Skip to content

C087 v1.20

C. 87, pp. 17-26.

Dingsdag den {17310227} 27e Februarij 1731, voormiddags.

Alle present.

Vermits men door het vertrek van de retourscheepen der eerste besending, de handen tegenwoordig eenigsints ruijm, de goederen met de hoekers de Snuffelaar en de Zeepost neevens de brigantijn Fijenoordt van de geabandonneerde post op Rio de la Goa aangebragt,1 ten naasten bij ontscheept en oversulx de gerequireerde vaartuijgen, coralen en andere snuijsterijen aan handen gekreegen heeft, soo wierd derhalven door den Edelen Heer Gouverneur voorgedraagen dat men als nu sijne gedagten eens met oplettentheijd dienden te laten gaan over de ordres door onse Heeren en Meesteren weegens het nader visiteeren van deese Africaansse oostcust en Terra de Natal gegeven, namentlijk wanneer ende ter welker tijd die expeditie best ende gevoeggelijkst met verwagting van een goed succes en menschelijker wijs sonder perijkel van de daartoe geemplojeert wordende manschap en vaartuijgen soude kunnen ondernoomen werden, waarom Sijn Edele ook, op dat men hierin te secuurder soude kunnen gaan, den equipagiemeester, Jacobus Möller, voor de vergaderinge hadde doen verschijnen, ten eijnde men hem sijne gedagten hier over soude kunnen afvraagen en hooren welken tijd na zeemans oordeel tot het doen van deese togt voor den meesten dienst der E. Compa. als de bequaamste dienden te worden uijtgekoosen; welken equipagiemeester daarop binnen geroepen en deese saak aan hem voorgestelt weesende, verclaarden hij van gevoelen te zijn dat men die expeditie niet wel eerder als in de maand van Augustus of September aanstaande soude kunnen doen voortgang neemen, ten aansien de maanden van Maart en April, die men nog maar alleen voor het ingaan van de quaade mousson voor handen is hebbende, veel te weijnig tijds uijtleeveren om iets van belang te doen of met vrugt te kunnen werkstellig maken, en dat vervolgens in de maanden van Maij, Junij en Julij de doorgaans regeerende N.West en westelijke winden op deese cust overal een lager wal en dus een al te gevaarelijk vaarwaater maaken om het daarop gaande te houden, veel minder dat men sig als dan digt onder het land soude derven begeeven om de gesteldheijd van het selve van nabij te ondersoeken, en waarom deese visitatie synes oordeels, gelijk als booven gesegt is, in de maanden van Augustus of September best en gevoegelijxt sal kunnen geschieden, wanneer het quaade weer meest is gepasseert en de Z.Ote. winden voor eerst nog niet al te sterk doortasten, dewelke als sijnde aflandig, wel soo gevaarelijk op deese cust niet zijn, maar andersints meede seer veel beletselen in het bevaaren en visiteeren van deselve souden kunnen komen toe te brengen, bij aldien men die togt weederom later als in Augustus of September quam bij de hand te vatten; over welk een en ander met aandagt gedelibereert en bovensdien bij resumptie der journalen die hier ter secretarije berusten, gebleeken sijnde dat alle togten die bevoorens in de laatste jaaren van hier langs de oostcust na Terra de Natal enz. sijn gedaan, in October of November eerst sijn begonnen en doorgaans in Februarij en Maart geeijndigt, behalven de laatste van het galjood de Postlooper in den jare 1714, die sig tot den 11e Maij heeft uijtgestrekt, en dat de geene die in voorige tijden vroeger sijn ondernoomen, altijd vrugteloos sijn koomen uijt te vallen, gelijk onder anderen het fluijtje de Vliegende Swaan , dat den 18e Junij 1672 van hier vertrocken en den 2e September van dat selfde jaar gereverteert is,2 niets ter weereld heeft kunnen uijtregten, maar ter contrarie vermits het schip door storm op storm te hebben moeten verduuren, schier uijt malkanderen gearbeijt was, werks genoeg gehad heeft om het weederom ter deeser rheede aan te brengen; Soo is gevolgelijk, als met ‘s Comps. meesten dienst en interest overeenkoomende, goedgevonden en vastgestelt dat men de voorhanden sijnde visitatie dewelke op het bevel onser Heeren en Meesteren van deese cust te geschieden staat, tot in de maand van Augustus of September tot voorkooming van verlies van volk en vaartuijgen sal uijtgestelt laaten. Sullende inmiddels alles worden vervaardigt wat daartoe noodig word gevonden, gelijk ook door den equipagiemeester Möller sal moeten worden overlegt en opgegeven of tot het doen van deese togt behalven de hoekers of brigantijns die men daartoe staat te gebruijken, nog een of meer minder vaartuijgen om de rivieren die men ontdecken mogt, in te loopen, en die hier kunnen worden opgemaakt, sullen vereijscht werden, op dat men deselve ondertusschen almeede in gereedheijdt sal kunnen doen brengen.

Vorders is op het gedaane instantelijk versoek van den luijtenant, Jan David Fijerabent, uijt consideratie sijner seer hooge jaaren en langduurigen dienst, goedtgevonden dat denselven sal werden gegagieert met tien Rijxds. ter maand aan hem toe te leggen, in conformiteijt van het gereguleerde ten dien subjecte bij de memorie door den Edelen Heer Commissaris, Cornelis Jan Simons,3 onder den 19e April 1708 voor dit Gouvernement nagelaaten.4

Sijnde wijders noodig geoordeelt en uijt dien hoofde vastgestelt geworden dat de papieren betreffende de proceduuren teegens den geweesen gesaghebber van de brigantijn Fijenoord , Hendrik Goutsberg, op Rio de la Goa gehouden, door den het fiscaals ampt nogpro interimwaarneemenden opperkoopman en secunde, de Heer Adriaan van Kervel, neevens twee gecommitteerde leeden uijt deesen Raad sullen werden nagesien, ten eijnde men na verrigting van dien hieromtrent verders soodanig sal kunnen handelen als na bevinding van saaken met de billijkheijd en het regt sal worden bevonden over een te koomen.

En is laastelijk geleesen seeker versoekschrift door den capiteijn van het Deens retourschip de Koningin Anna Sophia , Pieter Grieb, in de volgende bewoording overgegeven:5

Aan den Wel Edelen Gestr. Heer Jan de la Fontaine - - - beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘Wel Edele Gestrenge Heer en E. Agtb. Heeren,’

‘Geeft met verschuldigt respect te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. dienstvaardigen dienaer, Pieter Grieb, voor capiteijn op het aanweesend Deens retourschip d’ Koningin Anna Sophia bescheijden, hoe dat op desselfs herwaarts reijse van Trancquebaar 6 aan deese zijde of 8 mijlen Z.B. de linie door sijn onderhebbenden bodem is ontdekt geworden een kleijn Moors vaartuijg met vijftien Mooren, welk vaartuijg door swaare storm van de kust tot soo ver in zee gedreeven sijnde, aldaar in een seer erbarmelijke staat lag te drijven, soodanig dat de daarop sijnde menschen sig selven niet meer konden redden, mitsgaders van honger en dorst bij na souden hebben moeten sterven, ‘t welk den ondergeteekenden heeft doen resolveeren omme dat vaartuijg op te visschen en die 15 Mooren in sijn schip over te neemen; ende gemerkt den suppliant teegenswoordig met die menschen op sijn bodem seer belemmert en verleegen is, soo neemt hij derhalven de vrijheijd sig te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met demoedig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn van aan hem te permitteeren om de gem. Mooren alhier aan wal te moogen brengen, ten eijnde bij deese of geene ingeseetenen ter deeser plaatse soo lang te verblijven en voor de kost te werken tot dat ër een Deens uijtkomend schip alhier komt aan te landen, omme als dan daarmeede weeder naar Trancquebaar en vervolgens van daar naar haarlieder plaats te kunnen werden overgebragt.’

‘(Onderstond) ‘t Welk doende etc. (Was geteekent) P. Grlb.’

Waarover geraadpleegt sijnde, verstaan is dat het daarbij gedaane versoek sal werden geaccordeert, mits dat gemelten capiteijn sig behoorelijk verbind en tot genoegen verseekering komt te geeven dat deese Mooren door het eerst hier arriveerende uijtkomend Deens schip weederom sullen worden meede genoomen.

Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorschreeve.7

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 28-43.

Woensdag den {17310228} 28e Februarij 1731, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Wierd door den Edelen Heer Gouverneur weegens het quaad onthaal dat door den burger Godlieb Christiaan Opperman den Heer fiscaal en gecommitteerdens gisteren op desselfs plaats, gemeenelijk de Brouwerij genaamt, is aangedaan, het volgende verbaal ter vergaderinge geproduceert:8

Maandag den 27e Februarij 1731.

‘Praesent den Heer Adriaan van Kervel, als nog waarneemende het fiscaals ampt alhier, mitsgrs. d’ E.Es. Johannes Thobias Rhenius en Paulus Artoijs.’

‘Deesen nademiddag omtrent een uur is den Heer Adriaan van Kervel, als nog waarneemende ‘t fiscaals ampt alhier, met de bovengen. leeden, mij ondergesz secretaris en den oppermeester deeses Gouvernements, Jan van Schoor,9 op ordre en met communicatie van den Wel Edelen Gestrengen Heer Gouverneur, Jan de la Fontaine, hier vandaan gereeden naar de plaats van den burger Godlieb Christiaan Opperman omtrent ‘t Nieuwe Land geleegen, om aldaar te visiteeren ‘t doode lichaam van een slaave jonge van hem Opperman, die hij volgens rapport soude hebben om ‘t leeven gebragt, en op die plaatse een weijnig over twee uuren gekomen sijnde, Soo is ons in ‘t uijtgaan van de coets op een brusque en fiere wijse te gemoet gecoomen denselven Opperman, dewelke toen eenigsints beschonken was en sig naauwelijx verwaardigde de hoed voor ons af te neemen, naar ons egter eeventjes gegroet te hebben, soo seijde hem den Heer fiscaal: =Monsr. Opperman, gij hebt mij van de morgen permissie laaten vragen om een jonge te moogen begraaven, maar ik heb sulx niet kunnen toestaan sonder die jonge alvoorens te hebben besigtigt, en daarom ben ik hier gekoomen met gecommitteerdens uijt den Raad van Justitie,= vraagende Sijn Edele vervolgens waar ‘t doode lichaam lag, daar hij Opperman op antwoorde: =die jonge leijd in de combuijs, hij heeft sig gisteren uijt mismoedigheijd om dat hebben wilde (tot een straffe dat gedrost had) dat hij een waage rad op de plaats op en neer op de schoudere soude omdragen, sig selven verhangen, naar dat sig bevoorens over al op syn lyf geque[t]st had,= en terwijl dat ‘t dood lichaam uijt de combuijs gehaald en op een op de plaats staande tafel neergelegt wierd, seijde den Heer fiscaal tegens hem Opperman: =Gij hebt mij wel laaten vragen of die jonge mogte begraven werden, dog gij hebt mij niet laaten weeten dat hij dus om ‘t leeven was gecoomen=; antwoordende hij Opperman daarop: = ‘t Is waar, mijn Heer, dat hadde ik moeten doen, maar ik heb ër niet om gedagt=; werdende vervolgens ‘t doode lichaam door den oppermeester deeses Gouvernements, Jan van Schoor, in ons bijweesen gevisiteerd, onder ‘t welke den meergem. Opperman weederom seijde dat die slaaf sig verhangen had, en den Heer fiscaal hem Opperman afgevraagt hebbende naar de plaats waar die jonge sig verhangen had, soo vroeg hij Opperman aan een sijner slaaven die bij ons stond waar die jonge sig had verhangen, daar dien slaaf op antwoorde: Sinjeur, die jonge had sig nog niet verhangen; voortvarende hij Opperman egter met te seggen dat die jonge sig verdaan had en dat hij deselve in de combuijs bij ‘t vuur had laaten brengen en brandende hout onder de neus gehouden had om te sien of ër nog leeven in was, dog alle die onnoosele uijtvlugten tot de saak waartoe w’ gekoomen waaren niet dienende, soo seijde den Heer fiscaal in beleefde termen teegens hem Opperman dat hij dat dood lichaam naar de Caab soude laaten brengen, sijnde hij Opperman soo arrogant van daarop te derven vragen tot wiens costen ‘t weesen soude, seggende verders: Ik heb geen wagen ofte beesten thuijs; daar den Heer fiscaal hem op een sagte wijse te gemoet voerde dat sulx naderhand wel soude werden gevonden, alle ‘t welke den voorn. Opperman niet te vreede konde stellen, gaende hij in sijne oneerbiedige behandeling, sonder eens de hoed af te neemen, geduurende voort, sulx dat den eersten ondergeteekende om een eijnd van die saak te maaken, teegens de Heer fiscaal seijde: Meijn Heer, wees soo goed van den geweldiger en caffers hier te laaten koomen; welke woorden den meergem. Godlieb Christiaan Opperman, die seekerlijk een knagende consientie hebben moet, soo toornig maakten, dat hij sonder te denken dat de caffers niet om hem geroepen wierden, maar wel om eenige jongens van de plaats die tot ‘t geeven van verclaaringen wegens de moord van die jonge Dam wierden vereijscht, te neemen, aanstonts ons de rugge keerde en naar huijs gaande in euvelmoed seijde: =Dan sal ik mijn eijgen regt gebruijken=; waardoor w’ agterdogt kreegen of denselve niet wel eenig quaad voorneemen in ‘t hoofd mogte hebben, gelijk ‘t ook tot onse overgroote verwondering en ontsteltenis haast bleek, want w’ sagen hem Opperman immediaat daarop met gedekten hoofde voor een kleijn smal venster van een camertje, haar uijtsigt op de plaats hebbende, staan, leunende met een hand op de vensterbank, houdende de andere hand naar omlaag, sulx dat w’ niet konden sien wat dat hij in deselve had, alhoewel wij vastelijk gelooven dat hij een pistool ofte ander geweer in had, siende hij Opperman er seer verwildert en grammoedig uijt, den Heer fiscaal met ons al te samen sig voor en bij dat venstertje vervoegt hebbende, soo vroeg hem Sijn E. af wat voor reeden hij had om met de justitie soodanig te handelen en sig op te sluijten in dat camertje, ‘t welk tot syns Oppermans schelms oogmerk meer als al te bequaam was, als sijnde seer kleijn en maar met een venster voorsien daar een mensch naauwelijx kon voorstaan ofte op leunen, en van binnen toegedaan, soo gaf hij Opperman met veel dreijgende woorden soo veel als te kennen dat hij uijt ‘t seggen van den eersten ondergeteekende begreepen hebbende dat men hem gevangen woude neemen, hij sig in staad gesteld had om ‘t te beletten, voegende nog daarbij dat hij een suyvere consientie en niets tot syne last had, dat men met hemab executione10 woude beginnen daar soo den Heer fiscaal iets tegens hem had, Sijn E. hem voor den Raad konde dagvaarden, daar hij sig wel verantwoorden soude, laatende vervolgens uijt syne mond vallen nog veele niet mindere disrespectueuse als tumult[u]euse en dreigende woorden, sonder eens te willen luijsteren naar ‘t seggen van den Heer fiscaal, die hem verseekerde dat w’ daar niet gekoomen waaren om hem te apprehendeeren ofte ‘t minste leed aan te doen, maar alleenig om ‘t doode lichaam van sijn slaaf te laaten besigtigen en vervolgens meede te neemen de slaaven die tot ‘t geeven der getuijgenis van waarheijd noodig soude weesen; den voorn. Godlieb Christiaen Opperman in ‘t vervolg een weijnig agter uijt geweeken sijnde, sagen w’ aan weerskanten van dat vernstertje een geweer, mitsgrs. op een veldkooij op sijde staande, nog een kort geweer, en voorts in dat camertje aan een rak nog meer geweeren; den eersten ondergesz gesien hebbende de stout en gantsch dreijgend postuur waarinne hij meergen. Opperman sig tegens ons gestelt had, kon niet nalaten van hem Opperman diesweegens met scherpe woorden en dreijgementen te bejegenen, dog in steede dat sulx dien verwoeden mensch tot inkeer soude doen koomen, wierd hij daar en teegen soo boos dat hij met de hoed diep in het hooft getrocken, in sijne voorige postuur op meergem. venstertje is gaan leggen, sig soo met woorden als gelaat schrap teegens den eersten ondergeschreevene aanstellende, laatende sig onder anderen op dusdanige wijse hooren: =Ik wil gaarne uijt de weereld weesen, mijn Heer Rhenius, kan je mij daar aan helpen, ik bid u doet het, gij sult mijn plaijsier doen, ik wensch soo diep onder de grond begraaven te wesen als ik ër boven op ben=; geevende hij Opperman soo met woorden als gelaet genoegsaem te kennen dat een gantsch quaad voorneemen voor had en dat hij maar naar gelegentheijd wagte om ‘t werkstellig te setten, sulx dat w’ in de grootste vreese des weerelts zijn geweest dat denselven Opperman aan ijmand van ons een ongeluk mogte begaan; eijndelijk naar dat nog veel woorden over en weer gewisselt waaren, sijn w’ ondergesz, siende dat de reeden bij hem Opperman geen plaats had en ook bedugt sijnde voor onheijl, te meer dewijl onder dies een slaave jonge ons was koomen waarschouwen dat ‘t dogtertje van hem Opperman hem had gesegt dat haare vader sijn geweer geladen had, van voor dat venstertje op de hoek van ‘t huijs gaan staan, alwaar denselven Opperman eenigen tijd daaraen op bekoomene verseekering dat hem geen leed soude geschieden, ons is koomen vinden, sonder nogtans van sijne dreijgend en woest gelaat iets te hebben verlooren, bitterlijk klagende dat hem door een ijder afbreuk gedaan wierd, seggende dat sijne huijskruijs ook had, den Heer fiscaal hem Opperman daarop afgevraagd hebbende wie ofte wat hem in de weg stond en wat ‘t voor menschen waren die hem vervolgden, antwoorde hij Opperman dat sulx daar ter plaatse niet konde seggen, maar dat hij in de eerste vergadering van Politie soude komen om ‘t daar te seggen, gelijk ook om sijne verlossing naar ‘t vaderland te versoeken, en voorts het woord aan den Heer fiscaal addresseerende, soo seijde hij Opperman teegens denselven: =Ik hoop niet, mijn Heer, dat gij mijn versoek sult teegenspreken, want ik soude ‘t op mijn ziel en consientie neemen=; ten laasten sijn w’ van die plaats weggereeden, geevende bij ons aankomst aan de Caab aan den Wel Edelen Gestr. Heer Gouverneur, Jan de la Fontaine, van deese onse ontmoetinge kennis.’

‘(Onderstond) Cabo de Goede Hoop, datum als vooren. (Was geteekent) J. T. Rhenius, P. Artoijs. (Lager) Mij present, (geteekent) J. de Grandpreez,11 secretaris.’

Voegende Sijn Edele wijders hier bij dat soo dra hem gisteren agtermiddag van deese buijtenspoorige handeling door gemelten fiscaal en gecommitteerdens kennis gegeven was, ten eersten een sergeant met eenige manschap na buijten hadde gesonden om het regt der justitie te doen handhaven en gemelten Opperman herwaarts op te brengen, dog dat in plaats van Sijn Edelens ordre gehoorsaamd te sien, huijden morgen den onderstaanden brief van denselven hadde ontfangen:12

‘Edel Heer Gouverneur,’

‘Bij ‘t voorval van ‘t hangen ende quaade behandelinge aan sig selfs van een drosser van mijn, is gisteren mijn dat malheur overgekoomen dat als de Heer capitain, meede gecommitteerde weesende, sig seer furieus teegens mijn bij alle verantwoordingen g’toont, ja ook so met caffers ende geweldigers gedreijgt aan te doen, teegens dewelke prostitutien ik mijn g’resolveert te setten, wel weetende dat se daaromme van Uwel Edelen niet gesonden omme op mijn eijgen werf mijn te prostitueeren, edog daar deese zaake van de Heer capitain so veer13 g’pousseert en word dat teegens mijn meer als tegens een landverraader g’ageert en word; soo moet ik mijn geforceert sien bij UE. Wel Edelen needrighs te versoeken dat mijn ditte,14 om alle onheijl verders te eviteeren, mag gratieuselijk toegestemt en worden, te weeten eensalvum conductum,15 daarmeede ik ook de regte mag genieten die ër soo sancte tot voordeel van de gedrukte ingestelt zijn, ik hebbe niet gedaan dat se op mijnab ex[e]cutione(eene manier teegens alle regten) soeken te ageeren, maar die men te trappen meent kan men bij sulke occasie altijd doen, dog ik neeme mijnrefugium16 tot Uwel Edelen en tot de regten ende wetten die in deese landen voor de g’affligeerde17 ten besten g’stelt zijn, en dat die vrijheijd mijn niet mag besneeden worden, omme secuur mij te verantwoorden, sonder bewaaringe van soo veele militaires, ik g’trooste mijn van in dit cas gunstelijk verhoord te worden.’

’- - - (Was geteekent) G. C. Opperman. (In margine) Raptim den 27e Februarij 1731.’

En dewijl ër nu aan de eene sijde niets gemackelijker is als dien man met de middelen die men aan handen heeft te gebruijken, te doen gehoorsamen en hem wanneer hij sig gewapender hand tegens de justitie en de beveelen sijner overrigheijd18 soude willen opposeeren, het zij levendig of dood te overweldigen, Soo is egter aan de andere kant weederom te dugten dat deese onderneeming na de omstandigheijd waarin sig de saaken bevinden (hij met het bij hem sijnde geweer verders den desperaten speelende) gelijk dat vermits sijn quaadaardig naturel, waarvan men al meer exempelen heeft gehad, niet gantsch buijten waarschijnelijkheijd is het leeven aan een of meer menschen wel soude kunnen koomen te kosten; om welke onheijlen voor te koomen, den Edelen Heer Gouverneur dan ook in overweeging geliefden te geeven of het niet best soude zijn dat men voor eerst eens probeerende om gemelten Opperman met een sagt lyntje, gelyk men segt, hier te krijgen, aan hem in antwoord van synen brief liet toekomen dat Sijn Edele de voorseijde manschap eenelijk na buijten hadde gesonden op dat hij onder derselver geleijde herwaarts soude kunnen opkoomen, en dat hem nogmaals gerecommandeert wierd sulx werkstellig te maaken, ten eijnde men bij nalatigheijd van dien niet genoodsaakt mogt werden andere mesures te nemen, sijne ongehoorsaamheijd waardig en die bij gevolg niet aangenaam aan hem souden sijn kunnen, met verseekering dat hem andersints geen het minste nadeel, maar ter contrarie in allen deele regt sal worden gedaan, gelijk na de gestatueerde wetten en gewoontens gebruijkelijk is, waarover gedelibereert sijnde, Soo is sulx eenpariglijk geamplecteert en derhalven agtervolgens het voorstel van den Edelen Heer Gouverneurin diervoegen19 vastgestelt geworden.20

Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorschreeve.21

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 44-49.

Donderdag den {17310308} 8e Maart 1731, voormiddags.

Alle present.

Bij resumptie der brieven huijden morgen uijt de Saldanhabaaij ontfangen,22 gebleeken sijnde dat het Ceijlons retourschip Gaasperdam , na bevoorens twee ankers en touwen, het eene agter den Leeuwencop en het andere onder het Robben Eijland verlooren te hebben, volgens het ter needer gestelde bij dat schrijvens met vrij slegt geconstitueert volk en omtrent sestig sieken op den 4e deeser maand aldaar was komen binnen te vallen; Soo is, op het daarbij gedaane versoek der overheeden van dien bodem, tot bekooming van ververssing, ankers en touwen en wijders om direct van daar na het vaderland te moogen vertrecken, voor den meesten dienst der E. Compa. goedgevonden en verstaan dat men den hoeker de Zeepost aanstonts sal vervaardigen en met denselven tot verquicking voor het volk derwaarts afsenden drie mudden erweeten, drie dos. gort en drie mudden boonen, neevens tien leggers met drinkwaater en een goede partij groente en versche brooden, gelijk ook een swaar anker, de swaare touwen niet gesonden kunnende werden vermits men sig daarvan, van soodanigen soort als voor een schip van dit charter werden vereijscht, ten eenemaal onvoorsien vind, sijnde het swaarste dat men hier in voorraad heeft maar van 17 duijm, dog ten opsigte van haarlieder versoek om van daar na het Patria te moogen reijsvorderen, ten aansien sulx slegts in ‘t ruwe is ten needer gestelt, sonder dat sij daar beneevens eens om drinkwater (dat ginder egter niet gevonden word) of eenige andere benoodigtheeden voor de rheijs komen te versoeken, veel minder kennis geeven hoedanig de voorgewende leckasie die sig volgens haar schrijvens aan dien bodem komt te bevinden, best soude te verhelpen sijn, dat om deesen wildsang kort te doen ophouden, aan haarlieden op het ernstigste sal worden geordonneert geen de minste gelegentheijd of tijd te versuijmen om herwaarts op te koomen, ten eijnde men die kiel alhier naar behooren van alle noodwendigheeden versorgen en in geselschap der overige retourscheepen na het vaderland sal kunnen laten voortgaan;23 sullende egter of het saake was dat in dit saaijsoen24 des jaars ter oorsaak van geduurige tegenwinden deese ordre nog soo spoedig als men wel wenscht niet soude kunnen agtervolgd werden, den in de Saldanhabaaij posthoudende corporaal, Pieter Steenmets,25 met eenen werden aangeschreeven dat hij bij langer vertoef van het schip Gaasperdam ginder weeklijx twaalf stux levendige schapen aan het selve sal hebben bij te setten, en verders alle behulpsaamheeden daaraan bewijsen die van dienst en noodsaakelijkheijdt sullen worden gevonden.26

Waarna geleesen is seekere missive door den landdrost, Pieter Lourensz, en heemraaden neevens den burger chrijgsraad van Stellenbosch en Drakensteijn onder den 6e der presente maand Maart aan deese Regeering geschreeven,27 over welkers inhoude gedelibereerd sijnde, goedgevonden is dat den luijtenant der Stellenbosche voetcompagnie, Jan Cloeten, volgens sijn gedane supplicatie van die bedieninge sal werden ontslagen en weederom daartoe aangestelt den luijtenand der voetcompagn[ie] van Drakensteijn , Jan Bastiaansz, en waar en boven men sig ook heeft laten welgevallen dat den vaandrig van de Stellenbossche compagnie, Johannes Groenewald, den dienst als luijtenand, en die van de Drakensteijnsse , Jan Christoffel Schabort, als cornet onder de nieuwelijx opgeregte compagnie dragonders van den capiteijn, Andries Grove, sullen waarneemen, tot welken respective qualiteijten sijlieden dan ook bij deesen worden gevordert, en weeder tot vaandrig onder de Stellenbosche voetcompagnie aangestelt den heemraad, Willem Pas, in verwagting dat sij deese haar aanbetrouwde diensten met ijver en reputatie sullen behartigen.

Vervolgens is op het ingediende versoekschrift van den burger vaandrig, Melt van der Spuij,28 aan hem geaccordeert om desselfs zoontje, genaamt Pieter van der Spuij,29 oud omtrent negen jaren, onder betaling van het daartoe staande transport en costgeld voor ‘t logemend in de cajuijd, met een der aanweesende retourscheepen na het vaderland te mogen oversenden.30


Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorschreeve.31

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH, Rt. en secrets.

C. 87, pp. 50-63.

Dingsdag den {17310313} 13e Maart 1731, voormiddags.

Alle present.

Het seer geeerd aanschrijvens van Haar Wel Edele Hoog Agtbe. de Heeren Seventhienen, in dato den 15e September des voorleeden jaars,32 door den Edelen Heer Gouverneur ter vergaderinge geproduceert, met aandagt geleesen ende geresumeert sijnde, is van noodsaakelijkheijd geoordeelt en voor den meesten dienst der E. Compa. goedgevonden dat het volgende in alle onderdanigheijd op de daarbij vervatte saken sal werden gerescribeert: dat het ons seer verheugd heeft dat Haar Wel Edele Hoog Agtbe. sig met de gedane verandwoording weegens het anker van den Engelsschen capiteijn Westerbane, dat men aan hem in den jaare 1723 alhier heeft laaten volgen, volkomen voldaan hebben gelieven te houden,33 en wijders dat met het oeffenen deeser coloniers in den wapenhandel met allen i[j]ver word voortgevaren; dat het nieuwe houthok, dienende tot het bergen der vaderlandsche houtwaaren, agtervolgens het genoteerde bij onsen brief van den 24e Januarij d’ anno passo.34 volkomen opgemaekt sijnde, al een geruijmen tijd ten selven eijnde met veel nuttigheijd is gebruijkt geworden, en dat ook met het vernieuwen en vergrooten van de slaven logie, ingevolge de gunstig verleende qualificatie van Haar Wel Edele Hoog Agtbe. sal werden voortgevaren soo dra het ander volhandige werk dat men hier nog is hebbende, principaal den opbouw van het nieuwe equipagie maguasijn met dies dependentien, welkers voltimmering tegenwoordig wacker word voortgeset, een weijnig uijt de handen en klaar sal zijn geraakt; maar aangaende het zaaijen van blaauwe tarw, dat deselve, als zijnde tot Batavia niet seer gewilt, bij den jongst van daar gedanen eijsch van Haar Wel Edele Groot Agtbe. de Heeren der Hooge Indiaasse Regeering weederom is afgeschreeven, weshalven van het aanwinnen van dat graan, het welk niet seer durabel, en wanneer het eenigen tijd leggen moet, dit gebrek onderhavig is dat het in sig selven verteert of komt te verderven, sal moeten werden afgesien voor soo veel als men deese tarw niet tot eijgen consumptie in dit Gouvernement sal kunnen verorberen; en wat betreft de voorgenomen expeditie na Terra de Natal , dat men die om sodanige reedenen als bij onse resolutie van den 27e der jongst gepasseerde maand Februarij sijn ter needer gesteld, niet eerder als in de maanden van Augustus of September aanstaande ter uijtvoeringe sal kunnen doen brengen.

Dat men Haar Wel Edele Hoog Agtbe. verders in alle ootmoed bedankt wegens de verleende approbatie op de gedane aanstellingen van den sergeant, Rudolph Sigfried Alman, nevens den stalmeester, Johannes van Baarsenburg, tot vaandrigs deeses Casteels, als meede van den secretaris van Stellenbosch en Drakensteijn , Pieter Lourensz, tot landdrost, en dat ten aansien wij op het gedane versoek van den luijtenand, Jan David Fijerabent, genoodsaekt sijn geweest hem uijt consideratie sijner seer hooge jaaren volgens resolutie van den 27e Februarij bovengemeld, met 10 Rds. ter maand te gagie[e]ren, de luijtenants plaats daardoor ten deesen Casteele weeder is komen te vaceeren, Haar Wel Edele Hoog Agtbe. de twee oudste vaandrigs, Evert Walraven Cochius35 en Rudolph Sigfried Alman, daartoe worden voorgedragen, met eerbiedig versoek dat Haar Wel Edele Hoog Agtbe. tot luijtenant gelieven te verkiesen den geenen die van deese twee behaaggelijk[sic]sal voorkomen. Dat Haar Wel Edele Hoog Agtbe. in selver voegen uijt name van den predicant, Henricus Beck, in alle onderdanigheijd worden bedankt voor de genereusiteijd omtrent sijn persoon gebruijkt, met hem behoudens sijn gagie tot emeritus te verklaren, sullende door gemelten predicant Beck den dienst na vermoogen worden waargenomen tot ër tijd dat Haar Wel Edele Hoog Agtbe. gelegentheijd sullen gekreegen hebben om andere leeraren uijt het vaderland herwaerts te senden, inmiddels dat men het costgeld en verdere emolumenten van Sijn Eerw. met het eijnde van deese maand volgens het gebruijk in diergelijke gevallen sal doen inhouden en stille staan.

Dog belangende de bedorven tabak waarover van hier aan Haar Wel Edele Hoog Agtbe. is geschreeven, dat ofschoon daaronder veel slegt goed geweest is, den grootsten ophef egter daarvan in den beginne door wijlen den Gouverneur Noodt is gemaakt om den tegenwoordigen Gouverneur De la Fontaine, doenmaals hooftadministrateur en te vooren gesaghebber geweest, sijnde gelijk hij ook op verscheijde andere wijsen getragt heeft te doen, daarmeede een kladde aan te wrijven, als of denselven door het laten toestaan der cassen geen genoegsame sorg voor ‘s Comps. goederen die sig in de pakhuijsen quamen te bevinden, gedragen hadde, sonder het welke het niet geheel buijten apparentie soude geweest zijn dat men deselve tabak door den tijd voor het grootste gedeelte nog wel aan den man soude hebben kunnen helpen, soo als nu van de overgebleevene quantiteijd, die warelijk ook niet van de beste soort, maar doenmaals evenwel als beter dan de andere voor goedgekeurt is geweest, seedert ulto. Maart des voorleeden jaars ruijm dertien duijsend ponden uijt ‘s Comps. pakhuijs voor contant sijn verkogt geworden, invoegen men tegenwoordig niet meer dan ruijm tien duijsend ponden tabak alhier restant is hebbende, en waarom aan Haar Wel Edele Hoog Agtbe. met eerbiedt sal worden voorgedragen of het haar soude kunnen behagen ons weederom een parthij van 10, 20 â 25 duijsent ponden tabacq te laaten toekoomen, dewelke men egter, dewijl dit alleen voorstellenderwijs gedaan word, niet op onsen afgaanden eijsch sal plaatsen, maar eenelijk bij de brieven aanhalen, met bijvoeging indien Haar Wel Edele Hoog Agtbe. hier toe mogten koomen te besluijten, dat als dan aan de leveranciers wel mag werden gewaarschouwdt dat sij den tabacq niet al te sterck saussen, vermits uijt hoofde van het broeijen in de warme ruijmen der scheepen daardoor andersints word veroorsaakt dat de buijttenste strengen van de rollen alleen goedbijvende, de binnenste of verrotten, of wanneer de saus al te schielijk opdroogd, tot stof komen te vergruijsen, gelijk de ondervinding ons dat ten opsigte van de voorgaende niet dan al te veel geleerd heeft, voornamentlijk dewijl men om aan de ordres van den Gouverneur Noodt te voldoen, al de hier zijnde cassen met tabak tot notoire schaade voor de E. Compa. te gelijk heeft moeten openen, sorteeren en proeven, het geen men Haar Wel Edele Hoog Agtbe. met het vereijschte respect kan versekeren dat warelijk door expres daartoe gestelt geweest sijnde gecommitteerdens met soo veel accuratesse als dit lastig[e] werk heeft willen toelaaten, is verrigt, sonder dat door deselve of den pakhuijsmeester eenig het minste bedrog of nalatigheijd daar omtrent is gepleegd geworden, gelijk sij thans nog bereid zijn haare daarvan onder presentatie van eede verleende verclaring nader, des gerequireerd werdende, met solemnelen eede te bevestigen, dog het welk in dit warm climaat niet anders als schade, verderf en ongelijk meer indrooging aan dat kruijd, dan wanneer de cassen na mate van den vertier, soo als dit te vooren altijd met veel nut gepractiseert en waarvan het tegendeel considerabel nadeelig voor de E. Compa. is, waren geopent, heeft moeten toebrengen; synde het wel een waarheijd dat als men den tabak op de door ons soo even voorgestelde wijs in het vaderland saust en behandelt, dit voor de leveranciers ten opsigte van de swaarte van het gewigt wel soo voordeelig niet sal uijtkomen, maar men twijffelt daar en tegens weederom niet of deese schade sal door een ruijmer vertier voor haar rijkelijk kunnen werden goedgemaakt, door dien deselve veel beter voor het verderf sal kunnen geconserveert blijven en bij gevolg eerder gedebiteert werden, waartoe alle moogelijke naarstigheijd sal worden aangewend dat deselve soo dra doenelijk ten meesten voordeele der E. Compa. mag werden aen de man geholpen, sonder dat men de schade die andersints uijt het verderf van den tabak moet volgen, als dan ook sal onderhavig sijn, sullende men voor het overige meede met afzijn na verschuldigden pligt sorge te dragen dat met de goederen die ons door de gunstige beschicking van Haar Wel Edele Hoog Agtbe. uijt het Patria sullen worden toegesonden, bij het openen en visiteeren van deselve met de vereijschte omsigtigheijd en trouwe sal werden te werk gegaen, mitsgrs. dat men van de gebreeken die daaraan souden mogen werden gevonden, altijd een opregt en met de waarheijd ten vollen overeenkoomende berigt aan Haar Wel Edele Hoog Agtbe. sal geeven.

Dat wijders ook bij ontfangst der boute[i]lles die uijt het vaderland herwaarts staan te koomen, niet sal worden gemancqueert om die met de gerequireerde roode en witte Constantia wijnen van den burger Jan Colijn36 gevult, wederom te rug te senden; en dat bovendien de gegevene ordres rakende de weeduwe van Hendrik van der Voort, Anna Geertruijd Clement, bij aldien sij hier mogt komen te verschijnen, in alle onderdanigheijd sullen werden opgevolgd.

Voorts is ten versoeke van de officieren der Caabse burgerij goedgevonden dat aan haarlieden tot het doen der excercitie37 om haare onderhorige manschap naar behooren bij continuatie in den wapenhandel te kunnen doen oeffenen, drie hondert ponden buskruijt nevens drie hondert ps. snaphaansteenen sullen werden verstreckt.

Even gelijk ook op de gedane supplicatie van den door indispositie in den voorleedenen jaare met stilstand van gagie hier verblevenen schipper van het schip ‘t Casteel van Woerden , Adriaen van den Berg, aan hem geaccordeert is om met het aanweesend schip Commerrust na het vaderland te mogen vertrecken.

Waarna weederom gesprooken wesende weegens de Mooren van het Deens schip de Koningin Anna Sophia op onse bekomene permissie volgens het genomen besluijt van den 27e Februarij passo. hier verbleeven, Soo is ter consideratie seedert is komen te blijken dat die menschen van een ordentelijke pas van den Heer Cormandels Gouverneur, Adriaan Pla, en den Raad aldaar, in dato 25e September 1730, zijn voorsien, geen de minste swarigheijd hierin gemaakt, maar ter contrarie gearresteerd en beslooten dat deselve met het eerst aankomend Cheijlons schip of scheepen, nevens een afschrift van gemelten paspoort derwaarts sullen werden gesonden.

Sijnde laastelijk geleesen seekere missive door den landdrost, Pieter Lourensz, onder den 8e deeser maand aan den Edelen Heer Gouverneur geschreeven,38 vervattende het voorval met de Bosjesmans Hottentots, of soogenaemde tien soons van Grebenau, dewelke eenig vee van den landbouer Hans Jurgen Potgieter39 gerooft hebbende, door twaalf Europianen waaren nagejaagd, aangetroffen, en omdat sij eerst met pijl en boogen op de Duijtsche hadden geschooten, wederom door deselve sijn geattacqueert en eenige van haar om het leven geraakt; over welkers inhoude gedelibereert weesende, verstaan is dat hem daarop in antwoord sal worden bedeelt en aangeschreeven dat hij alle mogelijke sorg sal hebben te dragen dat aan de eene zijde diergelijke en alle andere roverijen der Bosjesmans soo veel als het eenigsints is40 te beletten, sullen moogen werden voorgekomen, maar dat ook aan de andere kant wel sal moeten werden toegesien dat onder pretext van het selve door de onse geen overlast eerst aan de Hottentots werden gedaan, en dat hij wanneer sulke saken wederom komen voor te vallen, daarvan niet bij een brief, maar ten eersten bij monde kennis aan den Edelen Heer Gouverneur sal moeten koomen geven, op dat de nodige ordres door Sijn Edele na geleegentheijd sullen kunnen werden gesteld, en dat men den tijd met over en weder te schrijven niet nutteloos sal behoeven door te brengen.41

Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorschreeve.42

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 64-71.

Dingsdag den {17310320} 20 Maart 1731, voormiddags.

Alle present.

Den Heer fiscaal independent deeses Gouvernements, Mr. Daniel van den Hengel,43 den vereijschten eed staande tot die bediening, laastleeden Donderdag afgelegt44 en als nu meede sitting genomen hebbende, wierd vervolgens door den Edelen Heer Gouverneur ter vergaderinge geproduceert het geeerde schrijvens van Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Amsterdam in dato den 20 November des voorleeden jaars,45 met het naar China gedestineerde schip Leijduijn ontfangen, welkers inhoude met aandagt overwogen sijnde, is voor den meesten dienst der E. Comp. goedgevonden en noodig geoordeelt dat men na Haar Wel Edele Groot Agtb. alvoorens bedankt te hebben voor de goedheijd door deselve gebruijkt met ons soo ver verligting te geeven hoedanig de naar China navigeerende scheepen alhier sullen moeten werden behandelt, verders in alle eerbiedigheijd daarop tot antwoord sal ter needer stellen dat ër tusschen ons en de overheeden van de scheepen Coxhorn en het Duijfje nooijt geen de minste discrepantien sijn geweest, maar dat in teegendeel wij en in het bijsonder den Edelen Heer Gouverneur, wel als middelaars hebben geageert om de verschillen die ër tusschen de scheepsvrinden, soo van den eenen als anderen bodem geduurende de reijsen na en uijt China sijn ontstaan, alleen met een oogmerk om ‘s Comps. welsijn daardoor te bevorderen, dewijl de twisten op haare scheepen principaal onder de gebieders en luijden die den handel is aanvertrouwt, nooijt anders dan veel nadeel voor hunne meesters kunnen met sig sleepen, ten besten doenelijk uijt den weg te ruijmen, sonder dat men sig voor het overige ooijt over eenige weesentlijke saken betreffende den dienst der E. Comp., waarvan wij anders niet souden gemancqueert hebben Haar Wel Edele Groot Agtb. de verschuldigde kennisse te geven, met haar heeft ingelaten, behalven dat aan de opperhoofden van Coxhorn bij haar retour uijt China eenelijk door den Gouverneur is voorgeslagen of sij het niet souden kunnen goedvinden om ter deeser plaatse een verzeegelde memorie te laten blijven voor die van het Duijfje , dat doenmaals ten tijde van haarlieder vertrek dagelijx uijt het vaderland verwagt wierd, waarna sig dies overheeden in China komende, ten meesten voordeele van ‘s Comps. saken en handel aldaar souden kunnen reguleeren, dog het welk door haar is van de hand geweesen onder pretext dat sij soodanigen instructie in China agter gelaten hadden, waarbij de overheeden van het selve schip ‘t Duijfje op hunne aankomst ginder, het noodige souden ter needer gestelt vinden, waarbij deese zaak gebleeven is, ten aansien wij ons, als hier toe geen qualificatie hebbende, daarmeede niet verder hebben derven bemoeijen; dog belangende het ligten der geldkisten van het Duijfje , dat sulx alleen is geschied vermits de ordre door Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seventhienen dieswegens gegeven in ‘t generaal van alle ‘s Comps. scheepen, sonder eenige uijtsondering te maken, spreekt, en dat wij ten opsigte van dien bodem geen contrarie bevel hadden ingekreegen, invoegen het onverandwoordelijk soude geweest sijn bij aldien men sulx versuijmt hebbende daaraan een ongeluk hier ter rheede was overgekomen, dan gemerkt het schip Leijduijn hier veel vroeger in het jaar is komen te verschijnen, en dat oversulx geen perijkel voor het geld van dien bodem na het gemeene beloop der saijsoenen is te dugten geweest, heeft men het daarom voor den dienst der E. Comp. niet noodig geoordeelt om het selve daaruijt aan land te brengen, in hoop en verwagting dat Haar Wel Edele Groot Agtb. sig onse behandelingen in deesen sullen gelieven te laten welgevallen.

Waarna gesprooken sijnde weegens het aangeschreevene door Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indiaasse Regeering aan ons bij missive van den 30 November d’ ao. passo.46 betreffende het door de Sumanapse 47 regenten opgeschootene geld ter zomma van 500 Spaanse realen of ƒ1,687:10 voor den herwaarts gesondenen Dimang Wira Laga met sijnen zoon en broeder, het welk agtervolgens dat schrijvens met een spaarsame hand aan die bannelingen sal moeten werden uijtgereijkt, Soo is derhalven op het voorstel van den Edelen Heer Gouverneur goedgevonden dat aan gemelte persoonen voor hun driën te samen maandelijx 8 Rijxs. uijt ‘s Comps. cassa sullen werden verstrekt.

En dewijl men berigt g’kreegen heeft dat onder den boedel van den overleedenen heemraad, Matthijs Krugel,48 en desselfs huijsvrouw, Margaretha Coetsee, waarin weesmeesteren deeser plaatse volgens het gewoone gebruijk bij diergelijke sterfgevallen, amptshalven getreeden sijn, nog onverevent worden gevonden de penningen der rekening van de colonies cassa die hij Krugel in den voorleedenen jaare als heemraad heeft geadministreert, is uijt dien hoofde ter consideratie sulx aan ons met veel bevreemding is te vooren gekomen, goedgevonden en gearresteerd dat den landdrost wel expresselijk bij missive sal werden gelast dat ons ten eersten kennisse sal moeten worden gegeven hoedanig het met deese saak gelegen is, en dat ook sorg sal moeten gedragen worden dat deselve soo spoedig als het geschieden kan, werden afgedaan;49 maar op dat diergelijke slordige behandelingen omtrent de colonies penningen in het vervolg sullen mogen werden geprevenieert, is ook met eenen beslooten dat de colonies cassa soo wel van Stellenbosch als Drakensteijn , voortaan niet van den eenen heemraad aan den anderen, wanneer die jaarlijx komen af te gaan, sal mogen werden overgegeven, dan ten overstaan van den landdrost en twee gecommitteerde heemraden, ten eijnde het aan haar mag en ook sal moeten blijken dat de penningen der colonie effectivelijk door den afgaanden cassier aan den aankomenden worden ter handen gestelt, en dat deselve anders doende, door den tijd niet t’ soek mogen komen te geraken.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.50

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 72-73.

Saturdag den {17310324} 24 Maart 1731, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Wierd door den Edelen Heer Gouverneur ter vergaderinge geproduceert den seer geeerden brief van Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewinthebberen ter Camer Zeeland, in dato den 9 December des voorleeden jaars,51 ontfangen met het naar China gedestineerde schip Nieuwvliet , waarbij Haar Wel Edele Groot Agtb. gelieven te gelasten dat het selve schip in allen deele sal moeten werden gehandelt als men alhier gewoon is andere scheepen van die Camer te handhaven ende te hulp te komen, weshalven door Sijn Edele in consideratie wierd gegeven of men dan ook na het gewoone gebruijk de geldkisten uijt dien bodem behoorden te ligten en aan land te brengen, dan wel of men deselve daarin soude kunnen laten verblijven; waarover gedelibereert en aangemerkt sijnde dat die kiel binnen weijnige dagen van hier sal kunnen vertrecken, en dat na het gemeene beloop der saijsoenen voor als nog geen gevaar voor dat geld ter deeser rheede is te dugten, Soo is uijt dien hoofde voor den meesten dienst der E. Comp. best geoordeelt dat het selve niet geligt, maar ter contrarie, even als ten opsigte van het geld van Leijduijn insgelijx geschied is, aan boord sal gelaten werden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.52

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 74-78.

Woensdag den {17310328} 28 Maart 1731, voormiddags. Gecombineerde vergadering.

Present den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Gouverneur deeser plaatse, den Heer en Mr. Petrus Reijnierssen Thoren, wimpelvoerder der presente retourscheepen, den Heer Adriaan van Kervel, oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, den Heer en Mr. Daniel van den Henghel, fiscaal independent alhier, den Heer Johan Thobias Rhenius, capitain deeses Casteels, den E. schipper Harmanus Brand, den E. Nicolaas Heijning, den E. schipper Hendrik Clooster, den E. Hendrik Swellengrebel, den E. schipper Simon de Groot, den E. Christoffel Brand, den E. schipper Pieter Obrij, den E. Rijk Tulbagh, den E. schipper Joris Davidson, den E. schipper Adam van Engen, den E. schipper Jan van Est, den E. schipper Joris van Cleef, den E. schipper Levinus de Heere;demptoden schipper Barend van der Salm door indispositie.

Geliefden den Heer Gouverneur aan de leeden van den gecombineerden raad te kennen te geeven dat Sijn Edele deese vergadering ten principale hadde doen beleggen om aan de gesamentlijke presente scheepsoverheeden te kunnen voorhouden en afvraagen of zijlieden ten behoeve van haare onderhebbende bodems niet van alle gerequireerde benoodigtheeden naar behooren waren voorsien geworden, en of aan imand nog ietwes mogt komen te ontbreken met het welke hij soude dienen geholpen te werden, waarop door alle de scheepsopperhoofden betuijgt geworden sijnde dat sij nevens goede en deugtsame ververssingen, mitsgaders de gewonelijke potspijse voor de vaderlandsche reijs en alles wat haar verders gemancqueert hadde, naar billijkheijd en vereijsch van saken voorsien weesende, haarlieden oversulx niets meer deficieerde; wierd daarop verders door den Heer Gouverneur aan deselve scheepsoverheeden voorgedragen dat sij sig op of na den laatsten deeser maand in gereetheijd souden hebben te houden, om als dan op de eerste ordre te kunnen werden gemonstert en gedepescheert, ten aansien sulx met den dienst der E. Comp. en de beveelen onser Heeren en Meesteren was over eenkomende, en dat men aan de geene die het quamen te vereijsschen gelijk tot nu toe in selver voegen geschied is, bij continuatie wijders soo met ‘s lands vaartuijgen als andersints alle behulpsaamheeden soude toebrengen, ten eijnde sij sig daartoe volkomentlijk gereet mogten bevinden; op het welke door den Heer wimpelvoerder, Petrus Reijnierssen Thoren, gerepliceert wierd dat de schippers onder sijne wimpel bescheijden gisteren bij malkanderen geroepen gehad hebbende, deselve vermeijnden dat sij, vermits de laate aankomst van vier der Bataviaasse retourscheepen, niet wel voor den 10 der aanstaande maand April tot vertrek klaar souden kunnen geraken, maar dewijl deesen tijd alte ver inschiet en dat het als strijdende tegens het expres bevel onser Heeren en Meesteren, niet wel verantwoordelijk soude sijn dat men de vloot hier soo lang liet vertoeven, te meer dewijl het een gemeene saak en alhier dikmalen gebeurt is dat men de na en andere retourschepen binnen een dag twee â drie ter reijsvorderinge vervaardigt heeft, Soo is het derhalven bij het voorstel van den Heer Gouverneur gebleeven en voor den dienst der E. Comp. volkomen noodig geoordeelt dat sig de aanweesende retourvloot agtervolgens het selve klaar sal moeten houden om in ‘t begin van April van hier te kunnen vertrecken.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.53

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] P. R. THOREN.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] HS. BRAND.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HENDK. CLOOSTER.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] S. D. GROOT.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] PR. AUBRIJ.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

[Signed:] JIS. DAVIDZON.

[Signed:] A. V. INGE.

[Signed:] JAN VAN EST.

[Signed:] J. V. CLEEF.

[Signed:] LS. D. HEERE.

C. 87, pp. 79-83.

Vrijdag den {17310330} 30 Maart 1731, voormiddags.

Alle tegenwoordig.

Door den Heer Gouverneur te kennen gegeven sijnde dat het naar China gedestineerde schip Coxhorn in ‘t geheel van nieuw wandt sal moeten werden voorsien, en dat ook de boegspried van dien bodem los weesende, op nieuws bewoelt en verders met bouts versorgt sal moeten werden, waarmeede nietteegenstaande de hand daaraan ten eersten geslagen is, al eenigen tijd sal komen heen te loopen, met bijvoeging of het derhalven voor den dienst der E. Comp. van noodsaakelijkheijd soude kunnen werden geoordeelt dat men het geld daaruijt aan de wal deede komen; Soo is naar gehoudene deliberatie, uijt aanmerking dat het jaar nog niet heel ver is ingeschoten en dat men hoopt dat die kiel nevens zijn macker Leijduijn voor de helft der aanstaande maand April van hier sal kunnen vertrecken, best gedagt dat men het geld daarin maar sal laten verblijven.

Waarna geleesen en geresumeert is het seer geagt aanschrijvens van Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren van de secreete commissie, in dato den 13 November des voorleedenen jaare54 1730, nevens het welke ons twintig stux Turkse passen in blanco sijn toegesonden, ten opsigte van dewelke Haar Wel Edele Groot Agtb. gelieven te ordonneeren dat men die, de namen der schippers en van de scheepen daarin gevult sijnde, aan ider retourschip dat successivelijk van hier na het vaderland staat te vertrecken, sal hebben af te geeven, en dat voor al wel sal moeten geleth en besorgt werden dat de scheepen van de derde besendingen als meede het theeschip of scheepen daarvan voornamentijk altijd kunnen werden voorsien; over het welke met aandagt sijnde gedelibereert, aan de eene sijde wel in opmerking is genomen dat eenige der thans te vertrecken staande retourscheepen sig van Turkse passen die geen drie jaren oud en bij gevolg na den inhoude van het placaat van Haar Hoog Mogende de Heeren Staten Generaal der Vereenigde Neederlanden ten dien subjecte onder den 4 Januarij 1727 geemaneerd, goed souden sijn, voorsien bevinden, invoegen het onnoodig schijnt dat deselve alhier weeder van soodanige passen souden dienen versorgt te werden, dog ook met eenen aan de andere kant dat de beveelen van Haar Wel Edele Groot Agtb. ten belange der gemelte passen geen uijtsondering maken, maar ter contrarie komen meede te brengen dat ider retourschip ter deeser plaatse daar van tot nader ordre sal moeten werden voorsien, sonder dat men weet welke bijsondere reedenen Haar Wel Edele Groot Agtb. hiertoe souden mogen gemoveert hebben, weshalven na overweeging van saken voor den meesten dienst der E. Comp. best geoordeelt is dat men om niet mis te tasten, het aan ons voorgeschreevene na dies teneur opvolgen en consequentelijk aan ider retourschip een van de ons toegesondene passen sal bijsetten, ten minsten soo lang men daarvan, gelijk teegenwoordig, genoegsaam is voorsien, in hoop en verwagting dat daarmeede aan de geeerde intentie en het goedvinden van Haar Wel Edele Groot Agtb. sal mogen werden voldaan.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.55

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 84-90.

Vrijdag den {17310330} 30 Maart 1731, voormiddags. Gecombineerde vergadering.

Present den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de Ja Fontaine, Gouverneur deeser plaatse, den Heer en Mr. Petrus Reijniersz Thoren, wimpelvoerder der presente retourscheepen, den Heer Adriaan van Kervel, oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, den Heer en Mr. Daniel van den Henghel, fiscaal independent alhier, den Heer Johan Thobias Rhenius, capiteijn deeses Casteels, den E. schipper Harmanus Brand, den E. Nicolaas Heijning, den E. schipper Hendrik Clooster, den E. Hendrik Swellengrebel, den E. schipper Simon de Groot, den E. Christoffel Brand, den E. schipper Pieter Obrij, den E. Rijk Tulbagh, den E. schipper Joris Davidson, den E. schipper Adam van Engen, den E. schipper Jan van Est, den E. schipper Joris van Cleef, den E. schipper Livinius de Heere;demptoden schipper Barend van der Salm door indispositie.

In de laatste gecombineerde vergadering van den 28 deeser door den Heer Gouverneur aan de gesamentlijke scheepsoverheeden gewaarschouwd sijnde dat sig een igelijk klaar soude hebben te houden om op of na den laatsten der presente maand Maart, conform de beveelen onser Heeren en Meesteren ter eerster ordre gemonstert en gedepescheert te kunnen werden, teegens het welke door den wimpelvoerder, de Heer Mr. Petrus Reijnierssen Thoren, doenmaals uijt den naam der scheepsopperhoofden is ingebragt dat zij vermijnden dat de vloot, vermits de laate aankomst van vier der Bataviaasse scheepen, niet wel voor den 10 der aanstaande maand April tot vertrek in gereetheijd soude kunnen geraken, waarbij het ter dier tijd gebleeven is; soo wierd door den Heer Gouverneur als nu wijders te kennen gegeven dat deese vergadering weeder hadde doen beleggen om den voormelten tijd van vertrek eenigsints na mate van de redelijkheijd te verlengen, ten aansien men seedert de ordres uijt het vaderland ingekreegen heeft en dat ook door eenige schippers van de laatst aangekomene Bataviaasse scheepen in dien tusschen tijd bij Sijn Edele is versogt geworden dat dewijl haar volk nog wijnig rust of verquicking heeft kunnen genieten en op dat de lecken van het schip Beekvlied , schoon deselve van het grootste belang niet sijn, egter inmiddels na behooren verholpen en digt gemaakt sullen kunnen werden, den tijd van haarlieder depart een weijnig mogt verschooven werden, gevende derhalven in consideratie of wanneer men den monsterdag der presente retourscheepen teegens Woensdag den 4 der aanstaande maand April quam vast te stellen, als dan niet alle billijke reedenen van klagten weegens een al te schielijk vertrek souden weggenomen sijn en de scheepen daardoor volkomen in staat werden gestelt om den steven met gerustheijd en fris volk na de havenen onses lieven vaderlands te kunnen wenden, waarop behoorelijk gereflecteert en in aanmerking genomen sijnde hoeveel onse Heeren en Meesteren aan het spoedig depart deeser kostelijke bodems is geleegen, en dat het selve bij gevolg geen langer uijtstel kan leijden, Soo is uijt dien hoofde den monster en vertrekdag van de vloot teegens den 4 April aanstaande vastgesteld.

Wordende vervolgens door den Heer Gouverneur aan de scheepsoverheeden gecommuniceert dat ider schip alhier van een aan deese Regeering uijt het vaderland toegesondene Turkse pas soude werden voorsien, met bijgevoegde serieuse recommandatie dat sij deselve op haar arrivement aldaar neevens de andere aan haarlieden ter handen gestelde secreete papieren sullen hebben over te geven aan de Wel Edele Groot Agtb. Heeren van de secreete commissie, ofte wel aan een van de Edele Heeren Advocaaten van de E. Comp. en aan geen anderen; soo als wijders ook door den Heer Gouverneur aan de scheepsopperhoofden te kennen gegeven wierd dat men bij schrijvens onser Heeren Majores uijt het vaderland tijding bekomen hadde dat twee scheepen van Oostende 56 na Cadix 57 en van daar verders onder Pruijssisse 58 vlaggen naar Indiën souden gezeijlt zijn, ten eijnde sij dus hiervan gewaarschouwt weesende, sig daarna sullen kunnen reguleeren of het sake was dat gedagte scheepen haar geduurende de reijse na het Patria souden mogen komen te bejegenen, sullende door de Heer Thoren sorg werden gedragen dat den absenten schipper Van der Salm van het genomen besluijt noopende het vertrek der scheepen, als meede van het verder in deese vergadering gecommuniceerde door den Heer Gouverneur na vereijsch van saken geinformeert werde, om sijnen onderhebbenden bodem teegens den vastgestelden monsterdag daartoe insgelijx in staat te kunnen doen stellen.59


Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.60

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] P. R. THOREN.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] HS. BRAND.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HENDK. CLOOSTER.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] SIMON D. GROOT.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] PR. AUBRIJ.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

[Signed:] JIS. DAVIDSON.

[Signed:] A. V. INGE.

[Signed:] JAN VAN EST.

[Signed:] J. V. CLEEF.

[Signed:] LS. DE HEERE.

C. 87, pp. 91-96.

Dingsdag den {17310403} 3 April 1731, voormiddags.

Alle present, behalven den Heer fiscaal independent, Mr. Daniel van den Henghel.61

En dewijl den tijd van den generaalen opneem der burger effecten weeder op hand begint te schieten, Soo is uijt dien hoofde vastgestelt dat men deselve op den laatsten deeser maand mitsgaders den 1 en 2 Maij aanstaande na gewoonte ten overstaan van gecommitteerde leeden uijt den Raad van Justitie deeses Gouvernements sal laten doen, hier aan Cabo op de oude kat en aan Stellenbosch ten huijse van den landdrost, ende sulx op dien selfden voet als in den voorleedenen jaare geschied is en de ordres hieromtrent bij resolutie van den 6 April 1730 sijn ter needer gestelt geworden. Waar en boven door de respective gecommitteerdens die bij deesen opneem soo hier als aan Stellenbosch adsisteeren sullen, aan alle land besittende ingeseetenen sal moeten worden gewaarschouwd dat sij soo weijnig blaauwe tarw sullen dienen te saaijen als het voor haar doenelijk is, vermits deselve tot Batavia niet gewild sijnde, door de E. Comp. niet meer van dat graan sal kunnen worden aangenomen, dan men tot eijgen consumptie in dit Gouvernement komt te benoodigen, en dat sig daarom een igelijk na sijn beste vermogen op het aanwinnen van kleijne tarw sal moeten bevleijtigen, te meer dewijl men nog veel blaauwe tarw aan handen heeft en dat deselve seer aan het bederf is onderworpen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.62

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 97-102.

Sondag den {17310408} 8 April 1731, voormiddags.

Alle teegenwoordig.

Op het voordragen van den Heer Gouverneur in overweeging genomen sijnde of het met den dienst der E. Comp. soude overeenkomen dat men het uijt China geretourneerde schip Duijfje , het welk seer wel is gestelt en binnen weijnig tijds tot vertrek sal kunnen klaar gemaakt worden, in geselschap der nog aanweesende retourscheepen van de tweede besending deede reijsvorderen, Soo is na gemaakt overleg met dies overheeden ten aansien deselve vermeijnden dat het beeter was dat sij de reijs op sig selven dan wel in compagnie der andere scheepen quamen te doen, bovensdien in aanmerking genomen dat het schier buijten twijffel is dat dien bodem alleen zeijlende, vroeger in het vaderland sal kunnen aanlanden, dan wanneer sulx te samen met de overige scheepen soude moeten geschieden, te meer daar het aan hem vrij staad om binnen door te loopen en dat hij van een goede door hem in den voorleedenen jaare uijt het Patria meede gebragte Turksse pas, waarbij hem door den Heer Gouverneur alhier een placcaat van Haar Hoog Mogende van den 4 Januarij 1727, daartoe specteerende, gegeven is, voorsien sijnde, geen gevaar van die rovende barbaren heeft te vreesen, en men bovensdien vreede met alle Europaeisse mogentheeden is hebbende, waarom ook voor geen andere vijanden behoeft gedugt te worden, en is dierhvalven mitsgaders ook om de voorseijde retourscheepen van de tweede besending niet op te houden, ten aansien al de leggers van het Duijfje bij gebrek van plaats geschooft weesende, ter deeser plaatse weeder sullen moeten werden opgeslagen, en dat daarmeede ten minsten wat tijds sal moeten heenloopen, voor den meesten dienst der E. Comp. best geoordeelt dat men die kiel alleen sal laten vertrecken, in hoop en verwagting dat het selve met het geeerd goedvinden onser Heeren en Meesteren sal overeenkomen en dat hij voorspoediglijk sonder ontmoeting van rampen ter sijner gedestineerde plaatse sal mogen verschijnen.63


En is laastelijk geleesen geworden het onderstaande versoekschrift door Geertruijd Maijboom,64 geadsisteert met haare naaste bloedmagen, in de volgende bewoording gepresenteert:

Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Raad van Politie deeses Gouvernements.

‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’

‘Geeft met schuldige eerbied te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. needrige dienaresse, Geertruij Maijboom van Cabo de Goede Hoop, jonge dogter, geadsisteert met derselver behuwt broeder, den vaandrig Rudolph Sigfried Alman, beneevens haar suster, Gesina Maijboom,65 wed. wijlen den schipper en equipagiemeester, Cornelis Valk,66 als meede haare broeders, Floris67 en Johannes Maijboom,68 sijnde meede erfgenamen en gesamentlijk testamentaire executeurs des boedels van wijlen haarlieder moeder, Geertruij Specking, wed. Claas Maijboom,69 hoe der suppliante overleedene moeder bij haar naargelaten testament, deesen in copia g’annexeert,70 onder anderen heeft komen te disponeeren dat de suppliante, schoon onmondig, egter de administratie over haare erfenis soude moeten hebben, sonder ook eenige voogd of voogden over haar te hebben verkooren of aangestelt, ende gemerkt de suppliante reets maar den ouderdom van 19 jaaren heeft bereijkt, dog evenwel vermeijnd genoegsaam in staat te weesen om haare goederen selfs naar behooren te beheerschen en administreeren, soo neemt sij suppliante, benevens haare voorn. naaste magen, derhalven de vrijheijd sig te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met gantsch needrig versoek dat deselve aan de suppliante brieven vanveniam aetatisen suppletie van ouderdom gelieven te verleenen, ten eijnde de suppliante dus in staat worde gestelt om haare goederen en voorsz erfenis te aanvaarden en daarmeede naar derselver welgevallen te mogen disponeeren.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra. (Was geteekent) Geertruij Meijboom, Gesina Meijboom, weduwe Valk, R. S. Allemann, Froles[sic]Meijboom, Johannes Meijboom.’

Op welkers inhoude gelet en de daarbij aangehaalde reedenen met aandagt overwoogen sijnde, Soo is uijt dien hoofde goedgevonden en verstaan dat het versogteveniam aetatisaan gedagte Geertruijd Maijboom verleend sal werden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.71

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH, Rt. en secrets.

C. 87, pp. 103-105.

Donderdag den {17310419} 19 April 1731, voormiddags.

Alle present.

Door den Heer Gouverneur te kennen gegeven sijnde dat Sijn Edele met den schipper van het naar Ceijlon gedestineerde schip Meermond gesprooken hadde weegens de Mooren die van het Deens schip de Koningin Anna Sophia hier verbleeven sijn, en dat door denselven betuijgt was dat hij die menschen sonder dat sulx eenige ongeleegentheijd op sijnen onderhebbenden bodem soude veroorsaken, konde met sig neemen, Soo is derhalven goedgevonden en verstaan dat sijlieden agtervolgens het bereijts geresolveerde van den 13 Maart jongstleeden met dat schip derwaarts sullen worden gesonden.

Ook is op de propositie van den Heer Gouverneur vastgesteld dat men in mindering van den eijsch die deesen jaare van Ceijlon gedaan is,72 met die kiel tien lasten tarw sal laten afgaan, ofte wel soo veel meer als bequamelijk daarin sal kunnen werden geborgen, sullende het geene dat van de gevorderde twintig lasten over blijven moet, bij naastvolgende geleegentheijd na dat Gouvernement afgescheept werden.73


Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.74

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 106-113.

Dingsdag den {17310424} 24 April 1731, voormiddags.

Alle teegenwoordig, behalven den Heer fiscaal independent, Mr. Daniel van den Henghel.

Wierd door den Heer Gouverneur de volgende verklaaring weegens de gedaane visitatie der boegspried van het schip de Magdalena ter vergaderinge geproduceert:75

‘Wij ondergeteekende schippers en opperscheepstimmerlieden, als ten fine nabesz door den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Gouverneur deeser plaatse &ra., expres gecommitteerd sijnde, verklaren bij deesen ons gesamentlijk aan boord van het aanweesend schip d’ Magdalena vervoegt en aldaar bevonden te hebben dat de boegspried van dien bodem met twee wangen was beleijd tot versterking van soodanigen breuk als volgens getuijgenis der officieren van dien bodem onder de eerste woeling van gem. boegspried op de herwaards reijse bij swaare zee is ontdekt geworden; ende gemerkt gem. officieren ook wijders aan ons hebben betuijgt dat dewijl sij na dat de voorsz wangen op gedagte breuk waren gelegt, nog veel swaarder zeën als bevoorens hebben gehad, soodanig dat de leeuw van ‘t schip gantsch onder water heeft gestaan, sonder de minste beweeging aan de boegspried, schoon zulx met het daarop setten van een passer is geprobeert, te hebben kunnen ontwaren, derhalven geen de minste swaarigheijd maakten om met gedagte boegspried de reijse verders na Batavia te onderneemen, versoekende zijlieden bovensdien dat deselve soodanig mag werden gelaten, sonder daaraan eenige verdere reparatien te doen; soo oordeelen wij gesamentlijke gecommitteerde schippers en scheepstimmerlieden om voorsz reedenen ook dat dikwilsgen. boegspried in diervoegen kan blijven soo als deselve teegenwoordig is, te meer dewijl wij bevonden hebben dat de voorsz wangen behoorlijk sijn gelegt geworden.’

‘Wijders hebben wij na exacte visitatie de groote marszeijl rhaa van gem. schip de Magdalena aan stucken en gantsch irreparabel bevonden, weshalven dien bodem met een nieuwe dient voorsien te werden; gelijk meede van een nieuwe roerpen in steede van de gebrokene.’

‘Gedenkende hiermeede aan de geeerde ordre van Uwe Wel Edele Gestr. voldaan te hebben, soo dient deese voor needrig rapport. (Onderstont) Cabo de Goede Hoop, den 23 April 1731. (Was geteekent) J. Möller, Sam. Velthuijsen, J. G. Hoogstad, J. J. v. d. Schilde, Pieter Davidsz, Roelof Kaspers. (In margine) Waarmeede wij officieren van het schip de Magdalena ons confirmeeren, (en geteekent) G. Kuijt, Jan Hendriksz Bos, Cornelis Scharwoud, Henderik Cornelise Schouten, Jacob Tomasse Kuijper.’

En daarbenevens in overweeging gegeven of ër eenige swaarigheijd soude sijn dat men dien bodem agtervolgens het daarbij ter needer gestelde met deselve boegspried na Batavia liet vertrecken, waarover gedelibereert en de reedenen in de voorschreeve verklaring ter needer gestelt in aanmerking genomen sijnde, Soo is derhalven goedgevonden dat men om dit schip in deesen tijd des jaars alhier niet op te houden, het selve sonder verdere verandering aan de boegspried te maken, dewijl sulx met gerustheijd geschieden kan, na die hooftplaats sal laten voortgaan.76


Sijnde verders op de propositie van den Heer Gouverneur goedgevonden dat den voor dit Gouvernement uijtgekomenen predicant, Johan Wilhelm Hartzogenrath,77 tot Drakensteijn , als weesende de talrijkste gemeijnte, geplaatst, en dat met eenen aan hem gelast sal worden den dienst daar beneevens soo veel als sulx met gevoeglijkheijd sal kunnen geschieden, tot Stellenbos waar te neemen, soo lang tot dat die gemeijnte in selver voegen van een vast predicant uijt het vaderland sal weesen voorsien; waar en boven beslooten is dat men den predikdienst hier ter plaatse aan den predicant, Franciscus le Sueur, bevoolen latende, den ouden leeraar, Henricus Beck, agtervolgens de gunstig genomene dispositie onser Heeren en Meesteren omtrent sijn persoon, als nu van den dienst soo in kerk als kerkenraad sal ontslaan, maar egter daarbij in het af te gaane schrijvens aan kerkenraade te kennen geven dat wij niet en twijffelen of Sijn Eerw. sal niet nalatig sijn om aan de oogmerken van welgem. Haar Wel Edele Hoog Agtb. te voldoen, met bij voorvallende geleegentheeden van noodsakelijkheijd ofte andersints na mate dat sijne kragten en swacke gesteldheijd het selve sullen willen toelaten, somwijlen eens te prediken; sullende aan kerkenraaden van Stellenbosch en Drakensteijn meede worden aangeschreeven dat men vertrouwt dat sijlieden niet sullen nalatig willen sijn den predicant Hertzogenrath met rijtuijg tot het helpen na buijten brengen sijner goederen te adsisteeren.

En dewijl men ook berigt gekreegen heeft dat het predikants huijs tot Stellenbosch ten eenemaal komt te vervallen, is uijt dien hoofde goedgevonden dat landdrost en heemraaden over dat versuijm bij missive sullen werden gereprocheert, met ordre dat sij ons sullen moeten berigten hoedanig het daarmeede geleegen is, dat de vereijschte reparatien aan dat huijs gedaan en dat het selve in het vervolg behoorelijk sal moeten onderhouden werden.78

Laastelijk is ten versoeke van den burger Willem van der Heijden aan hem gepermitteert om nog voor den tijd van een jaar met de slagtneering op den voorgaanden voet te mogen voortvaaren, mits dat sijne gestelde borger, Hendrik Oostwalt Eksteen en Jurgen Schoester, sig weederom voor dien tijd komen te verbinden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.79

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

C. 87, pp. 113-114.

Donderdag den {17310503} 3 Maij 1731.

Dewijl den derdewaak van ‘t thans zeijlvaardig leggende schip Purmerlust , Jan Rooseboom, op gisteren avond is komen te verongelucken,80 geliefden den Heer Gouverneur derhalven den eersten geswoore clercq huijden morgen bij de leeden des Raads rond te senden, met ordre om Haar E.Es. af te vraagen of sij ër iets teegen hadden dat den aan handen sijnde opperstuurman, Hendrik van Rha, als een bequaam zeeman weesende, voor tweede stuurman op gem. schip Purmerlust wierd geplaatst, ten eijnde dien bodem in geen verleegentheijd van stuurlieden te laten, nog alhier niet op te houden, te meer dewijl het scheijnd dat de Z.Ot. schielijk sal doorkomen; waarop Haar E.Es., uijtgenomen den ondercoopman en cassier, Christoffel Brand, dewelke in commissie buijten is, eenpariglijk hebben geadviseert daar niets teegen te hebben, en dat bij gevolge om dies te meer spoed te maken, voorsz Hendrik van Rha als tweede stuurman op gedagte schip Purmerlust sal werden gestelt.

Aldus gedaan en in omvraage gebragt ten daage en jaare voorsz.81

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.

[Signed:] In kennisse van mij, NS. LEIJ. E.g. clercq.

C. 87, pp. 116-147.

Dingsdag den {17310508} 8 Maij 1731, voormiddags.

Alle present.82


Waarna door den Heer Gouverneur gesprooken wierd weegens de ordres die door onse Heeren en Meesteren teegenwoordig aan de uijtkomende scheepen ten opsigte van het vertuijen hier ter rheede in de maanden van Maij, Junij en Julij worden meede gegeven, ende sulx wel ten aansien dit different daarin gevonden word dat de scheepen van Amsterdam en andere Kameren, volgens den inhoud dier ordre voor een N.N.Wten., en die van Zeeland alleen voor een N.Wt. wind met open kluijsen verpligt sijn te vertuijen, welke ordres nogtans, soo wel die van Amsterdam en de verdere Cameren als die van Zeeland, door een van de Heeren Advocaten van d’ E. Comp. onderteijkent sijn, waarom Sijn Edele dan ook in consideratie geliefden te geven of hierover eenige speculatie soude kunnen vallen, uijt hoofde dat bij het geeerd aanschrijvens van Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seventhienen van den 21 Maart 172983 het vertuijen in het generaal van alle ‘s Comps. scheepen in den voornoemden tijd des jaars voor een N.N.Wten. wind met open kluijsen geordonneert word, sonder dat men seedert eenig nader bevel dien aangaande van Haar Wel Edele Hoog Agtb. heeft ingekreegen; waarover gedelibereert en in aanmerking genomen sijnde dat de ordres voor alle de uijtkomende scheepen, soo wel van Amsterdam als van Zeeland en andere cameren, gelijk gesegt is, door een der Heeren Advocaten van de E. Comp. worden onderteijkent, Soo is derhalven hierin ook geen swaarigheijd gemaakt en gesustineert dat wij niet gequalificeert zijn eenige veranderingen deesen aangaande alhier te maken.

Vervolgens is geleesen geworden seeker versoekschrift door den geweesen gesaghebber van de brigantijn Feijenoordt , Hendrik Goutsberg, in de onderstaande bewoording gepresenteert:84

Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.

‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’

‘Geeft met de uijtterste onderdanigheijd te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer nederigen en verongelijkten dienaar, Hendrik Goutsberg, voor gesaghebber op de brigantijn Fijenoord bescheijden geweest, hoe hij suppliant bij sijne jongst aanweesen op Rio de la Goa voor den soogenaamden Raad van Justitie aldaar te regt gesteld geworden sijnde, door deselve op eenige verklaaringen door sommige van het volk die bij hem op gem. vaartuijg beschijden en hem suppliant, om dat hij een goede ordre gehouden en geen buijtenspoorigheeden van haar willen leijden heeft, gelijk het dan veeltijds van het gemeene volk geschiet, seer hatig sijn geweest, ten sijnen laste verleend, als of den suppliant eenig quaad van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. soude hebben gesprooken, van ampt, qualiteijt en gagie is gedeporteert geworden; en dewijl den suppliant met een suijvere concientie voor God en de weereld kan betuijgen nooijt de minste gedagten te hebben gehad om van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. quaad te spreeken, veel minder dat hij zulx soude gedaan hebben, vermits hij sijne bevordering tot gezaghebber aan Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. te danken en buijten dien altoos niet anders dan alles goeds van deselve genooten heeft, en datter overzulx van de beschuldigingen teegens hem ingebragt, niet anders waar is dan alleen dat hij sig uijt hoofde der aan hem op Rio de la Goa gedaane mishandelingen eenige woorden teegens het opperhooft en andere bediendens aldaar in haastigheijd heeft laten ontvallen, soo neemt den suppliant derhalven zijn toevlugt tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met gants demoedig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn hem suppliant ter consideratie van het oogenschijnelijk ongelijk dat hem aangedaan is, weeder in ampt, qualiteijt en gagie te herstellen, of bij aldien Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. zulx niet kunnen goedvinden, dat hem als dan door de gunst van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. relief van defatalia appellationis85 mag werden verleend, ten eijnde zijn saak voor den Agtb. Raad van Justitie deeses Gouvernements in appel te kunnen vervolgen, zijnde door onkunde van den suppliant in diergelijke zaaken door hem versuijmt geworden om van het vonnis ten sijnen laste tot Rio de la Goa geveld, ten eersten appel aan deesen Agtb. Raad van Justitie te versoeken, en dus klaarelijk aan te toonen hoe seer den suppliant aldaar mishandelt en verongelijkt is.’

‘(Onderstont) ‘t Welk doende &ra. (Was geteekend) Hendrik Goutsbergh.’

Over welkers inhoude met aandagt geraadpleegt en in overweeging genomen weesende dat den Raad van Justitie tot Rio de la Goa vermits het opbreeken van dat comptoir is geaboleert, en dat bij gevolg geen herstelling van defatalia appellationisaan gemelten Goutsberg kan werden verleent om hem sijn saak door den weg van justitie in appel deeser plaatse te kunnen doen vervolgen, gelijk andersints soude hebben behooren te geschieden; Soo is uijt dien hoofde ende ter consideratie men bewust is van het ongelijk dat hem Goutsberg door de vindicatie der bediendens of den uijt haar te samen gestelden Raad van Justitie tot Rio de la Goa is aangedaan, en de quade tractementen die hij, aldaar in hegtenis sijnde, heeft uijtstaan moeten, goedgevonden en verstaan dat men die saak politicquelijk afdoende, gemelten Goutsberg bij deesen in ampt, qualiteijt en gagie herstellen sal en dat desselfs gagie, als onbillijk afgeschreeven weesende, weederom in het geheel sal worden goedgedaan van den tijd af dat deselve stil gestaan heeft, gelijk men ook de van hem ten onregt geconfisqueerde goederen sal doen weeder geeven, en dus in ‘t geheel vernietigen het onregtmatige vonnis (soo als dit bij resumptie der proces stucken aan ons is komen te blijken) dat teegens hem Goutsberg tot Rio de la Goa is gevelt geweest.

Wordende verders door den Heer Gouverneur te kennen gegeven dat den pangerang Loring Passir aan Sijn Edele hadde versogt dat drie mans en drie vrouwspersoonen van sijn gevolg of leijfeijgenen die met hem hier gekomen sijn, sig nu al eenigen tijd geleeden den dienst van hem pangerang onttrocken hebbende, niet alleen hier en daar liepen vagabondeeren, maar sig bovens dien soo weerbarstig teegens hem quamen aan te stellen, dat hij niet sonder bedugting was dat hem een ongeluk van dit ondeugende volk mogt overkomen, versoekende derhalven dat deselve om sulx te prevenieeren, door de E. Comp. mogten werden genadert en aan de gemeene werken gebruijkt; waarover gedelibereert sijnde, is tot voorkoming van alle onheijlen best gedagt en beslooten dat men geciteerde manspersoonen na het Robben Eijland versenden en de vrouwen in de slaven logie plaatsen sal, om aldaar aan ‘s Comps. gemeene werken te arbeijden.

Ook is ten versoeke van den oud burgerraad, Gijsbert la Febre, aan hem gepermitteerd om nog voor den tijd van een jaar met de slagtneering voor deese ingeseetenen op den voorgaanden voet te mogen continueeren, mits dat sijne borgen, den ondercoopman en winkelier, Martinus Berg, neevens den boekhouder en eerste clercq, Nicolaas Leij, voor denselven tijd even als te vooren verbonden blijven.86


Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.87

[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.

[Signed:] A. V. KERVEL.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.


## Footnotes


  1. Snuffelaar en Zeepost het op 14.1.1731 in Tafelbaai aangekom en Fijenoordt vier dae later. Vgl. C.609,Origineel Dagregister, 1731-1738, pp. 5 en 7. 

  2. Vgl.Suid-Afrikaanse Argiefstukke,Kaap nr. 2, pp. 90 en 98, en C.587,Dagregister, 1672-1673, pp. 165-167. 

  3. Mr. Cornelis Johannes Simons van Utrecht kom op 3.10.1690 op die Maas in Tafelbaai aan en neem op 16.10.1690 as fiskaal sitting op die Politieke Raad. In November 1694 verlaat hy die Kaap en word fiskaal op die kus van Koromandel . In 1701 gaan hy as visie-president van die Raad van Justisie na Batavia en twee jaar later volg hy Gerrit de Heere op as Goewerneur van Ceylon . Toe hy in 1708 na Nederland terugkeer, besoek hy die Kaap as Kommissaris. Simons trou in 1683 met Agnes Anna Emilius en sterf in 1727 in Utrecht

  4. Simons se instruksies kan gevind word in C.702,Memoriën en Instructiën, 1686-1722, pp. 493-559. Dit is ook gepubliseer in die vyfde deel van die Van Riebeeck-Vereniging se publikasies. 

  5. Sien C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 345-346. 

  6. Tranquebar was ‘n hawestad op die kus van Koromandel . Denemarke het die stad in 1616 van die raja van Tandsjaoer gekoop en het dit weer in 1845 aan Engeland verkoop. Vgl. Servaas de Bruin,Geographisch-Historisch Woordenboek, deel II, p. 1086. 

  7. In die kladnotule verskyn ook die volgende aantekening: “Scheffer heeft geklaagd in Vergadering over het vroedwijf, haar sal door de boode gelast werden om sig stil te houden.” Vgl. C113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 278. 

  8. Die oorspronklike rapport kan gevind word in C.J.335,Criminele Proces Stukken, 1731, pp. 268-271. 

  9. Jan van Schoor van Yzendyke was skeepsdokter op Meijenburg toe die Politieke Raad hom op 13.7.1719 as oppermeester in die hospitaal aan die Kaap aangestel het. Sy vrou, Elisabeth Maas, volg hom in 1721 na die Kaap. 

  10. Ab executione: uit wraak, uit weerwraak. 

  11. Josephus de Grandpreez was die seun van Noel Joseph de Grandpreez en Bernardina Mousson de la Grenieurie. Hy kom in 1720 as soldaat na die Kaap en word in 1722 ‘n assistent. In 1725 word hy hoofklerk op die sekretarie van die Politieke Raad en twee jaar later word hy sekretaris van die Raad van Justisie. Nadat hy in 1730 tot onderkoopman bevorder is, word hy in 1741 sekretaris van die Politieke Raad, met die rang van koopman. Sy wou, Louisa Adriana Slotsboo, was ‘n dogter van Kaje Jesse Slotsboo. De Grandpreez is in 1761 oorlede en sy wou die volgende jaar. 

  12. Sien C.J.335,Civile Proces Stukken, 1731, p. 280. 

  13. In die oorspronklike versoekskrif staan ook “veer”. In die H.K. is dit egter verbeter na “ver”. 

  14. In sowel die oorspronklike versoekskrif as die H.K. staan ook “dat mijn ditte”. 

  15. Salvum conductum: vrygeleide. 

  16. Refigium:toevlug. 

  17. Waarskynlik afgelei van die Franse woordaffligés:bedroef, kwel. 

  18. In die H.K. verbeter na “overigheijd”. 

  19. Die gekursiveerde woorde is in ‘n ander handskrif tussen die reëls bygeskryf. 

  20. Die Raad van Justisie het Opperman op 21.7.1731 met 200 riksdaalders beboet. Vgl. C.J.13,Criminele Regts-rolle des Casteels de Goede Hoop, 1731, pp. 33, 34, 35-36, 39, 47, 58-62 en 63-66. Die stukke i.v.m. die saak kan gevind word in C.J.335,Criminele Proces Stukken, 1731, pp. 154-325. 

  21. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 278. 

  22. Die briewe, gedateer 5 en 6 Maart 1731, is uit Saldanhabaai ontvang. Sien C.443,Inkomende Brieven, 1731-1732, pp. 91-93, 95-96 en 99-100. 

  23. Die brief aan die skeepsoffisiere van Gaasperdam kan gevind word in C.520,Uitgaande Brieven, 1731-1732, pp. 172-175. 

  24. In die H.K. verbeter na “saijsoen”. 

  25. Pieter Steinmets van Frankfort was sedert 1718 ‘n soldaat aan die Kaap. In April 1720 word hy vir ‘n jaar as onderwyser aan Maria van Brakel, die weduwee van Jacobus Louw, verhuur. Hy keer die volgende jaar weer na die garnisoen terug en word in 1722 bevorder tot korporaal. In 1728 word hy as klerk in die houtmagasyn geplaas en op 10.10.1730 stel die Politieke Raad hom aan as hoof van die Kompanjiespos in Saldanhabaai , met die rang van korporaal. 

  26. Die brief aan Steinmets, gedateer 8.3.173 1, kan gevind word in C.520,Uitgaande Brieven, 1731-1732, pp. 175-176. 

  27. Sien C.443,Inkomende Brieven, 1731-1732, pp. 103-107. 

  28. Sien C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 333-334. 

  29. Pieter (Petrus) van der Spuy (23.11.1722-4.3.1809) het in Groningen in die teologie gestudeer en lewer op 23.8.1746 as eerste predikant wat aan die Kaap gebore is sy intreepreek in die Kaapse kerk. In 1753 word hy predikant van Drakenstein . Hy bly daar totdat hy op 20.3.1781 sy emeritaat aanvaar. Twee jaar later tree hy op 61-jarige ouderdom met Maria Elisabeth Adleda (1748-1791) in die huwelik. Drie dogters en een seun is uit die huwelik gebore. 

  30. ‘n Gedeelte waarin drie bemanningslede van die skip Langeroode in rang bevorder is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.26,Resolutiën, 1731-1732, p. 47. 

  31. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 279. 

  32. Sien C.443,Inkomende Brieven, 1731-1732, pp. 79-87. 

  33. Die Politieke Raad het op 28.2.1725 besluit om ‘n anker wat Westerbane in 1723 aan die Kaap verloor het, aan hom terug te gee. Vgl.S.A. Argiefstukke,Kaap nr. 7, pp. 129-130. 

  34. Sien C.519,Uitgaande Brieven, 1729-1730, pp. 18-112. 

  35. Evert Walraven Cochius is in 1683 te Zutfen gebore. Hy sluit in 1700 by die Nederlandse leër aan en vorder tot die rang van luitenant. In 1714 tree hy as adelbors by die Kompanjie in diens en vertrek na die Kaap, waar hy as ingenieur diens doen en in 1721 tot die rang van vaandrig verhoog word. Hy was getroud met Anna Christina Vlotman van Amsterdam. Cochius is in 1739 oorlede. 

  36. Hy was die seun van Bastiaan Colyn en Maria Everts. Op 1.5.1718 trou hy met Elsabe van Hoff en op 23 .9.1724 hertrou hy met Johanna Appel. 

  37. In die H.K. verbeter na “exercitie”. 

  38. Sien C.443,Inkomende Brieven, 1731-1732, pp. 111-114. 

  39. Hans Jurgen Potgieter (1690-1737) was die seun van Harmen Jansz Potgieter en Isabella Frederiks. Hy is op 31.3.1720 met Cornelia Botha getroud. 

  40. In die H.K. staan ook “soo veel als het eenigsints is”. Waarskynlik is hier ‘n woord uitgelaat. In die brief aan die landdros staan “soo veel als het doenelijk is”. 

  41. Die brief aan die landdros kan gevind word in C.520,Uitgaande Brieven, 1731-1732, pp. 177-178. 

  42. Die Politieke Raad het ook aan die soldaat Willem Adolf Krige sy vrybrief verleen. Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, pp. 279-280 en C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 337-338. 

  43. Mr. Daniel van den Henghel van Utrecht was die seun van Mr. Carel van den Henghel en Maria van Baarle. Hy en sy vrou, Alida de Leeuw, kom met Gaasperdam van Ceylon na die Kaap. Na Adriaan van Kervel se dood in 1737 benoem die Politieke Raad Van den Henghel as waarnemende Goewerneur van die Kaap, maar Here XVII stel Hendrik Swellengrebel as Van Kervel se opvolger aan. Daarop vra Van den Henghel sy ontslag en keer in 1742 na Nederland terug. 

  44. Sien C.678,Eed Boek, 1692-1747, p. 35. 

  45. Sien C.443,Inkomende Brieven, 1731-1732, pp. 135-137. 

  46. Sien C.443,Inkomende Brieven, 1731-1732, pp. 115-121. 

  47. Sumanap was ‘n koninkryk in Nederlands Oos-Indië wat die oostelike gedeelte van die eiland Madoera beslaan het. Vgl. Servaas de Bruin,Geographisch-Historisch Woordenboek, deel II, p. 1064. 

  48. Matthys Krugel van Nürnberg kom in 1703 as soldaat na die Kaap en word in 1708 ‘n vryburger. Nadat sy eerste wou, Elisabeth van Staden, in 1714 oorlede is, trou hy weer op 18.11. 1717 met Margaretha Coetzee. Sy was die dogter van Dirk Coetzee en Sara van der Schulp. Krugel is op 9.1.1731 oorlede. 

  49. Sien C.520,Uitgaande Brieven, 1731-1732, pp. 186-188. 

  50. In die kladnotule van hierdie vergadering verskyn ook die volgende aantekening: “Weegens de Chineesen tot den landbouw herwaarts gesonden, dat men die in ‘s Comps. thuijnen plaatsen, en slaven randsoen geven sal”. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 281.) Hier word waarskynlik verwys na tien Chinese bandiete wat na die Kaap verban is en met die retoervloot hier aangekom het. Vgl. C.J.2562,Vonnissen der Personen dewelke zoo van Batavia als Ceylon herwaarts gesonden zyn,1722-1735, p. 332. 

  51. Sien C.443,Inkomende Brieven, 1731-1732, pp. 145-146. 

  52. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 281. 

  53. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 282. 

  54. In die H.K. staan ook “des voorledenen jaare”. 

  55. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 282. 

  56. Ostende ( Oostende ) is ‘n hawestad aan die Noordsee in die Belgiese provinsie Wes-Vlaandere . Vgl. Servaas de Bruin,Geographisch-Historisch Woordenboek, deel II, p. 735. 

  57. Cadix ( Cadiz ) is die hoofstad van die Spaanse provinsie Cadix en is geleë op die eiland Leon in die Baai van Cadix . Vgl. Servaas de Bruin,Geographisch-Historisch Woordenboek, deel 1, p. 612. 

  58. In die H.K. staan ” Pruijssise “. 

  59. ‘n Gedeelte waarin ‘n nuwe bootsmansmaat op die skip Gaasperdam aangestel is, is hieronder weggelaat. Sien C.26,Resolutiën, 1731-1732, p. 88. 

  60. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 282. 

  61. ‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede op die skepe Prattenburg , Sorgwyk , Purmerlust , Coxhorn en Ter horst in rang bevorder is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.26,Resolutiën, 1731- 1732, pp. 90-93. 

  62. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 283. 

  63. ‘n Gedeelte waarin ‘n nuwe bottelier op die skip Duijfje aangestel is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.26,Resolutiën, 1731-1732, p. 98. 

  64. Geertruyd Meyboom was die dogter van Claas Meyboom en Geertruyd Specking. Sy is aan die Kaap gebore en is op 1.6.1732 met Abraham Cloppenburg van Utrecht getroud. Drie dogters en een seun is uit die huwelik gebore. Sy is in 1737 oorlede. Haar versoekskrif kan gevind word in C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 349-350. 

  65. Gesina Meyboom is in 1697 in Amsterdam gebore en kom in 1702 saam met haar moeder na die Kaap. Op 7.5.1713 trou sy met Cornelis Valk. Sy is in 1746 oorlede. 

  66. Cornelis Valk was die seun van Abraham Pietersz Valk en Anna Jans Oosterdorp. Hy is in 1684 te Sevenhuysen naby Rotterdam gebore. In 1705 vertrek hy as matroos na die Ooste en word in 1709 bevorder tot onderstuurman. In 1716 word hy aangestel as opperstuurman en ekwipasiemeester aan die Kaap en die volgende jaar word hy ook lid van die Raad van Justisie. Valk is in 1725 oorlede. 

  67. Floris Meyboom is in 1706 aan die Kaap gebore. Sedert sy vyftiende jaar was hy blind en in 1723 stuur sy moeder hom na Nederland vir geneeskundige behandeling. Op 28.9.1732 tree hy in die huwelik met Cornelia de Kock. Met sy dood in 1738 besit hy die plase Plattekloof en De Grendel in die Tygerberg

  68. Johannes Meyboom (1711-1734) trou op 17.9.1730 met Anna Margaretha van der Heyden. Hulle seun, Petrus Nicolaas, is in 1733 gebore. 

  69. Nicolaas Meyboom is in 1666 in Meppel , Nederland, gebore. Hy het in Amsterdam gewoon voordat hy na die Kaap gekom het. Meyboom is in 1721 oorlede en sy vrou in 1731. 

  70. Die testament is nie by die versoekskrif te vinde nie. ‘n Afskrif van Geertruyd Specking se testament kan egter gevind word in M.O.O.C. 7/1/4,Testamenten, 1726-1735, nr. 92. 

  71. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 283. 

  72. Sien C.132,Bijlagen, 1731, pp. 27-28. 

  73. ‘n Gedeelte waarin die raad die bevorderings van drie bemanningslede op die skepe Wolpharsdijk en Vliegend Hart goedgekeur het, is hieronder weggelaat. Sien C.26,Resolutiën, 1731-1732, p. 103. 

  74. In die kladnotule van hierdie vergadering verskyn ook die volgende aantekening: “De neef van Soullier het backen toegestaan”. Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 284. 

  75. Sien C.348,Attestatiën, 1731, pp. 191-193. 

  76. ‘n Gedeelte waarin die bevordering van ‘n aantal bemanningslede van die skip Magdalena goedgekeur is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.26,Resolutiën, 1731-1732, pp. 108-109. 

  77. Ds. Johannes Wilhelmus Hertzogenraedt is in Mosbach , Duitsland , gebore. Hy was predikant te Gatrop naby Duisburg in Duitsland toe die Klassis Amsterdam hom in 1730 as predikant vir die Kaap aangeneem het. In Desember 1730 het hy met sy vrou, Anna Catharina Bergh, en hulle drie seuns na die Kaap vertrek. Aan die Kaap is nog ‘n dogter gebore. Hertzogenraedt is op 27.4.1736 oorlede en sy wou twee jaar later. Die kinders het na die dood van hulle ouers na Batavia vertrek. Ds. Hertzogenraedt het op 13.12.1730 sy diensvoorwaardes te Amsterdam onderteken. (Vgl. C.132,Bijlagen, 1731, pp. 315-322.) 

  78. Sien C.520,Uitgaande Brieven, 1731-1732, pp. 328-329. 

  79. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, pp. 284-285. 

  80. ‘n Beskrywing van die gebeurtenis kan gevind word in C.609,Dagregister, 1731-1738, p. 53. 

  81. Waarskynlik omdat daar geen formele vergadering was nie, bestaan daar geen kladnotule nie. 

  82. ‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede van die skip Huijs ten Donk in rang bevorder is, is hieronder weggelaat. Sien C.26,Resolutiën, 1731-1732, pp. 115-117. 

  83. Sien C.442,Inkomende Brieven, 1729-1730, pp. 307-315. 

  84. Sien C.235,Requesten en Nominatiën, 1729-1732, pp. 381-383. 

  85. Fatalia appellationis:bepaalde termyn waarin appèl aangeteken kan word. 

  86. ‘n Gedeelte waarin die raad besluit het om sekere verliese af te skryf, beskadigde goedere te verkoop en oorskotte op voorraad te neem, is hieronder weggelaat. Sien C.26,Resolutiën, 1731-1732, pp. 125-146 en C.292,Memoriën, 1726-1739, pp. 227-244. 

  87. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, pp. 285-286.