Skip to content

C083 v1.20

C. 83, pp. 2-19.

Dingsdag den {17290503} 3 Maij 1729, voormiddags.

Present den Heer gesaghebber en alle de leeden.

Bij occasie van deese eerste vergadering na het afsterven van den Edelen Heer Gouverneur, Pieter Gijsbert Noodt, en de aanstelling van den Heer oppercoopman en secunde, Jan de la Fontaine, tot gesaghebber deeses Gouvernements, wierd door Sijn E. voor af aan de leeden des Raads nogmaals in serieuse termen gerecommandeert ider in het sijne omtrent den dienst der E. Comp. met alle trouw, minsaamheijd en eendragt te willen vigileeren, en den welstand deeses Gouvernements in allen deelen te helpen bevorderen, met bijvoeging en versoek dat bij aldien ër eenige saken mogten voorvallen waarin Sijn E. uijt onkunde mistasten, of die aan hem onbekend souden mogen sijn, dat een ider daarvan aan hem Heer gesaghebber behoorelijke onderrigtinge soude gelieven te geeven, op dat alle abuijsen voorgekomen, en den dienst onser Heeren en Meesteren ten deeser plaatse alsoo in opregte weedersijtse vrindelijkheid soude kunnen en mogen waargenomen werden, het geen de gesamentlijke raadsleeden dan ook hebben belooft ende betuijgt elk na sijn vermogen en pligt trouwhartiglijk te sullen nakomen ende te agtervolgen.

Ende gemerkt men na alle vlijt en moeijte door alle mogelijke middelen te vergeefs daartoe aangewend te hebben, ondervonden heeft dat ër teegenwoordig niets meer ten dienste der E. Comp. op deese rheede kan werden uijtgevoert omtrent het visschen na de contanten en andere goederen dewelke met de jongst verongelukte scheepen in deese Tafelbaaij sijn verlooren geraakt, als sijnde alle de in zee geleegen hebbende wracken van deselve ten eenemaal in het sand weg geweld en daarmeede overdekt geworden, gelijk ook door de Engelsche geldvisschers, Ritsant Boun en William Holdits, voor haar vertrek van hier in vergaderinge van den 3 Maart deeses jaars is betuijgt, dat sij het een volslagen onmogelijkheijd agten dat ër ooijt iets van de contanten of andere goederen soo van het schip Middenrak als de andere verongelukte ‘s Comps. scheepen door eenige menschelijke kunst of uijtvinding gerecouvreert of weeder gekreegen soude kunnen werden, soo wierd derhalven daarop wijders door den Heer gesaghebber in consideratie gegeeven of men daarom, dewijl dit verlies door de E. Comp. dog geleeden en onherstelbaar is, om nu verders geen nadeel aan deese ingeseetenen haar kost met het visschen moetende winnen meer toe te brengen, niet soude kunnen besluijten van het visschen agter het zeehooft na de kant van de Soute Rivier en langs de stranden daaromheen weederom toe te staan en voor een igelijk open te stellen, en dat men ten dien eijnde de stranden ter plaatse daar de scheepen der E. Comp. sijn verongelukt nogmaals ten overstaan van den equipagiemeester, Jacobus Möller, door expresse gecommitteerdens uijt deesen Raad alvoorens soude kunnen doen visiteeren, om te sien of ër nog eenige consideratien soude mogen vallen waarom sulx niet behoorden te werden geaccordeert, ‘t welk ook soo als aan alle de raadsleeden bekent is, de intentie van den overleedenen Edelen Heer Gouverneur is geweest, en naar allen schijn eenelijk ten oorsake van Sijn Edelens indispositie is agterweegen en onvolvoert gebleeven; over het welke met aandagt gedelibereert, en de voorschreeve reedenen in aanmerking genomen sijnde, Soo is gevolglijk goedgevonden en verstaan dat de E.Es. Nicolaas Heijning en Hendrik Swellengrebel sullen werden gecommitteerd om bij geleegentheijd van het teegenwoordige fraaije weer nog deesen agtermiddag de gemelte visitatie in ‘t bijweesen van den equipagiemeester Möller te gaan verrigten, en dat men soo sij niets vinden waarom sulx soude moeten werden uijtgestelt, na haar van deesen avond te doene rapport, op morgen billietten doen affigeeren en het visschen na de kant van de Soute Rivier gelijk voorsegt is daarbij sal vrijstellen, met deese bepaling en ordres nogtans dat een igelijk sig wel sal hebben te wagten van sijne handen te slaan aan het hout dat van de wracken van ‘s Comps. scheepen nog op de gemelte stranden gevonden werd, en dat men dagelijx ten dienste den E. Comp. van daar laat afhalen en naar herwaarts op brengen, op paene dat alle die geene dewelke daarop sullen werden bevonden en agterhaald, naar luijd het jongst op den 3 Julij 1728 gepubliceerde placcaat1 sonder eenige oogluijking als strand dieven gestraft sullen werden, sullende ook om hetselve dies te beeter voor te komen de aldaar geposteerde wagt nog soo lang op het strand werden gelaten tot dat het gemelte houd soo veel doenelijk van daar sal weesen afgehaalt.

Waarna ter vergaderinge verscheenen is den schipper van het aanweesend schip de Pallas , betuijgende op de afvraging van den Heer gesaghebber dat hij de 117 lasten tarw die aan hem sijn geordonneert meede te neemen, reets ingenomen hebbende, en dat dewijl sijnen onderhebbenden bodem bovens dien van alle benoodigtheeden is voorsien, hij oversulx in gereedheijd soude kunnen sijn van op Vrijdag den 6 deeser maand te monsteren en van hier te vertrecken, weshalven dan ook naar gehoudene raadpleeging is beslooten dat die kiel ten voormelten dage van hier sal werden gedimitteert.

Bij welke occasie wijders in overweeging is genomen dewijl met de gedagte 117 nu in ‘t geheel 300 lasten tarw na Batavia sijn afgescheept, of men boven die quantiteijt nog iets buijten eijgen benoodigtheijd soude kunnen missen, dog is na gemaakten overslag bevonden dat men ten oorsake van eijgen behoef, en ook wel principalijk bij gebrek van kleijne tarw, deesen jare niets meer van dat graan na Batavia sal kunnen versenden, ten ware dan dat men konde resolveeren van eenige blaauwe tarw daarbij te voegen, als wanneer die versending nog wel iets ruijmer soude kunnen vallen, maar dewijl men niet verseekert is of die tarw wel aangenaam aan de Hooge Indische Regeering soude weesen, Soo is uijt dien hoofde best gedagt dat men het gemelte schip de Pallas twee mudden van dat graan tot een monster na derwaarts sal laten afgaan, en dat aan welgemelte Heeren der Hooge Regeering van India bij het daarmeede af te gaane schrijvens eerbiedig sal werden versogt dat aan ons kennisse mag werden gegeven of Haar Wel Edele Groot Agtb. daarvan sullen gelieven gedient te sijn, in welk geval men dan ook na dat al de kleijne tarw is afgescheept en dat bovens dien buijten eijgen benoodigtheijd nog iets sal kunnen werden gemist, van de gedagte blaauwe tarw jaarelijx een partij van eenige lasten na Batavia sal kunnen versenden, gemerkt dit laatste graan, als vroeger dan de kleijne tarw rijp werdende, nu eenigen tijd herwaarts reedelijk wel is komen te slagen, en door deese ingeseetenen voor een gedeelte gezaaijd werd, om het ongemak van misgewasschen dat de te veld staande granen veeltijds op het laatste, en als deselve beginnen te rijpen overkomt, soo veel doenelijk te prevenieeren, sulx het te presumeeren is dat alle jaaren een fraaije quantiteijt van dien in ‘s Comps. maguasijnen sal werden geleevert, meer dan men hier tot eijgen behoef sal komen te benoodigen.

Ende ten aansien het hier tot nog toe niet gebruijkelijk is geweest dat bij het vertrek van eenige vreemde scheepen haarlieder gedaan werdende salut onder het waaijen van de vlag van dit Casteel is beantwoord, Soo is op de propositie van den Heer gesaghebber goedgevonden en vast gesteld dat sulx, als meer met de welvoeggelijkheid over een komende, in ‘t vervolg sal werden geobserveert, om dus voor te komen alle hacquetten dewelke men diesweegens voorgaandelijk met eenige vreemde scheepsoverheeden heeft gehad, voornamentlijk als het gebeurd is dat ër oorlogs of konings scheepen ter deeser rheede sijn komen te verschijnen.

Sijnde op de verdere voorstelling van Sijn E. daarna almeede gearresteert en als onvermijdelijk sijnde beslooten dat het zeehooft hoe een hoe beeter sal werden gerepareert en opgemaakt, geconsidereert het selve sig in zoodanigen slegten gesteltheijd is bevindende dat daarvan teegenwoordig geen den minsten dienst soo omtrent het laden en lossen van ‘s Comps. scheepen, als andere noodige saaken meer kan werden getrocken, en dat men sig oversulx in geen geringe verleegentheijd soude bevinden, bij aldien dat werk niet ten spoedigsten aan de gang wierde gebragt.

Dewijl ook seedert de bevordering van den landdrost, Marthinus Bergh,2 tot winkelier deeses Casteels, die bediening tot nu toe eenelijk bij provisie door den secretaris van Stellenbosch en Drakensteijn , Pieter Lourentsz, is waargenomen geworden, Soo is om daarin wijders te voorsien, en de ordres ten platten lande dies te beeter in stand te houden, insgelijx goedgevonden en noodsakelijk geoordeelt dat gemelten secretaris, Pieter Lourentsz, bij deesen tot landdrost sal werden aangestelt,3 en dat weeder in desselfs plaatse tot secretaris over de buijten districten sal werden gevordert den persoon van Pieter Mazot,4 als daartoe van de vereijschte bequaamheijd sijnde; sullende gemelten landdrost door den Heer fiscaal independent, Adriaan van Kervel, neevens den ondercoopman en pakhuijsmeester, den E. Hendrik Swellengrebel, die daartoe bij deesen expresselijk werden gecommitteert, buijten naar behooren voorgesteld, en de secretariale papieren van die colonien ook met eenen ter verantwoording van gesegden secretaris overgegeven werden; waar en boven ook door gemelten ondercoopman en pakhuijsmeester Swellengrebel volgens jaarelijxe gewoonte sal werden geadsisteert bij den opgaaf der burger effecten, dewelke dit jaar agtervolgens de gestelde ordre op den 9 deeser maand staat te geschieden.

Wijders is het ook van veel nut en noodsaakelijkheijd geagt te sijn dat door gesegden landdrost, Pieter Lourentsz, voortaan een ordentelijk dagregister sal moeten werden gehouden en maandelijx overgeleevert,5 van alle saaken die aldaar successivelijk komen voor te vallen, waarin sullen moeten werden geinsereert alle resolutien die door hem heem en crijgs raaden sullen werden genomen, gelijk meede alle verdere actens van haarlieder verrigtingen, op dat de regering alhier, soo als op een onbillijke wijse tot nog toe geschied is, niet meer onkundig mag blijven van alle opmerkelijke saken die onder de districten van Stellenbosch en Drakensteijn of in het collegie van landdrost en heemraaden komen te geschieden en verhandelt te werden.6


Laastelijk is ook nog goedgevonden en best gedagt dat de volgende goederen die van de verongelukte scheepen opgevist, en nog ten deesen Casteele sijn berustende gebleeven, als de versending niet waardig sijnde, bij de negotie boeken deeses Gouvernements sullen werden ingenomen en verantwoord, namentlijk 6 zeugen kleijn loot, weegende 850 lb., 47 staven plat beslag ijser, weegende 1883 lb., 1 vat spijkers, weegende 586 lb.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 20-25.

Donderdag den {17290519} 19 Maij 1729, voormiddags.

Alle present.

Is geleesen geworden het rapport der gecommitteerdens dewelke volgens het geresolveerde van den 3 deeser maand de stranden en plaatsen alwaar ‘s Comps. scheepen in den voorleedenen jaare sijn verongelukt, hebben gevisiteert, het welke men heeft bevonden in de onderstaande bewoordinge vervat te zijn:7

‘Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine, gesaghebber deeses Gouvernements, benevens den E. Agtb. Raad van Politie.’

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Agtervolgens UE. Agtb. ordre en het op huijden morgen genomene raadsbesluijt, hebben wij ondergeteekende ons van deesen agtermiddag vervoegt na de rheede en stranden alwaar ‘s Comps. scheepen Middenrak , Haarlem en Stabroek sijn verongelukt, ten eijnde nogmaals te sien en te visiteeren of ër nog eenige consideratien souden mogen vallen waarom men het visschen aan deese ingeseetenen agter het zeehooft na de kant van de Soute Rivier en de stranden daaromheen langer soude behooren te beletten; ten welken eijnde wij van het fraaije weer en de klaarheijd van het water profiteerende, ons in het bij sijn en ten overstaan van den equipagiemeester, Jacobus Möller, met een der landsschuijten hebben laten brengen op de plaatsen alwaar de wracken van gem. scheepen in zee geleegen hebben, dog hebben wij na gedaan ondersoek bevonden dat alle deselve ten eenemaal door het sand sijn overdekt en daarin weg gewelt, sulx daarvan niets meer te sien of te vinden sijnde, wij ons moeten confirmeeren met het gesegde der Engelsche duijkers, Ritsart Boun en William Holdits, in vergaderinge van den 3 Maart deeses jaars, en oversulx van gedagten sijn dat daaromtrent niets meer ten dienste der E. Comp. sal kunnen werden uijtgevoert, weshalven wij onder het wijser oordeel van UE. Agtb. ook souden sustineeren dat het visschen na de kant van de Soute Rivier aan deese ingeseetenen weederom vrijgelaten en open gestelt sal kunnen werden, alleen maar als ër sorge gedragen werd dat niemand sijne handen kome te slaan aan het hout van de wracken van deselve verongelukte scheepen dat hier en daar nog op de stranden werd gevonden, en dat dagelijx van daar werd afgehaalt om alhier ten dienste der E. Comp. soo tot kalkoven hout als anders te werden gebruijkt.’

‘Waarmeede gedenkende aan de intentie van UE. Agtb. voldaan te hebben - - - (Was getekent) Ns. Heijning, Hk. Swellengrebel. (Lager) Mij present, (geteekent) Rk. Tulbagh, rt. en secret. (In margine) In ‘t Casteel de Goede Hoop, den 3 Maij 1729. (En daaronder) Ten overstaan van mij, (en geteekent) Js. Möller.’

En waaruijt gevolggelijk komt te blijken dat ër niets ten dienste der E. Comp. omtrent het weederkrijgen van nog eenige goederen uijt de wracken van de gemelte scheepen meer kan uijtgevoert werden, en dat het derhalven noodeloos soude sijn geweest dat men het verbod van agter het zeehooft na de kant van de Soute Rivier te mogen visschen langer in stant soude gelaten hebben, als het welke veel schaade aan deese ingeseetenen quam toe te brengen, sonder dat sulx voor de E. Comp. van eenig nut of dienst meer konde sijn.

Wijders is ook tot vervulling van de nog openstaande brandmeesters bediening ter deeser plaatse, weeder tot brandmeester verkooren en aangestelt den burger Johan Christoffel Beck.8

Sijnde laastelijk nog ten gedanen versoeke van den door indispositie hier verbleevenen opperstuurman van het scheepje de Winthond , Jacobus Rijcke, goedgevonden en verstaan dat denselven, als thans weeder tot gesondheijd herstelt sijnde, met het aanweesend schip ‘s Gravenland , of een van de andere nog verwagt werdende nascheepen na het vaderland sal werden versonden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 26-41.

Dingsdag den {17290531} 31 Maij 1729, voormiddags.

Alle teegenwoordig.

De scheepen het Raadhuijs van Vlissingen , Crooswijk en Haaxburg , soo wel als het schip Purmerlust tot nog toe hier ter rheede niet opgedaagt, en oversulx te dugten sijnde dat die bodems door deese of geene toevallen deesen uijthoek voorbij geraakt, dan wel teegens onse hertelijke wenschingen van eenige andere ongelucken der zee souden mogen getroffen weesen, soo wierd derhalven door den Heer gesaghebber in consideratie gegeven wat men omtrent het reets twintig dagen hier geweest sijnde schip ‘s Graveland behoorden te doen, namentlijk of men het selve, als daartoe ter ondre van Sijn E. bereijts volkomen vervaardigt sijnde, om die kiel niet langer aan de gevaaren in dit saijsoen ter deeser rheede geexponeert te laten bij langer agterblijven sijner makkers, de reijse in Godes naam alleen na het vaderland soude kunnen laten voortsetten, dan wel of het ten meesten dienste der E. Comp. beeter soude sijn dat men dien bodem hier nog langer soude laten blijven vertoeven; over het welke met ernst gedelibereert, en den schipper van dat schip, Gidion Kuijper, daarop ter vergaderinge binnen geroepen sijnde, soo wierd hem door den Heer gesaghebber afgevraagt wat gedagten hij van sijne mackers, en of door hem swarigheijd soude werden gemaakt om de reijse alleen na Neederland te onderneemen, waarop door gemelten schipper wierde gerepliceert dat van de voormelte scheepen op den 20 Februarij deeses jaars des avonds met volhandig weer buijten de Straat Zunda was afgeraakt, dat hij na zeemanschap en sijn beste kennisse spreekende, niet konde denken dat deselve de Caab reets sullen kunnen voorbij geraakt weesen, maar dat eerder vertrouwde dat sij omtrent Madagascar storm beloopen hebbende, vermits de leckagie van het Raadhuijs van Vlissingen dat haar belet sal hebben om groot zeijl te kunnen voeren of door andere overgekomen rampen genoodsaakt sullen sijn geworden om aan een der eijlanden aan te loopen, en dat hij voor het overige wat hem aanging geen de minste swaarigheijd maakte om alleen na het vaderland te vertrecken; over het welke insgelijx met aandagt geraadpleegt, en daarnevens in aanmerking genomen sijnde de vredige dispositie waarin sig geheel Europa voor soo veel ons bekend is, tot nog toe is bevindende, Soo is gevolglijk om die kiel hier ter rheede niet langer in perijkel te stellen, ten meesten dienste der E. Comp. goedgevonden en best gedagt dat men denselven op Woensdag den 8 deeser maand sal laten monsteren en van hier reijsvorderen, ingevalle sijne mackers of het schip Purmerlust inmiddels niet komen op te dagen, te meer dewijl men vertrouwt, en gemelten schipper Kuijper van gedagten is dat hij als dan in zee geraakende, het eijland St. Helena nog voor den 20 of 25 Junij sal kunnen bezeijlen, welken tijd bij de instructie door Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indische Regeering aan hem en sijne mackers ten narigt op de vojagie na Neederland meede gegeven, is gestipuleert, dat de afgedwaalde scheepen of de geene die deesen uijthoek souden mogen weesen voorbij geraakt, malkanderen aldaar soo lange sullen moeten wagten, willende men egter hoopen dat meergeciteerde bodems deese rheede alvoorens nog sullen mogen komen te besteevenen, en dat dus sullen mogen werden geprevenieert de ongerustheeden die aan onse Heeren en Meesteren bij arrivement van een enkeld schip in ‘t vaderland van deese kostelijke retourbodems der derde besending ongetwijffelt souden moeten veroorsaakt werden.

Waarna geleesen is seeker versoekschrift door den adjudant en drilmeester deeses Casteels, Borgert Borgertsz,9 in de volgende bewoording gepresenteerd:

‘Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine - - - beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.’

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Vertoont met schuldige eerbied Uw Edele Agtb. gantsch needrigen dienaar, Borgert Borgertsz van Nimweegen, adjudant en drilmeester deeses Casteels, hoe hij suppliant, als vermeijnende met de hulpe Gods genoegsaam in staat te weesen om buijten den dienst der E. Comp. voor hem en desselfs familie op een eerlijke en betamelijke wijse de kost te kunnen winnen en sig te erneeren, derhalven seer gaarne uijt den dienst der E. Comp. soude willen ontslagen weesen, soo neemt denselven de vrijmoedigheijd sig te wenden tot UEd. Agtb. met needrig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te sijn om den suppliant met het burgerschap deeser plaatse te begunstigen, en dat het UEd. Agtb. verders behaagen mogte omme hem suppliant van ‘t doen der gemeene burger diensten goedgunstiglijk te eximeeren.’

‘(Onderstond) ‘t Welk doende &ra.’

Welkers inhoude geresumeert sijnde, soo heeft men desselfs daarbij gedane versoek om uijt ‘s Comps. dienst ontslagen en als burger aangestelt te mogen werden, geaccordeert. Sijnde weeder in dies plaatse tot adjudant en drilmeester gevordert den sergeant, Rudolph Jurgen Abel,10 met verhooging van gagie tot ƒ30 ter maand, onder sijn lopend verband.

Vervolgens is ook geleesen seeker klagtschrift door den predicant, Bartholomeus Tijken,11 besch[e]ijden op het schip ‘s Graveland , overgeleevert, behelsende versoek dat hij vermits de gereesene onlusten tusschen hem en den schipper van dien bodem, Gideon Kuijper, neevens eenige andere officieren op de rheijse van Batavia naar herwaarts, daarvan mogte werden verplaatst op een der andere scheepen die men nog van die hooftplaats heeft te wagten, waarover gedelibereert, en aan de eene sijde ingesien weesende dat de ordres onser Heeren en Meesteren wel expresselijk komen meede te brengen dat ër op de retourscheepen geene verschanssingen van repatrieerende persoonen dan bij de uijtterste noodsakelijkheijd mogen werden gemaakt, maar ook aan de andere kant dat men voor het caracter van gemelten predicant wel eenige consideratie soude kunnen gebruijken, Soo is derhalven om alle verdere ongeleegentheeden voor te komen, best gedagt dat men denselven met het nog verwagt werdende schip Purmerlust na het vaderland sal laten vertrecken, ten aansien die kiel ook voor de Camer van Amsterdam is t’ huijs vaarende, en dat sulx gevolglijk met de minste confusie van veranderingen sal kunnen geschieden.

Voorts is nog ten gedanen versoeke van den opperstuurman van het gemelte schip ‘s Graveland , Willem Koster,12 aan denselven geaccordeert om vermits sijne indispositie alhier eenigen tijd tot weederkrijging sijner gesondheijd, dog met stilstand van gagie te mogen blijven vertoeven; sullende weeder in desselfs steede op dat schip werden geplaatst den insgelijx door siekte hier verbleevenen opperstuurman van het scheepje de Windhont , Jacobus Rijke, denwelken teegenwoordig weederom tot gesondheijd is herstelt.

Al verders in consideratie genomen sijnde de gedane versoeken van den capiteijn der burger compagnie tot Stellenbosch , Jacobus de Lange, om van die bedieninge te mogen werden ontslagen, mitsgaders van den luijtenant der Drakensteijnse voetcompagnie, Schalk Willemsz van der Merve,13 mede om van dat ampt ontheft, ende ten aansien van sijnen hoogen ouderdom van alle verdere burgerdiensten bevrijd te mogen werden; Soo is naar overweeging van saken, goedgevonden dat het een en ander sal werden toegestaan, en is vervolgens weederom tot capiteijn der compagnie van Stellenbosch verkooren en aangestelt den luijtenant, Johannes Louw,14 tot luijtenant den vaandrig, Johannes Cloeten,15 en tot vaandrig den quartiermeester der dragonders, Johannes Groenewald; gelijk meede tot luijtenant der compagnie van Drakensteijn in steede van gemelten Schalk Willemsz van der Menwe, den vaandrig, Jan Bastiaansz, en weeder tot vaandrig den heemraad dier colonie, Jan Christoffel Schabort,16 welke persoonen men bij eerste geleegentheijd door gecommitteerdens uijt deesen Raad den volke behoorelijk sal doen voorstellen.

En is wijders nog geresumeert seekere missive door den landdrost, Pieter Lourensz, neevens heemraaden van Stellenbosch en Drakensteijn onder den 23 der presente maand Maij aan deese Regeering geschreeven,17 op welkers inhoude gelet sijnde, goedgevonden is dat haar in antwoord sal werden bedeelt dat men ingevolge van het daarbij gedane versoek bereijts ordre gestelt heeft dat de benoodigde houtwerken tot het leggen der bruggen over de Bot en Palmiet Rivieren 18 in ‘s Comps. bosschen aan de Rivier sonder Eijnd 19 ten eersten sullen werden gekapt en gereet gemaakt, om door haar als het tijd is van daar afgehaalt en tot dat werk gebruijkt te kunnen werden; dat men het wijders als wel gedaan aanmerkt dat de weegen en paden over de Hottentots Hollands Cloof ,20 mits de door haar te stellene ordre en toesighouder aldaar, ordentelijk sullen werden opgemaakt en onderhouden, maar wat aangaat den opneem der graanen in de maand van Januarij agtervolgens onse genomene resolutie van den 22 Maart passo., die sijlieden sustineeren dat onmogelijk soo vroeg niet sal kunnen geschieden, om reedenen dat veele menschen het koorn ter dier tijd nog niet van het veld hebben, en dat eenige het selve niet voor het laatst van Februarij en sommige nog al veel later eerst uijt het stroo kunnen krijgen, en dat oversulx dien opgaaf niet anders dan bij gissinge soude kunnen werden gedaan, dat men haar diesweegens ons nader goedvinden sal laten toekomen, bij aldien het dienstig geoordeelt werd dat het gemelte besluijt ter dier oorsaake sal moeten werden verandert, dog dat wij inmiddels niet kunnen afsijn ons ongenoegen te betuijgen weegens de slordige behandelingen die men ondervind dat omtrent het opgeeven der graanen in de buijten districten geduurig werden gepleegt, dewijl het seeker is dat ër veele, en dat niet van de geringste inwoonderen dier colonien werden gevonden dewelke veel minder graanen komen op te geven dan sij effectivelijk gewonnen hebben, en dat sij dus de E. Comp. van haar wettig regt der thiendens tragten te fraudeeren, waarteegens men haar ook ordonneeren sal dat voortaan ernstelijk sal moeten werden gevigileert, en dat voor al sorge sullen moeten dragen dat de mindere door haar selfs daarin met geen quaat exempel werden voorgegaan, als seeker sijnde dat bij aldien de geene die de sorge der regeering is aanvertrouwt hierin van den regten weg afwijken, men van de gemeente ook niet veel beeters sal kunnen verwagten.

Ende gemerkt den burger Philip Constant21 van eenige jaaren herwaards nog agtien mudden tarw en drie mudden garst, aan agterstallige thiendens schuldig, en niet teegenstaande alle minnelijke dikwijlig herhaalde aanmaningen tot nog toe in gebreeke gebleeven is om die schult aan d’ E. Comp. te voldoen, Soo is ten aansien van desselfs disrespect en ongehoorsaamheijd omtrent de aan hem gegevene ordres tot voldoening wijders beslooten en van noodsakelijkheijd geoordeelt dat den landdrost, Pieter Lourensz, bij voormelten af te gaanen brief insgelijx sal werden gelast dat gedagte Constant nogmaals tot betaling der voorseijde agterweesige thiendens sal hebben aan te maanen, en dat bij weijgering van dien aanweijsing van goederen door hem voor sig en twee heemraaden sal hebben te laten doen, om die schult daaraan te kunnen verhaalen, ten eijnde men na verrigting van ‘t selve gecommitteerde leeden uijt den Raad van Justitie sal kunnen afsenden om dat goed publicquelijk en bij parate executie te kunnen doen verkoopen, op dat de E. Comp. alsoo buijten verdere schaade sal mogen werden gehouden; werdende nogtans aan gemelten Constant niet belet om zoodanige quitantien te mogen exhibeeren als men onderrigt is dat hij vermeijnd weegens reets gedane betaling in handen te hebben, waarop soo die wettig werden gevonden, in teegendeel behoorelijk sal werden gereflecteert.

Laastelijk is op de propositie van den Heer gesaghebber ook nog gearresteert en dienstig geagt dat boven en behalven het vaartuijg dat bij ons ootmoedig schrijvens van den 15 Maart laastleeden22 ten behoeve van dit Gouvernement uijt het vaderland is versogt, bij de nu af te ganen naderen eijsch, nog de afbreuk van een wijt schip sal gepetitioneert werden, geconsidereert men diergelijk vaartuijg alhier noodwendig ten dienste der E. Comp. komt te requireeren.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 42-48

Dingsdag den {17290607} 7 Junij 1729, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Wierd door den Heer gesaghebber kennen gegeeven dat Zijn E. de schippers van de present ter rheede leggende retourscheepen gehoort en afgevraagt hebbende wanneer sijlieden ten spoedigsten en sonder eenig tijd versuijm (geadsisteert werdende met alle de lands vaartuijgen) in staat souden kunnen zijn om de reijse van hier na Nederland te onderneemen, deselve daarop hadden betuijgt dat zij hoopten bij continuatie van bequaam weer en wind teegens Saturdag aanstaande, den 11 deesen loopende maand Junij, daartoe in gereethijd te sullen kunnen geraken, weshalven dan ook beslooten is dat die kielen, weer en wind sulx toelatende, ten voormelten dage sullen werden gemonstert en gedepescheer; gelijk meede op de verdere propositie van den Heer gesaghebber dat behalven de dagelijxe ververssingen van vleesch, brood en moeskruijden dewelke aan die bodems werden toegevoegt, aan de drie laatst gekomene, namentlijk het Raadhuijs van Vlissingen , Crooswijk en Haaxburg , elk nog drie mudden boonen en erweeten extra, buijten het geene men gewoon is aan scheepen van die charter af te geeven, sullen verstrekt werden, mitsgrs. ook aan alle vijf de voormelte retourscheepen ider twee levendige schaapen meer als het gewoonelijk gebruijk komt meede te brengen, ten eijnde het een en ander tot dies te meer verquicking en versterking van de daarop bescheijdene manschap op de aanstaande vojagie naar het vaderland sal mogen strecken.

Wijders door den Heer gesaghebber nog te kennen gegeeven zijnde dat deselve uijtwijsens de daar van verleende verklaaringen,23 het volgende quamen te benodigen, namentlijk Haaxburg drie swaare touwen, een voorsteng, een boven blinde rhaa, en vier leedige leggers; ‘t Raadhuijs van Vlissingen een swaar touw en een wang; Crooswijk 14 mudden erweten en boonen voor de op dien bodem bedorven bevonden en weg geworpene twee en dertig sacken met cadjang, 850 lb. buskruijt in plaats van het bedorvene, en een aam met clappus olij voor het geen dat leedig gelekt is bevonden te zijn. Soo is derhalven goedgevonden en verstaan dat die goederen, als van noodsakelijkheijd zijnde, aan de gemelte bodems sullen werden verstrekt, en dat het gerequireerde ronthout voor het schip Haaxburg , nevens de wang voor het Raadhuijs van Vlissingen , van het hier nog berustende houtwerk van de jongst verongelukte scheepen sal genomen werden, als het welke ten meesten menage voor d’ E. Comp. daartoe bequamelijk sal kunnen werden geemploijeert.24


Voorts is op de voorstelling van den Heer gesaghebber insgelijx beslooten en als van veel nuttigheijd voor den dienst der E. Comp. en de hier aankoomende scheepen bij nagt duijster of mistig weer zijnde, vastgestelt geworden dat aan den schipper en equipagiemeester deeses Gouvernements, Jacobus Möller, bij een schriftelijke ordre sal werden gelast dat de successivelijk hier aanlandende overheeden van de scheepen der E. Comp. sal moeten waarschouwen dat het buijtenwaartste of noordwestelijkst leggende schip hier ter rheede bij voorkominge van diergelijke gevallen van mist en duijster weeder, of dat er des avonds ofte des nagts scheepen hier voor de wal komen te verschijnen, aanstonds vuuren sal moeten opsetten en de schooten die door soodanig aankomend schip of scheepen sullen werden gedaan, telkens beantwoorden, op dat alsoo alle ongemacken omtrent ‘s Comps. kostelijke bodems, dewelke uijt versuijmenisse van dien souden kunnen ontstaan, soo veel doenelijk sullen mogen werden voorgekomen.

Sijnde daarop naar lecture van den met de bregantijn Victoria ontfangenen brief van de bediendens op Rio de la Goa , in dato den 15 April deeses jaars, wijders goedgevonden en best gedagt dat de van daar bekoomene 173 ponden thin met het schip ‘s Graveland naar het vaderland, en de 1,406 lb. eliphants tanden bij eerste scheeps geleegentheijd na Batavia sullen versonden werden, en dat men de gemelte bregantijn Victoria ten aansien de bediendens bij haaren voorseijden brief geene goederen of provisien komen te requireeren, tot de aankomst der verwagt werdende kersscheepen alhier sal aanhouden, ten eijnde dat vaartuijg bij aanbreng van coralen als andersints uijt het vaderland als dan wederom des nodig sijnde na die residentie sal kunnen werden voortgesonden.

Laastelijk is op het gedaan versoek van den predicant, Bartholomeus Tijken, aan hem nog gepermitteert om met sig na Europa te mogen meede neemen een slavin, genaamt Rosalijn van Colombo, mits dat de kost en transport penningen voor deselve alvoorens in ‘s Comps. cassa voor de heen en weeder reijse volgens de ordre sullen moeten werden voldaan.

Aldus geresolveerd ende g’arresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 49-53.

Donderdag den {17290623} 23 Junij 1729, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Seekere missive door den landdrost, Pieter Lourensz, onder den 12 deeser maand aan den Heer gesaghebber geschreeven,25 door Sijn E. met de daartoe gehoorende verklaringen van gecommitteerde heemraden en chirurgijns ter vergaderinge geproduceert, en uijt den inhoude van dien gebleeken zijnde dat twee slaven van de landbouwers Jan Steenkamp26 en Jan Botma,27 met name Hector en Joseph, den eersten na ter ordre van desselfs meester door zijne meede slaven gebonden en met sjambocken geslagen te zijn en daarop mistwater in de craal gedronken te hebben, en den anderen na insgelijx op ‘t bevel van zijnen lijfheer op een ladder gebonden, en met gespleeten rottangs op het bloote lijf wredelijk te zijn gegeesselt, en daarop reegenwater te hebben gedronken, beijde zijn komen te sterven, Soo is naar overweeging van saken goedgevonden en noodsakelijk geoordeelt dat om diergelijke zaaken en d’ wreetheeden der meesters over haare leijfeijgenen, waar over al te meermalen klagten werden gehoort, in ‘t vervolg soo veel doenelijk voor te koomen, aan den voormelten landdrost, Pieter Lourensz, bij missive serieuselijk sal werden gelast ende geordonneert dat hij teegens de lijfheeren der gedagte gestorvene slaven na regten en volgens den teneur der statuten van India sal hebben te procedeeren.28

Waarna wijders geleesen is een brief van denselven landdrost nevens heemraden van Stellenbosch en Drakensteijn ,sub dato20 Junij jongstleeden,29 aan deese Regeering geconsigneert, waarbij zijlieden komen te noteeren dat bij gedaan ondersoek van gecommitteerde heemraden bevonden zoude zijn dat van de bruggen die men haar ten gemeenen beste gelast heeft over de Palmiet en Bot Rivieren te leggen, de eerste wel twee hondert voeten, en de andere niet minder dan vijf a ses hondert treeden lang soude moeten vallen, met meer andere swarigheeden waardoor dat werk seer moeijelijk, ja ondoenelijk soude werden gemaakt; dan gemerkt ons het een en ander onbegrijpelijk, ten minsten niet waarschijnelijk te vooren komt, of ten waare dat men onderstelde dat de gedagte visitatie in dit regen saijsoen uijt hoofde van het menigvuldige water niet naar behooren hadde kunnen werden gedaan, Soo is derhalven goedgevonden en best gedagt dat landdrost en heemraden daarop in antwoord sal werden aangeschreeven dat sij die rivieren, en de plaatsen alwaar de gemelte bruggen gevoegelijxt sullen kunnen werden gelegt, in het laatst van Augustus of begin van September aanstaande nogmaals door gecommitteerdens uijt haar collegie sullen moeten doen visiteeren, en dat daarbij present sullen moeten zijn den landbouwer Michiel Otto,30 als aldaar best bekent en lantkundig zijnde, neevens den baas van ‘s Comps. post aan de Rivier Zonder Eijnd , waarna sij van haarlieder nader bevinding een behoorelijk en omstandig berigt door gemelte Michiel Otto en den baas van ‘s Comps. post meede onderteekent sullen moeten doen, mitsgrs. accuraat opgeeven wat en hoeveel houtwerk of andere materialen tot dat werk vereijscht sullen werden.

En is wijders ook goed gedagt en dienstig geoordeelt dat aan land-drost en heemraden bij voorsz brief meede sal werden aanbevoolen dat zijlieden sullen moeten ordre stellen dat de paden en weegen over het gebergte van Hottentots Holland agtervolgens de reets door haar gemaakte schickinge en het gebruijk in de buijten districten door meergemelte Michiel Otto wel sullen moeten werden onderhouden en opgemaakt tot aan de Bot Rivier toe, dog niet verder, sullende het overige van den weg van daar tot aan de Rivier Sonder Eijnd door de landbouwers Jan Swart31 en Jurgen Appel32 moeten werden onderhouden en gade geslagen, op dat alsoo aan een deeser ingeseetenen alleen niet te veel last opgelegt, maar dat ter contrarie deselve tot gemeen nut so veel doenelijk met een eenparige schouwder gedragen werde.

Aldus geresolveerd ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 54-56.

Donderdag den {17290630} 30 Junij 1729, voormiddags.

Alle present.

Geleesen zijnde de notulen in burger chrijgsrade op den 8 deeser maand gehouden, en vervat in de volgende bewoording:33

‘Extract uijt de notulen gehouden in vergaadering van burger crijgsraad, op Woensdag den 8 Junij 1729.’

‘Dirk Corsz,34 gedaagden, over een nagt absent zijn van d’ wagt.’

‘Den crijgsraad aangehoord hebbende den gedaagdens assurantie en brutale antwoorde, en sig gants niet kreunende aan den crijgsraads waarschouwinge, maar in teegendeel gesegt dat zij maar doen zoude het geen sij konde, Soo is door den crijgsraad goedgevonden aan den E. Heer gesaghebber en E. Agtb. Politicquen Raad des gedaagdens gedrag bekent te maaken, en Haar Es. ordres af te wagten.’

‘Vermits het overleijden van den corporaal, Pieter Christiaan Berentsz,35 Zoo is goedgevonden op approbatie van den E. Heer gesaghebber en E. Agtb. Politicquen Raad die plaatse weederom te vervullen met den burger Harmanus Kriel.’

‘(Onderstond) Accordeert met de notulen, (was geteekent) Am. Lever,36 scriba. (In margine stond) Cabo de Goede Hoop, datum voormelt.’

Soo is uijt aanmerking van het onbehorelijk gedrag van den burger Dirk Corsz denselven in vergaderinge binnen geroepen, in een boete van tien Rrs. ten behoeve der burger chrijgs cassa gecondemneert, en hem verders gelast dat den gemelten chrijgsraad ter eerster sitting op de eerbiedigste wijse vergiffenis over zijn gepleegde onordentelijkheeden sal hebben te versoeken, met verdere waarschouwing dat sig in ‘t vervolg voor iets diergelijx wel sal hebben te wagten, of dat anders doende voor mattroos in dienst genomen en soodanig als een onnut subject van hier versonden sal werden. Sijnde wijders de gedane aanstelling van den burger Harmanus Kriel tot corporaal, in plaats van den overledene Pieter Christiaan Barentsz ook goedgekeurt geworden.

Aldus geresolveerd ende g’arresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 57-58.

Donderdag den {17290707} 7 Julij 1729, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Is op de propositie van den Heer gesaghebber goedgevonden en voor den dienst der E. Comp. van noodsakelijkheijd geoordeelt dat in de maanden September of October aanstaande eenige manschap tot het doen van een landtogt onder de directie van den vaandrig, Johannes van Baarsenburg, sal werden uijtgesonden, ten eijnde bij de veraf woonende Hottentotten eenige geijten ten behoeve der E. Comp. in te ruijlen, dewelke men vertrouwt dat bij Hottentots natie Namacquas genaamt, wel sullen te bekomen zijn, op dat daarmeede den aanteelt van Kirmansse bocken en geijten ter deeser plaatse dies te beeter sal kunnen voortgeset werden, gemerkt men hoope heeft van door dat middel met behulp van de nog in weesen zijnde hier voortgeteelde weijnige Kirmansse bocken die de oorspronkkelijke al vrij na komen, door den tijd in de regte soort van Kirmansse geijten te sullen kunnen geraken, en welke aanteelt nog dies te beeter sal kunnen werden voortgeset wanneer men de versogte en verwagt werdende Kirmansse geijtjes alhier uijt Persia sal bekomen hebben.

Aldus geresolveerd ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LE FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 59-68.

Dingsdag den {17290719} 19 Julij 1729, voormiddags.

Alle present.

Sijn ter vergaderinge verscheenen de schippers der aanweesende scheepen Prattenburg en Oostrust , betuijgende op afvraging van den Heer gesaghebber dat dewijl haare onderhebbende bodems van alle de vereijschte benodigtheeden naar behooren zijn voorsien, sijlieden oversulx bij continuatie van bequaam weer en wind teegens Saturdag den 23 deeser loopende maand in staat van vertreck zouden kunnen geraken; over het welke gedelibereert zijnde, is goedgevonden en verstaan dat deselve scheepen ten voormelten dage sullen werden gemonstert en gedepescheert; gelijk meede ten versoeke en op het te kennen geven der voorseijde schippers dat gedurende haar lang vertoef in Texel haare provisien veel vermindert, en door de aan boord geweest zijnde sjouwers meede geconsumeert zijn geworden, sonder dat zij aldaar de gewonelijke dagelijxe provisie weeder ontfangen hebben, beslooten en dienstig geoordeelt is dat aan ider van haar nog vijf mudden boonen en vijf mudden erweten boven de ordinaire potspijse die alhier aan scheepen van die charter werd verstrekt, sullen toegevoegt werden, met het welke de gedagte scheepsoverheeden het volkomentlijk voor de verdere reijse na Batavia sullen kunnen stellen.37


Vorders is op het gedane instantelijk versoek van den indigo maker, David van Mitski,38 dewijl denselven alhier nog op Rio de la Goa niets meer ten dienste der E. Comp. kan uijtvoeren, aan hem gepermitteert en toegestaan om met het aanweesend schip Prattenburg weeder na Batavia te mogen vertrecken.

Ende gemerkt men nu eenigen tijd herwaarts ondervonden heeft dat veele deeser ingeseetenen sig niet komen te ontsien van sonder de minste voorkennis of bekoomene permissie deeser Regeering op ‘s Comps. grond in de duijnen agter den Graauwen Heuvel en daaromtrent brand of het soogenaamde duijnhout te laten rojen, hetselve met wagens en karren naar herwaarts aan te voeren en ten haaren particulieren proffijte alhier en elders te debiteeren; Zoo is om daarteegens te voorsien goedgevonden en dienstig geoordeelt dat aan een igelijk sonder uijtsondering bij billietten sal werden g’interdiceert en verbooden van sig voortaan meer te vervorderen ofte verstouten om buijten bekomen consent, en sonder alvoorens een behoorelijke permissie brief daartoe verkreegen te hebben, in de gemelte duijnen agter den soogenaamden Graauwen Heuvel , ofte elders op ‘s Comps. grond (de aangeweesene plaats tot het halen van brandhout agter de cloof van den Leeuwenberg en het vlaggemans huijsje uijtgesondert) eenig het minste duijnhout te laten rojen, veel minder het selve met wagens en karren het sij tot eijgen gebruijk ofte om te verkoopen naar herwaarts aan te brengen, onder verbeurte eener somma van vijf en twintig Rijxdrs. soo dikwils en meenigmaal de overtreeders van deese onse ordre daarop agterhaalt en bevonden sullen werden, sullende de permissie brieven dewelke van twaalf vragten teevens tot het rojen en aanvoeren van het gemelte hout sullen werden verleend op een seegel van drie Rijxdrs. geschreeven, en daar voor een Rijxdr. ter secretarij voor het schrijven van dien moeten werden betaalt, sonder dat de geene die consent tot het rojen en aanvoeren van hetselve geobtineert sullen hebben, de vragt egter voor meer dan den gewoonelijken prijs van agt a negen guldens sullen vermogen te debiteeren, meede op een boete van 25 Rrs. telkenmale te verbeuren, ten eijnde door de coopers niets van deesen last gedragen werde, als buijten dewelke de aanvoerders nog ruijm genoeg kunnen bestaan en gebenificeert werden.

Laastelijk wierd door den Heer gesaghebber te kennen gegeeven dat aan hem ter ooren gekoomen zijnde dat de aanweesende scheepen seekere ordre nopens het vertuijen hier ter rheede in de maanden van Maij, Junij en Julij uijt het vaderland soude meede gekreegen hebben, waar van men ter deeser plaatse nog geen aanschrijvens bekomen heeft, Zijn E. deselve van de schippers hadde afgevordert, produceerende die als nu ter vergadering, dewelke men heeft bevonden in de volgende bewoording te bestaan:39

‘Ordre en instructie provisioneel ter Vergadering van 17 beraamt en g’arresteert voor de schippers en scheepen die in de maanden Maij, Junij en Julij ter Caabse rheede staan aan te komen, om haar te voorsien en te vertuijen teegens de Noord Nt. Westewinden die in deselve maanden aldaar ter rheede ongemeen doorwaaijen.’

‘De scheepen soo van hier uijtgaande als van Batavia retournerende die in de maanden Maij, Junij en Julij voortaan ter Caabse rheede sullen aankoomen, sullen haar teegens de N.N.Wte. winde, dewelke in die maanden aldaar ongemeen sterk doorwaaijen, hebben te voorsien en te vertuijen in maniere navolgende:’

‘Eerstelijk sullen de scheepen ter rheede aankoomende de touwen in de ankers aanstonts hebben te steeken, te weeten het dagelijx touw aan stuurboord, en het thuij thouw aan bakboord in de buijten kluijsen.’

‘Aldaar vertuijende naar gewoonte voor een Nt. Nt. Weste wind met opene kluijsen, en het dagelijx touw 1 1/2 touw uijtvierende, als meede voor de ankers doende setten een ligter anker voor een kat tot meerder securiteijt om het doordreggen der ankers te beletten.’

‘Voorts sal het plegt en boegtouw in de binne kluijsen onder het dagelijx en thuij touw moeten doorgestooken worden, en gem. ankers in maniere voorsz afgeset zijnde, sal men het plegt of boeg anker of wel beijde te gelijk nadat de geleegentheijt het vereijscht opstonds laaten vallen, en als dan het dagelijx touw een half touw uijtvieren, om den boodem ten minsten voor drie ankers te laaten leggen, waarbij men dan nog een vierde als de nood het vereijscht sal konnen laaten toegaan.’

‘De wind weed[e]rom afneemende, sullen de ankers na zeemans pligt weeder werden thuijsgehaald, en bij verlies een waarlo anker moeten werden klaar gemaakt.’

‘Alle het welke bij de schippers en scheepsoverheeden exactelijk sal moeten werden nagekoomen, en sal den fiscaal met den equipagiemeester gehouden weesen de scheepen die in de voorsz maanden ter rheede leggen te visiteeren of wel in die manieren verthuijt zijn, en anders bevonden wordende, sal bij den schipper of die het gesag voeren sal, als meede den opperstuurman worden verbeurt drie maanden gagie.’

‘(Onderstond) Aldus gedaan en gearresteerd ter Vergadering van de Seventhiene binnen Middelburg , den 10 Maart 1729. (Lager) Mij present, (en geteekent) A. Westerveen.’

En dewijl daarop een schuldige reflexie dient te werden genomen, en dat men als gesegt dienaangaande nog geen schrijvens van onse Heeren en Meesteren aan dit Gouvernement bekomen heeft, soo wierd door den Heer fiscaal independent, Adriaan van Kervel, ten eijnde sijnen pligt daaromtrent te kunnen behartigen, om een afschrift van de gemelte ordre versogt, ‘t welk goedgevonden is dat aan Zijn E. sal werden afgegeven.

Aldus geresolveerd ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 69-74.

Dingsdag den {17290726} 26 Julij 1729, voormiddags.

Alle present, behalven den Heer fiscaal independent, Adriaan van Kervel.40

Waar na op ordre van den Heer gesaghebber ter vergaderinge verscheenen is seekeren Ericus Schepperus, staande op de monsterrol van het schip de Jacoba voor oppermeester en botanicus bekent, dewelke op de afvrage van Sijn E. verklaarde dat aan hem in het vaderland gedefereert soude gelaten sijn om hier aan de Caab ofte elders in India te mogen verblijven, namentlijk na dat hij het tot uijtvoering van sijn werk dienstig soude oordeelen, dog dat aan hem geen instructie dienaangaande, en maar alleen een ongeteekent memoritje van den Heer professor Commelijn tot Amsterdam , dat in Raade vertoont en geleesen is, was ter handen gestelt, sonder dat ër eenige andere papieren of beschijden onder hem waren berustende; weshalven na dat gemelte persoon buijten gegaan was, daarover gedelibereert, en in aanmerking genomen sijnde dat men alhier insgelijx geen het minste schrijvens onser Heeren en Meesteren weegens denselven ofte sijn werk ter deeser plaatse bekomen heeft, en dat op een ongeteekent schriftuur van imand die buijten de E. Comp. is, gelijk ook nog minder op mondeling seggen (daar men geen ordre is hebbende) reflexie kan werden genomen, Soo is gevolglijk goedgevonden en pligtig geoordeelt dat men voorsz Ericus Schepperus met sijnen bescheijdenen bodem de Jacoba na Batavia sal laten vertrecken, ten sij dat inmiddels eenig aanschrijvens uijt het vaderland sijnent weegen mogte aan handen gekreegen werden.

Laastelijk nog in overweeging genomen weesende dat den tijd tot de verpagting van ‘s Comps. gemeene middelen en inkomsten deeses Gouvernements weeder op handen begint te schieten, Soo is dierhalven beslooten en vast gestelt dat gemelte verpagting weederom volgens gewoonte op Woensdag den 31 der aanstaande maand Augustij sal werden gedaan, dat de pagt over de districten van Stellenbosch en Drakensteijn als dan meede alhier opgeveijlt, en dat hier van aan een igelijk bij affixie van billietten de vereijschte notificatie sal gegeven werden. Gelijk meede dat ër vermits den aanstaanden opneem van ‘s Comps. effecten in de pakhuijsen berustende, geen verstrecking uijt gedagte pakhuijsen meer sal geschieden na den 15 der voorseijde maand Augustus, voor ende aleer deselve sullen opgenomen sijn.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 75-86.

Dingsdag den {17290809} 9 Augustus 1729, voormiddags.

41

Alle tegenwoordig.

Door den Heer gesaghebber te kennen gegeeven zijnde dat Zijn E. de vergaderinge principalijk hadde doen beleggen ter nadere resumptie van het hoog geagt aanschrijvens onser Heeren en Meesteren, in dato den 21 Maart deeses jaars,42 benevens seeker schriftuur door den onder equipagiemeester tot Middelburg , Michiel Landsheer,43 opgestelt en overgegeeven, vervattende desselfs gedagten hoedanig en op wat wijse dat een moulle in deese Tafelbaaij tot het bergen van ‘s Comps. scheepen voor de N.Wte. winden soude kunnen werden gemaakt, mitsgrs. een korte verhandeling van de gelegentheeden der Baaij Fals en Saldanhabaaij , om aan te toonen welke van die twee baaijen het bequaamste zoude zijn tot een secure leg en verversch plaats voor de gemelte scheepen der E. Comp. geduurende den tijd van het quade zaaijsoen44 ter deeser plaatse, beijde met het thans hier ter rheede leggende schip Soetelingskerken ontfangen, en op welk een en ander Haar Wel Edele Hoog Agtb. berigt gelieven te requireeren, ten eijnde met malkanderen te kunnen beramen wat ten meesten dienste der E. Comp. tot uijtvoering der ordres bij gedagte missive vervat, best behoorden gedaan en werkstellig gemaakt te werden, Soo is, na dat denselven brief nevens het gemelte schriftuur weederom met aandagt geleesen was, na rijpe overweging van saken goedgevonden en ten meesten dienste der E. Comp. van noodsakelijkheijd geoordeelt dat (de bijlage in de voorsz missive aangehaald, geteekent la. A, door ons nog niet ontfangen en met de volgende scheepen eerst te wagten zijnde) op het verdere aan welgemelte onse Heeren en Meesteren bij eerste gelegentheijd met verschuldigde eerbied sal werden geantwoord dat aangesien de gestelde ordre noopende het vertuijen der scheepen ter deeser rheede in de maanden van Maij, Junij en Julij seer goed en heijlsaam is, Haar Wel Edele Hoog Agtb. dierhalven versogt werden dat de geciteerde ordre meede tot over de maand van Augustus gelieven uijt te strecken, gemerkt men als dan ter deeser plaatse somwijlen ook nog wel een verloop van ruw weer en harde N.Wte. winden onderhavig komt te zijn, op dat sulx voor ‘s Comps. scheepen nog tot dies te meerder securiteijt sal mogen strecken.

En wat aangaat het concept om een moulle45 hier ter rheede te maken, over welke saak Haar Wel Edele Hoog Agtb. onse gedagten vereijsschen te weeten, mitsgrs. de Baaij Fals en Saldanhabaaij , waaromtrent welgemelte Haar Edele Hoog Agtb. insgelijx komen te ordonneeren dat men beijde die baijen door eenige zeekundige luijden sal moeten laten peijlen, de droogtens en anker gronden aanwijsen, en naukeurig doen ondersoeken wat gelegenth[e]ijd dat er soude weesen om door het graven van putten of andere middelen goed drink water te bekomen en ververssing aldaar aan te brengen, dan wel eenig vee of moeskruijden aan te queeken, mitsgrs. op wat wijse de scheepen in de voorsz baaijen, of een derselver, tegens een aanval van rovers en vijanden secuur souden kunnen werden gestelt. Dat dewijl men geen der hier uijt het vaderland aankomende zeeluijden soo lang kan aanhouden als ër tijd tot dat werk werd vereijscht, en dat de goede mousson op handen schietende hetselve hoe eer hoe beter sal moeten werden voortgeset, om door de Z.Ote. winden in de Baaij Fals daaromtrent niet te werden verhindert, den equipagiemeester deeses Gouvernements, Jacobus Möller, gecommitteert, en den oud schipper, nu burger deeser Colonie, Jan de Heere,46 als een oud en ervaren zeeman zijnde, versogt sal werden om met haar beijden dat werk te verrigten, alles navolgens de voorseijde ordres in de Baaij Fals en Saldanhabaij exactelijk te examineeren, en ook daar benevens de diepte des waters op en de strecking van het rif in deese Tafelbaaij , waarvan in het vooraangehaalde schriftuur van den onder equipagiemeester Landsheer mentie werd gemaakt, op het accuraatste af te peijlen en na te speuren, om na verrigting van dien behoorelijk rapport van het een en ander te doen, en een nette kaart van alles te formeeren, ten welken eijnde en om sulx te beeter te kunnen uijtvoeren den geweesen caartemaaker, Isaak van Es,47 (soo sij het noodig agten) ook aan haar tot adsistentie sal werden toegevoegt, sullende met haarlieden wijders over deese saken en wat zij tot werkstelligmaking van dien nog sullen komen te benodigen, ter eersten vergadering meede nader werden gesprooken.

Dat vorders ten aansien de beraamde ordre van Haar Wel Edele Hoog Agtb., waarbij aan de scheepsoverheeden die van de maand December af tot in April toe uijt Nederland naar Indien komen te vertrecken, de vrijheijd gelaten werd om in de drie maanden van ‘t quade mousson, ingeval haar schip en volk nog wel geconstitueert is, als sij omtrent deese plaats sullen komen te verschijnen, de reijse directelijk naar Batavia of Ceijlon voort te mogen setten sonder de Caap aan te doen, en dat Haar Wel Edele Hoog Agtb. daarom ook sorge sullen dragen dat ër geen goederen voor dit Gouvernement in deselve scheepen sullen werden afgeladen, waardoor zij genoodsaakt zouden zijn sig naar herwaarts te moeten begeeven, mitsgrs. dat die bodems in het vaderland van soo veel drinkwater sullen werden voorsien als zij voor de geheele reijse komen te benodigen, seer heijlsaam en van de uijtterste nuttigheijd is, dierhalven door ons pligtschuldige sorge sal werden gedragen om de scheepen die des niettemin genoodsaakt sullen weesen in deese Tafelbaaij ten anker te komen, niet alleen te doen vertuijen en versorgen navolgens de gestelde ordre van Haar Wel Edele Hoog Agtb., maar ook dat deselve soo spoedig als het eenigsints doenelijk sal zijn, weeder in gereetheijd werden gebragt om haare verdere reijse van hier te kunnen voortsetten.

Dat wijders meede door ons niet sal werden versuijmt om de kaarteboeken in den jaare 1724 tot Amsterdam bij Johannes van Keulen gedrukt48 van de uijtkomende scheepen te ligten, en die over de retourscheepen verdeelt wederom te rugge te senden, mitsgrs. dat ook volgens pligt sal werden gesorgt dat de alhier benodigde goederen niet meer bij de brieven, maar voortaan specifice bij de af te gaane generale eijsschen aangehaald, wel uijtgedrukt en versorgt sullen werden.

En laastelijk wat aangaat het beplanten der zandduijnen waar van bij ons eerbiedig schrijvens van den 23 Augustus 172449 kennisse gegeeven is dat daarvan op een der hoogste zandbergen en in een der vlaktens een proef was genomen, sonder dat in onse volgende brieven daar van eenige verdere mentie werd gemaakt; dat sulx alleen is geschied door dien men tot leetweesen geen goed succes van dat werk aan Haar Wel Edele Hoog Agtb. heeft kunnen bedeelen, als zijnde al het geplante door de groote hitte en felle winden te niet gegaan en met wortel met al50 verstoven, dog dat men de ordre van Haar Wel Edele Hoog Agtb. betreffende het beplanten der gemelte duijnen met helm anderhalf voet van den anderen, en tusschen beijden met bosschen stroo, regelsgewijs en in het verband, als nu wederom voor soo veel als het mogelijk zal zijn met allen iver sal tragten uijt te voeren, maar dat wij daar nevens tot leetweesen moeten seggen dat men daarvan geen goeden uijtslag te gemoed siet, uijt hoofde dat de brandende hitte alles in dit gulle sand doet verdorren en sterven, behalven dat ook door de sware soo wel N.Wt. als Z.Ote. winden al het geplante (gelijk de voorige reijse geschied is) met wortel met al word weg gewaaijt of door het sand overdekt, gemerkt deselve duijnen geduurig van de eene na de andere plaats komen te verstuijven, soodanig dat daar men vandaag een vlakte, morgen wederom een hoogen zandberg heeft, na mate dat de swaare Z.Ote. of N.Wte. winden het sand heen en weeder komen te drijven, sonder dat egter de verstuijving van dien in deese baaij heel aanmerkelijk komt te zijn, vermits het zand meest in zijn eijgen cirkel en omtrek, na dat de winden nu uijt den een en dan uijt den anderen hoek komen door te waaijen, word rondgedreeven, wel waar sijnde dat het strand door het opspoelen der zee zomwijlen op eenige plaatsen na dat de stromen vloeijen wat werd aangehoogd, maar hetselve neemt op andere tijden wederom af, soo als dit onses geringen oordeels aan alle plaatsen en baaijen die den vollen oceaan in haaren boesem moeten ontfangen, een gemeene saak is, en sonder dat deese rheede daar door eenigsints slimmer of onbequamer tot het bergen van ‘s Comps. scheepen werd gemaakt, als deselve ooijt voor deesen is geweest, indien de gemelte scheepen slegts op de voorheen alteijd gebruijkte en bequaamste plaats, zijnde soodanig dat men de Heeren Gragt open heeft, komen te ankeren, alwaar men seer goede kleijgront is hebbende en daar de scheepen Meijenberg , Nieuwvliet ende Hildegonda ook nog jongst in den voorleedenen jaare, wanneer de andere drie die nader onder de duijntjes lagen, en waarvan den een den anderen heeft losgemaakt, zijn komen te verongelucken,51 den swaren storm hebben afgereeden, dog dat de meeste schippers op frivole pretexten van een weijnig meerder drift te hebben en sulx wel principalijk seedert het jaar 1722, doorgaans veel nader aan de mond van de baaij als het tot haar eijgen nut en voor den dienst der E. Comp. vereijscht werd, en sommige wederom al te digt onder de duijnen, alwaar men van outs altijd een slegte en losse zandgrond heeft gehad, ten anker komen, waarover wij dikwils met eijgenwijse scheepsoverheeden, schoon het tot meerder securiteijt en behoudenis van de haar aanbetrouwde panden was streckende, moeijelijkheeden hebben moeten ondergaan, en de scheepen tegens haar wil en dank van legplaatse doen veranderen. Sullende de voorsz oude ankerplaats door den equipagiemeester Moller en oud schipper Jan de Heere ook naaukeurig afgepeijld mitsgrs. in een caart gebragt, en als dan meede aan onse Heeren en Meesteren versogt werden dat aan de scheepsoverheeden uijt het vaderland vertreckende sal mogen werden geordonneert dat zij bij hunne aankomst alhier in dat besteck sullen moeten ankeren, als het welke het secuurste voor ‘s Comps. kostelijke bodems moet werden geagt, immers dat wij in alle opregtigheijd moeten betuijgen dat al waren het onse eijgen scheepen en goederen, ja dat ons leeven daarop moeste werden vertrouwt, wij ten haaren meeste nutte en sekerheijd daaromtrent niet anders souden kunnen handelen.

Aldus geresolveerd ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 87-94.

Donderdag den {17290811} 11 Augustus 1729, voormiddags.

Alle present.

Agtervolgens het op eergisteren genomene raadsbesluijt den schipper en equipagiemeester, Jacobus Möller, benevens den oud schipper, Jan de Heere, op heeden in vergaderinge verscheenen en door den laatst genoemden op afvraging van den Heer gesaghebber betuijgt geworden zijnde dat hij bereijd en willig was om d’ E. Comp. in allen gevalle ten dienst te staan, en ook om de commissie tot het visiteeren van deese Tafel mitsgrs. de Saldanhabaaij en Baaij Falso , breeder in de voorsz resolutie van den 9 deeser maand uijtgedrukt, met ende benevens den equipagiemeester Möller op sig te neemen; Soo is derhalven goedgevonden en dienstig geoordeelt dat aan haar extract uijt het g’eerd aanschrijvens onser Heeren en Meesteren weegens die materie spreekende, gelijk meede copia van het schriftuur van den onder equipagiemeester, Michiel Landsheer, sal werden ter handen gestelt, en dat vorders ten eersten met dat werk een aanvank sal gemaakt werden mitsgrs. dat men in conformiteijt van haarlieder gedaan werdende versoek ook aan haar tot adsistentie den geweesen caartemaker, Isaak van Es, sal bijvoegen, als meede den bootsmansmaat, Thijs Arentsz van Calentsoog,52 denwelken voornamentlijk, als lange jaaren daarop gevaaren hebbende, in de Saldanhabaaij seer wel is bekent, sullende de bregantijn Victoria nevens de barcas de Hoop en een der landsschuijten, welke kieltjes sijlieden sustineeren van nooden te sullen hebben, ook aanstonds in gereetheijd gebragt, van randsoen soo voor haar als het overige daarop bescheijdene volk behoorelijk voorsien, en verders aan haarlieden toegevoegt werden alle de andere benoodigtheeden die zij tot het uijtvoeren van die expeditien komen te requireeren, in hoope en verwagting dat alles hier omtrent door haar sal werden gedaan dat men van kundige en ervarene zeeluijden voor den meesten dienst der E. Comp. en haare dierbaare scheepen sal kunnen verwagten.

Vorders is ook ter vergaderinge binnen geroepen den baas van ‘s Comps. thuijn, Andries Trietter,53 aan wien door den Heer gesaghebber de ordre onser Heeren en Meesteren aangaand[e] het beplanten der zandduijnen met helm op de geordonneerde wijs wierde voorgestelt, en alhoewel denselven sustineerden dat den tijd des jaars daartoe reets al wat te ver ingeschooten was, Soo is hem egter naar gehoudene deliberatie geordonneert geworden daarmeede nog ten eersten een begin en soo veel voortgank als het doenelijk sal zijn te maken, waartoe hem het benodigde volk als andersints voor soo veel als kan werden bijgebragt, sal toegevoegt werden. Zijnde op desselfs voorstelling verders beslooten dat men met eenen insgelijx een preuve sal neemen of de queek in de gemelte duijnen soude willen voortkomen, en ook of men met langs deselve aan deese kant van het veld of de Z.O. zijde akers of keursaat te planten, de verstuijving van dien wanneer de gedagte akers of keur tot bomen wilden opgroeijen, meede door den tijd niet eenigsints soude kunnen voorkomen, op dat alsoo dien aangaande niets onversogt gelaten, maar in tegendeel alles aangewend mag werden wat in ons vermogen, en tot bereijking van deese goede oogmerken eenigermaten dienstig soude kunnen zijn.54

Aldus geresolveerd ende g’arresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 95-99.

Dingsdag den {17290830} 30 Augustus 1729, voormiddags.

Alle present.

De schippers der aanweesende scheepen Goudriaan en Patmos ter vergaderinge verscheenen, en door deselve op afvraging van den Heer gesaghebber betuijgt geworden zijnde dat zij van alles naar behooren waaren voorsien en dat aan haare onderhebbende bodems niets meer quam te mancqueeren, Soo is dierhalven naar gehoudene deliberatie goedgevonden en verstaan dat gemelte kielen bij toelating van bequaam weer en wind op Saturdag den 3 der aanstaande maand September gemonstert en gedepescheert sullen werden.

Werdende daarna ook op de verdere afvrage van den Heer gesaghebber door den schipper van Goudriaan , Arij van Dorp, betuijgt dat hij het nieuwelijks gemaakte caarteboek in den jaare 1724 bij Johannes van Keulen tot Amsterdam gedrukt, ‘t geen men volgens de ordre onser Heeren en Meesteren alhier van hem heeft doen afeijsschen, in het vaderland binnen sijn bodem niet en hadde ontfangen.55


Ook is naar lecture van seeker versoekschrift door Johannes Niel,56 geadsisteert met desselfs vader, Steven Niel, in de volgende bewoording gepresenteert:

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Geeft met schuldige eerbied te kennen UEd. Agtb. seer nederige dienaar, Johannes Niel, g’adsisteert met desselfs vader, Steven Niel,57 hoe hij suppliant reets den ouderdom van omtrent 19 jaaren berijkt hebbende, egter in veele saken dewelke hij voor gedagte zijnen vader (die ter oorsake zijner hoge jaaren selfs in geen vermogen meer is) noodsakelijk soude kunnen uijtvoeren, door desselfs minderjarigheijd werd verhindert, dierhalven neemt hij de vrijheijd sig te werden tot UE. Agtb., oodmoedig versoekende dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn van aan hem te verleenen brieve vanveniam aetatisen suppletie van ouderdom, ten eijnde hij als gesegt des te beeter desselfs vader in sijnen hoogen ouderdom van de moeijelijke administratie sijner goederen (waartoe hij, onder correctie gesegt, vermeijnd genoegsaam in staat te zijn) zoude kunnen ontlasten, en daaromtrent naar vermogen ondersteunen.’

‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a. (Was geteekent) Johannis Niel, E. Niel.’

Goedgevonden en vastgestelt dat aan gemelte Johannes Niel het versogteveniam aetatissal werden verleend, ten eijnde hij sijnen door ouderdom swak gewordenen vader in het helpen administreren der goederen dies te beeter de hand sal kunnen bieden.

Laastelijk is nog in plaats van den overledenen luijtenant van een der burger voetcompagnien, Christiaan Rasp, weeder daartoe aangestelt den vaandrig, Cornelis Vermeij,58 en weeder tot vaandrig den sergeant, Jan Hop,59 gelijk meede tot brandmeester in steede van gemelte Rasp verkooren is den burger Jacob van Rheenen.

Aldus geresolveerd ende g’arresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 100-102.

Woensdag {17290831} ulto. Augustus 1729, voormiddags.

60

Alle tegenwoordig.

Naar behoorelijk clocke geklep en uijtroepinge van de boode ingevolge het geresolveerde van den 26 der gepasseerde maand Julij, en de daarop geaffigeerde billietten getreeden zijnde tot het publicquelijk verpagten van ‘s lands gemeene middelen en inkomsten deeses Gouvernements, zoo sijn de volgende perceelen door de naargenoemde persoonen aangestaan, ten soodanigen prijse als hier onder werd uijtgedrukt, te weeten:61

't Moutbier
Godlieb Christiaan Opperman[^62]   ƒ1,325
Brandewijnen enz.
Eerste quart, Johannes Zacharias Beck[^63] ƒ3,200
Tweede do. Josina van Dam, wedwe. Stockvliet ƒ3,000
Derde do. Johannes Heufke[^64] ƒ3,500
Vierde do. Melt van der Spuij[^65] ƒ3,100 ƒ12,800
Vaderlandse bieren en wijnen
Josina van Dam, wedwe. Stockvliet   ƒ4,700
Caabse wijnen
Eerste quart, Jan Zacharias Beck   ƒ8,000
Tweede do. Johannes Heufke ƒ7,900
Derde do. Josina van Dam, wedwe. Stockvliet ƒ8,000
Vierde do. Melt van der Spuij ƒ7,000 ƒ30,900
Caabse wijnen enz. aan 't Rondebosje
Hendrik Eversdijk   ƒ1,600
De coele en brandewijnen aan Stellenbosch en Drakensteijn
Hans Jacob Conterman[^66]   ƒ625
Sulx de geheele pagtpenningen bedragen   ƒ51,950
't Moutbier
Godlieb Christiaan Opperman[^67]   ƒ1,325
Brandewijnen enz.
Eerste quart, Johannes Zacharias Beck[^68] ƒ3,200
Tweede do. Josina van Dam, wedwe. Stockvliet ƒ3,000
Derde do. Johannes Heufke[^69] ƒ3,500
Vierde do. Melt van der Spuij[^70] ƒ3,100 ƒ12,800
Vaderlandse bieren en wijnen
Josina van Dam, wedwe. Stockvliet   ƒ4,700
Caabse wijnen
Eerste quart, Jan Zacharias Beck   ƒ8,000
Tweede do. Johannes Heufke ƒ7,900
Derde do. Josina van Dam, wedwe. Stockvliet ƒ8,000
Vierde do. Melt van der Spuij ƒ7,000 ƒ30,900
Caabse wijnen enz. aan 't Rondebosje
Hendrik Eversdijk   ƒ1,600
De coele en brandewijnen aan Stellenbosch en Drakensteijn
Hans Jacob Conterman[^71]   ƒ625
Sulx de geheele pagtpenningen bedragen   ƒ51,950

Aldus gedaan ende uijtgevoerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 103-106.

Dingsdag den {17290906} 6 September 1729, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Wierd door den soldeijboekhouder, Olof de Wet,72 ter vergaderinge geproduceert de geslootene boedelreekening van soodanige goederen als ër in het gepasseerde boekjaar van versheijden afgestorvene ‘s Comps. dienaren onder zijne administratie waren gekomen, met eerbiedig versoek dat deselve door deesen Raad mogte werden geapprobeert, weshalven de gemelte boedelreekening, naar alvoorens benevens het rapport van den negotie overdrager en secretaris der weescamer, als tot exacte visitatie van dien gecommitteert geweest zijnde, naukeurig te zijn geexamineert, dan ook is geaggreeert geworden.

Sijnde wijders naar resumptie der overgeleverde extract notulen op gisteren in den burger chrijgsraad deeser plaatse genomen,73 de daarbij gedane aanstelling van den corporaal, Hendrik van Dijk,74 tot sergeant der dragonders in steede van den tot vaandrig gevorderden Jan Hop, mitsgrs. van den burger Willem van der Heijden75 tot corporaal al meede goedgekeurt.

Waarna geleesen is seeker versoekschrift door de pagters der Caabse coele wijnen in de onderstaande bewoording overgegeeven:76

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Geven met alle respect te kennen UEd. Agtb. onderdanigen dienaaren, de burgers Johannes Zacharias Beck, Johannes Heufke, Josina van Dam, weedwe. Jan Jacob Stokvliet,77 en Melt van der Spuij, hoe sij bij de laatste verpagting van ‘s Comps. gemeene middelen aannemers gebleeven zijnde van de pagt der Caabse coele wijnen alhier, tot beeter voortsettinge haarer neeringe ider gaarne een bijtapper souden willen aanstellen, zoo neemen de supplianten de liberteijt sig te wenden tot UE. Agtb. met ootmoedig versoek dat deselve van die goedh[e]ijd gelieven te zijn sulx aan haar gunstelijk te accordeeren.’

‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a.’

Over welkers inhoude gedelibereert weesende, is goedgevonden en verstaan dat het daarbij gedane versoek sal werden geaccordeert, en dat gevolglijk aan haar vrij sal staan om ider een bijtapper te mogen aanstellen.

En is laastelijk op het ingediende schriftelijk versoek van den pagter der Caabse coele wijnen, brandewijnen enz. aan het Rondebosje , Hendrik Eversdijk,78 aan hem insgelijx gepermitteert om tot beeter voortsetting sijner tapneeringe meede een bijtapper te mogen gebruijken.

Aldus geresolveerd ende g’arresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.79

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 83, pp. 107-109.

Donderdag den {17290908} 8 September 1729, voormiddags.

Alle present.

Door de pagters der Caabse coele en brandewijnen, gedistileerde wateren enz. het onderstaande versoekschrift gepresenteert geworden zijnde:80

Aan den E. Agtb. Heer Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Geven met behoorlijke eerbied te kennen UE. Agtb. seer onderdanige dienaren en dienaresse, Johs. Zacharias Bek, Josina van Dam, weedwe. Stokvliet, Johannes Heufke en Melt van der Spuij, hoe sijlieden bij de jongste Verpagting van ‘s lands gemeene middelen aanneemers zijn gebleeven soo wel van de pagten der Caabse coele als die der brandewijnen &a., en vervolgens op den 6 deeser loopende maand September van UE. Agtb. goedgunstelijk permissie hebben g’obtineert om ider een bijtapp81 van voors coele wijnen te mogen stellen, dog aangesien het voor de supplianten insgelijx seer voordeelig in haare neering soude sijn dat aan haar wierde’

‘geaccordeert omme in hunne gepermitteerde agt wijn tapperijen brandewijnen mitsgrs. in hunne vier brandewijns tapperijen wijnen, en sulx in alle haare twaalf taphuijsen wijn en brandewijnen door malkander te mogen slijten en verkoopen, soo neemen zij derhalven de vrijheijd sig in alle oodmoed tot UE. Agtb. te wenden, met eerbiedig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn sulx aan haar te permitteeren.’

‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a.’

Soo is na dat over dies inhoude met aandagt gedelibereert en in aanmerkinge genomen was dat het daarbij gedane versoek directelijk tegens den inhoud der pagtconditien en de ordres bij het vigerent generaal en andere placcaten geemaneert, is aanlopende, mitsgrs. dat sulx op dien voet nooijt bevoorens is geaccordeert geweest, dierhalven goedgevonden en best gedagt dat hetselve sal werden ontsegt en van de hand geweesen.

Aldus geresolveerd ende g’arresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.82

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.


## Footnotes


  1. Die plakkaat kan gevind word in C.682,Origineel Placcaat Boek, 1714-1734, pp. 419-422. Dit is ook gepubliseer inKaapse Plakkaatboek, deel II, pp. 142-143. 

  2. Marthinus Bergh was ‘n seun van Olof Bergh en Anna de Koning. Hy is in 1696 aan die Kaap gebore. Op 20.8.1719 tree hy met Catharina Ley in die huwelik. Bergh tree in 1711 as soldaat in diens van die Kompanjie en in 1714 word hy ‘n assistent. Op 30.9.1721 lê hy die eed af as landdros van Stellenbosch en die volgende jaar word hy bevorder tot die rang van onderkoopman. Op 27.1.1728 stel die Politieke Raad hom aan as winkelier. 

  3. Lourens het op 11.5.1729 die eed as landdros afgelê. Vgl. C.678,Eed Boek, 1692-1747, p. 84. 

  4. Hy was afkomstig van Clermont . In die monsterrol van 1729 word hy beskryf as sersant en sekretaris van die landdros van Stellenbosch . Hy het op 11.5.1729 die eed as sekretaris afgelê. Vgl. C.678,Eed Boek, 1692-1747, p. 121. 

  5. Die dagregister van Stellenbosch en Drakenstein begin op 7.6.1729. Vgl. C.650,Dagregister van Stellenbosch en Drakenstein , 1729-1736. 

  6. ‘n Besluit van die Politieke Raad omtrent tekortkomende voorrade en goedere wat te veel ontvang is, is hieronder weggelaat. Sien C.25,Resolutiën, 1729-1730, pp. 128-131. Die oorspronklike memorie berus in C.292,Memoriën, 1726-1739, pp. 145-147. 

  7. Die oorspronklike rapport kan gevind word in C.346,Attestatiën, 1729, pp. 145-147. 

  8. Johannes Christoffel Beck van Langensalza was die seun van Christoffel Sebastiaan Beck. Hy kom in 1724 as soldaat na die Kaap, en nadat hy vir ‘n tyd lank as kneg by sy broer, Johannes Zacharias Beck, in diens was, word hy in 1725 ‘n vryburger. Hy tree op 28.4.1726 met Anna de Groot in die huwelik. In 1737 keer hy met sy vrou en drie kinders na Nederland terug. 

  9. Borgert Borgertsz was eers ‘n sersant voordat hy in 1727 bevorder is tot adjudant en drilmeester. Hy is in 1740 oorlede, en sy wou, Isabella Hasewinkel, in 1745. Sy versoekskrif kan gevind word in C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 85-86. 

  10. Rudolf Jurgen Abel van Hildesheim was sedert 1723 ‘n soldaat aan die Kaap. In 1725 word hy bevorder tot korporaal en twee jaar later tot sersant. Hy tree op 20.11.1729 met Geertruyd Catharina Nissen in die huwelik. Nadat sy in 1733 oorlede is, hertrou hy met Johanna Maria Vlotman, die weduwee van Johannes Fredrik Carolus Migault. Abel is op 30.1.1743 op see onderweg van Europa na die Kaap oorlede. 

  11. Sien C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 77-83. 

  12. Sien C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, p. 87. 

  13. Schalk Willemsz van der Merwe was die seun van Willem Schalk van der Merwe en Elsje Cloete. Hy is in 1673 aan die Kaap gebore. Sy vrou, Anna Prevot, was die dogter van die Franse vlugtelinge Charles Prevot en Marie la Febre. 

  14. Hy was die seun van Pieter Jansz Louw en Elisabeth Wendels en is in 1694 aan die Kaap gebore. Op 20.10.1725 tree hy in die huwelik met Margaretha Gildenhuys, die dogter van Arend Gildenhuys en Judith Smit. Hy is in 1770 te Stellenbosch oorlede. 

  15. Johannes Cloete was die seun van Gerrit Cloete en Catharina Harmans. Hy is in 1687 aan die Kaap gebore. Nadat sy eerste wou, Anna (Johanna) Olivier, in 1716 oorlede is, hertrou hy met Geertruy Pretorius. Met sy dood in 1732 besit hy die plase Idasvallei , Vredenburg en Vlottenburg by Stellenbosch

  16. Jan Christoffel Schabort van Schweinfurt kom in 1718 as soldaat na die Kaap en word in 1720 tot korporaal bevorder. In 1723 ontslaan die Politieke Raad hom uit die diens en laat hom toe om as vrychirurg te praktiseer. Sy vrou, Maria de Villiers, was die dogter van Abraham de Villiers en Susanne Gardiol. Hulle het slegs een seun gehad. Schabort is in 1746 op sy plaas Meerrust by Drakenstein oorlede. 

  17. Sien C.442,Inkomende Brieven, 1729-1730, pp. 243-245. 

  18. Die benamings Botrivier en Palmietrivier kom reeds sedert die sewentiende eeu in die dokumente voor. Botrivier word ook soms as Botte Rivier , Botter Rivier of Boter Rivier geskryf. Volgens oorlewering het die naam ontstaan omdat die blankes altyd botter geruil het van die Hottentotte wat in die omgewing van die Botrivier gewoon het. Vgl. C. G. Botha,Place Names in the Cape Province, pp. 61 en 63-64. 

  19. Volgens dr. Botha het die Sonderendrivier sy naam te danke aan die groot getal klein riviertjies wat daarin vloei. Vgl. Botha,Place Names in the Cape Province, p. 61. 

  20. Die huidige Sir Lowryspas . Aanvanklik was dit bekend as Elandspad . Vgl. Botha,Place Names in the Cape Province, p. 45. 

  21. Philippus Simon Constant is op 25.11.1714 met Catharina Heylon getroud. Vier seuns en vier dogters is uit die huwelik gebore. Constant is in 1737 oorlede. 

  22. Sien C.519,Uitgaande Brieven, 1729-1730, pp. 294-333. 

  23. Sien C.346,Attestatiën, 1729, pp. 169-171. 

  24. ‘n Gedeelte waarin twee bemanningslede van Haaxburg bevorder is, is hieronder weggelaat. Sien C.24,Resolutiën, 1729-1730, p. 158. 

  25. Sien C.442,Inkomende Brieven, 1729-1730, pp. 263-265. 

  26. Jan Steenkamp van Nieuwkerk is op 14.10.1714 met Gesina Visser getroud. Op 19.5.1729 hertrou hy met Jannetje van Eck. Nege kinders is uit die eerste huwelik gebore en vyf uit die tweede. Steenkamp is in 1744 oorlede. 

  27. Johannes (Jan Jansz) Botma was die seun van Jan Stevensz Botma en Christina de Bruyn. Hy is in 1703 aan die Kaap gebore en is op 24.9.1721 met Anna Maria Kruysman getroud. Met sy dood 1769 het hy die plase Gelukwaard en Halfmanshof besit. 

  28. Botma en Steenkamp is op 25.8.1729 deur die landdros voor die Raad van Justisie aangekla. Botma is gevonnis tot ‘n boete van honderd riksdaalders en Steenkamp tot ‘n boete van vyftig riksdaalders. Vgl. C.J.11,Criminele Regts Rollen, 1729, pp. 48-50. Die stukke van die saak kan gevind word in C.J.333,Criminele Processtukken, 1729, pp. 265-284 (recto en verso). 

  29. Sien C.442,Inkomende Brieven, 1729-1730, pp. 267-270. 

  30. Michiel Otto van Stettin het in 1714 as matroos met die Rijxdorf na die Kaap gekom. In 1716 word hy aangestel as baas van die houtkappers agter die Steenberg . Hy word in 1719 ‘n vryburger en trou met Barbara Conterman. Op 1.3.1722 hertrou hy met Anna Catharina Cleef, die weduwee van Barend Gildenhuys. Dié huwelik word egter weer later ontbind. Deur sy tweede huwelik word Otto die besitter van die plaas Vergelegen . Hy is op 18.11.1743 oorlede. 

  31. Hy is in Nederland gebore en het in 1692 saam met sy moeder, Margaretha Coen, en twee broertjies na die Kaap gekom. Sy vader, Johannes Swart, was toe reeds ‘n vryburger te Stellenbosch . Reeds op 10.10.1714 ontvang Swart toestemming om sy vee aan die Sonderendrivier te laat wei, en in 1727 word Michiel Otto se veepos aan “de klijne Zwarte Rivier over de berg ” aan hom toegeken. Op 29.1.1719 tree hy in die huwelik met Zacharia Niemand. Hy is ongeveer in 1750 oorlede. 

  32. Jurgen Appel was die seun van Ferdinandus Appel en Levina Cloete. Hy is in 1694 aan die Kaap gebore. Uit sy huwelik met Eva Niemand is drie seuns gebore. Op 7.12.1725 ontvang hy toestemming om sy vee te laat wei “aan de Revier Zonder Eijnd op de plaats gent. de Esels Jagt “. 

  33. Die notule van die betrokke vergadering van die burgerkrygsraad kan gevind word in B.K.R.1,Notulen, 1718-1767, pp. 94-95. 

  34. In die monsterrol van vryburgers vir 1728 en 1729 verskyn die naam van Dirk Cors net na die name van Cors Hendriksz en sy wou, Anna Jansz. Waarskynlik was hy hulle seun. 

  35. Pieter Christiaan Behrens van Hamburg is in 1696 gebore. Hy was die seun van Hendrik Behrens en Catharina Bootman. In 1720 kom hy as soldaat na die Kaap, waar hy as smid diens doen. Op 8.6.1723 word hy ‘n vryburger. In Desember 1724 ontvang hy toestemming om na Drakenstein te verhuis, aangesien hy daar ‘n plaas gekoop het. Blykbaar het hy egter nie gegaan nie, want sy naam verskyn tot met sy dood nog in die monsterrolle van die Kaapse distrik. Nadat sy eerste wou, Cornelia Everdina Kraak, in 1725 oorlede is, tree hy op 17.2.1726 weer met Hermina Herwig van Amsterdam in die huwelik. Geen kinders is uit die huwelike gebore nie. 

  36. Abraham Lever van Amsterdam kom in 1719 as korporaal na die Kaap en word die volgende jaar aangestel as assistent. Op 18.4.1724 ontvang hy sy vrybrief. Hy is in 1723 met Margaretha Paasen getroud. 

  37. ‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede van die skepe Prattenburg , Oostrust , Huijs Assenburg en Jacoba bevorder is, is hieronder weggelaat. Sien C.24,Resolutiën, 1729-1730, pp. 173-175. 

  38. Hy was afkomstig van Poland en is in 1727 na Rio de la Goa gestuur om indigo te verbou. In 1729 verskyn sy naam as sersant in die monsterrol van Kompanjiesamptenare aan die Kaap. 

  39. Sien C.130,Bijlagen, 1729, pp. 427-428. 

  40. ‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede van die skepe Huijs Assenburg en Jacoba bevorder is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.24,Resolutiën, 1729-1730, pp. 182-184. 

  41. Die Politieke Raad het op 4 Augustus ook vergader. Daar het egter geen notule van die betrokke vergadering bewaar gebly nie. (Vgl. C.608,Origineel Dagregister, 1725-1730, pp. 673-674.) 

  42. Sien C.442,Inkomende Brieven, 1729-1730, pp. 307-315. 

  43. Hy het die Kaap verskeie kere as skipper besoek. Sy rapport en aanbevelings kan gevind word in C.130,Bijlagen, 1729, pp. 411-414. 

  44. In die H.K. staan ook “zaaijsoen”. 

  45. Dit is ‘n verskrywing vir die woord “mole”, wat seewering, golfbreker of seehoof beteken. 

  46. Jan de Heere was die seun van Guilliam de Heere en Levina Kluytboog. Hy is in 1684 in Middelburg gebore. Terwyl hy as skipper van die Herstelde Leeuw aan die Kaap vertoef het, is hy op 6.4.1721 met Cornelia Pithius, die dogter van Johannes Pithius en Cornelia Botma, getroud. Op 18.6.1723 het hy sy vrybrief in Batavia ontvang en op 9.5.1724 gee die Politieke Raad hom toestemming om hom as vryburger aan die Kaap te vestig. In 1730 het hy na Nederland teruggekeer. 

  47. Isaacq van Es van Utrecht kom in 1718 as matroos na die Kaap en word hier as kaarttekenaar in diens geneem. Hy tree op 10.8.1721 in die huwelik met Barbara Myburgh, en in 1725 word hy ‘n vryburger. Op 30.9.1727 word hy as bode van die weeskamer in diens geneem. 

  48. Mej. Miriam van den Berg van die Algemeen Rijksarchief, Den Haag, het die volgende inligting omtrent Van Keulen se kaartboek verstrek: Johannes van Keulen se kaartboek, wat in 1724 verskyn het, het ooreengestem met ‘n kontemporêre Engelse kaartboek van die Engelse kanaal en die Engelse hawens. Van Keulen se kaartboek het kaarte van die Noordsee , Engelse Kanaal , Engeland , Skotland , Ierland en die eilande bevat. Op 14.3.1729 het Here XVII besluit dat skepe voortaan, afgesien van die gewone seekaarte en die kaarte van skout-by-nag Middagten, ook nog Van Keulen se kaartboek moes saamneem. Aan die Kaap moes hierdie kaarte aan die Goewerneur afgegee word, en hy moes dit weer aan die retoerskepe oorhandig vir gebruik op die tuisvaart. 

  49. Sien C.515,Uitgaande Brieven, 1724-1725, pp. 647-673. 

  50. ‘n Ou vorm van die uitdrukking “met - en al”. 

  51. Die skepe Stabroek , Haarlem en Middenrak het op 3.7.1728 in Tafelbaai gestrand. Vgl. C.608,Origineel Dagregister, 1725-1730, pp. 470-473. 

  52. Thys Arendsz van Calandsoog se naam verskyn van 1729 tot 1732 as bootsmansmaat in die monsterrolle van Kompanjiesamptenare aan die Kaap. 

  53. Jan Andries Truter is in 1694 in Osterode gebore. Hy kom in 1722 as soldaat na die Kaap en is in 1723 tuinier. In 1726 word hy baastuinier. Hy trou op 7.3.1728 met Margaretha Hasewinkel. Nadat sy in 1732 oorlede is, hertrou hy nog gedurende dieselfde jaar met Maria Kuyperman. Truter tree in 1755 uit die diens en sterf op 19.11.1772 aan die Kaap. 

  54. ‘n Gedeelte waarin tekortkomende en bedorwe voorrade uit die skepe Prattenburg , Oostrust , Jacoba en Soetelingskerk as verliese afgeskryf is, is hieronder weggelaat. Die gedeelte wat weggelaat is, kan gevind word in C.24,Resolutiën, 1729-1730, pp. 203-207. Die oorspronklike memorie kan gevind word in C.292,Memoriën, 1726-1739, pp. 149-150. 

  55. ‘n Gedeelte waarin vier bemanningslede van die skip Patmos bevorder is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.24,Resolutiën, 1729-1730, p. 209. 

  56. Jean Niel (Nel) is in 1711 aan die Kaap gebore. Op 21.10.1731 tree hy met Sara Coetzee in die huwelik. Slegs een dogter is uit die huwelik gebore. Met sy dood in 1735 besit hy drie plase. Sy versoekskrif kan gevind word in C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 97-98. 

  57. Etienne Niel is in 1668 in Dauphine , Frankryk , gebore. Hy kom as soldaat na die Kaap, maar kry later sy ontslag en vestig hom as vryburger in Drakenstein , waar hy die plase La Dauphine en Bosjesmansfontein besit. Sy vrou, Marie Madeleine Marais, is in 1716 oorlede, en in 1721 vestig hy hom in die Kaap, waar hy in 1738 oorlede is. ‘n Versoekskrif waarin hy sy seun se versoek steun, kan gevind word in C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 93-94. 

  58. Hy was die seun van Steven Vermey en Aletta van Es. 

  59. Jan Hendrik Hop was die seun van Jan Hop en Anna Margaretha Helmers. Hy is in 1685 in Vilsen ( Hannover ) gebore. Hy was sedert 1711 as smid in diens van die Kompanjie en word in 1714 ‘n vryburger. Op 13.1.1715 trou hy met Hilletje Verschuur. 

  60. Hierdie resolusie is ook woordeliks opgeneem in die dagregister van 31.8.1729. Vgl. C.608,Origineel Dagregister, 1728-1730, p. 683. 

  61. Vgl. C.760,Memorie Boekje der Verpagtingen van ‘s Lands Inkomsten, 1717-1743, pp. 26-27. Vir die pagvoorwaardes sien C.671,Pacht Conditiën, 1727-1739, pp. 107-111, 115-121, 123-126, 127-132, 135-138 en 139-143. 

  62. Godlieb Christiaan Opperman was die seun van Johann August Opperman en Anna Maria Gill. Hy is in 1696 in Krossen aan die Oder gebore. Sy naam verskyn van 1725 as soldaat in die Kaapse monsterrolle. In 1727 is hy assistent op die sekretarie van die Raad van Justisie en die volgende jaar baas van die wadrywers. In 1729 trou hy met Maria Koster en word later gedurende dieselfde jaar ‘n vryburger. Hoewel hy in 1735 van die Politieke Raad toestemming versoek om met sy gesin na Nederland te gaan, bly hy nog tot met sy dood in 1737 aan die Kaap. 

  63. Johannes Zacharias Beck van Langensalza was die seun van Christoffel Sebastiaan Beck. Hy kom in 1715 as soldaat na die Kaap en word in 1719 as tapperskneg uitgehuur, totdat hy in 1722 ‘n vryburger word. Na die dood van sy eerste vrou, Elsje van As, hertrou hy op 31.10.1728 met Geertruyda Christina Blankenberg. 

  64. Johannes Heufke was die seun van David Heufke en is in 1669 in Hamburg gebore. Hy trou op 11.1.1699 met Aletta Botma en hertrou op 12.3.1724 met Barbara de Jongh van Utrecht . Sy is in 1735 oorlede en Heufke in 1739. 

  65. Melt van der Spuy van Rotterdam was die seun van Jacob van der Spuy en Cryntje van Leeuwen. Hy en sy vrou, Maria van der Poel, het ses seuns en twee dogters gehad. 

  66. Hans Jacob Conterman is in 1656 in Hadamar ( Hesse-Nassau ) gebore. Hy kom in 1693 as soldaat na die Kaap. Nadat hy op 27.3.1698 sy vrybrief ontvang het, vestig hy hom as landbouer en smid op Stellenbosch . Hy trou op 26.9.1700 met Anna Catharina Cleef. Sy is in 1719 oorlede en die volgende jaar trou hy weer met Maria Beyers. Conterman is in 1734 oorlede. 

  67. Godlieb Christiaan Opperman was die seun van Johann August Opperman en Anna Maria Gill. Hy is in 1696 in Krossen aan die Oder gebore. Sy naam verskyn van 1725 as soldaat in die Kaapse monsterrolle. In 1727 is hy assistent op die sekretarie van die Raad van Justisie en die volgende jaar baas van die wadrywers. In 1729 trou hy met Maria Koster en word later gedurende dieselfde jaar ‘n vryburger. Hoewel hy in 1735 van die Politieke Raad toestemming versoek om met sy gesin na Nederland te gaan, bly hy nog tot met sy dood in 1737 aan die Kaap. 

  68. Johannes Zacharias Beck van Langensalza was die seun van Christoffel Sebastiaan Beck. Hy kom in 1715 as soldaat na die Kaap en word in 1719 as tapperskneg uitgehuur, totdat hy in 1722 ‘n vryburger word. Na die dood van sy eerste vrou, Elsje van As, hertrou hy op 31.10.1728 met Geertruyda Christina Blankenberg. 

  69. Johannes Heufke was die seun van David Heufke en is in 1669 in Hamburg gebore. Hy trou op 11.1.1699 met Aletta Botma en hertrou op 12.3.1724 met Barbara de Jongh van Utrecht . Sy is in 1735 oorlede en Heufke in 1739. 

  70. Melt van der Spuy van Rotterdam was die seun van Jacob van der Spuy en Cryntje van Leeuwen. Hy en sy vrou, Maria van der Poel, het ses seuns en twee dogters gehad. 

  71. Hans Jacob Conterman is in 1656 in Hadamar ( Hesse-Nassau ) gebore. Hy kom in 1693 as soldaat na die Kaap. Nadat hy op 27.3.1698 sy vrybrief ontvang het, vestig hy hom as landbouer en smid op Stellenbosch . Hy trou op 26.9.1700 met Anna Catharina Cleef. Sy is in 1719 oorlede en die volgende jaar trou hy weer met Maria Beyers. Conterman is in 1734 oorlede. 

  72. Olof de Wet was die seun van Jacobus de Wet en Christina Bergh en is in 1699 aan die Kaap gebore. Hy tree in 1718 as soldaat by die Kompanjie in diens en word die volgende jaar aangestel as assistent. In 1723 word hy bevorder tot die rang van boekhouer. Hy tree op 8.5.1735 met Maria Segers in die huwelik. De Wet is in 1763 oorlede. 

  73. Die betrokke notule kan gevind word in B.K.R.1,Notulen, 1718-1767, p. 96. 

  74. Hendrik van Dyk was die seun van Joost Pietersz van Dyk en Catharina Verburgh. Hy is in 1699 aan die Kaap gebore en is op 31.12.1719 met Maria des Pré getroud. Van Dyk is in 1734 oorlede en sy vrou in 1744. 

  75. Willem van der Heyden was die seun van Pieter Jurgen van der Heyden en Maria van Aelwyk. Hy is in 1705 aan die Kaap gebore en is op 29.10.1730 met Helena Josina Esser getroud. Hulle het twee seuns en ‘n dogter gehad. Van der Heyden is in 1761 oorlede. 

  76. Sien C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, p. 105. 

  77. Jan Jacob Stokvliet (Stockfleth) is in 1687 in Hamburg gebore. Hy kom as soldaat na die Kaap en word in 1715 ‘n vryburger. In dieselfde jaar trou hy met Josina van Dam, die dogter van Abraham van Dam en Catharina Smit. Stokvliet is in 1729 oorlede en sy wou in 1732. 

  78. Hendrik Eversdyk van Amsterdam kom in 1716 as adelbors na die Kaap en word drie jaar later ‘n vryburger. Hy trou op 16.10.1718 met Engela Valk. In 1722 keer hy tydelik na Nederland terug, maar in 1727 is hy terug aan die Kaap en woon op die plaas Vredenburg . Sy versoekskrif kan gevind word in C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 101-102. 

  79. Met hierdie resolusie begin die kladnotule weer. Die kladnotule is in Ryk Tulbagh se handskrif. Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 249. 

  80. Sien C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 109-110. 

  81. In die H.K. verbeter na “bijtap”. 

  82. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 249.