegen, behoorlijk besluijt naar vereijsch van zaaken sal kunnen werden genomen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 126-135.

Dingsdag den {17250724} 24 Julij 1725, voormiddags.

88

Alle present.

Verscheen ter vergaderinge den schipper van het aanweesend schip Delfsland , dewelke op de vraage van den Heer Gesaghebber betuijgt hebbende dat Zijne genotene ververssinge van vleesch, brood en groente van de vereijschte deugtsaamheijd was geweest, door Sijn E. verders wierd voorgehouden of ër nog iets aan sijnen onderhebbenden boodem van provisie of eenige andere benoodigtheeden quam te mancqueeren, en soo neen, wanneer hij de reijse naar Batavia zoude kunnen voortsetten. Op het welke gemelte schipper repliceerde wat aanging het voorenstaande dat het selve aan hem behoorlijk was toegevoegt, maar dat hij ter oorsake van de swakheijd sijnes volks nog wel 10 a 12 goede mattroosen soude van nooden hebben, als wanneer op Maandag den 30 deeser met volkomen gerustheijd in staat van vertrek konde zijn, waar over geraadpleegt weesende, Zoo is de monstering van dien bodem teegen den gemelten tijd vastgesteld, en met eenen goedgevonden dat de versogte manschap des doenelijk aan denselven sal werden bijgeset, alhoewel men daarom seer in verleegentheijd is, en dat die soo uijt ‘t hospitaal als van de werf schier niet sullen zijn aan te halen, gemerkt d’ eene en andere plaats ten eenemaal van volk is ontbloot.89


Bij occasie dat den vaandrig, Johan Thobias Rhenius, in de aanstaande maanden Augustus of September een landtogt na de omheen leggende Hottentots ter inruijlinge van eenig vee staat te onderneemen, is ook gearresteert dat den landdrost, Martinus Bergh, benevens gemelte Rhenius sullen werden gecommitteerd omme haar te vervoegen na de houtbosschen geleegen aan de Rivier Sonder Eijnd , ten eijnde volgens de g’eerde intentie onser Heeren en Meesteren een naukeurige inspectie van deselve, mitsgrs. de situatie van den weg te neemen, ende te ondersoeken of ër mogelijkheijd soude zijn dat aldaar eenige voordeelen voor d’ E. Comp. wierde gedaan met het houthakken, construeeren van wagens als andere saken meer, breeder gemelt bij seeker rapport door den ondercoopman, Willem van Putten,90 in dato 16 Maart 1712 diesweegens verleend, ‘t welke tot meerder facilitering hunner commissie aan haar ook in copia sal werden gesuppediteerd, om na verrigtinge van dien een behoorlijk rapport haarer bevindinge te kunnen geven.

Vervolgens sijn ter vergaderinge binnen gekomen de heemraaden van Stellenbosch , Jacob Coetser en Willem Morkel, werdende door eerst gemelde ingevolge de resolutie van den 12 deeser maand, behalven de dispositie van landdrost en heemraaden,de datis9 en 19 Julij laastleeden,91 overgeleevert het versoekschrift dat door zommige ingesetenen op den 11 Junij bevoorens, en niet in hunne laatste sitting, gelijk door den landdrost tot geen geringe verwonderinge bij sijn jongst aanweesen alhier aan den Heer Gesaghebber was gesegt, ten subjecte der vrije slagtneeringe aan dat collegie was gerigt, en bij gemelte Coetser in vergaderinge gepresenteert, en het geene hij op afvraging van den Heer Gesaghebber verklaarde dat aan hem door den meede heemraad, Wouter de Vos, was ter handen gesteld, zijnde het gemelte schriftuur van den volgenden inhoud:92

Aan den E. Heer Berg, landdrost van Stellenbosch en Drakenstijn , mitsgrs. d’ Heere[n] heemraaden van ‘t selvige district.

‘E. Heer en Agtbare Raad,’

‘Met schuldige eerbiedigheijd geeven wij landbouwers alhier ondergetekend, UE. A. te kennen hoe dat wij ons seer gedrukt vinden door de afschaffing van ‘t vrij slagten aan de Caab, de tijden seer slegt zijnde; ons vee niet mogende verkoopen na sijn waarde. De vlees pagters van den Wel E.Edle. Compagnie die het alleen mogen consumeren, selver daar van een preijs souwden willen maken, soo dat het algemeen verpligt souw sijn sijn waare te behouden of onder sijn waardij te verkoopen; en om een of vier te verrijken, honderden te verarmen, het geen maar strecken souw tot swaare last van beijde colonies. Zoo is onse ootmoedige versoek UE. Aght. als voorstaanders van het algemeene wel, ons met UE. Agtb. raad in deese voorval te begunstigen en UEs. ons te helpen, op dat wij met UE. Agtb. gesamentlijk van den Wel E.E. Heer Gesaghebber mitsgaders de Agtb. Politicque Raad de vrijheijd mogen verkrijgen dat aan de Caab vrij slagters mogen sijn, of dat wij onse eijgen vee mogen slagten, het geen niet alleenlijk sal strecken tot voordeel van ons, maar tot voordeel van onse Caapse meede burgers.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra. &ra. (Was getekent) Mathijs Krugel, S. W. v. M.,93 F. S. (daarnevens stond) handt teekning van Francois Smit,94 Clas Janse,95 X (daarnevens) dit is het han tijken van Pieter Willemse van Heere,96 Willem Burger,97 F. du Toit, Pierre Taiellefert,98 L. F. (daarbij Stont) dit is het merk van Louijs Fauri,99 … Behrensz,100 Gabriel Rossouw,101 Pieter Barensen Bloem,102 Pieter Malerbe,103 C. M. (daarnevens stont) dit is het hand teken van Charel Mare,104 de jonge, Mijndert Barrense de Merts,105 Johannes Groenewald,106 Coenraad Groenewald,107 Jacob Cloete,108 P. K. (daarbij stond) dit is het handtijken van Pouwel Kijser,109 Anteris Krugel,110 Hendrik Gildenhuijs.111

Waar over dan verders gesprooken, en haarlieden, ter consideratie heemraaden sig eenparig met dat versoek hadden geconfirmeert, uijtwijsens notulen van den 19 Julij voorn., voorgehouden sijnde de onbillijke uijt drukkingen bij het selve reqte. vervat, namentlijk dat de Regeeringe alhier de vrije slagtneeringe zoude verboden hebben, ‘t geen notoirlijk een onwaarheijd was, als weesende zulx aan niemand geweijgert, maar in teegendeel aan de versoekers die sig daar toe hadden opgedaan, geandwoord dat men haar het vrij slagten seer gaarne wilde toestaan bij aldien sij in staat waren om een rondjaar vleesch teegens twee stuijvers ‘t lb. volgens de hoog geagte ordre onser Heeren en Meesteren vervat bij missive van 17 Julij 1722,112 en het daarop gevolgt placcaat van 6 April 1723,113 te kunnen leveren, ‘t geene als dan waarlijk ten nutte van het algemeen zoude komen te strecken, dat egter door niemand was aangenomen, invoegen het verdere geposeerde, te weeten om drie a vier te verrijken honderden te verarmen, ook moeste werden aangemerkt, als voortgevloeijt te sijn uijt een pen die uijt eijgen baatsugt of woelagtigen aard ‘t wijnig scheen te agten of ‘t met de E. Comp. en goede ingesetenen omtrent dit poinct onder een vreedige Regeering wel of quaalijk ging, behalven dat zommige tijkenaars van ‘t voorn. reqte. luijden waren die weijnig of geen vee, en eenige in ‘t geheel geen schaap nog beest zijn besittende, en oversulx door andere qualijk geintentioneerde hier in stillen bedraaijt weesen, sonder mogelijk selfs te weeten wat sij getekent ofte versogt hadden, temeer als men eens wilde nadenken hoe seer sig deese Regering hadde bevlijtigt om de slagterij op een goeden voet te brengen, en wederom in abondantie van goede wigtige schaapen waar van het land bij na was uijtgeput, te geraken; zoo als dit nog al verder quam uijt te blinken bij het eijgen gesegde van voorn. Coetser, dat hem selfs voor sijne slagtschaapen ƒ7:10 ligt, of ses Hollandsche guldens door ‘s Comps. gecontracteerde slagters was gepresenteerd, ‘t geen immers een gevoegelijke preijs en met de ordres der E. Comp. was over een komende, maar dat hij deselve egter aan haar hadde geweijgert, en zulx genoegsaam eenelijk uijt insigt dat sij ‘s Comps. leveranciers waren, om dus doende deese Regeeringe als te noodsaken tot het permitteeren van ‘t vrij of liever ruineus slagten, tot zoodanigen preijs als het een igelijk slegts zoude behagen; op het welke gemelte heemraden antwoorden dat ‘t voorn. versoek sijn meeste reflectie was hebbende op zommige arme menschen die niets anders als een gering getal vee besittende, het selve tot hunne subsistentie niet konden verkopen, maar na dat haar hier op was toegevoegt dat men niet beter wist of ‘s Comps. slagters hadden alomme ten platten lande ‘t bequaame slagtvee teegens billijke prijsen ingekogt, gelijk bij het zoo even aangeroerd exempel quam te blijken, en dat zoo imand dien aangaande klagten teegens haar vermeijnde te hebben, men niet mancqueeren zoude om de sulke in haar goed regt te maintineeren. Soo is vervolgens na ‘t buijten staan van meergemelte heemraden, en gehoudene besoigne, verstaan dat aan haar sal werden gelast om een igelijk der ingesetenen woonende onder de buijten districten te waarschouwen dat soo ijmand vermeijnde vermogens te zijn een geheel jaar agter een volgende tegens twee stuijvers het pond in naarkominge der vooraangehaalde ordre, en uijtvoeringe van ‘t gemelte placcaat, ‘t geen door onse Heeren en Meesteren niet alleen was geapprobeert, maar ook geordonneerd ter executie te stellen, te kunnen slagten, op zoodanige penaliteijten als dan daarop zullen werden beraamt, deselve sig aan den Heer Gesaghebber en Raad konde addresseren, als wanneer de slagterije aan de zoodanige niet sal werden gewijgert, mits sorge dragende dat het vleesch tot geen hoger preijs werde verkogt, dewijl het seer ligt te begrijpen is dat in diergelijk geval ‘s Comps. slagters noodwendig buijten staat souden moeten geraken om ‘t vleesch voor 2 stuijvers ‘t lb. aan d’ E. Comp. te kunnen leveren, en dat gevolglijk niemand in ‘t aanstaande de gemelte leverantie in diervoegen meer soude kunnen aanneemen, waaruijt dan handtastelijk is te sien hoe nadeelig het selve voor d’ E. Comp. soude moeten zijn.

Laastelijk is uijt aanmerkinge dat den tijd tot de generale verpagtinge van ‘s Comps. gemeene middelen en inkomsten deeses Gouvernements weeder begon te naderen, goedgevonden dat de gedagte verpagtinge op ultimo der aanstaande maand Augustus naar gewoonte zal werden gedaan, en dat de pagt over Stellenbosch en Drakensteijn als dan meede alhier sal werden opgeveijlt, mitsgaders de vereijschte notificatie bij affixie van billietten daar van aan een ider gedaan; gelijk meede dat ër vermits de aanstaande opneeming van ‘s Comps. effecten in de pakhuijsen berustende, geene verstrecking uijt gemelte pakhuijsen na den 15 der gemelte maand Augustus sal geschieden, voor ende aleer deselve sullen zijn opgenomen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. E.g. clercq.

C. 72, pp. 136-137.

Saturdag den {17250728} 28 Julij 1725, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Bij arrivement van het schip Patmos , de vergaderinge door den Heer Gesaghebber ter lectuure van de seer g’ eerde missive van Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seventhienen,de dato3 Maart deeses jaars,114 buijten gewoon bij den anderen geroepen zijnde. Zoo is ten aansien het wel gemelte Haar Edele Hoog Agtb. hadde behaagt de Heer Adriaan van Kervel aan te stellen tot fiscaal independent deeses Gouvernements, in selver voegen als den overleedene Heer independent fiscaal, Cornelis van Beaumont, is geweest, Sijn E. daarmeede gefiliciteert, ende gevolglijk vermits door dat avancement de secretarij van politie en het vendumeesterschap was komen open te vallen, weeder tot secretaris van deesen Raade en vendumeester aangestelt den boekhouder en eerste geswoore clercq ter gemelte secretarije, Rijk Tulbagh, aan wien dierhalven het transport van dien bij eerste bequaame gelegentheijd sal werden gedaan, ten welken eijnde den Heer Gesaghebber heeft gelieven te committeeren d’ E.Es. Kaje Jesse Slotsboo en Hendrik Swellengrebel, zijnde den gewoonlijken eed door gemelte Tulbagh staande vergadering ook aan handen van den Heer Gesaghebber afgelegt.115

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. Secrets.

C. 72, p. 138.

Dingsdag {17250731} ulto. Julij 1725, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Vermits door het optreeden van den eerste geswoore clercq ter politicque secretarije, Rijk Tulbagh, tot secretaris van deesen Raade, de gemelte bedieninge, benevens het secretarisschap van commissarissen civiel en van huwelijx zaken is komen open te vallen, Soo is op het instantelijk versoek van den adsistent, Josephus de Grandpreez,116 die aldaar een geruijmen tijd sijn dienst tot genoegen heeft waargenomen, denselven weeder tot eerste clercq ter secretarije van politie voorn., mitsgaders secretaris van commissarisen aangestelt, ende zulx onder zijn jegenwoordige gagie en lopend verband.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] K. J. SLOTSBOO.

[Signed:] JN. ALDERSZ.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] Mij present, R. TULBAGH. Secrets.


## Footnotes


  1. Met hierdie resolusie begin band C.20,Resolutiën, 1725-1726. Die handskrif bly dieselfde. Die Politieke Raad het nie op 3 April vergader nie. (Vgl. C.608,Origineel Dagregister, 1725-1726, p. 65.) 

  2. ‘n Naamlys van die 51 siek bemanningslede is hier weggelaat. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, pp. 30-31. 

  3. ‘n Korrekte weergawe van hierdie versoekskrif, asook ‘n Afrikaanse vertaling daarvan, word as bylae 2 aan die einde van hierdie publikasie opgeneem. 

  4. ‘n Lys met die name van 85 siek bemanningslede is hier weggelaat. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, pp. 34-35. 

  5. In die H.K. staan “menigvuldige”. 

  6. Sien C.342,Attestatiën, 1724-1725, p. 231. 

  7. In sowel die H.K. as die oorspronklike rapport staan ook “koortsen en scheurbuuk”. 

  8. Renault Berthault de St. Jean is in 1692 in Sancerry in die provinsie Berry ( Frankryk ) gebore. Hy het in 1712 as chirurg by die Kompanjie diens aanvaar. Volgens sy testament, wat in Frans opgestel is, was hy in 1717 “coopman en parfumeurder” in Amsterdam . In 1719 het hy as ondermeester op Meijnden na die Kaap gekom, en is hier aangestel as ondermeester in die hospitaal. In 1726 het hy oppermeester geword. Sy vrou, Anna Fourdrinier, en seun, Rijno Berthault, het in 1720 na die Kaap gekom. Sy is egter die volgende jaar oorlede, en op 14.12.1721 het hy hertrou met Martha Sollier, die dogter van Durand Sollier en Martha Petel. De St. Jean is op 11.3.1763 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/3,Testamenten, 1721-1725, no. 25; M.O.O.C. 814,Inventarissen, 1720-1727, no. 22; M.O.O.C. 7/14,Testamenten, 1762-1763, no. 22.) 

  9. Sien C.440,Inkomende Brieven, 1725-1726, pp. 79-126. 

  10. Hy het in 1721 as soldaat na die Kaap gekom, en het later as korporaal na Rio de la Goa gegaan. 

  11. Hy het in 1720 as soldaat met Bleijenburg na die Kaap gekom, en is in 1724 bevorder tot korporaal te Rio de la Goa

  12. Hy het in 1721 as soldaat met Uno na Rio de la Goa gegaan, en is in 1724 bevorder tot korporaal. 

  13. Hy het in 1721 as soldaat met Westerdijxhorn na die Kaap gekom. 

  14. Hy het in 1720 as soldaat met Ouwerkerk na die Kaap gekom. 

  15. Hy het in 1720 as soldaat met Ouwerkerk na die Kaap gekom. 

  16. Hy het in 1724 as adelbors met die Wapen van Hoorn na die Kaap gekom. 

  17. Hy het in 1719 as soldaat met Loenderveen na die Kaap gekom, en is nou aangestel as “baas bij het leeren der dragbeesten en slagter”. 

  18. Louis le Febre het in 1719 as soldaat met Nederhoven na die Kaap gekom, en het in 1723 na Rio de la Goa gegaan. 

  19. Hy het in 1720 as matroos met Steenhoven na die Kaap gekom. 

  20. Jan de Bon het in 1719 as matroos op Meijenberg na die Kaap gekom. 

  21. Sien C.342,Attestatiën, 1724-1725, pp. 227-228. 

  22. Blanko gelaat. 

  23. Vgl. die resolusie van 22.2.1718 in dieResolusies van die Politieke Raad. deel V, pp. 256-258. 

  24. Sien C.J.3076,Obligatiën, Transporten van Slaven en Schuldbrieven, 1723-1724, pp. 417-418. 

  25. Twee memories is hier weggelaat. Daarin word besonderhede verstrek omtrent die volgende: tekorte in voorrade uit die skepe Stadwijk , Jacoba , Doornik , Adelaar en Cornelia ontvang; die aantal esels en bokke wat gedurende die reis van Ceylon op genoemde skepe gevrek het; beskadigde meubels in die Goewerneurswoning; en beskadigde voorrade in die pakhuise, wynkelder, houtmagasyn, wapenkamer en perdestal. Die Raad het besluit om die tekorte as verliese af te skryf en die beskadigde goedere te verkoop. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, pp. 52-56, C.291,Memoriën, 1710-1726, pp. 449-451 en 455-457. 

  26. In die H.K. staan “Koningin”. 

  27. ‘n Naamlys van die 34 siek bemanningslede is hier weggelaat. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, pp. 57-58. 

  28. DieDagregistervermeld ook sy naam as Richard Gossings. (Vgl. C.608,Origineel Dagregister, 1725-1726, p. 88.) Volgens sy handtekening hieronder is dit egter Richard Gosfright. 

  29. ‘n Naamlys van die 30 siek matrose is hier weggelaat. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, pp. 60-61. 

  30. Sien C.440,Inkomende Brieven, 1725-1726, pp. 143-145. 

  31. Sara Wilhelmina Tas was die dogter van Jan Tas en Margaretha Geertuijd Lindenhovius. Sy het saam met haar moeder na die Kaap gekom, en is op 3.5.1707 getroud met Claas Hendrik Diepenauw, die seun van Hinrich Diepenauw en Magdalena Jochem. Hulle het geen kinders gehad nie. In 1718 het sy saam met haar tante, Maria Lindenhovius, die weduwee van Henning Huising, na Nederland teruggekeer. (Sien C.J.2650,Testamenten, 1709-1715, no. 63; C.225,Requesten, 1718, no. 16.) 

  32. Cum suis: met die syne, saam met sy (haar) mense. 

  33. Hy was ‘n broer van Sara Wilhelmina Tas, en is in 1668 in Amsterdam gebore. In 1697 het hy as vryburger na die Kaap gekom en by sy oom, Henning Huising, gaan woon. Op 7.6.1703 is hy getroud met Elisabeth van Brakel (1674-1714), die dogter van Adriaan van Brakel en Sara van Rosendaal. Op 25.11.1717 is hy weer met Johanna Koevaal van Leerdam getroud. Sy is reeds die volgende jaar oorlede. Na Tas se dood in 1722 is sy plaas by Stellenbosch , Libertas , aan Wouter de Vos verkoop. (Sien M.O.O.C. 13/2,Boedel Reekeningen, 1723-1737, nos. 34 en 35.) 

  34. Die drie testamente kan onderskeidelik gevind word in M.O.O.C. 7/2,Testamenten, 1712-1720, nos. 50 en 95, en M.O.O.C. 7/3,Testamenten, 1721-1725, no. 52. 

  35. Matthijs Krugel van Nürnberg het in 1703 as soldaat na die Kaap gekom. Hy het in 1708 ‘n vryburger geword. Sy eerste vrou was Elisabeth van Staden, die dogter van Maarten van Staden en Catharina Willemsz. Sy is in 1714 oorlede, en op 18.11.1717 is hy weer getroud met Margaretha Coetsee, die dogter van Dirk Coetsee en Sara van der Schulp. Krugel is op 9.1.1721 oorlede. (Sien Stellenbosch 18/4,Testamenten, 1715-1720, no. 16; M.O.O.C. 8/2,Inventarissen, 1705-1714, no. 104; M.O.O.C. 8/5,Inventarissen, 1727-1737, no. 71; M.O.O.C. 13/2,Boedel Reekeningen, 1723-1737, no. 73.) 

  36. Hester Terwinkel was die dogter van Lambert Terwinkel en Anna Rietmoly. Sy is in 1673 in Zutfen gebore, en is in 1702 getroud met Pieter van der Bijl. Hulle het ses kinders gehad. Sy is op 1.12.1743 oorlede. (Sien Stellenbosch 18/6,Testamenten, 1726-1731, no. 25.) 

  37. Hy was die seun van Gerhard Pietersz van der Bijl en Sophia van den Tempel, en is op 1.1.1661 in Overschie (Nederland) gebore. Op 29.8.1688 is hy getroud met Anna Sophia Bosch (1672-1701), die dogter van Dirk Bosch en Geertruijd Meijntings. In 1702 het hy hertrou met Hester Terwinkel. Hy het die plase Vredenburgh by Stellenbosch en Babilons Toren in Drakenstein besit. Van der Bijl is op 9.10.1723 te Stellenbosch oorlede. (Sien Stellenbosch 18/2,Testamenten, 1698-1707, no. 27; M.O.O.C. 8/1,Inventarissen, 1692-1705, no. 67; M.O.O.C. 7/3,Testamenten, 1721-1725, nos. 74, 75 en 76.) 

  38. Heijning het nie hierdie resolusie onderteken nie. 

  39. Heijning het nie hierdie resolusie onderteken nie. 

  40. ‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede op die skip Amsterdam bevorder is, is hier weggelaat. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, pp. 71-72. 

  41. Sien B.K.R.1,Notulen, 1718-1767, p. 79. 

  42. Gerrit van Kerken is in 1690 in Arnhem gebore. Hy was getroud met Geertruijd van Sevenhoven, die dogter van Daniel van Sevenhoven en Mensje van der Kaag. Sy is in 1724 oorlede, en nog dieselfde jaar is hy weer getroud met Cecilia Vivier, die dogter van Abraham Vivier en Jacquemina des Pré. Van Kerken is in 1752 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/3,Testamenten, 1721-1725, no. 89; M.O.O.C. 7/8,Testamenten, 1752-1755, no. 42.) 

  43. Pieter Passen was die seun van Jacob Paasen en Barbara de Jong. Hy is op 12.7.1722 met Magdalena Munnik getroud, en is in 1731 oorlede. (Sien M.O.O.C. 8/5,Inventarissen, 1727-1737, no. 41.) 

  44. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 23. 

  45. Dit is moontlik ‘n afkorting vir “respectabele”. 

  46. Exhibitum in judicio: vertoon in die hof. 

  47. Heijning het nie hierdie resolusie onderteken nie. 

  48. Sien C.440,Inkomende Brieven, 1725-1726, pp. 163-178. 

  49. Die plakkaat kan gevind word in C.682,Origineel Placcaat Boek, 1714-1734, pp. 232-236 Dit is ook gepubliseer inKaapse Plakkaatboek, deel II, pp. 101-102 

  50. Dit is nie duidelik na wie hier verwys word nie. In die monsterrolle van vryburgers vir Stellenbosch en Drakenstein verskyn die naam van Jan Elbersz vanaf 1718 tot 1725. Moontlik is dit dieselfde persoon as Jan van Briemen. Hy was afkomstig van Rheenen en het in 1674 as adelbors na die Kaap gekom. Op 8.5.1677 het hy ‘n vryburger geword. In 1704 is hy deur die burger Pieter Robbertsz onderhou. Hy het sy huis in die Kaap aan Robbertsz bemaak. Indien dit dieselfde persoon is, is hy oorlede voordat hy na Nederland kon vertrek, aangesien hy op 24.6.1725 aan die Kaap oorlede is. (Sien M.O.O.C. 7/3,Testamenten, 1721-1725, no. 112.) 

  51. Cochin was die hoofstad van ‘n staatjie met dieselfde naam op die kus van Malabar . Die gebied is in 1663 deur die Nederlanders verower, en was sedert 1795 ‘n Engelse protektoraat. Sien De Bruin, Servaas,Geographisch-Historisch Woordenboek, deel 1, p. 747. 

  52. ‘n Naamlys van 64 siek bemanningslede is hier weggelaat. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, p. 85. 

  53. ‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede bevorder is, is hier weggelaat. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, pp. 88-89. 

  54. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 26. 

  55. Anna Margaretha Bolwerk was afkomstig van Beusekom . Sy het in 1714 saam met haar man, ds. Petrus van Aken, na die Kaap gekom. Hy is op 19.12.1724 oorlede. In 1727 het sy hertrou met ds. Albertus Verburgh, wat toe met Elisabeth onderweg na Batavia was. (Sien C.J.2604,Testamenten, 1727-1730, nos. 14 en 18.) 

  56. Cornelis Heufke was die seun van Johannes Heufke en Alida Botma. Hy is op 23.12.1724 getroud met Catharina Cruijwagen, die dogter van Jan Meijndertsz Cruijwagen en Catharina van Meersen. Heufke is in 1757 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/9,Testamenten, 1755-1757, no. 73.) 

  57. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 29. 

  58. Johann Ludwig Möller van Elbrinksen het in 1720 as soldaat na die Kaap gekom. Hy is as timmerman aan die burger Jan de Wit uitgeleen, en het in 1721 ‘n vryburger en meulenaar geword. (Sien C.J.2879,Contracten, 1719-1721, no. 75; C.229,Requesten, 1721, no. 57.) 

  59. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 31. 

  60. Gijsbert Olivier (1678-1730) was die seun van Hendrik Cornelisz Olivier en Beatrix Gijsberta Verweij. Hy het in vennootskap met sy broer, Gerrit, op die plaas Rustplaats by Riebeeck Kasteel geboer. (Sien M.O.O.C. 8/5,Inventarissen, 1727-1737, no. 131; M.O.O.C. 10/4,Vendu Rollen, 1731-1738, no. 135.) 

  61. Hy was die seun van Ockert Cornelisz Olivier en Aletta Verweij, en is in 1700 aan die Kaap gebore. Op 21 .5.1724 is hy getroud met Maria Vivier, die dogter van Abraham Vivier en Jacquemina des Pré. Olivier het in vennootskap met sy broer, Dirk, op hulle plaas in die Land van Waveren geboer. Hy is in 1725 oorlede. (Sien M.O.O.C. 8/4,Inventarissen, 1720-1726, nos. 99 en 991; M.O.O.C. 10/3,Vendu Rollen, 1726-1731, no. 56.) 

  62. Arnoldus Basson (1699-1726) was die seun van Michiel Basson en Maria Daasdons. Hy was ongetroud. (Sien M.O.O.C. 8/4,Inventarissen, 1720-1727, no. 97.) 

  63. Hy was ‘n broer van Arnoldus Basson en is in 1701 aan die Kaap gebore. Op 8.5.1729 is hy getroud met Maria Magdalena Meijn, die dogter van Christiaan Meijn en Martha Manuels. Hulle het geen kinders gehad nie. Hy het die plaas Keesenbosch in die Swartland besit. Basson se vrou is in 1763 oorlede en hyself in 1772. (Sien M.O.O.C. 7/14,Testamenten, 1762-1763, no. 23; M.O.O.C. 7/20,Testamenten, 1772-1773, no. 7.) 

  64. Jan Steenkamp was afkomstig van Nieuwkerk . Hy is op 14.10.1714 getroud met Gesina Visser, die dogter van Gerrit Jansz Visser en Jannetje Thielemans. Op 19.5.1729 het hy hertrou met Jannetje van Eck, die dogter van Adriaan van Eck en Johanna Haster. Hy is in 1744 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/6,Testamenten, 1736-1745, no. 128.) 

  65. Jean Louis du Plessis was die seun van Jean Prieur du Plessis en Madeleine Menanteau. Hy is op 13.2.1691 aan die Kaap gebore, en is op 5.5.1714 getroud met Madeleine Rousseau (1695- 2.10.1780), die dogter van Pierre Rousseau en Anne Retief. Hy is 1768 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/18,Testamenten, 1767-1769, no. 29; M.O.O.C. 7/28,Testamenten, 1780-1781, nos. 17 en 18.) 

  66. Gerrit van Wijk was die seun van Arij van Wijk en Cornelia Helm. Hy is in 1704 aan die Kaap gebore, en is op 26.4.1722 getroud met Elisabeth Vivier, die dogter van Abraham Vivier en Jacquemina des Pré, en die weduwee van Matthijs Hendrik Eckhoff. Sy is in 1730 oorlede, en op 25.3.1731 het hy hertrou met Marie Prévot, die dogter van Abraham Prévot en Anna van Marseveen. Na haar dood het hy op 2.11.1738 vir ‘n derde keer in die huwelik getree met sy stiefdogter, Maria Magdalena Eckhoff. Van Wijk het die plaas Vaderlandse Rietkloof by Piketberg besit. Hy is in 1787 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/23,Testamenten, 1776, no. 54; M.O.O.C. 8/5,Inventarissen, 1727-1737, nos. 15 en 151; M.O.O.C. 8/19,Inventarissen, 1786-1790, no. 35; M.O.O.C. 10/15,Vendu Rollen, 1786-1790, no. 46; M.O.O.C. 13/15,Boedel Reekeningen, 1787-1788, no. 21.) 

  67. Barend Buijs van Brunswyk het in 1715 as soldaat na die Kaap gekom en het in 1721 ‘n “vryburger geword. Hy is op 12.10.1721 getroud met Alida van den Berg, die dogter van Jacobus van den Berg en Jacomina Canteniers. Buijs is in 1742 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/6,Testamenten, 1736-1745, no. 87.) 

  68. Tas se boedelrekenings kan gevind word in M.O.O.C. 1312,Boedel Reekeningen, 1723-1737, nos. 34 en 35. 

  69. In originali:in die oorspronklike vorm. 

  70. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 30. 

  71. Die Politieke Raad het nie op 5 Junie vergader nie. Sien C.606,Dagregister, 1723-1727, p. 698. 

  72. Sien C.440,Inkomende Brieven, 1725-1726, pp. 211-221. 

  73. Sy naam verskyn vanaf 1724 tot 1759 op die monsterrolle. Hy was getroud met Thamar van Makasser. 

  74. Aangesien daar geen sake was om af te handel nie, het die Politieke Raad nie op 26 Junie vergader nie. Sien C.606,Dagregister, 1723-1727, p. 707. 

  75. Die Politieke Raad het op 3 Julie ook vergader. Sien C.606,Dagregister, 1723-1727, p. 713. 

  76. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 42. 

  77. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 43. 

  78. Hy was die seun van Guillaume Heems en Anna van Banchem, en is op 17.10.1758 oorlede. 

  79. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 38. 

  80. ‘n Gedeelte is hier weggelaat. Daarin word besonderhede verstrek van tekorte in voorrade wat uit die skepe Amsterdam , Soetelingskerke , Elisabeth , Fijenoordt en Victoria ontvang is, asook van beskadigde goedere in die pakhuis. Die Raad het besluit om die tekorte as verliese af te skryf en die beskadigde goedere te verkoop. Sien C.20,Resolutien, 1725-1726, pp. 118-120; C.291,Memoriën, 1710-1726, pp. 459-460. 

  81. Sien B.K.R.1,Notulen, 1718-1767, pp. 80-81. 

  82. Jan Hendrik Stempelmulder is op 31.10.1717 getroud met Maria Coetsee, die dogter van Dirk Coetsee en Sara van der Schulp. Hy is in 1727 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/4,Testamenten, 1726-1735, no. 37.) 

  83. Simon Witmont was die seun van Claas Simonsz Witmont en Catharina Hamersteen, en is 1692 in Amsterdam gebore. Hy het in 1705 as soldaat na die Kaap gekom en geregsbode geword. In 1721 het hy siekevader geword, en die volgende jaar het hy sy vrybriewe ontvang. Hy was getroud met Anna Magdalena Louw, die dogter van Pieter Jansz Louw en Elisabeth Wendels. In 1713 het hy hertrou met Maria ter Meegden, die dogter van Willem ter Meegden en Marietje Abrahams. Witmont is in 1731 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/4,Testamenten, 1726-1735, no. 44; M.O.O.C. 8/5,Inventarissen, 1727-1737, nos. 74 en 75; M.O.O.C. 10/3,Vendu Rollen, 1726-1731, nos. 97 en 98; M.O.O.C. 13/2,Boedel Reekeningen, 1723-1737, no. 75.) 

  84. Hy en sy vrou is albei in 1723 oorlede. Die eksekuteurs van hulle boedel was Daniel Thibault, Claas van Donselaar en Jan Smit. (Sien M.O.O.C. 7/3,Testamenten, 1721-1725, nos. 61, 72 en 73.) 

  85. Abraham Bleuset is in 1665 in Calais gebore. Hy was ‘n Franse vlugteling en het in 1688 met die Schelde na die Kaap gekom. Nadat hy eers ‘n paar jaar in die Kaap gewoon het, het hy hom in 1700 as landbouer op Stellenbosch gevestig. Hy was getroud met Elisabeth Posseaux (Pogeau) van Parys (1682-1726), die weduwee van Jacob Bisseux. Hulle het geen kinders gehad nie. Bleuset is op 25.7.1735 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/4,Testamenten, 1726-1735, no. 17; M.O.O.C. 7/5,Testamenten, 1735-1737, no. 18.) 

  86. Sien C.232,Requesten, 1725, p. 73. 

  87. Die landdros en heemrade het die saak op 11 Junie bespreek. Vgl. Stellenbosch 1/8,Notulen van Landdros en Heemraden, 1722-1725, pp. 81-82. 

  88. Die Politieke Raad het op 17 Julie ook vergader. Vgl. C.606,Dagregister, 1723-1727, p. 718. 

  89. ‘n Gedeelte waarin die bevorderings van ‘n aantal bemanningslede op die skip Delfsland goedgekeur is, is hier weggelaat. Sien C.20,Resolutiën, 1725-1726, p. 126. 

  90. Willem van Putten van Amsterdam was sedert 1698 assistent aan die Kaap. In 1699 word hy bevorder tot boekhouer, en die volgende jaar tot onderkoopman en sekretaris van die Politieke Raad. Hy het in 1703 as pakhuismeester lid van die Raad geword. In 1713 het hy na Batavia vertrek. 

  91. Sien Stellenbosch 1/8,Notulen van Landdros en Heemraden, 1722-1725, pp. 87 en 88; C.232,Requesten, 1724-1725, nos. 46 en 47. 

  92. Sien C.232,Requesten, 1724-1725, no. 48. 

  93. Dit is die handtekening van Schalk Willemsz van der Merwe. 

  94. Hy was die seun van Jan Smit en Adriana Tol, en was getroud met Maria van Staden, die dogter van Marthinus van Staden en Aletta van der Merwe. Hy het in vennootskap met sy broer, Alewijn, geboer. Smit is in 1758 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/10,Testamenten, 1757-1758, no. 53.) 

  95. Dit is nie duidelik wie hier bedoel word nie. Waarskynlik is dit Claas Jansz Hofland van Reeuwyk in Nederland. Hy is op 31.1.1717 getroud met Levina Cloete, die dogter van Jacob Cloete en Sophia Raderootjes. Hulle het een seun, Johannes, gehad. 

  96. Pieter Willemsz van Heerden het in 1701 met Popkensburg na die Kaap gekom. Hy is op 18.9.1708 getroud met Magtelt van der Merwe (1675-1765), die dogter van Willem van der Merwe en Elsje Cloete. Van Heerden is in 1763 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/15,Testamenten, 1763-1764, no. 6; M.O.O.C. 7/16,Testamenten, 1765-1766, no. 38; M.O.O.C. 8/11,Inventarissen, 1764-1765, no. 39.) 

  97. Willem Burger was die seun van Barend Burger en Maria van der Merwe. Hy was getroud met Elsje van der Merwe, die dogter van Schalk van der Merwe en Elsje Cloete. Hulle het vyf kinders gehad. Burger is in 1731 oorlede. (Sien M.O.O.C. 8/5,Inventarissen, 1727-1737, no. 35.) 

  98. Pierre Taillefer was die seun van Isaac Taillefer en Susanne Briet. Hy is in 1683 in Château Thierry ( Frankryk ) gebore, en het in 1688 saam met sy ouers met die Oosterland na die Kaap gekom. Hy was getroud met Maria Marais, die dogter van Charles Marais en Catherine Taboureux. Taillefer is in 1726 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/4,Testamenten, 1726-1735, no. 8.) 

  99. Louis Fourie was ‘n Franse vlugteling wat in 1688 na die Kaap gekom het. In 1699 het hy die plaas Slangrivier in die Wagenmakersvallei ontvang. Hy was getroud metSusannaCordier, die dogter van Louis Cordier en Francoise Martinet. Na haar dood in 1715 het hy hertrou met Anna Jordaan, die dogter van Pierre Jordaan en Anna Fouche. Hy is in 1750 oorlede. (Sien M.O.O.C. 8/3,Inventarissen, 1714-1719, no. 4; M.O.O.C. 8/7,Inventarissen, 1749-1752, no. 55; M.O.O.C. 10/6,Vendu Rollen, 1748-1754, no. 13; M.O.O.C. 13/3,Boedel Reekeningen, 1737-1757, no. 101.) 

  100. Dit is waarskynlik Pieter Christiaan Barentsz (Behrends). 

  101. Gabriel Rousseau was die seun van Pierre Rousseau en Anne Retief. Hy is in 1701 aan die Kaap gebore, en was getroud met Anna Marais, die dogter van Charles Marais en Anne de Ruelle. Rousseau is in 1727 oorlede. (Sien M.O.O.C. 8/4,Inventarissen, 1720-1727, no. 107.) 

  102. Pieter Barendsz Bloem was die seun van Barend Pietersz Bloem en Catharina de Beer. Hy is in 1699 aan die Kaap gebore en was getroud met Maria Jacobs, die dogter van Daniel Jacobs en Louise Cordier. Bloem is in 1738 oorlede. (Sien M.O.O.C. 8/6,Inventarissen, 1738-1748, no. 9.) 

  103. Pieter Malherbe was die seun van Gideon Malherbe en Marie Grillion. Hy is in 1696 gebore, en was getroud met Elisabeth Cilliers (1705-1779), die dogter van Josua Cilliers en Elisabeth Couvret. Hy is in 1757 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/9,Testamenten, 1755-1757, no. 108; M.O.O.C. 7/26,Testamenten, 1779, no. 47; M.O.O.C. 8/17,Inventarissen, 1778-1780, no. 56.) 

  104. Charles Marais (1695-1768) was die seun van Charles Marais en Anne de Ruelle. Hy was getroud met Maria Rousseau, die dogter van Pierre Rousseau en Anne Retief. (Sien M.O.O.C. 8/13,Inventarissen, 1769-1771, no. 14; M.O.O.C. 13/7,Boedel Reekeningen, 1767-1771, no. 18.) 

  105. Hy het in 1710 as matroos na die Kaap gekom, en is as plaaskneg uitgeleen. In 1716 het hy ‘n vryburger geword. Hy was ongetroud. (Sien C.223,Requesten en Nominatiën, 1715-1716, no. 75; C.J.2599,Testament Boek, 1714-1719, no. 37; C.J.2605,Testamenten, 1731-1732, no. 42.) 

  106. Johannes Groenewald was die seun van Christoffel Groenewald en Catharina Niemand. Hy is op 11.4.1717 getroud met Margaretha Hattingh, die dogter van Hans Hendrik Hattingh en Marie de Lanoij. Met sy dood in 1774 het hy die plase Ida’s Valleij , Nazaret , Veelverjaagt en Saxenburg by Stellenbosch besit. (Sien M.O.O.C. 8/15,Inventarissen, 1774-1775, no. 23; M.O.O.C. 13/9,Boedel Reekeningen, 1775-1777, no. 8.), 

  107. Hy was ‘n broer van Johannes Groenewald, en is op 24.9.1719 getroud met Catharina Loots (1701-1734), die dogter van Heinrich Loots en Lijsbeth Jansz. Hy is in 1731 oorlede. (Sien M.O.O.C. 7/4,Testamenten, 1726-1735, no. 102; M.O.O.C. 8/5,Inventarissen, 1727-1737, nos. 132 en 132k.) 

  108. Jacob Cloete (1699-1757) was die seun van Coenraad Cloete en Martha Verschuur. Hy is op 19.7.1722 getroud met Sibilla Pasman, die dogter van Rudolph Pasman en Sophia van der Merwe. (Sien M.O.O.C. 7/9,Testamenten, 1755-1757, no. 103.) 

  109. Paul Keijser is in 1675 in Allendorf naby Salzungen ( Duitsland ) gebore. Hy het in 1707 as soldaat na die Kaap gekom, en nadat hy vir ‘n paar jaar as plaaskneg uitgeleen is, het hy in 1717 ‘n vryburger geword. Hy was getroud met Aletta Lubbe (1699-1754), die dogter van Barend Lubbe en Jacoba Brandenburg. Keijser is in 1752 oorlede. (Sien M.O.O.C. 8/7,Inventarissen, 1749-1752, no. 25; M.O.O.C. 8/9,Inventarissen, 1758-1759, nos. 4 en 5.) 

  110. Andries Krugel is in 1675 in Tennenlohe ( Duitsland ) gebore. Hy het in 1703 as soldaat na die Kaap gekom, en was vanaf 1713 ‘n vryburger. Op 5.7.1706 is hy getroud met Zacharia Jansz Visser (1665-1722), die dogter van Jan Coenraad Visser en Margaretha Gerrits. Na haar dood het hy hertrou met Maria Ras, die dogter van Nicolaas Ras en Maria van Staden. Hulle is albei in 1734 oorlede. (Sien M.O.O.C. 8/4,Inventarissen, 1720-1727, no. 37; M.O.O.C. 8/5,Inventarissen, 1727-1737, nos. 117 en 117 1/2; M.O.O.C. 7/3,Testamenten, 1721-1725, no. 29; M.O.O.C. 10/4,Vendu Rollen, 1731-1738, no. 124.) 

  111. Hendrik Gildenhuijs (1687-1729) was die seun van Albert Barendsz Gildenhuijs en Margaretha Hoefnagels. Hy is op 11.10.1711 getroud met Elsje Meijer, die dogter van Gerrit Hendrik Meijer en Susanne Costeux. (Sien M.O.O.C. 7/4,Testamenten, 1726-1735, no. 71.) 

  112. Sien C.439,Inkomende Brieven, 1722-1724, pp. 389-405. 

  113. Sien C.682,Origineel Placcaat Boek, 1714-1734, pp. 222-231. Dit is ook gepubliseer inKaapse Plakkaatboek, deel II, pp. 98-100. 

  114. Sien C.440,Inkomende Brieven, 1725-1726, pp. 253-257. 

  115. Sien C.678,Eed Boek, 1692-1747, p. 106. 

  116. Josephus de Grandpreez was die seun van Noel Joseph de Grandpreez en Bernardina Mousson de la Grenieurie. Hy het in 1720 as soldaat na die Kaap gekom, en het in 1722 ‘n assistent geword. Hy was getroud met Louisa Adriana Slotsboo, die dogter van Kaje Jesse Slotsboo en Aletta Beck. De Grandpreez is in 1761 oorlede en sy vrou die volgende jaar. (Sien M.O.O.C. 7/12,Testamenten, 1760-1762, nos. 19 en 20; M.O.O.C. 8/11,Inventarissen, 1764-1765, no. 26; M.O.O.C. 13/6,Boedel Reekeningen, 1763-1767, no. 13; C.232,Requesten, 1724-1725, no. 50.)