C095 v1.20
C. 95, pp. 2-9.¶
Donderdag den {17340318} 18e Maart 1734, voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en pakhuijsmeester, Hendrik Swellengrebel.1
Vervolgens wierd door den oppermeester van het retourschip ‘t Vliegend Hart , Jan Cats, het onderstaande request gepresenteert:2
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Raad van Politie.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’
‘Geeft met veel respect en onderdanigheijd te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. nederigen dienaar, Jan Cats, voor opperchirurgijn op ‘t aanweesend retourschip ‘t Vliegend Hart bescheijden, hoe den suppliant de eere gehad hebbende de E. Comp. al ruijm seventhien jaaren als onder en opperchirurgijn te dienen, en daar onder seven rheijsen na Oostindiën te doen, telkenmaale ten zijne te rugkomst in het vaderland en geduurende desselfs verblijf aldaar is aangedaan geweest met siektens die hem genoodsaakt hebben weder uijt te coomen, en dewijl den suppliant nu wederom bedugt is dat het deese rheijs niet beter als met de voorige zal gaan, en hij zig ter dier oorsaake seer gaarne alhier in het dorp van Stellenbosch zoude willen ter neder setten om aldaar als chirurgijn te practiceeren, zoo neemt den suppliant derhalven de vrijheijd zig in alle ootmoed te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met nedrig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn den suppliant te permitteeren omme onder afgeschreeve gagie ofte zoodanig als Uwe Wel Edelens anders zullen coomen goet te vinden, ter deeser plaatse te mogen verblijven.’
‘(Onderstont) ‘t Welk doende etc.’
Over welkers inhoude geraadpleegt weesende, is goedgevonden dat het daarbij gedaane versoek van gem. Cats zal werden geaccordeert om onder afgeschreeven gagie ter deeser plaatse te mogen verblijven.
Soo als laastelijk ook op het ingedient versoekschrift van Dirk Ambuuren3 in de volgende bewoording vervat:
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Raad deeses Gouvernements.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’
‘Geeft met verschuldigt respect te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer onderdanige dienaar, den adelborst Dirk Ambueren, hoe hij suppliant wel genegen zoude zijn alhier school te houden, om de jeugt niet alleenlijk te leeren leesen, schrijven (en ‘t geen haar wijders nut en dienstig is, soo en in diervoegen als in alle gereformeerde schoolen word geleert), maar wel bijsonderlijk te onderwijsen in de gronden van de mathesis, weshalven den suppliant zig in alle eerbied is wendende tot Uwe Wel Edele Gestr. ende Agtbre. met ootmoedig versoek van die goedheijd gelieven te zijn hem daartoe permissie te verleenen.’
‘(Onderstont) ‘t Welk doende etc.’
Aan denselven is toegestaan om alhier school te mogen houden, zoodanig als daarbij door hem is verzogt geworden.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.4
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 10-29.¶
Dingsdag den {17340323} 23e Maart 1734, voormiddags.
Alle teegenwoordig.6
Ook is met eenen vastgestelt dat men billietten sal doen affigeeren om aan deese ingeseetenen kennisse te geeven dat den Heer fiscaal independent, Mr. Daniel van den Henghel, neevens gecommitteerde leeden uijt den Raad van Justitie op Maandag den 5e der aanstaande maand April en volgende dagen op de oude Kat sittinge sullen houden tot het eijcken van allerleij maaten, ellen en gewigten.
Waarna geleesen is seeker versoekschrift door den soldaat, Hans Jurgen Honk,7 in de onderstaande bewoordinge overgegeven:
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine - - - beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’
‘Geeft met verschuldigt respect te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer neederigen dienaar, den soldaat Hans Jurgen Honk van Cleeburg, ao. 1723 met ‘t schip Westerdijxhorn alhier aengeland, hoe volgens overgesondene memorie door Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Amsterdam,de dato14e December 1730,8 des suppliants soldij reekening is belast geworden voor drie maanden jaerlijx ten behoeve van desselfs huijsvrouw, Geesje Bieselmans, ‘t welk ook seedert door den suppliant is betaalt geworden; dan dewijl hij verstaen heeft dat desselfs voorm. huijsvrouwe in den jaare 1731 gestorven en in Amsterdam begraaven is, gelijk blijkt bij het hier annexe begraafceeltje,9 sonder dat sij kind ofte kinderen bij den suppliant verwekt, heeft nagelaten, neemt den suppliant derhalven de vrijheijd sig in alle eerbied te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met gantsch demoedig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn voorsz maandceel te laaten rojeeren, of bij aldien sulx alhier niet kan geschieden, dat als dan door Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. ten dien eijnde favorabel aan welgem. Edele Heeren Bewindhebberen mag werden geschreeven.’
‘(Onderstond) ‘t Welk doende etc.’
Over welkers inhoude geraadpleegt weesende, beslooten is dat men het daarbij gedaan versoek tot vernieting van desselfs maandcedul met de eerst vertreckende retourscheepen aan Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Amsterdam behoorelijk sal voordragen.
Verders is als nu weederom in overweeginge genoomen het ter needer gestelde bij den gevenereerden brief van Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen van den 8e September des voorleeden jaers,10 dewelke nu jongst met het schip Adrichem is ontfangen geworden, namentlijk of het beplanten der zandduijnen soo dienstig en noodsakelijk zij dat het de pijnewaart soude weesen dat werk te hervatten, nadat het selve nu verscheijde jaaren agter den anderen vrugteloos is ondernoomen geweest, het geen Haar Wel Edele Hoog Agtb. aan het oordeel deeser Regeering gelieven over te laaten, met bijgevoegde ordre en aanwijsing indien men sustineert van ja, hoedanig gemelte duijnen als dan met helm souden moeten beplant werden; in opsigt van het welke den Heer Gouverneur geliefden te kennen te geeven dat Sijn Edele aan den schipper en equipagiemeester deeses Gouvernements, Jacobus Möller, beneevens de meede schippers, Adriaen van Leeuwen en Abraham van der Hart, heeft ter handen gestelt seeker schriftuur weegens de bevinding der diepte van deese Tafelbaaij in den jaare 1683, met ordre dat sij als nu souden gaen afpeijlen en ondersoeken hoedanig het daarmeede teegenwoordig geleegen is, op dat men soo doende met seekerheijd soude kunnen ondervinden of de baaij seedert dien tijd door het verstuijven van het zand of andere toevallen droger is geworden, door welke gecommitteerd geweest sijnde zeeluijden het volgende rapport weegens deese saak is overgegeven:11
‘Den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Raad Extraordinairis van Neederlands India en Gouverneur aan Cabo de Goede Hoop etc. etc., ons ondergeteekendens, namentlijk den schipper en equipagiemeester deeses Gouvernements, Jacobus Moller, beneevens de meede schippers, Adriaen van Leeuwen en Abraham van der Hart, ter hand gesteld hebbende het hier onder geinsereerde schriftuur weegens de strecking, droogtens en dieptens van deese Tafelbaaij , soodanig als sulx in den jaare 1683 is bevonden, met expresse ordre en commissie dat wij nauwkeuriglijk souden gaen afpeijlen en ondersoeken hoedanig het daarmeede teegenwoordig geleegen is, soo verklaaren wij ondergeteekendens derhalven het selve met de vereijschte oplettentheijd volgens al de aangeweese peijlingen in het voorseijde schriftuur uijtgedrukt, verrigt, en de geleegentheijd en diepte deeser baaij nu bevonden te hebben soodanig als het een en ander vervolgens is ter needer gesteld, zijnde de teegenwoordige bevinding in margine der oude aangeteekent, waaruijt duijdelijk kan worden gesien dat door het verstuijven van de zandduijnen of andere toevallen seedert dien tijd geen aandrooging op de rheede is veroorsaakt, maar dat deselve in teegendeel eer dieper is geworden.’
‘
Teegenwoordige bevinding | Streckinge, diepten en droogten van de bhaaij des Caabs de Boa Esperance in 't jaer 1683. |
De strecking van 't soogenaemde rif accordeert, maar men heeft een cabel lengte van de vaste wal 7 1/2 vm. klip grond, dan peijlt men de vlaggestok op de Leeuwe[n] Bil [^12] Z.Z.Ot. de hoek van de duijntjes bost. | Het rif van de Staart van de Leeuw strekt zig N.Wt. ten Wt. stijf 1/4 mijl in zee. |
De strecking van de hoek van de duijntjes tot het hoekje in de bhaaij accordeert. Neevensgenoemde rif 1/2 cabel lengte hier van daan, heeft men 3 vaam vuijle en schoone gronden. Als men dan de Cop van de Leeuw even bewesten de vlaggestok van de Leeuwe[n] Bil siet, dan heeft men 4 en 4 1/2 vaam sand grond, dan is men maer 1/2 cabel lengte van de wal, en een cabel lengte van de wal heeft men op gem. peijling 5 en 5 1/2 vm. sandgrond, soo dat op deese peijling dieper waater werd bevonden als ër in den jaare 1683 geweest is. Daar en booven als men de vlaggestok van 't Casteel Z.Z.Ot. heeft (dan is het te sien over 't hoekje in de baaij, thans de batterij) en de hoek van de duijntjes Wt. ten Zd. gepeijld, dan heeft men 6 1/2 vaam sandt. | Van de Staart van de Leeuw , te weeten de zuijd cand van 't rif strekt de wal tot het hoekje in de bhaaij Z.O. ten Ot. omtrent 3/8 mijl, neevens het rif omtrent een musquet schoot van de wal, heeft men seer ongelijke, vuijle zand en klippige gronden en diep 4 1/2, 2, 3 en 2 1/2 vaam, als dan siet men de Cop van de Leeuw even benoorden de Bil , en 339 op desselfs peijling omtrent een groot musquet schoot buijten de wal, diep 15 vm. sandgrond. |
Dan is men op die peijling teegen het hoekje off de batterij een schuijts lengten[^13] daar af, 3 vaam zandgrond. | En dan heeft men de huijsen van de Soute Rivier Z.Ot. ten Osten. van hem, omtrent een scheepslengte van de wal is 't diep 3 vaam klippige grond, dog tusschen de 5 en 3 vaam is 't moo[i]je opgaende sandgrond. |
De peijlings en dieptens zijn wel bevonden, maar dan is men maar een cabel lengte van de wal. En 1/2 â 1/2 cabel lengten*[sic]*van de wal tusschen de hoek van de duijntjes en 't hoekje in de bhaaij of de batterij, heeft men 4, 3 1/2 en 3 vaam sandgrond tot aan het hoekje of batterij soo als booven gemeld is. | Als men de Staart van de Leeuw Wt. ten N., en het hoekje in de bhaaij Z.Z.O. van sig heeft, dan siet men het Fort even buijten dito hoekje, diep 5 vaam sandgrond omtrent een groot musquet schoot buijten de wal. |
Dit is waar. | Neevens het hoekje in de bhaaij is 't vrij wat vlacker als tusschen het selve en de Staart van de Leeuw , want als men een groot musquet schoot van de wal is, heeft men de diepte van schaars 4 vaam, en stijf een scheepslengte van de steene[n] heeft men de diepte van 3 vm. klippige grond, alsoo de steene[n] hier een kleijn rifje schijne[n] te maaken. |
Een schuijts lengte van deese klippen heeft men 3 vaam sandgrond. Hier maaken de steenen in 't minste geen rifje, want zij geen scheepslengte van 't hoekje afstrecken, en met 1/2 teij booven leggen. | |
Dit is soo bevonden, dog schaars 1/2 mijl distantie. | Van dito hoekje tot het hooft toe streckt de wal Z.Z.Ot. en N.N.Wt. ongevaar 1/2 mijl, en dan siet men de Cop van de Leeuw beoosten de Bil . |
Deese peijlings en dieptens zijn accoort bevonden, maar men gist omtrent maar een snaphaanschoot van de wal. Nog dieper in de bhaij om de Z.Ot. heeft men op deese peijling als de hoek van de duijntjes of de Staart van de Leeuw peijlt N.Wt. ten W. en de vlaggestok van het Casteel Z.Z.Wt., diep 5 vaam sandgrond, dan is men 3/8 mijl bij gissing van 't zeehooft. | Als men de Staart N.Wt. ten W. van hem heeft, en 't Fort Z. 1/2Ot., soo heeft men de diepte van 5 vm. sandgrond, en men is omtrent twee musquet schooten buijten de wal, dan is de Cop van de Leeuw Z.Wt. van u. |
Op deese peijling is alles net soo bevonden, als dat het langer om de oost strekt, daar men 14 en 15 voet waater heeft, dan peijlt men de batterij N.Wt. ten Nd., de vlaggestok van 't Casteel Z. 1/2Ot., 2 cabel lengte van de wal. | Als men het hoekje met de klipjes N.Wt. en 't huijs van 't oude Fort Z.Z.Wt. 1/2Wt. van sig heeft, daar leijd een sandplaatje daar op sijn droogst 11 voet waater was en aan de binnen kant weeder stijf 3 vm., het selve was omtrent na gissing twee scheepslengte groot. |
Het is hier langs meest op een snap- haanschoot van de wal 3 1/2 en 4 vaam. | Bij de Soute Rivier en beoosten deselve een groot musquet schoot buijten de wal is 't diep 2 vaam sandgrond. Omtrent twee musquet schooten daar buijten diep 4 vaam grond als vooren. |
Dit Casteel gepeijlt Z.Z.Wt. en de hoek van de duijntjes of de hoek van de Leeuw W.N.W. 1/2N., dan heeft men 5 vaam sand naar gissing 3/8 mijl van 't gedagte Fort. | Van de Zoute Rivier tot de Keijkuijt [^14] strekt de wal meest O.N.O. en Wt.Z.Wt. omtrent 1/3 mijl, 't Fort Z.W. 1/2Zde. en 't uijtterste puntje van de Staart van de Leeuw W.N.Wt. van u, is 't diep 5 vm. goede zandgrondt. |
Teegenwoordige bevinding | Streckinge, diepten en droogten van de bhaaij des Caabs de Boa Esperance in 't jaer 1683. |
De strecking van 't soogenaemde rif accordeert, maar men heeft een cabel lengte van de vaste wal 7 1/2 vm. klip grond, dan peijlt men de vlaggestok op de Leeuwe[n] Bil [^15] Z.Z.Ot. de hoek van de duijntjes bost. | Het rif van de Staart van de Leeuw strekt zig N.Wt. ten Wt. stijf 1/4 mijl in zee. |
De strecking van de hoek van de duijntjes tot het hoekje in de bhaaij accordeert. Neevensgenoemde rif 1/2 cabel lengte hier van daan, heeft men 3 vaam vuijle en schoone gronden. Als men dan de Cop van de Leeuw even bewesten de vlaggestok van de Leeuwe[n] Bil siet, dan heeft men 4 en 4 1/2 vaam sand grond, dan is men maer 1/2 cabel lengte van de wal, en een cabel lengte van de wal heeft men op gem. peijling 5 en 5 1/2 vm. sandgrond, soo dat op deese peijling dieper waater werd bevonden als ër in den jaare 1683 geweest is. Daar en booven als men de vlaggestok van 't Casteel Z.Z.Ot. heeft (dan is het te sien over 't hoekje in de baaij, thans de batterij) en de hoek van de duijntjes Wt. ten Zd. gepeijld, dan heeft men 6 1/2 vaam sandt. | Van de Staart van de Leeuw , te weeten de zuijd cand van 't rif strekt de wal tot het hoekje in de bhaaij Z.O. ten Ot. omtrent 3/8 mijl, neevens het rif omtrent een musquet schoot van de wal, heeft men seer ongelijke, vuijle zand en klippige gronden en diep 4 1/2, 2, 3 en 2 1/2 vaam, als dan siet men de Cop van de Leeuw even benoorden de Bil , en 339 op desselfs peijling omtrent een groot musquet schoot buijten de wal, diep 15 vm. sandgrond. |
Dan is men op die peijling teegen het hoekje off de batterij een schuijts lengten[^16] daar af, 3 vaam zandgrond. | En dan heeft men de huijsen van de Soute Rivier Z.Ot. ten Osten. van hem, omtrent een scheepslengte van de wal is 't diep 3 vaam klippige grond, dog tusschen de 5 en 3 vaam is 't moo[i]je opgaende sandgrond. |
De peijlings en dieptens zijn wel bevonden, maar dan is men maar een cabel lengte van de wal. En 1/2 â 1/2 cabel lengten*[sic]*van de wal tusschen de hoek van de duijntjes en 't hoekje in de bhaaij of de batterij, heeft men 4, 3 1/2 en 3 vaam sandgrond tot aan het hoekje of batterij soo als booven gemeld is. | Als men de Staart van de Leeuw Wt. ten N., en het hoekje in de bhaaij Z.Z.O. van sig heeft, dan siet men het Fort even buijten dito hoekje, diep 5 vaam sandgrond omtrent een groot musquet schoot buijten de wal. |
Dit is waar. | Neevens het hoekje in de bhaaij is 't vrij wat vlacker als tusschen het selve en de Staart van de Leeuw , want als men een groot musquet schoot van de wal is, heeft men de diepte van schaars 4 vaam, en stijf een scheepslengte van de steene[n] heeft men de diepte van 3 vm. klippige grond, alsoo de steene[n] hier een kleijn rifje schijne[n] te maaken. |
Een schuijts lengte van deese klippen heeft men 3 vaam sandgrond. Hier maaken de steenen in 't minste geen rifje, want zij geen scheepslengte van 't hoekje afstrecken, en met 1/2 teij booven leggen. | |
Dit is soo bevonden, dog schaars 1/2 mijl distantie. | Van dito hoekje tot het hooft toe streckt de wal Z.Z.Ot. en N.N.Wt. ongevaar 1/2 mijl, en dan siet men de Cop van de Leeuw beoosten de Bil . |
Deese peijlings en dieptens zijn accoort bevonden, maar men gist omtrent maar een snaphaanschoot van de wal. Nog dieper in de bhaij om de Z.Ot. heeft men op deese peijling als de hoek van de duijntjes of de Staart van de Leeuw peijlt N.Wt. ten W. en de vlaggestok van het Casteel Z.Z.Wt., diep 5 vaam sandgrond, dan is men 3/8 mijl bij gissing van 't zeehooft. | Als men de Staart N.Wt. ten W. van hem heeft, en 't Fort Z. 1/2Ot., soo heeft men de diepte van 5 vm. sandgrond, en men is omtrent twee musquet schooten buijten de wal, dan is de Cop van de Leeuw Z.Wt. van u. |
Op deese peijling is alles net soo bevonden, als dat het langer om de oost strekt, daar men 14 en 15 voet waater heeft, dan peijlt men de batterij N.Wt. ten Nd., de vlaggestok van 't Casteel Z. 1/2Ot., 2 cabel lengte van de wal. | Als men het hoekje met de klipjes N.Wt. en 't huijs van 't oude Fort Z.Z.Wt. 1/2Wt. van sig heeft, daar leijd een sandplaatje daar op sijn droogst 11 voet waater was en aan de binnen kant weeder stijf 3 vm., het selve was omtrent na gissing twee scheepslengte groot. |
Het is hier langs meest op een snap- haanschoot van de wal 3 1/2 en 4 vaam. | Bij de Soute Rivier en beoosten deselve een groot musquet schoot buijten de wal is 't diep 2 vaam sandgrond. Omtrent twee musquet schooten daar buijten diep 4 vaam grond als vooren. |
Dit Casteel gepeijlt Z.Z.Wt. en de hoek van de duijntjes of de hoek van de Leeuw W.N.W. 1/2N., dan heeft men 5 vaam sand naar gissing 3/8 mijl van 't gedagte Fort. | Van de Zoute Rivier tot de Keijkuijt [^17] strekt de wal meest O.N.O. en Wt.Z.Wt. omtrent 1/3 mijl, 't Fort Z.W. 1/2Zde. en 't uijtterste puntje van de Staart van de Leeuw W.N.Wt. van u, is 't diep 5 vm. goede zandgrondt. |
‘(Onderstond) Aldus afgepeijlt en bevonden aan Cabo de Goede Hoop, den 16e Maart 1734. (Was geteekent) Js. Möller, Adriaan van Leeuwen, Abraham van der Hart.’
Waaruijt klaarelijk komt te blijken dat deese Tafelbaaij seedert het jaer 1683 niet aangedroogd, maar in teegendeel dieper is geworden, en dat oversulx het verstuijven der zandduijnen daaraan geen het minste nadeel heeft toegebragt, en gevolgelijk in ‘t aanstaende ook niet kan komen toe te brengen; voegende den Heer Gouverneur hier wijders bij dat op Sijn Edelens ordre de baasen van ‘s Comps. thuijnen voor den capitain Rhenius en secretaris Tulbagh sijn verscheenen geweest, ten eijnde sijlieden, als hebbende de commissie van den beginne dat men de duijnen beplant heeft, gehad om toesigt over dat werk te houden, gemelte baasen weegens de helmplanting souden kunnen hooren of het selve volgens het voorstel onser Heeren en Meesteren met hoop van eenig succes uijtvoerelijk soude weesen, dog dat door gedagte gecommitteerdens aan Sijn Edele was inhandigt geworden het onderstaende rapport:18
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Raad Extraordinairis van India mitsgrs. Gouverneur deeser plaetse etc. etc.
‘Wel Edele Gestrenge Heer,’
‘De ondergeteekendens van den aanvank des tijds dat men de zandduijnen heeft beginnen te beplanten gecommitteerd geweest sijnde om de vereijschte sorge en toesigt op dat werk te houden, agtervolgens die commissie niets versuijmt hebbende te probeeren om het selve ten gewenschten eijnde te brengen, dog alles te vergeefs, gelijk uijt haare successivelijk hiervan overgeleeverde rapporten nader komt te blijken, met aantooning der reedenen waaraan deesen slegten uijtslag moet werden toegeschreeven, hebben nu op het ingekoomen veel geagt aanschrijvens van de Edele Hoog Agtb. Heeren Seeventhienen, in dato den 8e September des voorleeden jaers, ter ordre van den Edelen Heer Gouverneur weederom voor haar doen verschijnen de drie baasen van ‘s Compagnies thuijnen, soo van de Caab als het Rondebosje en Nieuwe Land , Andries Trietter, Jochem Corver19 en Francois Wijkaert,20 ten eijnde aan haarlieden voor te stellen of ër kans soude zijn om boovengem. duijnen na het voorschrift onser Heeren en Meesteren met helm te beplanten, ten welken eijnde aan haar extract uijt gedagten brief weegens deese saak spreekende, distinctelijk is voorgeleesen, dog sij hebben daarop aan ons betuijgt dat het selve hier niet kan gedaan werden omdat men geen stroo heeft dat daartoe lang genoeg of bequaam is, en dat schoon men dit stroo al magtig was, deese planting van de duijnen met helm evenwel niet uijtvoerelijk soude weesen, aangesien het stroo met desselfs kramsel, ja met de daarbij of agter geplante helm en al soude verstuijven, wegwaajen of met zand overdekt worden eer dat die soude kunnen wortel vatten, als men al ondersteld dat se soude willen groeien, het geen seeker is dat in dit grof doode zand, sijnde van alle groeijsaame deelen ontbloot, niet sal kunnen gelucken, soo weijnig als al het geene dat men reets daarin geplant en geprobeert heeft, waar onder de helm ook al is geweest, die bevoorens meede neevens andere gewasschen ter preuve tusschen de gelegde zooden, om dat men geen stroo had, is geplant geworden; voegende den baas van het Rondebosje , Jochem Corver, hier nog bij dat hij weegens deese helmplanting dat het selve hier niet doenelijk is, sijn gevoelen te geruster kan uijtten, omdat hij dat werk in het vaderland dikwils bijgewoond en selfs bij der hand gehad heeft, weshalven de ondergeteekendens hieruijt moeten besluijten dat de duijnen met geen verwagting van eenig goed succes met helm sullen kunnen beplant werden.’
’- - - (Was geteekent) J. T. Rhenius, R. Tulbagh. (In margine) In ‘t Casteel de Goede Hoop, den 20e Maert 1734.’
Uijt het welke meede consteert dat meergemelte duijnen soo bij gebrek van bequaem stroo, als uijt hoofde van andere inconvenienten, met geen helm kunnen beplant werden; weshalven dit alles aandagtelijk in overweeging genoomen sijnde, is voor den meesten dienst der E. Comp. best geoordeelt en beslooten dat men, om haare lijfeijgenen of de banditen die daartoe gebruijkt sijn niet langer nutteloosen arbeijd te laaten doen, daar men deselve soo noodwendig tot het verrigten van andere saaken komt van nooden te hebben, van dat werk afsien en het selve in den op handen schietende regentijd niet meer sal doen voortsetten.
En dewijl hoogst gedagte Haar Wel Edele Hoog Agtbe. de Heeren Seeventhienen bij denselven brief van den 8e September passo. deese Regeering insgelijx hebben gelieven te qualificeeren om ingevolge het van hier gedaane voorstel bij missive van den 31e Januarij 1732,21 ten belange der verpagting van ‘s lands gemeene middelen en inkomsten deeses Gouvernements ofte wel bijsonderlijk die der Caabse coele wijnen, soodanig te handelen als voor den meesten dienst en voordeel der E. Compa. sal werden bevonden behoorelijk te sijn; is deese saak als nu meede met de vereijschte oplettentheijd in aanmerking genoomen, en dienaangaende best en voordeeligst geoordeelt dat men bij de aanstaande verpagting onder ulto. Augustus deeses jaers, de pagt der Caabse coele wijnen in vier perceelen naar ouder gewoonte sal doen opveijlen, en dan aan sig gereserveert houden het stellen van geen, een of meer bijtappers aan de pagters die de voorseijde perceelen sullen koomen aan te neemen, te accordeeren, na dat men het selve ten meesten voordeele der E. Compa. noodig sal oordeelen en bevinden te behooren; waar en booven voor de E. Compa. sal werden behouden die magt en keure na haar welgevallen om na het opveijlen en afstaan deeser vier perceelen, deselve andermaal bij den op en afslag in een generaale massa op te hangen, en soo het als dan gevalt dat ijmand meerder komt te bieden of in slag te meijnen als de voormelde perceelen met den anderen hebben gerendeert, dat soodanigen persoon in sulken geval alleen voor het generaal pagter der Caabse coele wijnen sal weesen en sig daarvoor behoorelijk moeten verbinden, invoegen de voorgaende opveijlingen en slag geevingen hierdoor in ‘t geheel sullen weesen vernietigt, sonder ijmands teegenseggen; sullende het in dit cas aan soodanigen generalen pagter der coele wijnen vrijstaan soo veel bijtappers te moogen aanstellen als hij selfs tot voortsetting sijner neering sal oordeelen van nooden te hebben, sonder dat men hem daarin eenigsints sal bepaalen of het getal derselver voorschrijven.
Maar bij aldien het gebeurd dat de pagt op dien voet opgeveijld weesende, soo veel niet kan opwerpen als de vier bevoorens ingemeijnde perceelen met dan anderen koomen te bedragen, sullen de geene die deselve hebben aangenoomen als dan pagters van dien blijven, dog sij sullen met eenen moeten verdagt sijn dat door haar voor of na het aanneemen van de pagten geen onderlinge accoorden, maatschappijen ofte handelingen deesen aangaende sullen mogen gemaakt sijn ofte gemaakt werden, op dat sij als het geeijscht word, sulx altijd onder solemneelen eede ofte presentatie van dien bij de pagtconditien te onderteijkenen, sullen kunnen bevestigen, ten eijnde alle collusien en andere morsserijen ten nadeele der E. Compa. hierdoor sullen kunnen werden geweert en voorgekoomen; van alle het welke ten eersten bij affixie van billietten aan een ijgelijk kennisse sal werden gegeven, op dat de geene die tot het aanneemen deeser pagten mogten geneegen weesen, dus vroegtijdig gewaarschouwt sijnde, sig daarna reguleeren en aanstel sullen kunnen maaken.22
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorschreeve.23
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 30-32.¶
Donderdag den {17340325} 25e Maart 1734, voormiddags.
Alle present.24
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorschreeve.
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 33-35.¶
Dingsdag den {17340330} 30e Maert 1734, voormiddags.
Alle teegenwoordig.
Ten versoeke van den capitain van het Oost Endisch schip Concordia ,25 Jacob Larmes, heeft men, vermits hij geklaagt heeft desselfs onderhebbenden bodem seer lek te sijn, moeten besluijten dat aan hem voor behoorelijke betaaling een vat pik neevens een halve huijt pompleer verstrekt sullen werden.
En dewijl den tijd van de opneeming der burger effecten weeder op handen begint te schieten, is derhalven vastgesteld dat men deselve op den laatsten der aanstaende maand April mitsgrs. eersten en derden Maij daaraan volgende (vermits den 2e dier maand op een Sondag valt) na gewoonte ten overstaan van gecommitteerde leeden uijt den Raad van Justitie deeses Gouvernements sal laaten geschieden, hier aan Cabo op de oude Kat, en aan Stellenbosch ten huijse van den landdrost, ende sulx al weederom op dien selfden voet als dit volgens raadsbesluijt van den 6e April 1730 seedert dien tijd jaarelijx is verrigt geworden.
Sijnde laastelijk meede op het voordraagen van den Heer Gouverneur, dat verscheijde van de op wallen deeses Casteels staande affuijten slegt beginnen te worden, als een gantsch noodige saak voor den dienst der E. Compagnie neevens de veijligheijd deeser plaets, goedgevonden en beslooten dat men de noodige affuijten voor het canon op de wallen leggende, en die verders dienstig mogten sijn, soo veel doenelijk is ten eersten sal laaten maaken en in gereedheijd brengen, op dat men sig daarvan in gevallen van noodsakelijkheijd sal kunnen bedienen.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorschreeve.26
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 36-39.¶
Donderdag den {17340415} 15 April 1734, voormiddags.
Alle teegenwoordig.
Seeker versoekschrift door den boekhouder van het aanweesend retourschip ‘t Vliegend Hart , Alexander Coel, in de volgende bewoording gepresenteerd sijnde28
Aan den Wel Edelen Gestrengen Heere Jan de la Fontaine - - - benevens den E. Agtb. Politicquen Raad.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’
‘Geeft met verschuldigt respect te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer onderdanigen dienaar, Alexander Coel, voor boekhouder op het aanweesend retourschip het Vliegend Hart bescheijden, hoe hij suppliant van voorneemens is alhier een huwelijk aan te gaan, en daarom seer gaarne ter deeser plaatse soude willen verblijven;29 weshalven denselven sig in alle eerbied is wendende tot Uwe Wel Edele Gestrenge en E. Agtb. met needrig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te sijn aan hem gunstelijk te accordeeren om onder afgeschreeven gagie alhier te mogen blijven vertoeven.’
‘(Onderstond) ‘t Welk doende &ra.’
Is naar overweeging van dies inhouden goedgevonden en verstaan dat het daarbij versogte geaccordeert en aan hem permissie verleend sal werden om met stilstand van gagie ter deeser plaatse te mogen blijven vertoeven; sijnde weeder tot het houden der boeken op dien bodem aangestelt den adelborst, Godfried Agte, die hier eenigen tijd aan de pen heeft dienst gedaan, en oversulx genoegsaame bequaamheijd besit om denselven dienst na behooren te kunnen waarneemen.
Ook is op het ingediende request van Francois Hollius,30 boekhouder op het presente retourschip Paddenburg , aan hem toegestaan desselfs alhier getrouwde huijsvrouw, Hendrina Schellinger, met sig na het vaderland te mogen meede neemen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.31
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 40-46.¶
Donderdag den {17340415} 15 April 1734, voormiddags. Gecombineerde vergadering.
Present den Wel Edelen Gestr. Heer Jan de la Fontaine, Raad Extraordinairis van India, Gouverneur deeser plaatse &ra., den Heer Adriaan van Kervel, oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, den Heer Mr. Daniel van den Henghel, fiscaal independent alhier, den Heer Johan Thobias Rhenius, capitain deeses Casteels, den E. schipper Gerrit Klinkhaamer, den E. Nicolaas Heijning, den E. schipper Adriaan van Leeuwen, den E. Hendrik Swellengrebel, den E. schipper Evert de Bruijn, den E. Christoffel Brand, den E. schipper Willem de Wijs, den E. Rijk Tulbagh;demptoden schipper Abraham van der Hart32 door indispositie.
Vermits de presente Ceijlonsse retourscheepen van het noodwendige versorgt en al eenigen tijd klaar zijn geweest om op de eerste ordre van hier te kunnen reijsvorderen, en dat deselve eenelijk dus lange zijn opgehouden op hoop dat de Bataviaasse33 retourboodems van de tweede besending ter deeser plaatse opdagende, sij in haarlieder geselschap na het vaderland souden hebben kunnen vertrecken, wierd derhalven door den Heer Gouverneur, ten aansien die kielen agter blijven, niet teegenstaande de winden deese geheele maand schier onophoudelijk uijt het Z.Oten. hebben doorgetast, en dat sulx uijt dien hoofde aan het gebrek van scheepen in India en haar laat vertrek van daar schijnt te moeten worden toegeschreeven, soo dat op derselver spoedig arrivement nog weijnig staat is te maaken, en dat inmiddels den tijd inschiettende, de quade mousson sterk begint te naderen, aan de gesamentlijke scheepsoverheeden afgevraagt of sij in deese onseekere tijden van oorlog of vreede die onse republicq in Europa soude kunnen hebben, swaarigheijd souden maaken haare reijs van hier met hun vijven voort te setten, en of aan imand tot verrigting van het selve nog iets quam te on[t]breeken, waardoor zulx soude kunnen verhindert werden, op het welke sij in opsigte van haarlieder depart na Neederland hebben betuijgt van neen, en ook dat haar tot het uijtvoeren deeser saake niets meer mancqueerde, dewijl sij van goede ververssingen en andere benoodigtheeden tot genoegen voorsien waaren, wordende alleen door den wimpelvoerenden schipper, Gerrit Klinkhaamer, om een ankerstok versoek gedaan, die men aan hem sal doen verstrekken, weshalven naar gehoudene deliberatie voor den meesten dienst der E. Comp. goedgevonden en vastgestelt is dat de aanweesende vijf Ceijlonsse retourscheepen op den 17e deeser maand sullen werden gemonstert en gedepescheert, ten eijnde sij op den 20e daaraan volgende na haare gedestineerde haavenen sullen kunnen voortsteevenen, sonder na die van Batavia langer te blijven wagten, in hoope dat den Almoogende haar een behouden rheijse sal gelieven te verleenen, maar hoewel bij resumptie der Turksse passen deeser retourboodems gebleeken is dat de scheepen Proostwijk en het Vliegent Hart sig van geen nieuwe passen voorsien bevinden, is egter voor ‘s Comps. meesten dienst best geagt dat men aan haar ter deeser plaatse geen andere sal bijsetten, om dat hier nog maar twee derselver in voorraad sijn, en dat die noodwendig voor de verwagt werdende na of theescheepen sullen moeten bewaard blijven.34
Aldus geresolveert ende g’arresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.35
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] GERRIT KLINKHAMER.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] ADRIAAN VAN LEEUWEN.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] EVERT DE BRUIJN.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] W. D’ WIJS.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 47-55.¶
Donderdag den {17340429} 29 April 1734, voormiddags.
Alle present, behalven den coopman en cassier, d’ E. Christoffel Brand.37
Waarna geleesen sijnde het geeerd aanschrijvens van Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Bewinthebberen ter Camer Zeeland van den 29 October des voorleeden jaars, is, agtervolgende dies inhouden,38 goedgevonden en vastgestelt dat men door de schippers der successivelijk hier aanlandende Zeeuwsse uijtkomende scheepen, bij een ordentelijk door haar over te gevene verklaring van derselver officieren onderteijkent, blijk sal doen geeven of sijlieden de ordre van welgemelte Haar Wel Edele Groot Agtb. omtrent het schoon maken en reijnigen hunner onderhebbende bodems geduurende de herwaarts reijs, mitsgr. het varen van een open water vat onder de linie en in de grootste hitte behoorelijk hebben opgevolgd, welke verklaringen vervolgens van tijd tot tijd in copia na het vaderland aan de Camer Zeeland sullen worden toegesonden.39
Sijnde laastelijk meede aandagtelijk geresumeerd den veel geagten brief door Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewinthebberen ter praesidiale Camer tot Amsterdam onder den 24 December d’ ao. passo. aan deese Regeering geschreeven,40 dewelke ons op gisteren aan handen gekomen is; waarbij Haar Wel Edele Groot Agtb. berigt gelieven te geeven dat de Fransse Comp. deese Africaansse kust hebbende doen visiteeren, met voorneemen een bequaame plaats uijt te soeken tot een etablissement om haare scheepen te verversschen, en dat de speculatie onder anderen meede gevallen was op de baaij van St. Heleen , eenigen mijlen verder als de Saldanhabaaij 41 van deese plaats geleegen, met ordre dat wij hierteegens om het voorneemen der Franssen te vereijdelen, soodanige voorsorge souden moeten gebruijken als na vereijsch van saken soude worden geoordeelt noodig te sijn; weshalven hier over met oplettentheijd gedelibereert sijnde, is voor ‘s Comps. meesten dienst best geagt en beslooten dat men aanstonds de noodige steenen met het wapen van den staat en dat der E. Comp. sal doen vervaardigen, en dat deselve niet alleen in de St. Helena Baaij , maar ook bij het uijtloopen van de Oliphands Rivier 42 in zee, sijnde nog omtrent dertig mijlen verder, op bequame plaatsen sullen worden opgeregt, dewijl de vee en andere posten deeser ingeseetenen waarop deselve haare wooningen rontsom in het land en selfs langs de zeekant hebben, voor soo veel de dorheijd der stranden sulx toelaat, sig dus ver komen uijt te strekken, in voegen geen vreemdelingen hier souden kunnen komen nestelen, sonder in ‘s Comps. besit te vallen en haar een merkelijk ongelijk aan te doen, sullende egter om ‘s Comps. eijgendom aldaar te beeter te kunnen bevestigen, een corporaal met ses man in gemelte St. Helena Baaij worden geplaatst, op dat daaruijt sal kunnen blijken dat onse Colonie niet alleen soo ver is uijtgebreijd, maar ook dat d’ E. Comp. een weesentlijke besetting van haare militie ter dier plaatse komt te houden, en dat het oversulx aan niemand met regt of reeden vrij staat deselve dien eijgendom te komen betwisten; sullende verders al het narigt dat men bij de oude hier ter secretarije berustende papieren weegens de constitutie der voorseijde St. Helena Baaij 43 vinden kan, aan welgemelte Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewinthebberen ter Camer Amsterdam bij ons eerst af te gaane schrijvens gegeven worden; terwijl nu staande vergadering den gesaghebber van de hier permanente brigantijn Feijenoordt , Hendrik Goutsberg, dewelke aldaar in den jaare 1731, om het schip ‘t Huijs te Vlotter te helpen afhalen, geweest is, diesweegens is gehoord, dewelke niet anders te seggen wist als dat de St. Helena Baaij wel vijf maal grooter als deese Tafelbaaij soude sijn, dog aan de eene kant met vuijle gronden beset, en dat de scheepen in gemelte baaij voor noordelijke en N.Wte. winden na sijne gedagten niet secuur souden kunnen leggen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.44
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 56-60.¶
Vrijdag den {17340430} 30 April 1734, voormiddags.
Alle teegenwoordig, behalven den E. coopman en cassier, Christoffel Brand.
Is op heeden door den Heer Gouverneur ter vergaderinge geproduceert een missive door de Wel Edele Groot Agtb. Heeren Bewinthebberen ter praesidiale Camer tot Amsterdam onder den 9 December jongstleeden aan deese Regeering geschreeven;45 en dewijl Haar Wel Edele Groot Agtb. daarbij gelieven te noteeren volkomen verseekert te sijn dat uijt het schip Kaarssenhof , van China retourneerende, alhier in den voorleedenen jaare souden sijn ontladen en gebragt ten huijse van Jan de Wit incircaderdig46 kisten gevult met thee, en gemerkt met een klaverblad, als meede eenige bondels met porcelijn, toebehoorende aan Pieter Verleij, als schipper op dien bodem bescheijden geweest sijnde, met ordre en recommandatie dat gemelte kisten met thee aangehaalt en na het vaderland souden moeten worden gesonden; is derhalven op ordre van den Heer Gouverneur gedagte De Wit in vergaderinge binnen geroepen en aan hem afgevraagt hoedanig het hiermeede geleegen was, dewelke daarop betuijgt heeft de waarheijd te weesen dat geciteerde Verlij 29 cassen en een cannasser met theeboeij ten sijnen huijse gebragt heeft, gelijk meede een weijnig porcelijn, dat hij deselve thee agtervolgens het versoek van hem Verleij in sijn pakhuijs geborgen, en naderhand volgens sijne hier gelatene ordre bij vendutie verkogt, mitsgaders het porcelijn voor verteerde costpenningen selfs heeft overgenomen, dat van die thee naar aftrek der onkosten een zomma van rijxs. 1,753:1 schelling gemaakt is, dog dat hij over logement, kostgeld en andere ingekogte ververssingen, behalven de afgereekende waarde van het voorsijde porcelijn nog een zomma van 120 rijxs. van meergedagte Verleij heeft te goed behouden, soo dat van denselven effectivelijk een zomma van Rs. 1,633:1 onder hem was berustende gebleeven; waarover geraadpleegt sijnde, goedgevonden is dat die penningen ter zomma van rijxs. 1,633:1 dewelke aan Pieter Verleij toebehooren, sullen worden aangeslagen en dat deselve door gedagte De Wit in ‘s Comps. cassa sullen moeten werden getelt, op dat men hiervan kennis geevende, het goedvinden van hoogstgemelte Haar Wel Edele Groot Agtb. daarop verders sal kunnen blijven afwagten; sullende insgelijx een extract uijt de vendurolle geligt en na het vaderland worden overgesonden, op dat de waarheijd deeser saak hieruijt nader sal kunnen blijken, en met eenen dat dikwils gedagte thee van hier niet afgescheept, maar in teegendeel door sommige deeser ingesetenen tot haar eijgen gebruijk en consumptie is ingekogt geworden.
Sijnde laastelijk meede pligtschuldig vastgestelt dat in conformiteijt van het aanschrijvens van welgemelte Heeren Bewinthebberen ter Camer Amsterdam van den 10 December passo.47 de geordonneerde manschap van het schip Noordwolfsbergen , dat naar China gedestineert is, sal worden geligt en alhier aangehouden, op dat men die volgens de intentie van Haar Wel Edele Groot Agtb. voor de daarom benoodigde uijtkomende scheepen sal kunnen emplojeeren.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.48
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 61-65.¶
Saturdag den {17340501} 1 Maij 1734, voormiddags.
Alle present, uijtgesondert den E. coopman en cassier, Christoffel Brand.
De schippers der uijt China te rug gekomene scheepen Leijduijn , Nieuwvliet , Voorduijn en d’ Anna Catharina ter vergaderinge verscheenen en aan haar door den Heer Gouverneur voorgehouden sijnde of sijlieden in deesen onseekeren toestand waarin sig de saaken van Europa komen te bevinden het beneevens ons niet met ‘s Comp. meesten dienst souden vermeijnen over een te komen dat men haar gecombineert van hier liet vertrekken, om dus te formidabelder teegens alle vijandelijke agressien te kunnen sijn, is hierop door haarlieden betuijgt van ja, en dat vier scheepen meer teegenstand als twee aan een opkomende vijand souden kunnen bieden, waarom dan ook na gehoudene deliberatie beslooten en vastgesteld is dat men deese vier scheepen gecombineert van hier sal laten reijsvorderen, en dat de wimpel als voorseijlder bij den oudsten voor de praesidiale Camer tot Amsterdam repatrieerende schipper, Jan de Haan, van het schip Leijduijn gevoerd sal werden; en dewijl hierop staande vergadering het seer geeerd aanschrijvens van Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seventienen, in dato den 31 October des voorleeden jaars, is ontfangen geworden,49 is aan gemelte schippers een gedeelte uijt dien brief, spreekende weegens de oorlogs declaratie van den koning van Vrankrijk teegens den Rooms keijser, neevens de ernstige recommandatie van Haar Wel Edele Hoog Agtb. dat de retourscheepen van alles tot defentie, des benoodigt sijnde, sullen moeten werden versorgt, en soo veel doenelijk is gecombineert blijven, tot haarlieder narigt en opweckinge distinctelijk voorgeleesen, met bijgevoegde recommandatie dat sij sig altoos gereet en teegens allen vijandelijken overval op haar hoede sullen moeten houden; vragende den Heer Gouverneur haar verders af of sijlieden nog eenige benoodigtheeden quamen te requireeren, en vermits sij hierop hebben betuijgt van neen, uijtgenomen dat den schipper van de Anna Catharina , Joost Blom, alleen om 40 ponden roet quam te versoeken, sal sulx aan hem werden toegevoegd, terwijl den monster en vertrek dag deeser vier scheepen teegens den 7 der presente maand Maij is vastgesteld, in hoop dat den Almogende haarlieden behouden in haare gedestineerde havenen sal mogen doen aanlanden; maar hoewel bij resumptie der Turksse passen is komen te blijken dat het soo evengemelde schip d’ Anna Catharina sig van geen nieuwe pas voorsien bevind, heeft men egter om deselve reedenen als bij onse resolutie van den 15 April jongstleeden ten opsigte van de scheepen Proostwijk en het Vliegend Hart , waar omtrent deselfde saak geconsteerd heeft, sijn aangehaald, geen andere aan dien bodem kunnen toevoegen, dog voor het overige is hij soo wel als sijne mackers van genoegsame ververssingen nevens de vereijschte provisien, soo van potspijs als anders, en wat haar meer ontbroken heeft, tot genoegen voorsien geworden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.50
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 66-73.¶
Maandag den {17340503} 3 Maij 1734, voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en cassier, Christoffel Brand.
Deese vergadering expresselijk door den Heer Gouverneur belegt sijnde, ten eijnde aan den oud burgerraaden, Hendrik Oostwald Eksteen en Johannes Kruijwagen, neevens den burger Johannes Colijn, als sijnde de voornaamste deeser ingeseetenen dewelke haare plaatsen omtrent de St. Helena Baaij hebben, met voorlegging en vertooning van de kaart die men van deese kust aan handen gekreegen heeft,51 soude kunnen werden voorgehouden wat haar van de gesteldheijd deeser baaij bekend is, hoedanig het verders langs de zeekant is geleegen, of daaromtrent nog eenige andere baaijen of inhammen worden gevonden, of het land goed soude sijn tot bearbeijding om eenige ververssingen uijt te kunnen leeveren, of daar water te bekomen is, en eijndelijk waar ‘s Comps. post die men voorneemens is aldaar aan te leggen, na haare gedagten het gevoeggelijkste soude kunnen geplaatst werden, waartoe, mitsgaders tot het overbrengen van de steenen met de wapens van den staat en dat der E. Comp. sij met eenen versogt sijn met haar wagens en volk de behulpsame hand te willen bieden; alle welke vraagen door den Heer Gouverneur aan gemelte persoonen sijnde voorgestelt, hebben voor eerst de twee laastgenoemde daarop betuijgt dat sij het strand aldaar een groot stuk weegs verder als de St. Helena Baaij , die groot en ruijm van uijtgestrektheijd is, te paard sijn langs gereeden, tot omtrent de Oliphands Rivier , dog dat het selve overal vlak en effen is tot aan gedagte Oliphands Rivier toe, sonder dat ergens buijten de St. Helena Baaij selfs, soodanige andere baaijen of inhammen als in de aan haar vertoonde kaart staan afgeteijkent, worden gevonden; en verders alle drie dat het land overal bestaat uijt sandige duijnen en vlaktens, sonder ergens anders als tot het weijden van vee, en dat nog schraal genoeg, bequaam te sijn, en bij gevolg buijten staat om tot het aanqueeken van groente tot ververssing of andere gewasschen gebruijkt te kunnen werden, waarom sij sig ook genoodsaakt vinden haar broodkoorn van hier altijd na haare plaatsen tot onderhout van knegts en slaven te laten brengen, om dat aldaar niets kan worden gezaaijt of gewonnen; dat het water in de Berg Rivier 52 in de goede mousson wel agt uuren ver opwaards brak is, en oversulx soo ver moet gehaald werden; en dat ‘s Comps. post het bequaamste aan deese kant van gemelte rivier, op seekere hoogte die aldaar gevonden word, soude kunnen werden geplaatst, dewijl het gesigt sig van daar over de geheele baaij komt uijt te strecken, en dat sij bereijd sijn het haare daartoe te contribueeren, gelijk sij meede aangenomen hebben haar volk ordre te geeven dat soo inmiddels schip of scheepen in de St. Helena Baaij , eer men met het leggen van ‘s Comps. volk aldaar sal kunnen klaar raken, mogten komen aan te landen, daarvan sonder eenig versuijm tijding te komen opbrengen, weshalven dan ook naar gehoudene deliberatie voor den meesten dienst der E. Comp. is beslooten en vastgesteld dat men ‘s Comps. post op de voorseijde hoogte sal begrijpen, dat daar een bequaam huijsje tot wooning voor het volk sal worden opgeregt, en dat het selve sig voor eerst in een tent sullende moeten behelpen, soo dra doenelijk en het weer sulx toelaat, derwaarts sal worden gesonden.
Ook is na lectuure van het aan ons bedeelde extract van den brief door Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seventhienen onder den 31 October passo.53 aan Generaal en Raden van India geschreeven, ingevolge de daarbij vervatte ordre goedgevonden dat van al de schippers der successivelijk uijt het vaderland komende scheepen copia van haarlieder journaal sal worden afgevordert, dat sij en haare stuurlieden sullen moeten onderteijkenen, welke journalen als dan vervolgens weederom aan welgemelte Heeren Seventhienen sullen worden toegesonden, op dat daaruijt sal konnen blijken of Haar Wel Edele Hoog Agtb. geeerde beveelen noopende het reijnigen der scheepen en het genoegsaam uijtgeven van water aan het scheepsvolk behoorelijk sijn uijtgevoerd, of dat imand der scheepsoverheeden daar omtrent in gebreeke mogt gebleeven weesen.
Waarna den Heer Gouverneur geliefden voor te dragen dat met de aanweesende scheepen nog 50 lasten tarw na Batavia sullen kunnen worden gesonden, wanneer den van daar gedaanen eijsch van 400 lasten ruijm met ses en twintig last bovensdien sal weesen voldaan, buijten welke quantiteijt en het geene dat men van dit graan na Ceijlon sal moeten afscheepen, deesen jaare sonder eijgen ongerief niet meer sal kunnen gemist werden, waarom dan ook gearresteerd en beslooten is dat men het bij deese vierhondert ses en twintig lasten tarwe voor Batavia sal laten blijven berusten, en dat den eijsch van Ceijlon met de derwaarts gedestineerde scheepen Stadwijk en Meermond in selver voegen sal werden voldaan.
Sijnde eijndelijk op het gedaane versoek van den schipper van het voor China uijtgekomene schip Noordwolfsbergen , Hendrik Perfect, op dat de rust en vreede te beeter op het selve sal kunnen werden gehouden, goedgevonden dat den daarop bescheijdene onderstuurman, Jan van der Straaten, op het schip Purmerlust sal werden verplaatst en gechangeert teegens den onderstuurman van dien bodem, Jan Claas van Ameland, vermits den eerstgenoemden sig te halstarrig en ongehoorsaam teegens den schipper heeft aangesteld, om met gerustheijd op een na China vertreckend schip, daar men geen andere hulp te wagten heeft, te kunnen worden gelaten.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz54
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 74-82.¶
Donderdag den {17340513} 13 Maij 1734, voormiddags.
Alle teegenwoordig, uijtgesondert den oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, de Heer Adriaan van Kervel.
Het schip ‘t Casteel van Woerden door een travaat onder de linie desselfs groote steng, en de daarop staande bramsteng, beneevens de kruijssteng verlooren hebbende, door welk toeval de groote mars met eenen gebrooken is, gelijk meede de groote en focke masten ter dier tijd, en vervolgens nog verder een groote krak hebben gekreegen, geliefden den Heer Gouverneur derhalven te kennen te geeven dat Sijn Edele gemelte masten door expresselijk hiertoe gecommitteerde schippers en opperscheepstimmerlieden hebbende doen visiteeren, soo van haarlieder bevinding als van de officieren van dat schip selfs, de volgende verklaringen heeft ingekregen:56
‘Den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Raad Extraordinaris van India en Gouverneur aan Cabo de Goede Hoop &ra., ons ondergeteekende schippers en opperscheepstimmerlieden hebbende gelieven te committeeren omme naauwkeurig te visiteeren de groote en focke mast, mitsgaders de verdere rondhouten van ‘t aanweesend schip ‘t Casteel van Woerden; soo verklaaren wij gesamentlijk sulx verrigt en bevonden te hebben dat de groote mast van dien bodem aan de voorkant tusschen het onderste en bovenste dek een kleijn dwars breukje heeft, ‘t welk met het daarop leggen van een suffisante wang weeder na behooren kan werden verholpen, sullende die kiel bovensdien met een nieuwe groote steng moeten voorsien worden, dewijl hij de sijne heeft verlooren.’
‘De focke mast van dat schip door ons insgelijx gevisiteert sijnde, hebben wij daaraan even boven de bak aan de voorkant een dwarsbreuk, waarop reets een wang lag, als meede een gelijke breuk in de stuur en bakboords sijwangen bevonden, waarom wij oordeelen dat die mast in ‘t schip blijvende staan niet naar behooren kan werden verholpen, maar dat deselve daaruijt sal dienen geligt en aan de wal gebragt, om nader gevisiteert, na vereijsch van zaaken geremedieert of vernieuwt te werden; dog waar en teegen den schipper en verdere scheepsofficieren neevens den oppertimmerman van dien bodem aan ons hebben betuijgt, en ook bij seekere verklaaring door haarlieden onderteekent komen ter needer te stellen dat sij sustineeren niet nodig te sijn dat gedagte focke mast uijt dat schip werde geligt, aan de wal gebragt of daaraan eenige reparatie gedaan, maar dat het genoeg is dat deselve met nog twee zijwangen daarop te leggen, werden versterkt, als wanneer sijlieden vermijnen daarmeede de reijse naar Batavia gerustelijk te kunnen doen, gelijk sulx uijt gem. verklaring die w’ de eer hebben hierneevens aan Uwe Wel Edele Gestr. te presenteeren, nader komt te blijken.’
‘Waarmeede gedenkende aan de g’eerde intentie van Uwe Wel Edele Gestr. te hebben voldaan, soo dient deesen voor eerbiedig rapport. (Onderstond) Cabo de Goede Hoop, den 7 Maij 1734. (Was geteekent) Js. Möller, Jis. Davidzon, Jn. Bouricius, J. J. v. d. Schelde, + (daarneevens stond) dit is het teeken van Pieter Ouwewaage, Jacob Hardeveldt. (In margine) Waarmeede mij comvermeere, (en geteekent) Cornelis van der Hoeve.’
‘Wij ondergesz Cornelis van der Hoeven, schipper, Tijmon Toelanger, opperstuurman, Abraham Willemsz van ‘t Hof, onder dito, Jan Willemsz, oppertimmerman, en Rijndert Jacobsz, schiemansmaat, thans den dienst als bootsman waarneemende (dewijl den bootsman en schieman teegenswoordig siekelijk in ‘t hospitaal alhier leggen), alle in gesegde qualiteijten op ‘t aanweesend schip ‘t Casteel van Woerden bescheijden, verklaaren bij deesen hoe dat den schipper en equipagiemeester deeses Gouvernements, Jacobus Möller, beneevens de meede schippers, Joris Davidson en Jan Bouricius, met den baas scheepstimmerman, Jelle Jellesz van der Schelde, en haare opperscheepstimmerlieden onse groote en focke masten gevisiteert hebbende, onder anderen hebben geoordeelt dat onse focke mast soude moeten werden uijtgeligt en aan de wal gebragt om aldaar nader gevisiteert, na vereijsch van saken verholpen of wel vernieuwt te werden; dog dewijl gedagte focke mast al voor twee maanden geleeden eenelijk even boven de bak als meede in de stuurboord en bakboords sijdewangen een dwars breukje heeft gekreegen, en dat het selve door ons ten eersten met een wang daarop te leggen, voorsien geworden sijnde, deselve mast sig seedert dien tijd heel wel en steevig heeft gehouden, oordeelen wij derhalven dat het niet noodig sal sijn dat die mast werde uijtgeligt, aan de wal gebragt of vernieuwt, maar dat het overvloedig genoeg is dat deselve tot meerder stijving en securiteijt met het daarop leggen van nog twee zijwangen word versterkt, als wanneer wij geen de minste swangheijd maken om de reijse daarmeede met volle gerustheijd naar Batavia te kunnen onderneemen.’
‘In teeken der waarheijd hebben wij deesen met onse gewoone handteekening bekragtigt. (Onderstond) Cabo de Goede Hoop, den 8 Maij 1734. (Was geteekent) Cornelis van der Hoeve, Tm. Toelanger, Abraham Willemsz van ‘t Hof, Jan Willemsz, + (daarneevens stond) dit is het teeken van Reijndert Jacobsz.’
En dewijl uijt de voorseijde verklaaring der gecommitteerde schippers en opperscheepstimmerlieden onder anderen te blijken komt dat de focke mast van dien bodem om behoorelijk gevisiteert te kunnen werden, ten eijnde men soude kunnen sien of deselve te repareeren soude weesen ofte niet, daaruijt soude moeten worden geligt en aan de wal gebragt; maar daar en teegens bij die der officieren van het schip selfs, dat vermits die mast al voor twee maanden geleeden deselve breuken gehad hebbende, sig ‘t seedert seer wel en steevig heeft gehouden, sij oversulx geen de minste swarigheijd maken om de reijs daarmeede na Batavia te volbrengen, als gedagte mast tot beeter steijving en securiteijt met nog twee zijdewangen ter deeser plaatse word voorsien; wierd hierom door den Heer Gouverneur in overweeging gegeven of het voor den meesten dienst der E. Comp. best soude sijn dat meergemelte mast alhier wierd geligt en behoorelijk vernieuwt of verholpen, dan wel of men deselve volgens het sentiment der officieren van het schip ‘t Casteel van Woerden met twee wangen versterkt sijnde, daarin liet blijven; waarover geraadpleegt en ingesien weesende dat tot het eerste seer veel tijds soude worden vereijscht, invoegen dien bodem in dit saijsoen des jaars aan eenig gevaar ter deeser rheede geexponeert soude kunnen werden, en dat de daarop bescheijdene officieren, aan dewelke de constitutie van gedagte mast best bekend behoorden te sijn, selfs versoeken dat die daarin mag werden gelaten, dewijl sij de reijse daarmeede gerustelijk na Batavia vermijnen te sullen kunnen volvoeren, is derhalven voor ‘s Comps. meesten dienst goedgevonden dat men dikwilsgedagte focke mast in het Casteel van Woerden sal laten blijven, dat deselve met twee wangen sal werden besorgt, dat ook tot meerder gerustheijd nog een wang te waarlo daaraan sal worden meede gegeven, en dat het verder benoodigde rondhout bovensdien aan die kiel toegevoegt werdende, de overige daaraan sijnde gebreeken volgens het rapport der gecommitteerde schippers en opperscheepstimmerlieden behoorelijk sullen worden verholpen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.57
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 83-88.¶
Dingsdag den {17340525} 25e Maij 1734, voormiddags.
Alle present.58
Waarna bij resumptie der geeerde missive van Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indiaasse59 Regeering onder den 22e December des voorleeden jaars met het schip Opperdoes in geselschap van Betlehem en de Magdalena van Batavia vertrocken, aan ons geschreeven,60 wederom tot onser verwonderinge zynde coomen te blijken dat op de van hier afgezondene tarw en oliphantstanden, met de scheepen Leijden , de Magdalena en Opperdoes voormeld, zoo op het een als ander, een ruijme quantiteijt in maat en gewigt is te kort gecoomen, is bij die gelegentheijd goedgevonden dewijl men wel versekert is dat de tarw en oliphantstanden in presentie der scheepsoverheeden die deselve hebben ontfangen, ter deeser plaatse altijd zijn afgescheept in zoodanigen maat en gewigt als deselve door de bediendens opgebragt, en Batavia gevolglijk bij factuura[sic]zijn aangerekent, tot onse gerustheijd en ontlasting hiervan aan welgem. Haar Wel Edele Groot Agtb. berigt zal worden gegeven met het schip Purmerlust ,61 ten aansien daarmeede wederom een parteij tarw en oliphantstanden derwaarts staan afgezonden te werden.
Sijnde laastelijk meede door den Heer Gouverneur in consideratie gegeven dat vermits den onsekeren toestand waarin zig de zaaken van Europa coomen te bevindende noodsakelijkheijd wel zoude vereijsschen dat ër eenige zeijnen, ‘t zij met geschut, vlaggen of vuurtekens, hier en daar op de bequaamste gebergtens te plaatsen, wierden beraamd, op dat bij onverhoopte attacque van vijand deese landwaard in woonende ingesetenen daardoor zouden kunnen worden gewaarschouwt zig ten spoedigsten onder haare vaandels of standaarden te begeeven en herwaarts op te coomen, gelijk zulx in voorige oorlogstyden gebruijkelijk is geweest, waar over gedelibereert en ingesien zijnde dat deese Colonie tegenswoordig zoo ver is uijtgebreijd, dat de bij placcaat van den 29 Julij 1690 vastgestelde zeijnen of nu niet meer te pas coomen,62 of immers niet genoegsaam zouden zijn om een igelijk daarmeede te kunnen waarschouwen, is derhalven voor den meesten dienst der E. Comp. en ‘t welzijn deeser plaats goedgevonden en best geoordeelt dat alvoorens hierop besluijt te neemen de burger officieren, zoo van de Caab als Stellenbosch en Drakensteijn , die de tegenwoordige constitutie des lands nevens de woonplaatsen hunner onderhoorige manschap en hoedanig deselve gevoeggelijxt op te roepen en bij malkanderen zullen te krijgen zijn, het beste bekent is, deesen aangaande zullen werden gehoord, om van haarlieder berigt en consideratien gedient te worden.
Aldus geresolveert ende gearresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.63
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 89-92.¶
Maandag den {17340531} 31e Maij 1734, voormiddags.
Alle teegenwoordig.
Door den bij indispositie hier verbleevenen schipper van het na Batavia vertrockene schip Lagepolder , Jacob Sombeek, dewelke weederom tot herstellinge is geraakt, versogt zijnde om met het aanweesend retourschip Betlehem na het vaderland te moogen vertrecken, is sulx aan hem geaccordeert, sullende desselfs gagie van heeden af gereekent, volgens gewoonte weeder worden ingeschreeven.
Ook is op de propositie van den Heer Gouverneur goedgevonden dat 25 stux houwers voor de burger cavallerij der buijten districten uijt het vaaderland herwaarts gesonden, dewijl die aldaar te veel sijn, of wel gemist kunnen werden, weederom door de E. Comp. sullen worden te rugge genoomen en uijt ‘s Comps. cassa aan den landdrost betaalt, gemerkt men die alhier in ‘t vervolg eenige van ‘s Comps. militairen te paard willende oeffenen, wel sal kunnen te pas brengen.
En dewijl Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indiaasse[sic]Regeering een jonge leevendige leeuw en leeuwinne van deese plaats hebben gelieven te requireeren,65 om tot present voor den Japanssen keijser te worden g’emplojeert, is derhalven meede beslooten dat hiervan aan een igelijk deeser ingeseetenen soo ‘s Comps. dienaaren als vrijluijden, bij publicque affixie van billietten kennisse sal worden gegeeven, en aan een ider genotificeert dat soo wie een levendigen jongen leeuw of leeuwinne aan d’ E. Comp. ten deesen Casteele sal kunnen leeveren, daarvoor een behoorelijke erkentenis sal genieten, begroot na proportie dat de voorseijde leeuwen goed of wel gestelt sullen worden gevonden, dog voor de geringste niet minder als een zomma van vijftig Rds., en voor de geene die beeter zijn naar advenant nog meer, op dat de liefhebbers sig hierop toeleggende, hun profijt daarmeede sullen kunnen doen.
Aldus geresolveert ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorschreeve.66
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 93-105.¶
Donderdag den {17340603} 3e Junij 1734, voormiddags.
Alle present.
Weegens het agterblijven van het Huijs te Marquette , ‘t depescheeren der aanweesende retourscheepen, en bijsonderlijk ‘t versenden van Rithem , in vergaaderingen van den 29e en 31e der even gepasseerde maand Maij reets gesprooken sijnde,67 dog doenmaals geen besluijt daarop hebbende kunnen worden genoomen, vermits de winden van dien tijd af aan soo vinnig uijt het N.Wten. beginnen door te tasten, dat de schippers der even gearriveerde scheepen Betlehem en Rithem niet alleen niet aan land hebben kunnen koomen, maar dat ook op den 30 Maij de scheepen Magdaleena een, Opperdoes twee en Betlehem op den 1e deeser meede een ankers en touwen sijn quijt geraakt, en dat men in groote bekommeringe geweest is dat ten waare de windt eijndelijk niet in het Z.Wten. was omgeschooten, wel swaarder ongelucken aan de ter rheede leggende scheepen souden kunnen zijn overgekoomen; is, het weer nu bedaart zijnde, deese saak weederom op het tapijt gebragt en door den Heer Gouverneur voorgedraagen of het voor den dienst der E. Comp. wel raadsaam soude zijn dat men de hier zijnde scheepen langer na het Huijs te Marquette liet wagten, aangesien het seer apparent is dat dien boodem op deese kusten het voorseijde quade weer hebbende aangetroffen, daardoor considerabel sal weesen agter uijtgeset, en overzulx misschien nog langen tijd sal van nooden hebben eer hij het selve weeder ophaalende, deese rheede sal kunnen besteevenen, behalven dat hij deese plaats soude kunnen weesen voorbij geraakt, of wel dat eenige slimmer toevallen (die Godt verhoeden wil) daaraan souden moogen sijn overgekoomen, in welken tusschen tijd de verdere scheepen alhier opgehouden wordende, merkelijk gevaar in deese Tafelbaaij souden kunnen loopen; welke saak in overweeging genoomen weesende, is in hoop dat zulx van de g’eerde goedkeuringe onser Heeren en Meesteren sal moogen sijn, beslooten en vastgesteld dat men de aanweesende scheepen soo ras deselve in gereetheijd sullen kunnen worden gebragt, sonder die in het minste op te houden of na het Huijs te Marquette te doen wagten, van hier sal laaten reijsvorderen onder de wimpel van de schipper op het Amsterdams retourschip Betlehem , Claas Meelhoop, vermits den daarop bescheijden geweest zijnde oppercoopman en wimpelvoerder deeser boodems, Gerard Pelgrom, om68 de herwaarts reijs is koomen te overleijden.
Dit dus voor ‘s Comps. meesten dienst goedgevonden zijnde, wierd door den Gouverneur verders voorgedraagen dat Generaal en Raaden bij haaren g’eerden brief van den 7e Maart deeses jaars69 hebben gelieven te noteeren dat Haar Wel Edele Groot Agtb. om gewigtige reeden hadden geresolveert van het versenden der scheepen ‘t Huijs te Foreest , Rijgersbroek , Crooswijk en de Buijs , die andersints beneevens Groet en Rithem de derde besending souden hebben uijtgemaakt, tot in ‘t aanstaande najaar af te sien, en dat het voorseijde schip Groet order hebbende de Caab voorbij te loopen, Rithem , was het doenelijk, in een dag of vier souden moeten worden gedepeschee[rt] om sijnen macker Groet vervolgens aan het eijland St. Helena op te soeken en de rheijs daarmeede gecombineert na Neederland te volbrengen; maar vermits men vastelijk moet vertrouwen dat zulx geschied is op die onderstelling dat de nu nog aanweesende scheepen van de tweede besending voor de aankomst van dit boodemken reets lange van hier souden vertrocken weesen, behalven dat Haar Wel Edele Groot Agtb. van den teegenwoordigen toestand der saaken in Europa ende door onse Heeren en Meesteren aan ons gegeevene ordre bij missive van den 31 October d’ ao. passo.,70 om de retourscheepen soo veel doenelijk gecombineert van hier te laaten vertrecken, nog onkundig zijn geweest, of het hierom met ‘s Comps. dienst en intrest moest g’oordeelt worden over een te koomen dat men het scheepje Rithem sijne rheijs alleen van hier liet voortsetten, dan wel of het niet beeter en meer met onsen pligt overeenkoomende soude zijn dat dat kieltjen met de andere scheepen van de tweede besending na Neederland wierd voortgesonden, om dus alle perijckelen van vijand die aan het selve souden kunnen bejeegenen, soo veel moogelijk voor te koomen en aan de seer geagte beveelen onser Heeren en Meesteren te voldoen, welk voorstel om gedagte scheepje Rithem gecombineert met de andere scheepen van hier te laaten vertrecken, om de geallegueerde reedenen eenparig toegestemt sijnde, te meer dewijl daarmeede niets sal worden versuijmd, gemerkt den schipper van dat kieltjen, Jan van den Broeke, ter oorsaak van het quade weer nu eerst even aan de wal hebbende kunnen koomen, en van desselfs soobere gesteltheijd rapport doen, niet vroeger en op zijn best genoomen, slegts soo ras als de verdere scheepen in staat van reijsvorderinge sal kunnen worden gebragt; is op de propositie van den Heer Gouverneur wijders goedgevonden dat de presente vijf retourscheepen te saamen van hier vertreckende, het eijland St. Heleena sullen in het gesigt loopen, en dat de vier andere aldaar soo lang bijsteekende, Rithem ter dier plaatse sal aargieren,71 om na het schip Groet te verneemen, en het selve aantreffende, sig daarmeede weederom bij de overige scheepen te vervoegen om dus de rheijs met hun sessen gecombineert na het vaderland te kunnen volbrengen, dog ingevalle het gemelte schip Groet op St. Helena niet gevonden werd, een briefje aldaar ter bestellinge agter te laaten, om aan dies opperhoofden daarbij kennis te geeven dat hij en sijne mackers dat eijland zijn gepasseert, waarna Rithem sig ten eersten weederom bij zijn geselschap sal hebben te vervoegen, en sij gesaamentlijk sonder eenig tijd verlies haare voijagie na Neederland sullen moeten vervorderen, sullende aan dies overheeden meede worden inhandigt extract uijt den brief der Hoog Edele Heeren Seventhienen van den 31e October des voorleeden jaars, op dat die van Groet daaruijt ter opvolginge sullen kunnen sien wat Haar Wel Edele Hoog Agtb. in opsigt van de te saamenblijving der retourscheepen hebben gelieven te ordonneeren, gelijk ook een vol stel van de korte factuuren der inlading van deese vijf scheepen, neevens een van de kaartboeken van Van Keulen, omme aan de opperhoofden van het soo evengemelde schip Groet bij dies ontmoeting ter verdere bestelling te kunnen worden overgegeeven.
Wordende laastelijk door den Heer Gouverneur gecommuniceert dat den schipper van het schip Betlehem te kennen gegeeven hebbende dat hij vreesde dat vermits een gedeelte van desselfs provisien door leckagie van het schip sijn bedorven geraakt, in welkers plaats men hem weer andere heeft moeten bijsetten, en dat ook ter selver oorsaak de zeijlkooij nat geworden was, in sijn pakkaamer meede wel water soude moogen gekoomen weesen, met versoek dat die mogte worden g’opent en gevisiteert, Sijn Edele daartoe als gecommitteerdens heeft aangestelt de schippers Hans Fagerdal en Cornelis den Breems, om zulx ten overstaan van den equipagiemeester, Jacobus Möller, te verrigten, dewelke bevonden hebbende dat twee pakken, gemt. no. 14 en 757, het eerste met allegia bethilles en het andere met bethilles ijle gebleekt, waaren nat geworden, deselve hebben aan land gebragt, geopent en bij nader visitatie bevonden dat al de stucken van het laatste, die sullen moeten worden uijtgewasschen, en thien stucken van het eerste, die het wasschen niet noodig hebbende, weeder sullen moeten worden gedroogt, door het waater dat booven door het dek in gedagte caamer is gelekt, eenigsints geinfecteert waaren, sullende gemelte packen na verrigting van het een en ander weeder besorgt, ingepakt en in dien boodem kunnen worden afgelaaden,72 het geen als een goede en dienstige saak is aangemerkt geworden.
Aldus geresolveert ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.73
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
C. 95, pp. 106-113.¶
Donderdag den {17340603} 3e Junij 1734, voormiddags. Gecombineerde vergadering.
Present den Wel Edelen Gestr. Heere Jan de la Fontaine, Raad Extraordinairis van India en Gouverneur deeser plaatse &a., den Heer Adriaan van Kervel, oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, den Heer Mr. Daniel van den Henghel, independent fiscaal alhier, den Heer Johan Thobias Rhenius, capitain deeses Casteels, den E. schipper Claas Meelhoop, den E. Nicolaas Heijningh, den E. schipper Abraham Everaarts, den E. Hendrik Swellengrebel, den E. schipper Cornelis den Breems, den E. Christoffel Brand, den E. schipper Simon Muller, den E. Rijk Tulbagh, den E. schipper Jan van den Broeke.
Is in deese hierom expres belegde gecombineerde vergadering door den Heer Gouverneur aan de gesaamentlijke scheepsoverheeden afgevraagt en voorgehouden of aan imand soo tot zijne defentie als anders nog iets voor de vaderlandsche vojagie quam te ontbreeken, en dewijl sij hierop hebben betuijgt van neen, uijtgenoomen dat door den schipper Claas Meelhoop, vermits desselfs lange rheijs om twee vaaten vleesch en twee vaaten met spek, en door die van Rithem om een vat vleesch, dat aan haar sal worden toegevoegt, wierd versoek gedaan; vroeg Zijn Edele verders hoedaanig het dan met haare onderhebbende boodems gesteld was, en wanneer sij vermeijnden in staat van reijsvorderinge te sullen kunnen weesen, waarop door die van de Magdalena , Opperdoes en Patmos wierd verklaart dat sij binnen een dag drie, a vier daartoe in gereetheijd souden kunnen weesen, maar in teegendeel door die van Betlehem en Rithem dat zij vermits de ontredderde gesteldheijt haarer scheepen, het meenigvuldig vereijscht wordende callefaten en andere noodig te verrigtene scheepswerk, ten minsten nog wel agt daagen tijd souden van doen hebben; over het welke gedelibereert zijnde, heeft men sig ter deeser oorsaak genoodsaakt gevonden den monster en zeijldag deeser vijf scheepen op den 9e der presente maand Junij vast te moeten stellen, in hoop dat den Almoogende haarlieden een voorspoedige behouden rheijse sal gelieven te verleenen; sullende aan deese boodems, om het scheepsvolk te beeter te kunnen verquicken, van heeden af te reekenen tot den tijd van haare monstering toe, dagelijxe ververssingen van vleesch, brood en moeskruijden worden afgegeeven, waar en booven deselve van alle vereijschte benoodigtheeden en potspijs voor de Patriaasse[sic]vojagie, en voorts ider van vier leevendige schaapen extra, gelijk ook Rithem van het benoodigde volk, op het versoek der scheepsoverheeden tot genoegen zijn voorsien geworden; en is verders aan deselve extract uijt het g’eerd aanschrijvens van Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen van den 31 October des voorleeden jaars voorgeleesen,74 op dat sij sig geduurende de verdere rheijse op haar hoede en teegens allen vijandelijken overval gereet sullen kunnen houden om schip en goederen als luijden van eer te defendeeren, ook is aan gemelte scheepsoverheeden gelast dat zij van hier vertreckende, het eijland St. Helena in ‘t gesigt zullen moeten loopen, en dat de vier andere scheepen aldaar soo lang bijsteekende, Rithem ter dier plaatse sal aanzeijlen en na het schip Groet verneemen, om het selve aantreffende, sig daarmeede bij sijne mackers te vervoegen, en dus de rheijs met hun sessen gecombineert na Neederland te kunnen volbrengen, dog bij aldien het gemelte schip Groet op St. Heleena niet gevonden word, aldaar een briefje ter bestellinge agter te laaten om aan dies overheeden daarbij kennis te geeven dat hij en sijn geselschap dat eijland sijn gepasseert, waarna Rithem sig ten eersten weederom bij het selve sal hebben te vervoegen, en zij gesaamentlijk sonder eenig tijd verlies haare vojagie na Neederland sullen moeten vervorderen.
Dog hoewel bij resumptie der Turksse passen deeser scheepen is koomen te blijcken dat Patmos sig van geen nieuwe voorsien bevind, heeft men egter voor den dienst der E. Comp. niet raadsaam geagt sig van de twee Turksse passen die hier nog maar alleen aan handen sijn, te ontblooten, ten aansien deselve voor het Huijs te Marquette en het theeschip bij haarlieder aankomst alhier noodwendiger souden kunnen te stade koomen.75
Aldus geresolveert ende g’arresteert in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorschreeven.76
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] CS. MEELHOOP.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] AM. EVERAARTS.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CORNELIS DEN BREEMS.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] S. MULLER.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
[Signed:] J. V. D. BROEK.
C. 95, pp. 114-122.¶
Donderdag den {17340617} 17 Junij 1734, voormiddags.
Alle present, behalven den oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, de Heer Adriaan van Kervel, door indispositie.
Den burger Esaias Meijer,77 die desselfs plaats omtrent de Mosselbaaij 78 heeft, en dewelke dien weg, na onderweegen vijftien maal van paarden te hebben verwisselt, in den tijd van seeven dagen heeft afgereeden, in den gepasseerden nagt aan de Caap gekomen sijnde, is door hem huijden morgen een brief van de opperhoofden van het lang verwagte retourschip ‘t Huijs te Marquette aan den Heer Gouverneur ter handen gestelt,79 dewelke door Sijn Edele in vergaderinge geproduceert en geleesen weesende, is daaruijt tot ons leedweesen komen te blijken dat sijlieden na een lange reijs gehad, en haare focke mast nevens de groote steng en rhaa op den 5 Maij te hebben verlooren, door ‘t instorten van het scheepsvolk en de slegte constitutie van haarlieder roer, eijndelijk na veel suckelens genoodsaakt sijn geworden een haven te soeken, en de voormelde Mosselbaaij op den 5 der presente maand Junij in te loopen; weshalven den Heer Gouverneur in overweeging geliefden te geven welke middelen best in het werk souden te stellen weesen om dat schip te redden of de vereijschte hulp daaraan toe te brengen, met bijvoeging dat deese saak om wel te kunnen beraamen te meerder swaarigheijd in heeft om dat dies overheeden versuijmt hebben ons bij den voorseijden brief na behooren te berigten hoedanig het effectivelijk met haaren onderhebbende bodem is gestelt, of namentlijk de daaraan sijnde leccagie soo groot is dat sij ter dier oorsaak niet in staat souden sijn hunne legplaats te verlaten en herwaards op te komen, en wat verders tot dies verhelping, mitsgaders van het roer, en soo meede van de rondhouten als andersints sal van nooden sijn, niet soo seer om het schip completelijk te herstellen, waartoe de plaats daar sij geankert leggen te ongeleegen is, als wel om dien bodem door een provisioneele rapareering80 van het noodigste, gelijk ook door het opregten van een stomp en andere na zeemans gebruijk ter nood te verrigtene saaken, soo ver in staat te brengen dat men deese rheede sonder merkelijk gevaar daarmeede sal kunnen besteevenen, het geen door haar nagelaten, en wij dus in volkomen onseekerheijd gebleeven sijnde of het schip op die wijs hier sal kunnen worden gebragt of niet; is hierom op de propositie van Sijn Edele na dat de consideratien van den equipagiemeester, Jacobus Möller, en baas der scheepstimmerlieden, Jelle Jellesz van der Schelde, bevoorens weegens deese saak in vergaderinge waaren gehoord, voor eerst in aanmerking gekomen of het met ‘s Comps. dienst en intrest soude kunnen worden geoordeelt te convenieeren dat men het teegenwoordig ballast scheeps hier ter rheede leggende schip Purmerlust derwaarts liet afgaan, en verders of dien bodem van daar weeder te rug komen, dan wel of hij, de noodige hulp aan het Huijs te Marquette toegebragt hebbende, sijne reijs na Batavia soude kunnen voortsetten; of dat men anders met onse eijgen aan handen sijnde vaartuijgen het werk soude kunnen afsien, sonder Purmerlust daartoe te gebruijken, of om deese reeden op te houden; over het welke aandagtelijk geraadpleegt weesende, in consideratie gekomen is dat met het senden van dien bodem in deesen tijd des jaars denselven meede genoegsaam in de waagschaal soude gestelt worden, en dat de Heeren der Hooge Indiaasse[sic]Regeering soo doende nog een seer langen tijd daarvan souden moeten ontrieft blijven, dat ook als men hem na Batavia liet vertrecken, sonder weederom herwaarts te rugge te keeren, het daarin sijnde geld op deese togt die seer gevaarelijk kan afloopen, insgelijx soude moeten worden gewaagt, dewijl men geen andere scheepen aan handen heeft, en apparentelijk voor eerst nog niet hebben sal, om dat geld daarmeede na even gemelde hooftplaats te kunnen oversenden; dat het verders seer waarschijnelijk is, vermits dies opperhoofden niets ter contrarie bij haaren door ons ontfangenen brief komen ter needer te stellen, soo als anders na alle gedagten buijten twijffel soude sijn geschied, dat het Huijs te Marquette sig in soodanigen slegten gesteldheijd niet sal bevinden, of men sal dien bodem sonder dat hij ginder behoeft te worden ontladen, wel hier kunnen krijgen, waartoe andersints het schip Purmerlust principalijk soude te pas komen, en dat om het overige werk te verrigten, of het noodige na de Mosselbaaij te voeren, onse eijgen aan handen sijnde vaartuijgen mans genoeg sijn; waarom dan ook voor den meesten dienst der E. Comp. best geoordeelt is het schip Purmerlust niet op te houden, maar het selve in teegendeel om ter deeser rheede aan geen gevaar te blijven geexponeert, sonder eenig versuijm na Batavia te laten reijsvorderen; sullende inmiddels met de brigantijn Fijenoordt aan het Huijs te Marquette worden toegesonden81 1 last rijst, 3 mudden meel, 20 mudden erweten en boonen, 2,000 lb. versch hard brood, de noodige medicamenten, een partij groente en moeskruijden, neevens twee bequaame timmerlieden, 30 zeevaarende persoonen, en dan nog de volgende equipagie goederen, namentlijk 1 voorsteng, 1 voormarszeijls rhaa, 2 stucken groot wandt, 6 ijsere trossen, 25 lijnen in soort, 18 blox in soort, 4 bossen huijsing, 4 bossen marlijn, 8 bossen lording, 10 ps. juffers, 4 rollen zeijldoek, 15 lb. zeijl gaaren, 1/2 vat pik, 1/2 vat harpuijs, 1 huijt pompleer, en 2 gemaakte roerpennen; met welke aan haar toe te voegene hulp men vertrouwt dat al vrij wat sal kunnen worden uijtgevoert, soo omtrent de verquicking van haarlieder eijgen manschap, als tot verrigting van het noodigste scheepswerk, te meer dewijl gedagt Esaias Meijer, die ten eersten weederom met een brief voor de overheeden van het Huijs te Marquette van hier staat te vertrecken,82 bovensdien aangenomen heeft haar van versch vleesch naar behooren te versorgen, en dat in de Mosselbaaij drinkwater genoeg kan werden bekomen, soo dat de van hier afgaande vaartuijgen daarmeede niet sullen behoeven te worden belemmert, hebbende gesegde Meijer insgelijx op sig genomen alle verdere hulp aan dat schip toe te brengen, en daarbenevens sorge te sullen dragen dat haarlieder schrijvens ons ten spoedigsten over den landweg sal worden toegevoert, waarom aan dies opperhoofden gelast sal worden dat haare noodsaakelijke behoeftens om het schip met gerustheijd hier te kunnen brengen, daarbij ten eersten aan ons sullen moeten opgeven, en dat sij wijders de vereijschte sorgdragentheijd voor schip en volk sullen moeten gebruijken, op dat men deselve benoodigtheeden aan haar sal kunnen besorgen, ten welken eijnde den hoeker de Snuffelaar en brigantijn Victoria aanstonds uijt de Saldanhabaaij sullen worden op ontboden, soo als ook al het dienstig gevonden wordende ronthoud ondertusschen voor het Huijs te Marquette in voorraad sal worden klaargemaakt en alle behulpsaamheeden aan dien bodem beweesen, dewelke in ons vermogen sullen sijn.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.83
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en secrets.
## Footnotes
-
‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede van die skip Lagepolder bevorder is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 307-310. ↩
-
Jan Cats van Middelburg is op 27.7.1738 met Petronella Cloete (1717-1745) getroud. In 1746 is hy hertroud met Catharina Groenewald. Sy versoekskrif kan gevind word in C.236Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 157-158. ↩
-
Dirk Ambuuren was afkomstig van Amsterdam . Van 1735 verskyn sy naam as klerk van die slawelosie in die monsterrol. Op 15.10.1737 is hy weens swak gedrag verbied om verder skool te hou. Toe die retoervloot in Maart 1738 aan die Kaap was, is hy op eie versoek as boekhouer op Watervliet geplaas. Sy versoekskrif kan gevind word in C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 155-156. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 354. ↩
-
Hoewel Swellengrebel afwesig was, het hy tog hierdie resolusie onderteken. ↩
-
‘n Gedeelte is hieronder weggelaat. Die raad het besluit om tekorte in die voorrade wat uit die skepe Berkenroode , Flora , Paddenburg , Proostwijk , Vliegende Hart , Clarabeek , Land van Beloften , Nieuw Walcheren , Spiering , Huijs te Spijk en Hillegonda ontvang is, as verliese af te skryf. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 315-318 en C.292,Memoriën, 1726-1739, pp. 387-389 en 393-394. ↩
-
Honk is weer op 13.6.1734 hertroud met Aletta de Nys, die weduwee van Christiaan Biesel. Drie kinders is uit die tweede huwelik gebore. Hy het later ‘n vryburger geword en met sy dood in 1743 het hy die plaas Papenboom aan die Liesbeek besit. Sy versoekskrif kan gevind word in C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 181-182. ↩
-
Sien C.132,Bijlagen, 1731, p. 231. ↩
-
Volgens die begrafnisbrief is Geesje Boeselmans op 11.4.1731 in Amsterdam begrawe. Vgl. C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, p. 183. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 383-389. ↩
-
Sien C.351,Attestatiën, 1734, pp. 159-163. ↩
-
Die huidige Vlaeberg . Vgl. bv. kaart M1/32 in die Kaapse Argiefbewaarplek. ↩
-
In die H.K. staan “lengte”. ↩
-
Kijckuijt was die naam van ‘n waghuis wat in 1659 op ‘n sandheuwel aan die noordekant van die Soutrivier opgerig is. Vgl. A. C. Ras,Die Kasteel en ander vroeë Kaapse Vestingwerke, 1652-1713, p. 42. Vir die ligging daarvan, kyk kaart M1/16 in die Kaapse Argiefbewaarplek. ↩
-
Die huidige Vlaeberg . Vgl. bv. kaart M1/32 in die Kaapse Argiefbewaarplek. ↩
-
In die H.K. staan “lengte”. ↩
-
Kijckuijt was die naam van ‘n waghuis wat in 1659 op ‘n sandheuwel aan die noordekant van die Soutrivier opgerig is. Vgl. A. C. Ras,Die Kasteel en ander vroeë Kaapse Vestingwerke, 1652-1713, p. 42. Vir die ligging daarvan, kyk kaart M1/16 in die Kaapse Argiefbewaarplek. ↩
-
Sien C.351,Attestatiën, 1734, pp. 167-171. ↩
-
In die monsterrolle word hy genoem Jochem Corber. Hy was afkomstig van Den Haag en was sedert 1720 tuinier aan die Kaap. ↩
-
Francois Wykaart van Gent was sedert 1713 tuinier aan die Kaap. Sy vrou, Anna Berge Beyl, en hulle twee dogters, Maria Jacoba en Catharina, het in Nederland gebly. Na sy vrou se dood is hy hertroud met Catharina Margaretha Driessen van Nimwegen, die weduwee van Bernardus Magetski. Sy is ongeveer in 1756 oorlede en Wykaart op 23.4.1760. ↩
-
Sien C.520,Uitgaande Brieven, 1731-1732, pp. 591-675. ↩
-
‘n Gedeelte waarin ‘n nuwe opper- en onderchirurg op die skip Vliegend Hart aangestel is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, p. 333. ↩
-
In die kladnotule staan ook die volgende: “Twee persoonen in vrijdom gestelt. Eenige verbeteringen in ‘t guarnisoen en op de werf gedaan. Van Marloos slavin en kinderen toegestaan vry te worden”. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 355.) Die twee persone wat vrybriewe ontvang het, was waarskynlik die soldate Claas Claasz en Johan Caspar Klee. (Vgl. C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 149-152.) Harmen van Mario se slavin, Christina van Bengale, en haar drie kinders het op 2.4.1734 hulle vryheid ontvang. (Vgl. C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 163-164 en C.J.3084,Obligatiën,Transporten van Slaven,Vrijbrieven &c., 1734, pp. 65-66. ↩
-
Die enigste besluit wat die raad op hierdie vergadering geneem het, was die bevordering van ‘n aantal bemanningslede van die skip Lagepolder. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 335 336 en C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 355. ↩
-
Die Concordia het op 20.3.1734 onderweg van Bengale na Oostende in Tafelbaai aangekom. Vgl. C.611,Origineel Dagregister, 1733-1735, p. 174. ↩
-
Die Politieke Raad het ook ‘n vrybrief aan die assistent, Hercules Mahieu, verleen. Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 356 en C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 159-161. ↩
-
Die Politieke Raad het sedert 30.3.1734 ook drie geheime vergaderings gehou, t.w. op 1, 6 en 15 April. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, pp. 356-357.) Die kladnotule van genoemde vergaderings lui soos volg: “Donderdag den le April 1734. Voormiddags. Secreete resolutie, alle present. Het agterblijven der secreete ordres, hierom van de legger, nevens de ordres van ‘t voorleeden jaar gesprooken, of men vermits de gerugten van den oorlog in Europa , de scheepen sal kunnen laten vertrecken, en of het niet ontfangen van schrijvens met Adrichem geen speculatie soude kunnen geven. De resolutie hierop tot aanstaande Dingsdag uijt te stellen “Dingsdag den 6e April 1734. Voormiddags. Secreete resolutie, alle tegenwoordig. Wederom weegens de scheepen gesprooken, de dispositie over derselver vertrek tot den 15 deeser maand uijtgestelt, wanneer men het selve sal moeten vaststellen, om dat den regen tyd nadert, dewelke gerekent word met de maand van Maij te beginnen. “Donderdag den 15e April 1734. Secreete resolutie, voormiddags. Alle present. Weegens het geschrevene van Karsenhof te noteeren: De scheepen sullen den 20e deeser maand vertrecken, om dat den reegen tyd nadert”. Die oorlog waarna verwys word is die stryd wat Frankryk gedurende 1733 en 1734 teen Oostenryk en die pouslike staat gevoer het. In die dagregister is geen verwysing na hierdie geheime vergaderings nie, maar wel na die gewone vergadering wat op 6 April gehou is. (Vgl. C.611,Origineel Dagregister, 1733-1735, p. 180, asook C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 356.) Op daardie vergadering het die raad die salarisse van drie van die hospitaal se personeel verhoog, Willem Pool as klerk in die soldykantoor aangestel, en die burgerkrygsraad se bevordering van twee burgeroffisiere goedgekeur. (Vgl. B.K.R.1,Notulen, 1718-1767, p. 109.) ↩
-
Sien C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 173-174. ↩
-
Alexander Coel van Delft was die seun van Pieter Coel en Geertruid Engelgrave. Hy het met Maria Elisabeth de Wit, die dogter van Jan de Wit en Maria Adriaansz, in die huwelik getree en het hom as vryburger aan die Kaap gevestig. Later het hy die plaas Schotse Kloof teen Vlaeberg besit. Nadat sy vrou oorlede is, het hy in 1761 na Nederland teruggekeer. ↩
-
Francois Hollius van Den Haag het later, waarskynlik in 1735, as vryburger na die Kaap teruggekeer. In 1743 het hy die Kaap verlaat en na Batavia vertrek. Sy vrou het egter aan die Kaap gebly. Sy versoekskrif kan gevind word in C.236,Requesten en Nominatiën, 1733- 1734, pp. 171-172. ↩
-
Die kladnotule van hierdie resolusie kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 357. ↩
-
Klinkhamer, Van Leeuwen, De Bruyn, De Wys en Van der Hart was onderskeidelik die skippers van die skepe Berkenroode , Flora , Proostwijk , Paddenburg en Vliegend Hart. Vgl. C.135,Bijlagen, 1734, pp. 257, 261, 265, 269 en 273. ↩
-
In die H.K. staan ook “Bataviaasse”. ↩
-
‘n Gedeelte waarin vier bemanningslede van die retoerskepe bevorder is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 350-352. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 358. ↩
-
Die Politieke Raad het ook op 22.4.1734 vergader. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 358 en C.611,Origineel Dagregister, 1733-1735, p. 185.) Die kladnotule vermeld die volgende besluite: “Dionisius Alhier in vrijdom gestelt. Vier persoonen tot corporaals gevordert. Vier soldaten vermits tijds expiratie verhoging van gagie gegeven. Gerrit Parradijs tot metselaar aangestelt. Den sergeant van ‘t eijland in maandgeld verbetert”. Die persoon aan wie ‘n vrybrief uitgereik is, was Dionisius Allier van Parys. (Vgl. C.236,Requesten en Nominatiën, 1733-1734, pp. 175-176.) ↩
-
‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede van die skepe Anna Catharina , Voorduijn en Beekvliet bevorder is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 352-355. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 447-454 en 459. ↩
-
Voorbeelde van sulke verklarings kan gevind word in C.351,Attestatiën, 1734, pp. 193-194, 197, 201-202 en 205. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 477-479. ↩
-
Die Portugese seevaarder, Antonio de Saldanha, het in 1503 die huidige Tafelbaai na homself vernoem ( Aguada da Saldanha ). In November 1601 het Joris van Spilbergen dié naam aan die teenswoordige Saldanhabaai gegee en aan Tafelbaai sy huidige naam gegee. Vgl. E. C. Godeé Molsbergen,Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse Tyd, deel 1, pp. 8-9. ↩
-
Jan Danckaert en sy geselskap was in 1660 die eerste blankes wat die Olifantsrivier bereik het. Hulle het die rivier so genoem na aanleiding van ‘n trop van tussen 200 en 300 olifante wat hulle daar aangetref het. Vgl. E. C. Godeé Molsbergen,Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse Tyd, deel 1, p. 44. ↩
-
Vasco da Gama het St. Helenabaai op 4.11.1497 ontdek en dit so genoem omdat hy die baai op die dag van die heilige Helena bereik het. Vgl. G. M. Theal,Records of South Lastern Africa, deel 1, p. 3 en deel III, pp. 70-71. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 359. In die kladnotule verskyn ook die volgende aantekening: “Twee soldaten hebben sig verhuurt”. Waarskynlik word hier verwys na Jan Godlob Godfried Schouw en Joseph Lodewyk Fuchs. Eersgenoemde het homself as kneg aan Dirk Kotze (of Coetzee?) verhuur, terwyl laasgenoemde as onderwyser deur Johann Christoffel Beck in diens geneem is. (Vgl. C.J.2884,Contracten, 1733-1734, pp. 250-254.) ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 469-471. ↩
-
In die H.K. verbeter na “dertig”. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 473-475. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 359. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 481-485. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 359. ↩
-
Hier word heelwaarskynlik verwys na ‘n kaart van die suidwestelike gedeelte van die Kaap wat in 1682 geteken is. Vgl. kaart M2/30 in die Kaapse Argiefbewaarplek. ↩
-
Abraham Gabbema en sy reisgeselskap het op 22.10.1657 die Bergrivier sy naam gegee. Vgl. E. C. Godeé Molsbergen,Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse Tyd, deel 1, p. 29. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 513-525. ↩
-
In die kladnotuie van hierdie vergadering word ook die volgende vermeld: “Een man in de Baaij corpl. a ƒ14 gemaakt voor de St. Helena Baaij “. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, pp. 359-360.) Dit is Jan Balthesz, die bevelvoerder van die nuwe Kompanjiespos in St. Helenabaai . Hy was eers as soldaat in Saldanhabaai gestasioneer. ↩
-
Die Politieke Raad het ook op 6.5.1734 vergader. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 360 en C.611,Origineel Dagregister, 1733-1735, p. 193.) Slegs twee sake is op daardie vergadering afgehandel: ‘n aantal bemanningslede van besoekende skepe is bevorder en Willem Mulder is in diens geneem. ↩
-
Die oorspronklike verklarings kan gevind word in C.351,Attestatiën, 1734, pp. 241-243 en 245-246. ↩
-
Die raad het ook ‘n vrybrief aan ‘n onbekende persoon verleen. Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 360. ↩
-
‘n Gedeelte waarin die bevordering van ‘n aantal bemanningslede van die skepe Opperdoes en Patmos goedgekeur is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, pp. 388-390. ↩
-
In die H.K. staan “Indiasse”. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 537-545. ↩
-
Sien C.521,Uitgaande Brieven, 1733-1734, pp. 1059-1084. ↩
-
Sien C.681,Origineel Placcaat Boek, 1686-1709, pp. 77-80. Dit is ook gepubliseer inKaapse Plakkaatboek, deel 1, pp. 258-259. ↩
-
Die kladnotule van hierdie resolusie kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 361. ↩
-
Die Politieke Raad het op 29.5.1734 ook vergader. (Vgl. C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 361 en C.611,Origineel Dagregister, 1733-1735, p. 203.) Die kladnotule van daardie vergadering is deur Nicolaas Ley geskryf en lui soos volg: “Gesprooken wegens Rithem , waarover Maandag nader sal gedelibereert werden, wegens desselfs vertrek alleen, en of men brieven ligten, en aan hetselve sal overgeeven”. ↩
-
Vgl. die brief van 7.3.1734 in C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 569-579 en 557. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 361. Daarin kom ook die volgende aantekening voor: ” Rithem te laten vertrecken, als meede de andere aanwesende schepen so spoedig doenelijk is, onder de wimpel van schipper Meelhoop”. (Vgl. voetnoot 111 van 1734 hierbo.) ↩
-
Sien voetnote 111 en 113 van 1734 hierbo. ↩
-
In die H.K. staan ook “om”. Waarskynlik word bedoel “op”. ↩
-
Vgl. C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 569-579 en 557. ↩
-
Sien C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 481-485. ↩
-
In die H.K. verbeter na “aangieren”. ↩
-
Fagerdal, Den Breems en Moller se verklaring, gedateer 3.6.1734, kan gevind word in C.351,Attestatiën, 1734, pp. 257-258. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 362. ↩
-
Vgl. C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 481-485. ↩
-
‘n Gedeelte waarin ‘n nuwe opperchirurg op die skip Bethlehem aangestel is, is hieronder weggelaat. Vgl. C.28,Resolutiën, 1733-1734, p. 417. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 362. ↩
-
Jesaias Engelbert Meyer was die seun van Gerrit Meyer en Susanna Costeux. Hy is op 6.9.1733 getroud met Maria de Bruyn, die weduwee van Steven Botma. Meyer is in 1768 oorlede. ↩
-
Mosselbaai , wat deur die Portugese Aguado de Sao Bras genoem is, is op 25.11.1497 deur Vasco da Gama ontdek. Op 8.7.1601 het Admiraal Pieter Both dit sy huidige naam gegee. Vgl. G. M. Theal (red.),Records of South Eastern Africa, deel III, p. 73 en E. C. Godeé Molsbergen,Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse Tyd, deel 1, p. 7. ↩
-
Die brief, gedateer 7.6.1734, kan gevind word in C.444,Inkomende Brieven, 1733-1734, pp. 589-612. ↩
-
In die H.K. verbeter na “repareering”. ↩
-
Purmerlust en Feijenoordt het albei op 25.6.1734 vertrek, eersgenoemde na Batavia en laasgenoemde na Mosselbaai . Vgl. C.611,Origineel Dagregister, 1733-1735, p. 215. ↩
-
Die brief, gedateer 17.6.1734, berus in C.521,Uitgaande Brieven, 1733-1734, pp. 1054-1059. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C.113,Klad Notulen, 1717-1738, p. 363. ↩