C092 v1.20
C. 92, pp. 44-53.¶
Donderdag den {17330312} 12e Maart 1733, voormiddags. Gecombineerde vergadering.
Present den Wel Edelen Gestr. Heer Jan de la Fontaine, Raad Extraordinairis van India, Gouverneur deeser plaatse &a., de Heer Adriaan van Kervel, oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, de Heer Mr. Daniel van den Henghel, fiscaal independent alhier, de Heer Johan Thobias Rhenius, capitain deeses Casteels, den E. schipper Joris Davidson, den E. Nicolaas Heijning, den E. schipper Levinus de Heere, den E. Hendrik Swellengrebel, den E. schipper Pieter Sluijs, den E. Christoffel Brand, den E. schipper Jan Peereboom, den E. Rijk Tulbagh, den E. schipper Cornelis van der Hoeven, den E. schipper Jacob Landsheer, den E. schipper Pieter Bruijs, den E. schipper Hendrik van den Berg, den E. schipper Pieter van der Roete, den E. schipper Jacob Hoogstad, den E. schipper Michiel de Keijser.
Deese gecombineerde vergaadering weederom door den Heer Gouverneur belegt en daarin voorgedraagen sijnde dat den tijd door onse Heeren en Meesteren beraamt tot het vertrek der aanweesende retourscheepen sterk beginnende te naaderen, een igelijk sig derhalven soude hebben klaar te houden om op den 23 deeser maand te worden gemonstert, ten eijnde onder Godes zeegen op den 25e dit[to] te kunnen reijsvorderen, met afvraging aan de gesamentlijke scheepsoverheeden of sij teegens dien tijd niet volkoomentlijk souden kunnen gereet sijn, mits dat de geen[e] die laatst hier sijn aangeland met het haalen van waater of daar het soo van haar als van alle de andere verders mogt noodig worden g’oordeelt, de behulpsaame hand met ‘s lands vaartuijgen bij continuatie, gelijk tot nu toe geschied is, wierd gebooden, en of aan imand nog iets voor de aanstaande reijs quam te ontbreeken; is op het selve door haarlieden betuijgt geworden dat niemand iets meer mancqueerde, dat sij van alles tot genoegen sijn voorsien, en ook teegens gedagten tijd sullen kunnen zeijlvaardig weesen, en is uijt dien hoofde voor den meesten dienst der E. Comp. vastgestelt dat de elf retourscheepen van de tweede besending op de voorwaarts genoemde tijden sullen worden gemonstert en gedepe[s]cheert, in hoop en verwagting dat deselve als dan geluckig in zee geraakende, de havenen onses lieven vaderlands soo wel als de reets voor uijt getoogene vloot, met voorspoet sullen moogen besteevenen.1
Waarnaa door den schipper van Mijenberg , Levinus de Heeren, versogt wordende om een swaare touw, in de plaats van het geene dat hij op gisteren met de hart gewaaijt hebbende Z.Ot. heeft verlooren, is hem daarop door den Heer Gouverneur afgevraagt hoe veel touwen hij nog aan boord is hebbende, op het welke door gemelte De Heere gerepliceert wierd dat hij nog vier en een half touw in ‘t schip, en een dat nu gebrooken is t’ zee heeft, dog dat hij niet verseekert kan sijn of het selve gebrooken touw nog goed en onbeschadigt sal weesen, en is hem hierop door den Heer Gouverneur weeder toegevoegt dat het t’ zee leggende touw dan eerst soude doen ligten en visiteeren, ten eijnde te kunnen ondervinden of daaraan ook iets komt te mancqueeren, dewijl Sijn Edele sustineerde dat sulx soo niet sijnde, vijf en een half touw die er seekerlijk ruijm genoeg sullen sijn sufficieeren om in deesen tijd des jaars de reijs daarmeede na het Patria te kunnen onderneemen, te meer vermits aan den Heer Gouverneur reets berigt geworden is dat het door hem De Heere verlooren touw agter de splissing is koomen te breeken, en oversulx naar alle gedagten nog wel in ‘t geheel tot gebruijk bequaam sal weesen.
Ook wierd door den schipper van het Hof niet altijd Winter , Pieter Bruijs, versoek gedaan om een bramzeijl rhaa en steng, dog is hem hierop door den Heer Gouverneur g’antwoord dat men teegenwoordig geen hout om deselve van te kunnen maaken, aan handen is hebbende, sonder het welke gesegde rondhouten bereijts op sijn voorig versoek dat daarom aan den Heer Gouverneur in ‘t particulier gedaan heeft, souden sijn vervaardigt geworden, maar dat hij sig nu aan den wimpelvoerder konde addresseeren om op de reijs dit bramzeijltuijg te ligten en aan hem over te geeven van soodanig schip als bevonden sal worden het selve door sijne wel bezeijldheijd best te kunnen missen.
Wordende daarop laastelijk door den Heer Gouverneur te kennen gegeeven hoe aan Sijn Edele bij rapport der overheeden van het op den 9e deeser maand hier g’arriveerde schip Elsbroek is te vooren gekoomen dat sijlieden omtrent veertien daagen voor hunne aankomst ter deeser plaatse het schip Paddenburg op de Z.B. van 26 gr. hebben aangetroffen, en dat hun door dies opperhoofden is berigt gedaan dat sij omtrent de Canarisse Eijlanden ,2 circa half December passo. des nagts hebben ontmoet twee capitaale scheepen, die beijde op het aannaderen twee vuuren aan hunne groote rhaas vertoonden, en door den schipper van Paddenburg gevraagt wordende wie deselve waaren, subiet uijt de trompen van haarlieder geschut hebben g’antwoord, in diervoegen dat een canoncoogel op ‘t barkhout van de in ‘t schip staande boodt afstuijtende, in de cuijl onder het volk quam needer te vallen, en dat voorts eenige coogels over het agterschip sijn heen gevloogen, sonder dat door die van Paddenburg een schoot wederom gedaan is, waarop gemelde scheepen haar cours noordwaards vervolgende, uijt sijn gesigt sijn geraakt; weshalven Sijn Edele het selve geval door den schipper van Elsbroek , Hendrik Opmeer, schriftelijk hebbende doen opstellen, dit rapport als nu aan de gesamentlijke scheepsoverheeden heeft voorgeleesen,3 op dat sij sig teegens alle toevallen gewaarschouwt en op haar hoede sullen kunnen houden, waarom ook een afschrift van gedagte rapport aan den wimpelvoerder, Joris Davidson, sal inhandigt worden, bij aldien Paddenbumg voor het vertrek deeser retourscheepen hier niet opdaagt, en dat men oversulx een relaas van dies overheeden selfs daarbeneevens aan hem sal kunnen afgeeven.
Aldus geresolveerd ende g’arresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.4
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] JIS. DAVIDZON.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] LS. DI HEERE. 1733.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] PIETER SLUIJS.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] JN. PEREBOOM.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
[Signed:] CORNES. VAN DER HOEVE.
[Signed:] JB. LANTSHEER.
[Signed:] PIETER BRUIJS.
[Signed:] HENDRIK V. DEN BERGH.
[Signed:] PIETER VAN DER ROETE.
[Signed:] J. HOOGSTAD.
[Signed:] M. D. KEIJSER.
C. 92, pp. 54-55.¶
Donderdag den {17330402} 2e April 1733, voormiddags.
Alle present.
Gemerkt den tijd van den opneem der burger effecten weder op handen begint te schieten, is derhalven vastgesteld dat men deselve op den laatsten deeser maand, nevens den eersten en tweeden Maij aanstaande na gewoonte ten overstaan van gecommitteerde leeden uijt den Raad van Justitie deeses Gouvernements zal laten geschieden, hier aan Cabo op de oude cat en aan Stellenbosch ten huijse van den landdrost, ende zulx al wederom op dien selfden voet als dit volgens het geresolveerde van den 6e April 1730 in den voorledenen jaare in selvervoegen is gedaan geworden. Ook is den schipper en equipagiemeester, Jacobus Moller, ten zynen instantigen versoeke vermits tijds expiratie na het voorbeeld sijner predecesseurs in gagie verhoogt tot tagtig guldens per maand onder een nieuw verband van drie jaaren.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.6
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 92, pp. 56-66.¶
Dingsdag den {17330407} 7e April 1733, voormiddags.
Alle tegenwoordig.
Wierd door den Heer Gouverneur ter vergaderinge geproduceert seker schriftuur door den Engelsschen duijker, Pieter Richards, aan Zijn Edele in de volgende bewoording overgegeven:7
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - -.
‘Wel Edele Gestr. Heer,’
‘Den ondergetekende, Pieter Richards, geeft met behoorlijk respect te kennen hoe dat met het visschen hier ter rheede naar ‘s Comps. verloorene contanten en goederen voor eerst zal moeten werden uijtgescheijden, vermits men niet alleen de quaade mousson voor handen heeft, maar ook om dat de pond als te laag weesende en de minste zee niet kunnende wederstaan, noodsakelijk zal dienen gedekt te worden, ‘t welk verrigt en den regentijd overstreeken weesende, vermeijnd den ondergetekende als dan weder ter deser plaatse aan voorsz arbeijd te zullen kunnen gaan, met hoope van een goed succes, dewijl hij reets blijken daarvan heeft gezien met het opvissen eenigen stukjes van geldkisten waaraan duijdelijke teijkenen van geld zaaten; dog om de E. Comp. op geen onnodige onkosten te jaagen, oordeelt den ondergetekenden dat Zijne twee alhier zijnde mackers, William Marridijs en Jan Michel, van geen dienst meer kunnen zijn, vermits hij al het nog te doene werk zonder haar met de nu eenigen tijd bij hem bescheijden geweest zijnde mattroosen wel kan afzien en verrigten, waarom gem. zijne mackers met de eerste retourscheepen na Europa zouden kunnen worden te rug gezonden.’
‘Ook is den ondergetekende van gedagten dat het niet ondienstig zoude zijn dat hij inmiddels met het eerst derwaarts vertreckende vaartuijg, ‘t zij hoeker of brigantijn, naar d’ Saldanhabaaij wierde gezonden om nogmaals te gaan onderzoeken de plaats daar het schip Meerensteijn verongelukt is,8 en of ër geen kans zoude zijn tot becooming van ‘t geld dat door het blyven van dien bodem is verlooren geraakt, als hebbende den ondergetekende bij zijn voorig aanweesen aldaar in de maand December jongstl. geen de minste teijkenen van dat schip kunnen ontdecken, maar dewijl hij egter bij navraaging ter politicque secretarije alhier verstaan heeft dat dien bodem op ‘t Jutten Eijland 9 N. ten Osten. op 14 vaam waters is gestrand en verbrijseld, en dat zulx zoodanig zijnde, den ondergetekende hoope doet hebben dat wel eenig geld van dat schip zoude kunnen becoomen; versoekt hij uijt dien hoofde ten selven eijnde derwaarts te mogen gaan, als hij ter deeser rheede niets meer sal kunnen verrigten, moetende den ondergetekende hier nogtans bijvoegen dat om de saaken in d’ Saldanhabaaij behoorlijk te kunnen uijtvoeren, hij aldaar wel een jaar tijds zal dienen door te brengen.’
’- - - (Was getekent) Peter Richards. (In margine) Cabo de Goede Hoop, den 7e April 1733.’
Het welk met aandagt geleesen zijnde, is best geoordeelt de dispositie hierop tot de naaste vergadering uijt te stellen, als wanneer men gem. Richards, nevens zijne mackers, William Marridijs en Jan Michel, daarin doende verscheijnen, haarlieden gezamentlijk weegens de zaaken bij dit schriftuur ter neder gesteld, en principaal in opsigt van het vertrek deeser twee laatste na het vaderland, zal hooren, dewijl het mondeling seggen van hem Richards dat hij heeden gedaan heeft, namentlijk dat het werk van het duijken aan hem alleen gedefereert zoude zijn, en dat zijne voorseijde meede gezellen slegts tot het helpen klaar maaken van de daartoe dienende gereetschappen herwaarts zijn gezonden, zoo dat hij, die hier niet meer nodig oordeelende, deselve zonder haar voorkennis of toestemming op zijn singulier versoek na Europa zouden kunnen werden te rug geschikt, niet voldoende voorkomt, vermits het zelve met het aanschrijvens dat men over deese perzoonen onder den 8e Maij des voorleedenen jaars van Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Zeeland ingekreegen heeft,10 in ‘t geheel niet komt over een te stemmen, en dat zijlieden daar bij alle drie eguaal omtrent het verrigten van ‘t duijkerswerk ter deeser plaatse aangemerkt worden.
Waarna insgelijx geleesen is een request door den burger Steeven ten Holder11 in de onderstaande bewoording gepresenteert:
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Politicquen Raad deeses Gouvernements.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’
‘Geeft met verschuldigt respect te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer nederigen dienaar, Steven ten Holder, burger alhier, hoe den suppliant seer gaarne desselfs huijsvrouws susters dogter, Beatrix van der Maten, woonende tot Salk bij haar oom Jan Carel Taats, ter deeser plaatse en onder zijn opsigt zoude willen hebben, om haar na behooren te kunnen alimenteeren en opbrengen, dewijl zij zig in een armelijke staad bevind, zijnde haar moeder overleeden en de vader, gent. Evert van der Maten, voor zoldaat naar Oostindien vertrocken, soo neemt den suppliant derhalven de vrijheijd zig te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb., onderdaniglijk versoekende dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn van met de presente retourscheepen een gunstig voorschrijvens te doen aan Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seventienen dat gem. Beatrix van der Maten bij bequaame scheepsoccasie, mits daarvoor betaalende ‘t behoorlijk transport en costgeld, naar herwaarts mag overcoomen.’
‘(Onderstont) ‘t Welk doende etc. etc.’
Op welkers inhoude gelet weesende, is goedgevonden dat men het daarbij versogte voorschrijvens om permissie van overvaart voor Beatrix van der Maaten van onse Heeren en Meesteren te verkrijgen, met de eerst vertreckende retourscheepen aan Haar Wel Edele Hoog Agtb. zal laten doen.
Verscheijnende vervolgens ter vergadering den ondercoopman en negotie overdrager, Abraham Decker, dewelke ter lectuure quam over te leveren de uijtterste dispositie door den hier gebannen Ternataanssen prins, Ketees Malocco, gepasseert, waarbij denselven zijne drie kinderen, met naamen Amel, Talie en Adel, breeder bij resolutie van den 11e Februarij jongstl. vermeld, niet alleen vrij, maar ook zijne erfgenaamen verklaart te weesen, met versoek dat gedagte Decker, die tot executeur van dit testament is aangesteld, aan deselve de vereijschte vrijbrieven, met permissie deeser Regeering mogt versorgen, weshalven hier over gedelibereert zijnde, verstaan is dat hij deselve vrijbrieven zal kunnen laaten opmaaken en afgeeven.12
Laastelijk is ook geleesen een versoekschrift door den capiteijn van het Engelsschip Aislabie in de volgende termen ingedient:13
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtbre. Heeren,’
‘Geeft met verschuldigt respect te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. dienstvaardigen dienaar, William Birch, voor capiteijn op ‘t aanweesend Engels Oostindisch Comps. schip Aislabie bescheijden, hoe dat hij met voorsz bodem aan de oostwal deeser baaij ten anker coomende, een anker heeft verlooren, het welk bij het ophaalen gants is gebrooken bevonden, en dewijl hij buijten dien nog maar twee ankers heeft, versoekt denselven derhalven seer onderdaniglijk dat Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. van die goedheijd gelieven te zijn aan hem onder behoorlijke betaaling een swaar anker te verstrecken, waarmeede den suppliant niet alleen uijt groote verlegentheijd geret, maar zijne Heeren en Meesteren veel dienst en vrindschap zal toegebragt werden.’
‘(Onderstont) ‘t Welk doende etc.’
Welkers inhoude overwogen, en daar benevens aangemerkt zijnde dat onse Heeren en Meesteren bij het aan ons bedeelde extract der missive door Haar Wel Ed. Hoog Agtb. onder den 30e Augustus des voorleeden jaars aan Generaal en Raaden van India gesz14 coomen ter neder te stellen dat uijt hoofde der goede harmonie die daar is tussen onse en de Engelsche Comp., en de gerieffelijkheeden dewelke door de Engelsschen aan ‘s Comps. scheepen, zoo in Europa als in sonderheijd tot St. Heleen 15 worden beweesen, men derhalven wel zoude verschuldigt zijn sulx in gevallen van noodsakelijkheijd, het zij tot Batavia of hier aan de Caab, te erkennen, zoo maar het geene dat versogt werd effectievelijk ten dienste van deselve Engelsche Comps. scheepen word vereijscht en geemploijeert, is hierom, dewijl dit geval van benodigtheijd hier ontwyffelbaar exteert, en dat er geen den minsten scheijn overblijft dat de overheeden van een thuijsvaarend schip haar geld alhier nutteloos voor een anker zoude willen uijtgeven, bij aldien zij zig niet ten uijttersten om het selve verlegen bevonden, best geoordeelt dat men haar versoek toestaande, een swaar anker aan het schip Aislabie zal verstrecken, mits dat het selve na proportie van zijn gewigt met een capitaal advans aan d’ E. Comp. voldaan word.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jare voorsz.16
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 92, pp. 67-77.¶
Dingsdag den {17330414} 14e April 1733, voormiddags.
Alle present.
Is op de propositie van den Heer Gouverneur goedgevonden dat de hier permanente hoekers en brigantijns in den aanstaanden regentijd wederom na de Saldanhabaaij zullen worden gezonden, op dat zij dus van alle ongemacken die haar in dat saijsoen ter deeser rheede zouden kunnen overkoomen, bevrijd zullen mogen blijven, en met eenen na vereijsch van saaken gerepareert werden; zullende egter de brigantijn Victoria even gelijk voorleeden jaar meede geschied is, alhier worden aangehouden tot dat een der andere vaartuijgen zal weesen gereverteert, om bij alle voorcoomende gelegentheeden van dienst te kunnen weesen, gelijk meede gem. hoekers en brigantijns door den equipagiemeester, Jacobus Möller, en baas der scheepstimmerlieden, Jelle Jillesz van der Schelde, alvoorens zullen worden gevisiteert, om te kunnen ondervinden welke reparatien deselve zullen van noden hebben.
Ook geliefden den Heer Gouverneur te kennen te geven dat den capiteijn van het Engels schip Prince d’ Orange , Charles Hudson, aan Zijn Edele heeft versoek gedaan om een wijnig ballast klippen te mogen laaten aanreijden en tot stijving van zijnen onderhebbenden bodem na boord voeren, met bygevoegde afvraaging van den Heer Gouverneur of ër ook eenige speculatien zouden kunnen vallen waarom men sulx niet behoorden toe te staan, over het welke gedelibereert zijnde, is het selve van geen belang geoordeelt, en derhalven verstaan dat men den Engelsman zijn versoek zal accordeeren, mits dat hij de door hem benodigde klippen ten zynen koste hier aan het gebergte laat bij een samelen, na het strand en vervolgens met desselfs eygen vaartuijgen aan boord brengen.17
Vervolgens is insgelijx geleesen seker versoekschrift door Manus van Bouton en Sabina van Macasser, vrijgegevene lijfeijgenen van den Maleijer, Intje Aallan,18 in de onderstaande bewoordinge gepresenteert19
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtbre. Heeren,’
‘Geeven met de uijtterste submissie te kennen Manus van Bouton en Sabina van Macasser, geweesene slaven van den Maleijer, Intie Aallan van Mana Capo, die nu al omtrent drie jaaren is overleeden geweest, hoe haar gem. meester bij sekere acte van uijtterste wille op den 8e Januarij 1722 voor den doenmaligen secretaris van justitie, Sr. Daniel Thibault,20 en getuijgen gepasseert (synde deesen geannexeert)21 niet alleen de supplianten nevens haarlieden kint, genaamt Rabbia van de Caab, heeft aangesteld tot zijne erfgenaamen, maar ook begeert dat zijlieden op becoomene permissie van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. in vrijdom zouden werden gesteld, derhalven wenden de supplianten hun tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met gantsch onderdanig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn van haar benevens voorm. kind in vrijdom te stellen, zijnde den burger Abraham Ade Haan,22 nevens den vrijswart, Hercules Valentijn,23 bereyd hun als borgen te interponeeren dat zijlieden binnen den daartoe gestelden tijd niet tot laste der diaconij zullen coomen te vervallen; dog aangesien bij voorsz uijttersten wille geen executeurs zijn benoemd of aangesteld geworden, en dat ër oversulx niemand is die de vrijbrieven van de supplianten mitsgrs. van het meergedagte kind (bij aldien haarlieder vrijdom word geaccordeert) zoude kunnen passeeren, versoeken de supplianten derhalven insgelijx seer ootmoediglijk dat daar omtrent door Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. zoodanig mag werden voorsien als deselve na haar wijs oordeel zullen vermeijnen te behooren.’
‘(Onderstont) ‘t Welk doende etc.’
Over welkers inhoude geraadpleegt weesende, is goed gevonden dat men haar versoek accordeerende, den secretaris deeser Vergadering, Rijk Tulbagh, bij deesen zal worden gequalificeert om de vrijbrieven van gem. persoonen nevens haar kind, Rabbia van de Caab, te passeeren en aan haar af te geven.24
En zijn als nu meede ter vergadering verscheenen de drie Engelsche duijkers, Pieter Richards, William Marridijs en Jan Michel, dewelke gehoord zijnde, betuijgden de twee laastgen. wel dat Pieter Richards als hooft van het door haar ondernoomene werk moest worden aangemerkt, dog dat zij hem als hulpen zijn bijgevoegd, en wijders van het door hem gedaane voorstel van haarlieder vertrek na het vaderland niets wisten. Betuijgende voor het overige dat wanneer in den aanstaanden goeden tijd, wanneer zij wederom met het duijken hier ter rheede zullen kunnen voortvaaren, het geld bij ‘t wrak van Rotterdam 25 binnen geen drie of uijtterlijk vier maanden tijd gevonden word, al den arbeijd daar omtrent in ‘t vervolg onnut en nooijt imand instaad zal weesen om het selve te kunnen recouvreeren of iets verders uijt te regten; welk gezegde met aandagt in opmerking zijnde genomen, heeft men voor den meesten dienst der E. Comp. best geoordeelt dat zylieden alle drie tot soo lang zullen worden hier gehouden, op dat men dan wijders na bevinding van zaaken sal kunnen zien of zij hier langer van nooden zullen weesen of niet, en dat zij dus alle drie te gelijk na het vaderland zullen kunnen worden te rug gezonden.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.26
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 92, pp. 78-82.¶
Donderdagh den {17330416} 16e April 1733, voormiddags.
Alle tegenwoordig, behalven den Heer fiscaal independent, Daniel van den Henghel.
Geliefden den Heer Gouverneur aan de leeden des Raads te communiceeren dat door den schipper van het naar China gedestineerde schip Nieuwvlied , Gerrit Fiers, aan Zijn Edele is te kennen gegeven dat desselfs opperstuurman, Cornelis d’ Sitter, geduurende de herwaarts rheijs door indispositie meesten tyd buijten staad is geweest om den dienst naar behooren te kunnen waarneemen, met bijgevoegd versoek dat dewijl hij na een plaats staat te vertrecken daar hem van niemand eenige hulp staad te werden toegebragt, en de lange rheijs die hij nog voor handen is hebbende, daarin door het toevoegen aan hem van een ander opperstuurman ofte op zoodanigen wijs als deese Regeering zoude coomen goed te vinden, mogte worden voorsien, weshalven zulx door den Heer Gouverneur in overweeging gesteld zijnde, is hierop ten meesten dienste der E. Comp. goedgevonden dat men, alvoorens deesen aangaande finaal te besluijten, gem. opperstuurman De Sitter door de opperchirurgijns deeses Gouvernements zal doen visiteeren, om vervolgens derselver rapport ingekreegen hebbende, zoodanig daarop te kunnen disponeeren als men na vereijsch van de noodsakelijkheijd zal bevinden behoorelijk en met het meeste nut van dien bodem overeencoomende te zijn.
Na het welke in vergadering verscheenen zijn de burgers Jan Coerd en Jan Lodewijk Mulder,27 versoekende dat aan haar mogt worden geaccordeert om onder betaaling van het daartoe staande transport en costgeld met een der verwagt wordende retourscheepen na het vaderland te mogen vertrecken, waarop naar gehoudene besoigne verstaan is dat het selve aan haarlieden geaccordeert zal werden.
Wordende laastelijk door den Heer Gouverneur te kennen gegeven dat aan Zijn Edele bij gelegentheijd der vercooping die volgens het geresolveerde van den 14e deeser maand van eenige gebrooken en gemotteerde goederen op den 6 Maij aanstaande ‘s Comps. weegen staad te geschieden, door den hooftadministrateur en secunde deeses Gouvernements, Adriaan van Kervel, is voorgedragen dat zig in het negotie pakhuijs nog bevinden 71 3/4 ellen root laaken dat van Rio de la Goa te rug gecoomen is, mitsgrs. 48 groote, 24 klijne waakrocken, 218 broeken en 80 paar koussen, dewelke boven het geene men voor de retourbezending deeses jaars zal nooden hebben, in de reets daarvoor geopende cassen nog overig worden gevonden; welk laaken en scheepsklederen aldaar blijvende leggen, veel perijkel loopen van door de mot opgegeeten te zullen werden, en dat hierdoor gevolglijk groot nadeel aan de E. Comp. staad te worden toegebragt, het geen zoude kunnen worden voorgecoomen bij aldien men die goederen met eenen ten voordeele der E. Comp. publicquelijk liet vercoopen en te gelde maken, als hebbende de ondervinding klaarelijk doen sien dat selfs gemotteerde scheepskleederen haaren prijs nog rijkelijk koomen op te werpen, hoe veel te meer dan deese, dewelke tegenwoordig nog goed en deugdsaam worden gevonden, invoegen sulx door den Heer Gouverneur in overweging gegeeven zijnde, is voor den meesten dienst der E. Comp. best geoordeelt en beslooten dat men gemelte goederen ten selven daage nevens de geene waarvan onder den 14e deeser mentie gemaakt is, al meede publicq zal opveijlen en verkoopen.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.28
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 92, pp. 83-86.¶
Vrijdagh den {17330417} 17e April 1733, voormiddags.
Alle present, uytgenomen den Heer capitain, Johan Thobias Rhenius.
Weegens de lighaams gesteldheijd van den opperstuurman van het schip Nieuwvlied , Cornelis de Sitter, door de opperchirurgijns deeses Gouvernements overgelevert zijnde de volgende verclaaring:30
Den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Raad Extraordinaris van Nederlands India en Gouverneur aan Cabo de Goede Hoop etc. etc.,
‘ons ondergetekende eerste en tweede opperchirurgijns alhier expres hebbende gelieven te committeeren om te visiteeren den persoon van Cornelis de Sitter van Vlissingen, opperstuurman op het aanweesend na China gedestineerde schip Nieuwvlied bescheyden, of denselven in staad zoude weesen om de reijs met gem. bodem te vervolgen, soo verclaart den eerst ondergetekende na gedaane visitatie hem den gepasseerden avond, zijnde den 15e deeses, met een sterke koors bevonden te hebben, vervolgens hebben wij beijde ondergesz denselven den volgende morgen nader gevisiteert en bevonden van de coors g’heelemaal bevrijd te zijn, welke twee etmaalen duurt eer der wederom nieuwe verheffinge komt, wijders heeft gem. opperstuurman ons ook betuijgd dat hij op zijne vrije daagen in staad is zijnen dienst te konnen waarneemen, dog niet met die vigilantie als gezond weesende, ‘t welk ook na beste geweeten ons alzoo is voorgecoomen, wat in het vervolg van tijd op de aancoomende en afgaande koors volgen sal, is ons niet mogelijk te kunnen voorseggen.’
‘En derhalven vermeijnen w’ hiermeede aan de geeerde ordre van Uwe Wel Edele Gestr. te hebben voldaan, terwijl deese dient voor seer nedrig rapport. (Onderstont) Cabo de Goede Hoop, den 16e April 1733. (Was getekent) J. v. Schoor, B. d. St. Jean.31 ‘
Is bij resumptie van deselve komende te blijken dat gem. opperstuurman, schoon niet ten eenemaal buijten staad zijnde om den dienst te kunnen waarnemen, egter ter oorsaak van de derdendaagse koorts waarmeede hij beset is zulx niet anders dan seer gebreckelijk kan verrigten, uijt aanmerking dat dit schip noodwendig van een vigilant en bequaam opperstuurman dient te weesen voorsien, als vertreckende na een plaats alwaar men van niemand eenige hulp heeft te wagten, en dat overzulx ‘s Comps. kostelijken bodem met zoo een swak opperstuurman, principaal bij het overleijden van den schipper, Gerrit Fiers, groot pereijkel zoude kunnen loopen, voor den meesten dienst der E. Comp. goedgevonden dat men den opperstuurman van den hier permanenten hoeker de Zeepost , Hans Pietersz Wijt van Riem, als tweede opperstuurman op dien bodem sal plaatsen, weesende een persoon van de vereijschte bequaamheijd, waarop men zig volcomentlijk gerust kan stellen dat den nodigen dienst voor de E. Comp. in dit geval daarvan tot genoegen zal kunnen worden getrocken.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.32
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] RK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 92, pp. 87-88.¶
Donderdag den {17330423} 23e April 1733, voormiddags.
Alle present.34
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.35
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 92, pp. 89-96.¶
Dingsdag den {17330428} 28e April 1733, voormiddags.
Alle present, behalven den coopman en cassier, d’ E. Christoffel Brand.
Agtervolgens het geresolveerde van den 14e deeser lopende maand April, geliefden den Edelen Heer Gouverneur te kennen te geven dat den schipper en equipagiemeester, Jacobus Möller, en den baas scheepstimmerman, Jelle Jellesz van der Schelde, de hier permanente vaartuijgen gevisiteert hebbende, aan Zijn Edele hadden gerapporteert dat onder anderen den hoeker de Zeepost door hun zoodanig slegt gesteld was bevonden, dat denselven hier in geenen deele reparabel is, en dierhalven wel zoude dienen afgelegt te werden,36 weshalven Zijn Edele tot nader visitatie van gem. vaartuijgen met ende benevens voorsz equipagiemeester en baas scheepstimmerman hadde gecommitteert de aanweesende schippers, Jan de Haan en Pieter Obrie, te saamen met hunne oppertimmerlieden, door dewelke naderhand het onderstaande rapport van hunne bevinding aan den Heer Gouverneur is overgegeven:37
Den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Raad Extraordinaris van Nederlands India en Gouverneur deeser plaatse etc.,
‘ons ondergetekende expres hebbende gelieven te committeeren omme naukeurig te visiteeren de hier permanente vaartuijgen, namentlijk de hoekers de Snuffelaar en de Zeepost , benevens de briegantijns38 Feijenoord en Victoria , mits gevende van onse bevinding, mitsgrs. in welken toestand gem. vaartuijgen gevonden worden en wat reparatien daaraan zullen nodig zijn, behoorlijk rapport in geschrifte; zoo verclaaren wij gezamentlijk na exacte visitatie de voorsz vaartuijgen zoodanig bevonden hebben als hier vervolgens sal werden gesegt, te weeten:’
‘Den hoeker de Snuffelaar is een goed en sterk vaartuijg, mitsgrs. bequaam tot het doen van alle togten, dog dient naar de Saldanhabaaij gezonden om aldaar gekield en gerepareert te werden, zullende ook van een nieuwe bezaans mast, eenig loopend touwerk en een cabel touw moeten werden voorsien, als zijnde desselfs oude ten eenemaal onbequaam.’
‘De brigantijns Feijenoord en Victoria dienen insgelijx ten selven eijnde naar de Saldanhabaaij te werden geschikt, te meer omdat wij bevonden hebben dat het roer van Fijenoord door de wurm seer beschadigt zijnde, noodsakelijk zal dienen vernieuwt te werden, zullende den baas scheepstimmerman deeses Gouvernements derwaarts dienen meede te gaan om gem. vaartuijgen aldaar nader te besigtigen en naar vereijsch van saaken te repareeren, ook moeten die kieltjes noodsakelijk van het volgende voorsien worden, namentlijk Fyenoord : een geheel nieuw wand agter en voor, eenig lopend touwerk, een vol stel nieuwe zeijlen en een cabeltouw; Victoria : insgelijx een cabeltouw, loopend touwerk en een nieuw stel seijlen, als weesende het een en ander oud en onbequaam.’
‘Maar den hoeker de Zeepost door ons insgelijx gevisiteert zijnde, hebben w’ seer slegt gesteld bevonden, namentlijk zijn scheg midden door gebrooken, den voorsteeven van binnen mitsgrs. de geheele steevennaat tot aan ‘t water toe, so ver men heeft kunnen zien, vergaan, de boegbanden vervuurt en vergaan, de balken daar de boegspried in sluijd, verrot, als meede aan beijde zeijden voor in het breeken van de boeg de berkhouten en breede gang tot het onderste berkhout toe genoegsaam midden door, zijnde dat vaartuijg ook zoo swak dat als men vijf a ses man op de boegspried laat gaan, de geheele boeg wel een vinger breed van het dek afwijkt, waar en boven dat kieltje op de lengte van 85 voet reets zoodanig is doorgezakt dat het water door leckasie voor incoomende, niet agterwaarts kan werden geleijd, hier nog bijcoomende dat het selve vaartuijg voor zoo veel men hier ter rheede heeft kunnen nagaan, seer sterk door de wurm is aangedaan, behalven nog dat volgens getuijgenis der officieren van het selve, wanneer daarmeede in zee zijn, den agtersteven ook eenigsints comt te beweegen, mitsgrs. dat ër met gemeene marsz coelte gestaadig twee pompen moeten werden gebruijkt, hebbende zijlieden op de laatste togt die daarmeede langs deese noord oostcust van Africa gedaan hebben, seer veel quaad weer en harde storm winden moeten uytstaan, waardoor dat vaartuijg merkelijk is ontramponeert geraakt, zoodanig dat zij seggen meenigmaal voor een ongeluk te hebben gevreest, en dat de rheijs nooijt tot aan dit Gouvernement zouden hebben kunnen goedmaaken, om alle welke oorsaaken de ondergetekendens eenparig van gevoelen zijn dat gem. hoeker de Zeepost hoe eer hoe beter dient afgelegt te werden, vermits denselven niet alleen gants irreparabel is, maar ook bovensdien zoodanig slegt geconstitueert dat het te vreesen is dat hij de minste harde wind of zee hier ter rheede niet sal kunnen uijtstaan, sonder aan veel perijkelen zoo voor dat kieltjen selfs, als wel bijsonderlijk voor de daarop bescheijdene sielen, bloot gesteld te blijven.’
‘En hoewel den hoeker de Snuffelaar , zoo als hier bevoorens is gesegt, nog een goed en sufficant vaartuijg is, oordeelen wij egter onder correctie dat het best zoude zijn dat dat vaartuijg geduurig aan het vaaren wierd gehouden of wel van hier versonden, vermits het selve hier ter rheede of elders stil blyvende leggen, meede na alle gedagten door de wurm sal werden beschadigt en dus binnen wijnige jaaren onbequaam gemaakt om dienst te kunnen doen.’
‘Gedenkende hiermeede aan de geeerde ordre van Uwe Wel Edele Gestr. en onsen schuldigen pligt voldaan te hebben, zoo dient deese voor eerbiedig rapport. (Onderstont) Cabo de Goede Hoop, den 25e April 1733. (Was getekent) Js. Möller, Jan d’ Haan, Pr. Aubrij, J. J. v. d. S[c]hilde, Jan Star, Jan van Borgonjen.’
Het welk met aandagt geleesen en dies inhoude wel overwogen zijnde, is goedgevonden en geresolveert dat den hoeker d’ Snuffelaar benevens de brigantijns Feijenoord en Victoria van het nodige voorsien weesende, op zoodanigen voet als bij de voorseyde resolutie van den 14e deeser maand is ter neder gesteld, naar de Saldanhabaaij zullen werden gezonden, omme aldaar na vereijsch van zaaken gerepareert te werden, gelijk meede dat den hoeker de Zeepost vermits desselfs slegte gesteldheijd, en om de daarop vaarende menschen niet langer in levensgevaar geexponeert te laten, hoe eer hoe beter zal werden afgelegt en gesloopt, en het geen daarvan komt ten dienste der E. Comp. gebruijkt; en wat aanbelangt het verder bij gedagte rapport ter nedergestelde wegens het van hier versenden van den hoeker de Snuffelaar , dat men aan onse Heeren en Meesteren in het vaderland sal versoeken met derselver geeerde beveelen te mogen werden voorsien hoedanig Haar Wel Edele Hoog Agtb. met dat vaartuijg gelieven gehandelt te hebben, namentijk of het selve alhier aangehouden, dan wel naar Europa of India gezonden sal moeten werden.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.39
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 92, pp. 97-101.¶
Donderdag den {17330430} 30e April 1733, voormiddags.
Alle present, behalven de E.Es. Christoffel Brand en Rijk Tulbagh.
Wederom geleesen zijnde seker geschrift door den Engelschen duijkelaar, Pieter Richards, in de volgende bewoording gepresenteert:40
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Raad Extraordinairis van Nederlands India mitsgrs. Gouverneur deeser plaatse etc. etc.
‘Wel Edele Gestr. Heer,’
‘Dewijl wij alhier in de quaade mousson met het opduijken van eenige goederen ten dienste der E. Comp. niets kan uijtregten, soo agte ik het (onder het wijser gevoelen van Uwe Wel Ed. Gestr. Heer) gedienstig en best dat ik benevens een mijner companjons naar d’ Saldanhabaaij wierden gesonden om aldaar naukeurig te ondersoeken en visiteeren of ër nog apparentie zoude zijn om eenige contanten of goederen van ‘t aldaar verongelukte ship te kunnen opduijken, want wij alhier zonder iets uijt te regten leedig moeten gaan tot lasten van de E. Comp., zullende het ook geen meerder costen voor de E. Comp. beloopen, want wij kunnen nu met een der van hier naar d’ Saldanhabaaij staan te vertreckene vaartuijgen overvaaren, en houden ons te vreeden, indien ons dit versoek geaccordeert word met het maandelijx gewoone costgeld dat wij versoeken dat aan ons in voorraad verstrekt mag werden, om ons daarvoor van proviant te voorsien, zullende als dan noodsakelijk zijn dat onsen derden macker alhier blijft vertoeven om het oog te laten gaan over het maaken van den pont en andere duijkinstrumenten, en als dan ten eersten met het begin van den goeden mousson alhier ter rheede weder aan het werk te kunnen gaan.’
’- - - (Was getekent) Peter Richards. (In margine) Cabo de Goede Hoop, den 29e April 1733.’
Is naar overweeging van dies inhoude goedgevonden en voor den dienst der E. Comp. best geoordeelt dat het daarbij gedaane versoek van gem. Richards om nevens een sijner mackers naar d’ Saldanhabaaij te werden gezonden, ten eijnde aldaar na het geld, door het blyven van ‘t schip Meerensteijn verlooren geraakt, te visschen, niet sal werden geaccordeert, ende zulx om soodanige motiven en redenen als bij den brief onder den 31e Januarij 1729 door deese Regeering aan Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren 17en ten subjecte van Johan Letbritge en zijne compagnons, die daar omtrent zoo wel in de quaade als goede mousson niets hebben kunnen uijtvoeren, geschreeven,41 in ‘t breede staan vervat, te meer omdat het niet duijster scheijnt dat dit versoek door hem Richards eenelijk werd gedaan om maar een uytvlugt te hebben van meer tijds ten kosten der E. Comp. en tot zijn eijgen voordeel alhier te kunnen besteeden, dewijl hij bij desselfs eerste schriftuur, ‘t welk in de resolutie van den 7e deeser maand is geinsereert, komt te seggen dat tot uytvoering der zaaken in d’ Saldanhabaaij wel een jaar tijds zal dienen doorgebragt te werden, zonder nogtans eenige redenen te kunnen geven of dat werk door hem met de minste hoop van succes zoude kunnen werden uijtgerigt.
Werdende vorders door voorsz Pieter Richards zoo voor hem als uijt naame zijner twee alhier zijnde helpers, William Marridijs en Jan Michel, bij monde versoek gedaan dat zij niet langer bij den burger Hendrik van Dijk, als door hem niet naar hun genoegen getracteert werdende, in de cost mogen besteld blyven, maar dat in steede van zulx aan hun zoo veel penningen als gem. Van Dijk daarvoor geniet, namenlijk 12 Rds. voor ider maandelijx, mogten werden afgegeven, omme dus daarmeede haar eijgen menage en costen te doen; over het welke geraadpleegt zijnde, is goedgevonden dit versoek toe te staan en dat derhalven aan gem. drie Engelsche duijkers ten dien eijnde twaalf Rds. per maand ider uijt ‘s Comps. cassa zullen werden betaalt.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.42
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] Mij present, NS. LEIJ. E.g. clercq.
## Footnotes
-
‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede van die skepe Maria Adriana en Westcappelle bevorder is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 46-47 ↩
-
Die Kanariese Eilande is ‘n groep van 21 eilande in die Atlantiese Oseaan , sowat agttien myl van die weskus van Afrika geleë. Dit is in 1402 deur Spanje in besit geneem. Vgl. Servaas de Bruin,Geographisch-Historisch Woordenboek, deel 1, p. 631 en A. J. Böeseken e.a.,Geskiedenis-Atlas vir Suid-Afrika, kaarte 29, 30 en 45. ↩
-
Sien C.350,Attestatiën, 1733, pp. 133-134 en 137-138. ↩
-
In die kladnotule van hierdie vergadering kom ook die volgende voor: “Denselven voormiddag na de gecombineerde vergadering: Jan Trap in vrijdom gestelt. Barend Lubbeveniam aetatisverleend. Eenige corporaals gemaakt. Een derdemeester in ‘t hospitaal met ƒ14 aangestelt”. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, pp. 332-333.) Trap en Lubbe se versoekskrifte kan gevind word in C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 11-12, 13 en 15-16. ↩
-
Die Politieke Raad het ook op 19.3.1733 vergader. Die volgende aantekening verskyn onder daardie datum in die kladnotule: “Syn twee Engelschen a ƒ9 voor mattroosen in dienst genomen”. Sien C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 333. ↩
-
Die raad het ook nog enkele ander besluite geneem. Sien C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 333. ↩
-
Die oorspronklike versoekskrif kan gevind word in C.350,Attestatiën, 1733, pp. 251-253. ↩
-
Die skip Meresteijn het die aand van 3.4.1702 teen Jutteneiland gestrand. Vgl. C.598,Origineel Dagregister, 1702-1703, pp. 63-69, asook Jose Burman,Strange Shipwrecks of the Southern Seas, pp. 44-50. ↩
-
Jutteneiland , voor die ingang tot Saldanhabaai , is reeds sedert 1656 onder daardie naam bekend. Sien C. G. Botha,Place Names in the Cape Province, p. 89. ↩
-
Sien C.443,Inkomende Brieven, 1731-1732, pp. 759-762. ↩
-
Steven ten Holder was afkomstig van Dinxperlo in Gelderland . In 1729 gaan hy as assistent na Batavia en toe hy die volgende jaar op die Slot Aldegonde na Nederland terugkeer, word hy weens siekte aan die Kaap agter gelaat. Hier trou hy met Magdalena Elisabeth Taats, die weduwee van Johann Ludwig Wernich, en word op 7.12.1730 ‘n vryburger. Hy besit later die plaas Westervoort in Rondebosch . Ten Holder is op 3 1.7.1761 oorlede en sy weduwee in 1765. Sy versoekskrif kan gevind word in C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 21-23. ↩
-
Ketees Malocco was ook bekend as Catchiri Daijman Mamoeti. Hy het sy testament op 17.2.1733 op Robbeneiland opgestel. Op 24.4.1733 is sy drie kinders vrygestel. Vgl. C.J.3083,Obligatiën, Transporten van Slaven, Vrijbrieven &c., 1733, pp. 85-86. ↩
-
Sien C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 19-20. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 37-63. ↩
-
Die eiland St. Helena in die suidelike Atlantiese Oseaan is in 1502 deur die Portugese ontdek. Dit het van 1610 tot 1650 aan Nederland behoort en sedertdien aan Engeland. Vgl. Servaas de Bruin,Geographisch-Historisch Woordenboek, deel 1, p. 41. ↩
-
In die kladnotule van hierdie vergadering verskyn ook die volgende aantekening: “De twee Engelschen sullen weeder aan den capn. van ‘t Engelsschip dat nu hier is, gegeven word”. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 334.) Hier word waarskynlik verwys na die twee Engelse wat op 19.3.1733 in diens geneem is. (Sien voetnoot 79 van 1733 hierbo.) ↩
-
In die gedeelte wat hieronder weggelaat is, het die raad besluit om beskadigde goedere te laat verkoop en tekorte in die voorrade wat uit skepe ontvang is, as verliese af te skryf. Sien C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 67-71 en C.292,Memoriën, 1726-1739, pp. 323 en 325-327. ↩
-
Intje Aallan is as bandiet na die Kaap gestuur en het na verstryking van sy vonnis hier gebly. ↩
-
Die oorspronklike versoekskrif kan gevind word in C.236,Requesten en Nominatiën, 1733- 1734, pp. 37-38. ↩
-
Daniel Thibault van Amsterdam tree in 1702 by die Kompanjie in diens, en nadat hy drie jaar in die Ooste diens gedoen het, kom hy in 1705 as “soldaet bij de pen” na die Kaap: In 1707 word hy aangestel as assistent en in 1710 word hy sekretaris van die Raad van Justisie. Die volgende jaar word hy bevorder tot die rang van boekhouer en op 16.3.1716 tot onderkoopman. Hy trou op 14.11.1708 met Aletta de Beer. Hulle het slegs een seun gehad. Thibault is in 1727 oorlede. ↩
-
Aallan se oorspronklike testament berus in C.J.2601,Testamenten, Codicillen &c., 1721-1722, pp. 89-92. ‘n Afskrif daarvan kan gevind word in C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 33-36. ↩
-
Hier word verwys na Abraham de Haan, ook bekend as Ibrahim Adehaan. Sien voetnoot 187 van 1731 hierbo. ↩
-
Hercules Valentyn en sy vrou, Cecilia van Bengale, se name verskyn van 1718 tot 1741 in die monsterrolle van vryburgers. Hy was ‘n visser van beroep. ↩
-
Die vrybrief is op 4.5.1733 uitgereik. Sien C.J.3083,Obligatiën, Transporten van Slaven, Vrijbrieven, &c., 1733, pp. 87-89. ↩
-
Rotterdam was een van die tien skepe wat die nag van 16 op 17 Junie 1722 tydens ‘n geweldige storm in Tafelbaai op die strand geloop het. Vgl. C.605,Origineel Dagregister, 1718-1724, pp. 619-624. ↩
-
Die Politieke Raad het ook Jan Meyn toegelaat om hom as vryburger aan die Kaap te vestig. Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, pp. 334-335 en C.236,Requesten en Nominatiën, 1733- 1734, pp. 17-18. ↩
-
Jan Coert Mulder (Johann Kurt Möller) en Jan Lodewyk Mulder (Johann Ludwig Möller) was broers. Albei was afkomstig van Elbrinxen , Duitsland . Jan Lodewyk kom in 1720 as soldaat na die Kaap en nadat hy vir ‘n jaar lank as kneg uitgehuur is, word hy in 1721 ‘n vryburger en meulenaar. Jan Coert kom in 1722 ook as soldaat na die Kaap en word as kneg aan Jan Lodewyk verhuur. In 1727 word hy ‘n vryburger. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 335. ↩
-
Hoewel hy afwesig was, het Van den Henghel tog hierdie resolusie onderteken. ↩
-
Sien C.350,Attestatiën, 1733, p. 221. ↩
-
Renault Berthault de St. Jean (1692-1763) is in Sancerry , Frankryk , gebore. In 1719 kom hy as chirurg na die Kaap en word as ondermeester in die hospitaal aangestel. Die volgende jaar volg sy vrou, Anna Fourdrinier, en hulle seun, Ryno Berthault, hom na die Kaap, maar sy sterf vroeg in 1721. Dieselfde jaar hertrou hy weer met Martha Sollier. Vyf kinders is uit die tweede huwelik gebore. ↩
-
Die kladnotule van hierdie resolusie kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 335. ↩
-
Hoewel Rhenius afwesig was, het hy tog hierdie resolusie onderteken. ↩
-
‘n Gedeelte waarin die Politieke Raad die bevorderings van ‘n aantal bemanningslede van die skip Soetelingskerken goedgekeur het, is hieronder weggelaat. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 86-87. ↩
-
Daar bestaan geen kladnotule van hierdie vergadering nie. In die dagregister word egter melding gemaak van die vergadering. Vgl. C.611,Origineel Dagregister, 1733-1735, p. 43. ↩
-
Moller en Van der Schilde se verslag, gedateer 17.4.1733, kan gevind word in C.350,Attestatiën, 1733, pp. 227-229. ↩
-
Sien C.350,Attestatiën, 1733, pp. 23 1-236. ↩
-
In die H.K. en die oorspronklike verslag staan ook “briegantijns”. ↩
-
Die Politieke Raad het ook twee Chinese bannelinge vrygestel van arbeid. Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 337 en C.236,Requesten en Nominatiën, 1733, pp. 25-26. ↩
-
Sien C.350,Attestatiën, 1733, pp. 255-258. ↩
-
Sien C.519,Uitgaande Brieven, 1729-1730, pp. 42-141. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 336. ↩