C104 v1.20
C. 104, pp. 2-8.¶
Vrijdag den {17370816} 16 Augustus 1737, voormiddags.
Alle present.
Voorleeden Dingsdag bereijts voor af over deese saak bij monde gediscoureert sijnde, is als nu nader door den Edelen Heer Raad Extraordinair van India en Gouverneur deeser plaatse, Jan de la Fontaine, te kennen gegeeven dat Zijn Edele op desselfs hierom gedane versoek bij missive Hunner Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen van den 14 November des voorleeden jaers,1 zijne demissie uijt den dienst der E. Comp. geobtineert hebbende, met verdere permissie om in volle fatsoen behoudens qualiteijt en gagie te moogen repatrieeren; en dat door welgemelte Haar Wel Edele Hoog Agtb. bij dien selven brief weederom tot Gouverneur deeser plaetse aangesteld zijnde geworden den oppercoopman en secunde deeses comptoirs, de Heer Adriaan van Kervel, aan wien ook een nader ontfangenen brief van hoogstgedagte Heeren Seeventhienen in dato den 14 Maart jongstleeden als soodanig beneevens den Raad geaddresseert geworden is;2 Sijn Edele derhalven deese Vergadering expresselijk hadde doen beleggen om in overweeginge te kunnen geeven wanneer het transport deeses Gouvernements op de gevoeggelijxte wijse aan welgemelten nieuw verkorenen Gouverneur, den Edelen Heer Adriaan van Kervel, soude kunnen worden gedaan, en of zulx niet best ende bequamelijk onder ulto. deeser loopende maand Augustus soude kunnen geschieden, vermits als dan volgens het jaarelijx gewoone gebruijk alle ‘s Comps. effecten door expresse gecommitteerdens moeten worden opgenoomen, en dat alsoo de waare restanten van dien, soodanig als zig deselve in quant en qualiteijt in weesen bevinden, volkoomen sullen koomen te blijcken; over het welke met aandagt gedelibereert weesende, heeft men deesen tijd dan ook hier toe best geoordeelt, en is gevolglijk beslooten dat den overgaaf deeses Gouvernements met dies ap en dependentien onder den laatsten Augustus voormeld door hoogstgedagten Heere Raad Extraordinairis en afgaanden Gouverneur Jan de la Fontaine aan desselfs vervanger den nieuw aangestelden Heere Gouverneur Adriaan van Kervel sal gedaan worden; en dat Zijn Edele vervolgens, soo als dit door den afgaenden Heere Gouverneur De la Fontaine geproponeert is, door den oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, de Heer Hendrik Swellengrebel, alle den volke, soo ‘s Comps. dienaren als vrijluijden, op den bequaamste nader daartoe te verkiesenen tijd in die hoedanigheijd als haaren Gouverneur en wettigen gebieder solemneelijk sal worden voorgesteld, ende zulx in ‘t bijweesen van den landdrost en heemraden, beneevens de burger officieren van Stellenbosch en Drakensteijn , aan dewelke bij missive sal worden geordonneerd om sig als dan ten voorschreeven eijnde ten deesen Casteele te laten vinden.
En dewijl het praesidentschap van den Raad van Justitie, neevens het commissariaat politicq, hier door meede sal koomen te vaceeren, is wijders goedgevonden dat daartoe bij deesen sal worden aangesteld gesegden oppercoopman en secunde deeses comptoirs, de Heer Hendrik Swellengrebel; maar dewijl met eenen ongevoeggelijk geoordeelt is dat het praesidie van de weescamer, als een ondergeschikt collegie van de justitie zijnde, door een en deselfde persoon, soo als andersints tot nog toe gebruijkelijk is geweest, sal kunnen worden waargenoomen, is verders op het gedaan versoek van den Heer fiscaal independent, Mr. Daniel van den Henghel, den oppercoopman en secunde, de Heer Hendrik Swellengrebel, hier niets teegen hebbende, Sijn E. tot praesident van weesmeesteren aangesteld geworden.
Na verrigting van het welke den Edelen Heer afgaanden Gouverneur, Jan de la Fontaine, presupponeerende dat het niet apparent schijnt dat ër in dien tusschen tijd dewelke tot de overgave van het Gouvernement is vastgesteld, iets van belang meer sal koomen voor te vallen, met veel teederhartigheijd afscheijd uijt deese Vergadering geliefden te neemen, wenschende sijnen vervanger, den Edelen Heer Adriaan van Kervel, alle heijl en zeegen in het aanstaande bestier van saaken, ten meesten welzijn der E. Comp. en deeses lands ingeseetenen, met aanbieding om daartoe alles dat vermoogens is, geduurende Zijn Edelens aanweesen hier ter plaatse met raad en daadt te helpen contribueeren; bedankende met eenen den nieuw verkoorenen Gouverneur soo wel als de verdere leeden des Raads voor alle hulp en bijstand aan Zijn Edele in den tijd van desselfs regeeringe ten dienste der E. Comp. beweesen. Waarop den nieuwen Gouverneur Van Kervel Zijn Edele insgelijx ten hoogsten bedankte voor zijne loffelijke bestiering en de eer die hij daaronder soo lange heeft moogen genieten, gelijk sulx ook door de gesamentlijke raadsleeden met eerbied en veel geneegentheijd geschiede, onder verdere toewensching dat Zijn Edele nu desselfs wensch tot genieting van rust en vreede verkreegen hebbende, sijnen overigen leevenstijd daarin met vergenoegen sal moogen doorbrengen; en dat voorts de regeering van den nieuwen Gouverneur almeede een geruijmen tijd van jaaren duursaam, met allen voorspoed sal moogen verseld weesen, en dat een igelijk in het zijne alles sal tragten toe te brengen wat deselve eenigsints gemackelijk en geluckig sal kunnen maken.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.3
[Signed:] JAN DE LA FONTAINE.
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
C. 104, pp. 9-12.¶
Saturdag {17370831} ultimo Augustus 1737.
Present den Edelen Heer Gouverneur Adriaan van Kervel en alle de verdere leeden.
De vergadering geseeten zijnde geliefde welgemelten Heer Gouverneur voor te draagen dat den pagter der vaderlandsche bieren en wijnen van het nu omgekoomen zijnde pagtjaar, Jan Zacharias Beck, nog een somma van 528 3/8 Rijxds., en die van ‘t moutbier, Daniel Laurik, de laatste helft zijner uijtgeloofde pagtpenningen ten bedrage van Rxs. 483 en 3 schellingen aan de E. Comp. ten agteren zijnde gebleeven, het gevolglijk noodig zal zijn dat deselve hier over ten eersten sullen moeten worden aangesprooken en volgens den inhoud der pagtconditien bij parate executie tot betalinge geconstringeert, over het welke geraadpleegt zijnde, is goedgevonden zulx te laaten geschieden, en dat den Heer fiscaal independent, Mr. Daniel van den Henghel, gemelte persoonen gevolglijk ten voorschreeven eijnde voor den Raad van Justitie doende dagvaarden in regten zal vervolgen, op dat d’ E. Comp. alzoo buijten schaade sal moogen blijven.
Verders naar behoorelijk klocke geklep en uijtroeping van den bode getreeden zijnde tot het publicquelijk verpagten van ‘s lands gemeene middelen en inkomsten deeses Gouvernements agtervolgens het op den 11 Julij deeses jaars genomene raadsbesluijt en de daarop ter dier tijd alomme geaffigeerde billietten, soo zijn de onderstaande perceelen door de volgende persoonen ten zoodanigen prijse als daarbij staad gespecificeerd, ingemeijnd geworden, namentlijk:4
t' Moutbier | ||
Hans Jurgen Honk[^5] | ƒ1120:- | |
Brandewijnen enz. | ||
1 quart, Jan Jurgen Schreuder[^6] | ƒ1500:- | |
2 do. Jan van der Swijn | ƒ1400:- | |
3 do. Isaak Maartensz | ƒ1200:- | |
4 do. Abraham Leever | ƒ1225:- | ƒ5325:- |
Vaderlandsche Bieren en Wijnen | ||
Abraham Leever | ƒ4100:- | |
Caabse Coele Wijnen | ||
1 quart, Jan van der Swijn | ƒ4000:- | |
2 do. Carel Diederik Boetendag | ƒ4100:- | |
3. do Jan Holst[^7] | ƒ4475:- | |
4 do. Isaacq Maartensz | ƒ4200:- | |
ƒ16775:- | ||
Welke laastgenoemde vier perceelen van de pagt der Caabse coele wijnen vervolgens naa den inhoude der pagtconditie in een generale massa weeder opgeveijld en afgeslaagen zijnde, zijn deselve ingemeijnd geworden bij de burgers Jan van der Swijn en Carel Diederik Boetendag, invoegen zij generale pagters der Caabse coele wijnen zijn gebleeven voor een zomma van | ƒ25000:- | |
Caabse Wijnen enz. aan Rondebosje | ||
Carel Diederik Boetendag | ƒ400:- | |
De Coele en Brandewijnen aan Stellenbosch en Drakensteijn | ||
Jan le Roux, de jonge | ƒ350:- | |
Zulx de geheele pagtpenningen bedragen | ƒ36295:- |
t' Moutbier | ||
Hans Jurgen Honk[^8] | ƒ1120:- | |
Brandewijnen enz. | ||
1 quart, Jan Jurgen Schreuder[^9] | ƒ1500:- | |
2 do. Jan van der Swijn | ƒ1400:- | |
3 do. Isaak Maartensz | ƒ1200:- | |
4 do. Abraham Leever | ƒ1225:- | ƒ5325:- |
Vaderlandsche Bieren en Wijnen | ||
Abraham Leever | ƒ4100:- | |
Caabse Coele Wijnen | ||
1 quart, Jan van der Swijn | ƒ4000:- | |
2 do. Carel Diederik Boetendag | ƒ4100:- | |
3. do Jan Holst[^10] | ƒ4475:- | |
4 do. Isaacq Maartensz | ƒ4200:- | |
ƒ16775:- | ||
Welke laastgenoemde vier perceelen van de pagt der Caabse coele wijnen vervolgens naa den inhoude der pagtconditie in een generale massa weeder opgeveijld en afgeslaagen zijnde, zijn deselve ingemeijnd geworden bij de burgers Jan van der Swijn en Carel Diederik Boetendag, invoegen zij generale pagters der Caabse coele wijnen zijn gebleeven voor een zomma van | ƒ25000:- | |
Caabse Wijnen enz. aan Rondebosje | ||
Carel Diederik Boetendag | ƒ400:- | |
De Coele en Brandewijnen aan Stellenbosch en Drakensteijn | ||
Jan le Roux, de jonge | ƒ350:- | |
Zulx de geheele pagtpenningen bedragen | ƒ36295:- |
Aldus gedaan en uijtgevoerdt in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.11
[Signed:] A. V. KERVEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
C. 104, pp. 13-16.¶
Dingsdag den {17370903} 3 September 1737, voormiddags.
Alle teegenwoordig.12
Tot het visiteeren der peeper dewelke sig in het op strand sittende schip Westerwijk bevind, den equipagiemeester, Jacobus Möller, beneevens de schippers Gerrit Pik en Arije van Veurden expresselijk gecommitteert geworden zijnde, is als nu weegens haarlieder bevinding de volgende verklaring door den Heer Gouverneur Adriaan van Kervel ter vergadering overgegeeven:13
‘Wij ondergeteekendens, Jacobus Möller, Gerrit Pik en Arie van Veurden, expres gecommitteert geworden zijnde omme de peeper die sig in het op strand sittende schip Westerwijk komt te bevinden, naauwkeurig te besigtigen en te probeeren of daarin nog eenige deugdsaamheijd is, soo verklaren wij zulx exact verrigt en de gem. peeper ten eenemaal bedorven en onbruijkbaar bevonden te hebben, soodanig dat schoon deselve driemaalen in vers water gewasschen, gedroogt en daarna gestampt geworden is, eevenwel de quade en stinkende reuk nog blijft behouden.’
‘Gedenkende hier meede ons commissie volbragt te hebben, weshalven wij deesen laaten dienen voor eerbiedig rapport. (Onderstondt) Cabo de Goede Hoop, pmo. September 1737. (Was geteekent) Js. Möller, G. Pik, A. v. Veurden.’
Waar uijt zijnde koomen te blijcken dat deselve ten eenemaal onbequaam en bedorven gevonden is, heeft derhalven op het voorstel van welgemelten Heer Gouverneur Van Kervel, wat best met die onnutte peeper dienden te worden gedaan, moeten worden beslooten dat men deselve, om te meer ruijmte in gesegde schip Westerwijk te krijgen, ten eersten sal doen over boord en weg werpen.
Sijnde hier na door den pagter van het eerste vierde part der brandewijnen en gedistil[l]eerde waateren over dit Caabse district, Jan Jurgen Schreuder, versoek gedaan om tot beeter benefitie sijner tapneering, een bijtapper te moogen aanstellen, maar dewijl sulx teegens den inhoud der pagtconditien aanloopt, en dat ook de drie andere brandewijns pagters dit versoek niet koomen te doen, is derhalven goedgevonden dat hetselve sal worden van de hand geweesen, dog dat bij aldien de vier pagters der brandewijnen enz. dit supplicq gesaamentlijk mogten koomen te vernieuwen, als dan daarop nadere reflexie sal kunnen worden genoomen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.14
[Signed:] .......................................
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
C. 104, pp. 17-33.¶
Dingsdag den {17370910} 10 September 1737, voormiddags.
Alle present.
Bij resolutie van den 30 der voorleedene maand Julij aan den equipagiemeester Jacobus Möller geordonneert zijnde alles wat hij hier toe dienstig mogt oordeelen in het werk te stellen om bij de bequaamste geleegentheijd, het zij met hoog springtij ofte andersints, na zijne beste gedagten en verkreegene ervarentheijd in diergelijke saken voort te varen met het op strand sittende schip Westerwijk van daar af te haalen en weeder ter rheede te brengen; geliefden den Heer Gouverneur als nu wijders deesen aangaande te communiceeren dat gemelten equipagiemeester, ingevolge van dit besluijt, hetselve schip Westerwijk bereijts van vooren en van agteren vlot gekreegen hebbende, ondervonden had dat dien bodem egter in het midden was blijven vastsitten, en dat hij boovensdien onder het arrebeijden15 soodanig lek geworden was dat gesegden equipagiemeester het niet hadde durven hazardeeren om denselven verder in het diep af te winden, uijt vrees dat gedagte schip niet boven water kunnende worden gehouden, met den eersten mogt koomen weg te sinken, weshalven door hem hier van rapport gedaan sijnde, had Zijn Edele, beneevens gesegden equipagiemeester Möller, de meede schippers Gerrit Pik, Arije van Veurden, Jacob Popta en Willem Houthuijsen expresselijk gecommitteert omme, geadsisteert met haare opperscheeps timmerlieden dikwilsgenoemde schip Westerwijk op de naauwkeurigste wijse nader te besigtigen ende te visiteeren, dewelke zulx vervolgens tot drie differente reijsen verrigt hebbende, van haarlieder bevinding het onderstaende berigt en verklaringe hebben overgegeeven:16
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Adriaan van Kervel, Gouverneur van Cabo de Goede Hoop en den ressorte van dien &a. &a.
‘Wel Edele Gestr. Heer,’
‘Den ondergeteekende Jacobus Möller, schipper en equipagiemeester alhier, bij politicq raadsbesluijt van den 30 der jongste gepasseerde maand Julij geordonneert zijnde om soo dra de geleegentheijd zig hier toe met hoogspringteij17 ofte anders het bequaamste quam op te doen, voort te vaaren met alles wat doenelijk was in het werk te stellen om het op strand sittende schip Westerwijk van daar af te winden en weeder ter rheede te brengen: heeft in opvolging van hetselve na dat de goederen uijt dien bodem tot op de coperkisten na ontlost waren, ten eersten hand aan het werk geslagen en op den 30 der eeven afgeweekene maand Augustus bij mooij en stil weer het gem. schip Westerwijk van vooren en agteren vlot gekreegen, blijvende hetselve egter onder het afwinden in het midden vastsitten, waarop het geteij18 quam te verloopen en aanstonds leccagie ontwaard wierd, welke leccasie vervolgens onder het winden en arbeijden soodanig quam toe te neemen, dat den onderget. niet dorst hazardeeren dien bodem verder in het diep te brengen, dewijl bedugt was dat denselven weegens de voorseijde sware leccasie niet soude kunnen boven water gehouden werden, maar in teegendeel aanstonts koomen weg te sinken; van hetwelke door den ondergeteekenden aan Uwe Wel Edele Gestr. het verschuldigde berigt gegeeven zijnde, heeft het Uwe Wel Edele Gestr. behaagt beneevens den ondergeteekende de meede schippers Gerrit Pik, Arij van Veurden, Jacob Popta en Willem Houthuijsen expres te committeeren omme geadsisteert met den baas scheepstimmerman van ‘s E. Comps. werf alhier, Jelle Jellesz van der Schilde, en haare opperscheepstimmerlieden het meergem. schip Westerwijk nader op de naauwkeurigste wijse te besigtigen en te visiteeren; ingevolge van welke commissie soo verclaren wij meede ondergeteekendens zulx exact verrigt en ons op drie differente tijden, als den 1, 3 en 4 deeser loopende maand September, aan boord van het meergedagte schip Westerwijk te hebben begeeven, bevindende hetselve van binnen en buijten voor soo verre wij met het oog hebben kunnen nagaan in eeven soodanigen staad als de overgeleeverde verclaring van de eerst gedane visitatie onder den 19 Junij deeses jaers komt te dicteeren, dog verders hebben wij tot ons leetweesen ontwaard dat gem. bodem seedert dien tijd soodanig lek geworden is, dat het water in den tijd van anderhalf uur veerthien duijm teegens ses pompen komt aan te wassen, waaruijt wij moeten vaststellen dat hij van onderen geborsten is, of ten minsten sware leccasien moet hebben, en dat denselven overzulx wanneer verder in het diep afgewonden wierd, aanstonts soude koomen weg te sinken, dewijl men bij gebrek van de nodige instrumenten niet in staat soude zijn dat schip hier ter rheede booven water te kunnen houden, en dat boovensdien ter deeser plaatse geen dok of beqaume plaats gevonden word om hetselve van onderen naauwkeurig te kunnen bezigtigen, ten eijnde de ware gesteldheijd der leccasie en verdere gebreeken te ontdecken, weshalven wij gesamentlijk betuijgen dat dewijl aan het meergem. schip Westerwijk tot desselfs behouding niets meer dan het geene reets is in het werk gesteld, kan gedaan of uijtgedagt werden, hetselve tot niets anders ten dienste der E. Comp. bequaam is als om te werden gesloopt, dewijl men dien bodem onmoogelijk sonder te sinken ter rheede sal kunnen brengen.’
‘Al het geene voorsz staat verclaren wij ondergeteekendens de suijvere en opregte waarheijd te zijn, met presentatie zulx ten allen tijden met eeden te willen bevestigen.’
‘En dewijl wij gedenken hiermeede aan de geeerde beveelen van Uwe Wel Edele Gestr. te hebben voldaan, laaten wij deesen dienen voor rapport, terwijl wij ons met verschuldigde onderdanigheijd sullen onderschrijven, (onderstondt) Wel Edele Gestr. Heer, Uwe Wel Edele Gestr. seer onderdanige en gehoorsame dienaaren, (was geteekent) Js. Möller, Gt. Pik, A. v. Veurden, Jacob Popta, W. Houthuijs, D.zoon, Jelles Jellesz van der Schilde, Jacob Hes, Pieter Doeve, Jacob de Zwart, Jan de Spruijt. (In margine) Cabo de Goede Hoop, den 9 September 1737.’
Uijt hetwelke op gegronde reedenen sijnde koomen te blijcken dat gemelte schip Westerwijk tot niets anders dan tot sloopen bequaam is, heeft men derhalven op het voorstel van den Heer Gouverneur, naar gehoudene deliberatie hier toe moetten19 besluijten, mits eevenwel dat gesegde rapport en verklaringe alvorens behoorelijk na de ordre der E. Comp. in diergelijke saken, sal moeten beeedigt werden; sullende de kooperkisten en wat verders in die kiel nog goed en van dienst gevonden word, daaruijt ten besten en soo dra doenelijk worden ontlost, waerna hij sal werden op strand gehaald en gesloopt, op dat het daarvan komende houtwerk en andere dingen nog ten behoeve der E. Comp. gebruijkt sullen kunnen werden.
En dewijl hierdoor de hoop die men altijd nog op dit schip heeft gevestigt gehouden, dat daarmeede de geborgene goederen, soo uijt hetselve als van de andere verbrijzelde scheepen, die goed en het versenden waardig zijn, wanneer deesen bodem gerepareert weesende, hier toe in staat was gestelt, na het vaderland souden hebben kunnen worden voortgesonden, ten eenemaal vernietigt is, en dat men sig ook niet gequalificeert bevind om eijgener authoriteijt een der uijtkomende scheepen al schoon dat dat hier lossen moest, tot geen gering ongerief voor India daartoe aan te leggen;20 heeft derhalven op het voordragen van den Heer Gouverneur dat ër egter een weg en middel moet worden uijtgedagt om die goederen, dewelke men naa gemaakten overslag met den equipagiemeester Möller bevind omtrent een scheepsladinge te sullen uijtmaaken, hier van daan en na Europa vervoerd te krijgen, moeten worden vastgesteld dat aan Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hoog Indiaasse21 Regeering tot Batavia sal worden versoek gedaen om een schip met sijne onderlaag en genoegsame matten tot dies verdere afpacking van daar ten selven eijnde te moogen erlangen, het geen men vertrouwt dat nog tijdig genoeg hier sal kunnen weesen om te gelijk met de scheepen van de tweede besending na Neederland te kunnen vertrecken, of ten waare sake dat Haar Wel Edele Groot Agtb. beeter mogt oordeelen, ons qualificatie te verleenen om hier ter plaatse een schip na de bequaamste voorcomende occasie daartoe aan te leggen ende te gebruijken, waarop men derselver goedvinden met eerbied sal blijven afwagten, sullende tot meerder ligt in deese saak, een notitie der aan handen zijnde geborgene goederen door de daartoe gestelde gecommitteerdens hier van bij provisie verleend, aan welgemelte Heeren der Hooge Regeering van India copielijk worden toegesonden.
Vermits nu ook met het wassen van ‘s Comps. lijwaten omtrent het Rode Hek een eijnde heeft kunnen gemaakt worden, geliefden den Heer Gouverneur te kennen te geeven dat Zijn Edele hierom den vaandrig Rudolph Jurgen Abel, neevens den adsistent Jan Andriesz,22 dewelke het opsigt over dat werk gehad hebben, daarvan heeft ontslaagen en geordonneert hunnen dienst weederom als voren hier ten Casteele waar te neemen; waarna door de verdere gecommitteerdens die tot het ontfangen, bergen en besorgen van ‘s Comps. goederen in ‘t generaal gesteld zijn, staende vergadering rapport wierd gedaan dat alle deselve teegenwoordig gewasschen, gedroogt en tot het weeder afpacken klaar sijn gemaakt geworden, invoegen dan ook beslooten is dat daarmeede met den eersten door haarlieden sal moeten worden voortgevaren; sijnde daer omtrent wijders best en voor den meesten dienst der E. Comp. van noodsakelijkheijd geoordeelt dat de lijwaten enz., soo als zij die in ider pak gevonden hebben, weeder op denselven voet en in getal sullen worden afgepakt, mits wel ter deegen aanteijkenende en op de briefjes die in deselve gelegt worden bekent stellende welke stucken in ider pak te kort, gescheurt, gevlakt ofte andersints beschadigt mogten zijn, op dat men zulx vervolgens bij dies afscheeping op de daarvan te maakene factuuren en cognoscementen al meede accuratelijk tot narigt onser Heeren en Meesteren sal kunnen noteeren; sullende voorts de briefjes die door gecommitteerdens in ider pak worden gelegt, door vier van haarlieden moeten onderteijkent worden, soo nogtans dat zij dies nietteegenstaande gesamentlijk voor het geen daarop te kort koomen mogt respondabel23 sullen blijven.
Na hetwelke door den soldijboekhouder, Cornelis Eelders, ter vergadering wierd overgeleevert de geslotene boedelreecqg. van soodanige goederen als in het gepasseerde boekjaar van verscheijde afgestorvene ‘s Comps. dienaren onder zijne administratie sijn gekoomen, met eerbiedig versoek dat deselve door deesen Raad mogte werden goedgekeurt; dewelke dan ook neevens het rapport van den negotie overdrager en secretaris der weescamer, als tot exacte visitatie van dien zijnde gecommitteerd geweest, geexamineeert zijnde, is geaggreeert geworden.
Ook is op het ingediende versoekschrift van den burger Jacobus Marshoorn24 aan hem geaccordeert om beneevens zijne huijsvrouw en kinderen met een der verwagt wordende retourscheepen van de eerste besending na het vaderland te moogen vertrecken, mits betalende het daartoe staande transport en costgeld voor het logement in de cajuijt.
Sijnde vervolgens geleesen seeker request door den burger Johannes David Prins25 in de volgende bewoordinge overgegeeven:26
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Adriaan van Kervel - - - beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtbre. Heeren,’
‘Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer needrigen dienaar, Johannes David Prins, burger alhier, geeft onderdaniglijk te kennen hoe hij supplt. wel geneegen soude zijn ter deeser plaatse school te houden omme de jeugt niet alleen te leeren leesen, schrijven &a., maar ook in de gronden der gereformeerde religie (waarvan den supplt. beleijdenis27 doet) te onderwijzen, ten dien eijnde wend hij sig tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met oodmoedig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn daartoe aan den supplt. gunstelijk permissie te willen verleenen.’
‘(Onderstondt) ‘t Welk doende &a.’
Op welkers inhouden gelet zijnde, is goedgevonden dat hetselve sal worden gesteld in handen der Heeren scholarchen deeser plaatse, om sig op leer en leeven van den supplt. in deesen te informeeren, mitsgrs. of denselven de vereijschte bequaamheeden tot het schoolhouden besit, ten eijnde deese Regeering daarop te kunnen dienen van haar berigt en consideratien.
Waarna door de gesamentlijke brandewijnspagters, Jan Jurgen Schreuder, Jan van der Swijn, Isaak Maartensz en Abraham Leever, bij request versoek wierd gedaan om tot beeter voortsetting hunner neeringe ider een bijtapper te moogen aanstellen,28 weshalven men ook heeft goedgedagt zulx aan haarlieden ter dier consideratie als nu te accordeeren.
Soo als meede op het te kennen geeven van den Heer fiscaal independent, Mr. Daniel van den Henghel, dat alhier van de wed. van den pangerang Loring Passir is agtergebleeven een slave jonge, genaamt Joumat van Balij, dewelke door haar volgens het door Zijn E. vortoonde handschrift van gemelte wed. aan Tomang Nabij Setjon Tjouderauw is vereerd geworden, die sonder erfgenaamen of imand na te laaten, sijnde koomen te overleijden,29 dus gemelte jonge aan niemand quam toe te behooren en alomme liep swerven; verstaan is dat dien slaaf in de logie sal worden geplaatst, om aldaar tot nader ordre of voorkoomende geleegentheijd voor kost en kleederen aen ‘s Comps. gemeene werken te arrebeijden.
Ende ten aansien den tijd waarin het guarnisoen volgens jarelijxe usantie eenigen tijd agter den anderen in den wapenhandel moet worden geoeffent, als nu op handen is komen te schieten, en dat dit egter niet wel met de vereijschte ordre sal kunnen geschieden soo lang de aan strand gecommandeerde officieren aldaar moeten blijven posthouden; is uijt dien hoofde op het voorstel van den Heer Gouverneur laa[t]stelijk nog besloten en best gedagt dat men gemelte officieren neevens de aldaar gecommitteerde adsistenten, en een gedeelte der manschap van strand sal doen opkoomen, om haren dienst weederom ten deesen Casteele te kunnen presteeren, dewijl dog haare teegenwoordigheijd ter dier plaatse daar niets van belang meer voorvalt, niet langer vereijscht word, en dat men door een corporaal en vier man die op de post van den vaandrig Rhenius30 en een gelijk onderofficier met dat selfde getal van volk die op de post van den adjudant Warnicke, de laatste onder het commando van den sergeant van het aldaar leggende batterijtje sullen worden gelaten, de vereijschte toesigt genoegsaam sal kunnen doen houden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.31
[Signed:] .....................................
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
C. 104, pp. 34-42.¶
Vrijdag den {17370920} 20 September 1737, voormiddags.
Present alle de leeden.
De vergadering door den oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, de Heer Hendrik Swellengrebel, belegt zijnde, is door Zijn E. daarin voorgedragen dat het God den Almagtigen behaagt heeft den Edelen Heer Gouverneur Adriaan van Kervel, loffelijker gedagtenis, na soo een korte regeering als aan een ider onser bekend is, op gisteren agtermiddag uijt deese weereld tot Zig in de eeuwigheijd over te haalen,32 en dat het derhalven seer noodsakelijk zal zijn dat om daarin te voorsien, imand worde[n] aangesteld die de saaken en belangen deeses Gouvernements ten meesten welzijn der E. Comp. en deeser ingeseetenen bij provisie weeder komt waar te neemen, tot tijd ende wijle dat daarop nader gedisponeert sal weesen, en of het hierom niet billijk en betamelijk moest worden geoordeelt dat hij Heer secunde, volgens het gebruijk dat daaromtrent altijd sonder eenige interruptie bij diergelijke sterfgevallen ter deeser plaatse heeft stand gegreepen en in agtinge genoomen is, weeder tot gesaghebber deeses Gouvernementspro interimquam op te treeden. Op hetwelke door den Heer fiscaal independent, Mr. Daniel van den Henghel, gerepliceerd wierd dat dewijl hij veel ouder oppercoopman in den dienst der E. Comp. als den Heer secunde quam te zijn, en dus met hem in een eguale qualiteijt stond, Zijn E. uijt dien hoofde soo veel regt als gemelten Heer secunde om na dit gesaghebberschap te kunnen staan, vermeijnden te hebben, en dat hij om hetselve regt niet te verwaarloosen en om met meerder gevoeggelijkheijd neevens andere meede om het Gouvernement in het vaderland op het needrigste te kunnen versoeken, versogt dat dit zijn gesegde mogt aangeteijkent worden; waar op door den Heer secunde weeder te berde wierd gebragt dat zulx teegens zijne verwagting en deese sustenue sonder grond en buijten alle voorbeelden was, ja dat selfs bij het opontbot van de Heer Van der Stel33 neevens den secunde Elzevier,34 onse Heeren en Meesteren het gesag aan den fiscaal Blezius35 niet hadden opgedragen, maar alleen geordonneert de saaken alhier met en op den naam van den Politicquen Raad waar te neemen, tot zoo lang dat het gezag bij aankomst van den Heer Gouverneur Van Assenburg36 of secunde D’Ableing37 door een van beijde zoude kunnen werden aanvaart en overgenoomen; en dat bijgevolg hoogstgedagte onse Heeren en Meesteren een groot onderscheijd in dit stuk tusschen een tweede persoon en fiscael scheenen te maaken. Sustineerende den Heer fiscaal Van den Henghel hierop dat den fiscaal Blezius de regeering op dien voet nooijt heeft overgenomen of had willen overneemen, en dat behalven dit den Heer secunde Swellengrebel nu nog maar nauwelijx eerst in de saken getreeden zijnde, het derhalven aan ‘t oordeel van den Raad soude staan om te decideeren wie van hun beijden de preferentie behoorden te hebben; seggende den secunde daarop weederom dat onse Hoog Gebiedende Heeren en Meesteren hem gunstelijk met die qualiteijt hebbende gelieven te vereeren, gevolglijk hebben geoordeelt dat hij, schoon deselve nog maar onlangs bekleed heeft, in soodanigen sterfgeval, waarvan geen tijd of uure seeker is, in staat moest zijn om de bestiering van het Gouvernement te kunnen aanvaerden, en dat hij bovensdien daartoe genoegsame bequaamheijd behoorden verkreegen te hebben in den tijd van derthien jaren dat de eere heeft gehad in deesen Raad als lit te adsisteeren, zoo dat den Heer fiscaal wel ouder oppercoopman, maar hij secunde veel ouder lit deeser Regeering als denselven quam te zijn, en dat hij Heer fiscaal hem ook in het minste niet betwist had om de saaken geduurende de siekte van den overleedene Heer Gouverneur en tot nog toe waar te neemen, wanneer het uijtvoeren derselve door hem Heer fiscaal neevens de verdere gesamentlijke raadsleeden aan Zijn E. op den 13 deeser maand, daags na het eerste acces der siekte van welgemelten Heer Gouverneur Van Kervel, zijn opgedraagen, en door hem tot heeden toe waargenomen geworden. Op alle hetwelke den Heer fiscaal Van den Henghel antwoorden dat deselve onse Heeren en Meesteren hem tot oppercoopman en fiscaal independent hebbende gelieven aan te stellen, gevolglijk daer in insgelijx beslooten lag dat hij bij soo een sterfgeval al soo wel als den Heer secunde tot gesaghebber soude optreeden kunnen. Wordende hierop wijders na het eijndigen van alle deese debatten door den Heer secunde Swellengrebel aan de leeden des Raads in omvrage gebragt wat zij van deese saak quamen te oordeelen; waarop den Heer capitain Johan Thobias Rhenius adviseerde dat hij volgens oud gebruijk den secunde agten te moeten optreeden, dog de E.E. coopluijden Nicolaas Heijning en Christoffel Brand adviseerden dat zij waaren voor den Heer fiscaal Van den Henghel, de laatste met bijvoeging deeser reeden omdat gemelten Heer fiscaal ouder oppercoopman was; hier op den secretaris Tulbagh adviserende voor den Heer secunde te zijn, dewijl dit betwiste gesaghebberschap uijt hoofde ende natuur van zijn ampt aan hem toebehoorde, wierd zijn advis door de Heer Van den Henghel gedeclineert, met te seggen dat hij in dit geval, als schoonbroeder van de Heer Swellengrebel zijnde, niet konde stemmen, en dat bijgevolge Zijn E. nu bereijts bij de meerderheijd van stemmen tot gesaghebber verkooren was; dog denselven secretaris Tulbagh weederom gepliceerende dat hij meijnden in dit geval soo wel als in alle andere te kunnen en te moeten adviseeren, en dat hem zulx nog nooijt bij wat geleegentheijd dat het ook mogte geweest zijn, om die reeden dat hij was behuwt broeder van de Heer Swellengrebel in den tijd van ruijm neegen jaaren dat hij de eer heeft gehad als lit in den Raad te adsisteeren, is betwist geworden, dog dat bij aldien hij nu niet adviseeren kon, dit ook bij aanteekeninge moest komen te blijken, is op hetselve verders na eenige woorden wisseling over en weeder, geoordeelt dat gemelten secretaris Tulbagh zijn stem, gelijk gesegt is, aen den Heer secunde zoude kunnen geeven; dus de stemmen staakende, is hierop door den E. coopman en pakhuijsmeester, Christoffel Brand, geproponeert om de saaken ten meesten dienste der E. Comp. te behandelen en alle verwarringen voor te coomen, dit geval ter decisie van het lot te stellen, waertoe den Heer secunde Swellengrebel soo wel als den Heer fiscaal Van den Henghel om dieselfde reedenen, namentlijk de rust en vreede deeser plaats niet ten eenemaal te verstooren, dan ook eijndelijk wel hebben willen overcoomen; zijnde dit lot vervolgens ten voordeele van den Heer fiscaal Van den Henghel uijtgevallen, soo dat Zijn E. gevolglijk tot gesaghebber deeser plaatsepro interimaangesteld geworden is; van welk besluijt en uijtslag bij het lot door de Heeren Johan Thobias Rhenius en Nicolaas Heijning, beneevens den secretaris Tulbagh, als hier toe gecommitteert zijnde, aan den Edelen Heer Raad Extraordinairis van India en afgegane Gouverneur Jan de la Fontaine is kennisse gegeeven geworden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.38
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
C. 104, pp. 43-58.¶
Dingsdag den {17371001} 1 October 1737, voormiddags.
Present den Heer gesaghebber, Mr. Daniel van den Henghel, en alle de leeden.
Alvoorens geseeten te zijn, is op de gedane vrage en het voorstel van den Heer gesaghebber goedgevonden dat Zijn E. in des presidents stoel sessie sal neemen, gelijk zulx bij diergelijke geleegentheeden altijd van te vooren meede gebruijkelijk is geweest. Dus de vergadering plaats genomen hebbende, is door gemelten Heer gesaghebber verders voorgedraagen dat bij resolutie van den 22 der jongst gepasseerde maand Junij onder anderen vastgesteld zijnde dat men in dit goede saijsoen een proef soude doen neemen of de op strand sittende brigantijn Victoria daarvan afgebragt en weeder tot gebruijk bequaem soude kunnen gemaakt worden, den tijd daartoe nu wel op handen geschooten was, dog dat den equipagiemeester, Jacobus Möller, diesweegens aan Zijn E. hadde gerapporteert dat seedert dien tijd nog soo veele en groote gebreeken aan dit vaartuijg ontdekt zijn, dat hij meijnden vast te moeten stellen dat hieromtrent nu niets te doen ofte uijt te voeren sal weesen, en dat den Heer gesaghebber hierom in consideratie gaf of het niet best soude sijn dat men gedagte brigantijn eens nader liet visiteeren, om te kunnen ondervinden wat teegenswoordig in dit geval ten meesten dienste der E. Comp. best dient te worden in agtinge genoomen; over het welke gedelibereert zijnde, is zulx als een dienstige saak aangemerkt en gevolglijk beslooten dat tot het doen deeser visitatie ten overstaan van gesegden equipagiemeester Möller, alle de aanweesende schippers, geadsisteert met hare opperscheepstimmerlieden, bij deesen sullen worden gecommitteert, ten eijnde men haarlieder rapport en consideratien ingekreegen hebbende, verders soodanig besluijt ten opsigte der meergemelte brigantijn sal kunnen neemen als ten meesten nutte der E. Comp. sal worden gevonden te behooren.
En dewijl deesen Raad nu soo veel verswakt is dat daarin noodwendig nog een lit vereijscht word, is derhalven als de naaste en bequaamste hier toe verkooren en aangesteld den oudsten ondercoopman en winkelier, Martinus Bergh.40 Bij welke geleegentheijd op het versoek van den secretaris Tulbagh, die buijten gemelte Bergh tot nog toe het jongste lit deeser vergadering sijnde geweest, desselfs sitplaats altijd als secretaris heeft gehouden, insgelijx is verstaan dat denselven voortaan op zijn rang als lit deeses Raads sittinge sal neemen.
Ook zijn tot meede leeden in den Raad van Justitie geeligeert de ondercoopluijden Jacob Leever en Philip Rudolph de Savoije,41 ten aansien die vergadering noodwendig dient te worden versterkt, soo in de plaats van den overleedenen Edelen Heer Gouverneur Van Kervel, die onlangs eerst van het praesidie deeses raads is afgetreeden, als van den Heer gesaghebber, die daarin nu niet meer sal kunnen adsisteeren.42
Waarna door welgemelten Heer gesaghebber geproponeert wierd dat Zijn E. het fiscaals ampt geduurende zijn gesaghebberschap nu ook niet wel langer sullende kunnen waarneemen, het uijt dien hoofde noodsakelijk sal zijn dat ër imand werde aangesteld aan wien het bekleeden dier functie bij provisie word opgedraagen, daartoe met eenen voorstellende desselfs adjunct, Johannes Needer,43 op het welke den Heer oppercoopman en secunde, Hendrik Swellengrebel, neevens den E. coopman en secretaris, Rijk Tulbagh, van gedagten zijnde dat het ongevoeggelijk soude weesen dat imand tot het waarneemen der gewigtige justitieele saken, die heijlig behooren te worden gehouden, wierde verkoren dewelke volstrektelijk van den Heer gesaghebber, als desselfs adjunct zijnde, af hing, is egter met meerderheijd van stemmen goedgevonden dat men eens probeeren sal om het fiscaals ampt bij provisie door gemelte Needer te doen bekleeden, ten eijnde dus te kunnen ondervinden of hij daartoe in staat sal weesen. Sullende inmiddels van alles dat in de justitie voorvalt aan den Heer praesident behoorelijk rapport moeten doen, aan welken Heer praesident ook gedefereert word om alle crimineele executien te doen uijtvoeren, soodanig als dit andersints het ampt van den Heer fiscaal independent komt meede te brengen, dog gesegde Needer sal daer bij egter meede present kunnen zijn, en in het gaan en weederkeeren na en van de justitie plaats, desselfs rang en plaats naast het jongste lit van justitie, burgerraden daaronder zijnde begreepen, moeten neemen.
Wordende hierop wijders door den Heer secunde Swellengrebel, met versoek van dispositie op deselve, de volgende memorie ter vergadering overgegeeven:44
‘Memorie van de nabesz lijfeijgenen in de drie jongst gepasseerde maanden Junij, Julij en Augustus door de natuurlijke dood overleeden, ‘t vee in gem. tijd soo verrekt als door ‘t wildgedierte vernielt; alles volgens secretariale verclaringen hier annex blijkende, namentlijk:’
‘Volgens bijgeleijde reekening van den opsiender van ‘s Comps. lijfeijgenen, gesterkt met secretariale verklaringen, sijn in bovengemelde drie maanden door de natuurlijke dood overleeden, te weeten 5 kloeke jongens, 2 suijgend jongens, 2 kloeke meijden, 4 suijgend meijden.’
‘Volgens geannexeerde reecqg. van den land-drost, gesterkt met secretariale verklaringen zijn in meergem. tijd so verrekt als door ‘t wildgedierten vernielt, te weeten 82 stux runderbeesten, 3 stux paarden, 2 stux esels en eselinnen, 20 stux bokken.’
‘(Onderstondt) In ‘t Casteel de Goede Hoop, 1 October 1737. (Was geteekent) H. Swellengrebel.’
Op welkers inhouden gelet en deselve met de daar bij gevoegde verklaringen geconfronteert zijnde, is goedgevonden en verstaan dat de gestorvene lijfeijgenen en verrekte of verscheurde beestiaalen die op gemelte memorie sijn gespecificeert, behoorelijk bij de negotie boeken deeses Gouvernements sullen worden afgeshcreeven.45
Sijnde laa[t]stelijk door den Heer gesaghebber nog ter vergaderinge overgegeeven seekere notitie van alle soodanige vaatwerken als van de jongst alhier verongelukte scheepen hebben kunnen worden geborgen, begreepen weesende in de onderstaande termen:46
‘Notitie van soodanig vaatwerk als door ons ondergesz gecommitteerdens successive seedert het stranden der scheepen, zoo van strand als uijt het schip Westerwijk is ontfangen, namentlijk:’
‘
36 | ps. heele leggers uijt Westerwijk | } van strand |
172 | ps. heele leggers | |
2 | ps. heele leggers schooven | |
210 | ps. | |
10 | ps. halve leggers van Westerwijk | |
58 | ps. halve leggers van strand | |
68 | ps. | |
13 | ps. minder vaatwerk in soort van Westerwijk | |
55 | ps. minder vaatwerk in soort van strand | |
68 | ps. |
36 | ps. heele leggers uijt Westerwijk | } van strand |
172 | ps. heele leggers | |
2 | ps. heele leggers schooven | |
210 | ps. | |
10 | ps. halve leggers van Westerwijk | |
58 | ps. halve leggers van strand | |
68 | ps. | |
13 | ps. minder vaatwerk in soort van Westerwijk | |
55 | ps. minder vaatwerk in soort van strand | |
68 | ps. |
‘(Onderstondt) In ‘t Casteel de Goede Hoop, uit. September 1737.’
‘(Was geteekent) M. Bergh, P. R. de Savoije, D. D’Aillij, J. N. v. Dessin, Cl. L. Rhenius.47 ‘
Daar beneevens in consideratie geevende of het tot ‘s Comps. meeste nut en voordeel niet best soude weesen dat men, dewijl dit vaatwerk andersints sal leggen bederven, dat het ook mits den aanstaanden wijnougst, wanneer een igelijk het meest om vaaten is verleegen en dat ër teegenwoordig bij d’ E. Comp. w[e]ijnig of geen duijgen in voorraat sijn, hier toe thans den bequaamsten tijd is de daar bij vermelde heele en halve leggers publicquelijk aan de meestbiedende liet verkopen, en het ander of minder vaatwerk aan den keldermeester afgeeven, om ten behoeve der E. Comp. verbruijkt te kunnen werden, het geen als een goede en dienstige saak aangemerkt zijnde, derhalven verstaan is dat soodanig ter uijtvoeringe sal gebragt worden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.48
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
C. 104, pp. 59-62.¶
Dingsdag den {17371008} 8 October 1737, voormiddags.
Alle present.
Geleesen ende geresumeert zijnde een ontfange missive van land-drost en burger chrijgsraad van Stellenbosch en Drakensteijn , gedateert den 1 der presente maand October,49 is daarop goedgevonden dat de versogte drie vaatjes met buskruijt en seshondert stux snaphaansteenen na jaarlijx gebruijk tot het doen van de aanstaande wapenschouwing aan haarl. zullen worden verstrekt, gelijk meede in voldoening van het verder daarbij gedaan zijnde versoek nog drie vaatjes met dito buscruijt en seshondert ps. vuursteenen, om bij het oeffenen der coloniers van de buijten districten in den wapenhandel gebruijkt te kunnen werden; waar en booven ook is goedgekeurt geworden de gedane aanstelling van den corpl. Lammert Meijburg50 tot wagtmeester onder de Drakensteijnse comp. dragonders in steede van Christoffel Groenewald,51 dewelke uijt hoofde zijner langduurig aanhoudende siekte van dien dienst heeft moeten werden ontslagen, mitsgrs. meede van den corpl. Mattiam le Roux52 tot sergeant onder de comp. infanterij van den capn. Johannes Louw, in de plaats van den overleedenen Willem Rube.
En dewijl den capn. der Drakensteijnse dragonders, Johannes Groenewald, bij vonnisse van den Raad van Justitie deeses Gouvernements, in dato den 5 September deeses jaars,53 onder anderen van die en alle verdere burgerlijke bedieningen afgeset zijnde, gemelte capiteijns plaats daar door is vacant geworden, is derhalven goedgevonden dat weeder tot capiteijn sal optreeden den lieutenant van deselve compagnie, Gerrit van der Bijl, in wiens steede tot lieutenant is aangesteld den vaandrig der infanterij, Jan Louw Jacobzoon, mitsgrs. tot vaandrig den wagtmeester onder de Stellenbosche comp. dragonders, Willem van As, in verwagting dat de voorseijde persoonen bij voorvallende geleegentheeden de haar aanbetrouwde diensten met iver54 en trouwe zullen waarneemen; latende ondertusschen de verkiesing van een wagtmeester onder eevengem. compagnie dragonders in de plaets van gedagte Willem van As gedefereert aan onse gecommitteerdens, dewelke teegens het laatst deeser maand tot het bijwoonen van de wapenschouwing over de buijten districten van hier na Stellenbosch staan te vertrecken.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.55
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 104, pp. 63-77.¶
Dingsdag den {17371015} 15 October 1737, voormiddags.
Alle teegenwoordig.
Navolgens het geresolveerde van den 1 deeser maand de op strand sittende brigantijn Victoria door de daartoe gestelde gecommitteerdens nader gevisiteert zijnde, is als nu weegens haarlieder bevinding het volgende rapport door den Heer gesaghebber ter vergaderinge overgegeeven:56
Aan den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Gouvernements, beneevens den E. Agtb. Politicquen Raad.
‘E. Agtbre. Heer en Heeren,’
‘Bij het rapport onder den 19 Junij deeses jaars door de ondergeteekendens beneevens nog eenige meede gecommitteert geweest zijnde schippers overgeleevert,57 ter needer gesteld zijnde wat gebreeken sig aan de op strand sittende brigantijn Victoria quam te bevinden, wat tot dies reparatie vereijscht wierd en welke swarigheeden zig opdeeden om dat vaartuijg van daar weeder in zee te kunnen brengen, is daarop in UEd. Agtb. vergadering van den 22 der gem. maand Junij goedgevonden dat in dit goede saijsoen een proef soude werden genoomen of de gemelte brigantijn van strand afgebragt en weeder tot gebruijk bequaam soude kunnen werden gemaekt; dog dewijl na dien tijd aan deselve nog veele en groote gebreeken zijn ontdekt geworden, soo heeft het UEd. Agtb. vervolgens behaagt bij derselver geeerd raadsbesluijt van den 1 der presente maand October de ondergeteekde. nog aanweesende schippers der alhier verongelukte scheepen, Jan van Tiel, Gerrit Pik en Arie van Veurden, expres te committeeren omme ten overstaan van den schipper en equipagiemeester, Jacobus Möller, ende geadsisteert met haare opperscheepstimmerlieden, meergem. brigantijn Victoria nader te visiteeren, ‘t welk door ons ondergeteekendens op de naauwkeurigste wijse zijnde verrigt geworden, soo verclaren wij gesamentlijk dat deselve (booven en behalven de groote en sware gebreeken dewelke bij de eerst gedane visitatie reets daaraan ontdekt zijn, en bij het voorm. rapport van den 19 Junij deeses jaars bekend staan) nog in de stuurboorts kimmen geborsten is, en dat de inhouten dwars door gebrooken zijn; soo dat wij gedagte vaartuijg genoegsaam inreparabel58 bevonden hebben, ten minsten de extra sware onkosten niet waardig die men, om dat kieltjen in staat te brengen, daar aan souden moeten hangen, weshalven wij dan ook dat vaartuijg ten eenemaal afkeuren en hetselve niet anders ten dienste der E. Comp. bequaam oordeelen als om te werden gesloopt. Het welke wij verclaren de suijvere en opregte waarheijd te zijn, bereijd blijvende zulx, des gerequireert werdende, altijd met eede te bevestigen, terwijl wij hiermeede gedenken aan de geeerde beveelen van UE. Agtb. te hebben voldaan, soo dient deese voor needrig rapport.’
‘Verblijvende met verschuldigt respect - - - (Was geteekent) Jan van Thiel, Gt. Pik, A. v. Veurden, Willem Remmers, Pieter Doeve, Jacob Hes. (In margine stond) Ten mijnen overstaan, (geteekent) Js. Möller, J. J. v. d. Schilde. Cabo de Goede Hoop, den 10 October 1737.’
Uijt hetwelke zijnde koomen te blijken dat hetselve vaartuijg volstrecktelijk onbequaam en inreparabel[sic]is bevonden, is derhalven na overweeging van saken goedgevonden dat men het gemelte rapport behoorelijk sal doen beeedigen, en dat dan verders met advis van den equipagiemeester Möller sal worden in deliberatie genomen of sloopen, dan wel dat deese brigantijn publicquelijk aan de meestbiedende wierde verkogt, het voordeeligste voor d’ E. Comp. sal uijtkoomen, te meer hier toe aangeset wordende om dat men met het sloopen van Westerwijk bereijts.werk genoeg aan handen sal hebben.
En dewijl door de onbequaam vinding van gesegde brigantijn Victoria , dit Gouvernement ten eenemaal van vaertuijgen ontbloot is, om ter noodt eenige hier omtrent komende verleegene ‘s Comps. scheepen daarmeede te kunnen helpen; is op de propositie van den Heer gesaghebber van dienst geagt en beslooten dat een van de bequaamste en grootste Iandsboots sal worden opgeboeijt en met een dekje voorsien, ten eijnde men sig daarvan ten besten doenelijk als dan sal kunnen bedienen, immers tot soo lang dat wij ons door de goedheijd onser Heeren en Meesteren van de reets uijt het vaderland gepetitioneerde vaartuijgen weederom sullen voorsien bevinden.
Vermits ook den ougsttijd teegenwoordig begint op handen te schietten,59 is op het voorstel van welgemelten Heer gesaghebber insgelijx verstaan dat al de kl[e]ijne tarwe en rogge, die nu staat te worden ingesamelt en ter leeverantie aangeboden word, sal worden ontfangen, gelijk meede soo veel garst als men tot ‘s Comps. gebruijk sal koomen te benodigen.
Sijnde meede op het te kennen geeven van den E. coopman en dispencier, Nicolaas Heijning, en de door hem geproduceerde notitie der restanten van erweeten en boonen die nog bij ‘s Comps. maguasijnen aan handen zijn, waar uijt blijkt dat de noodsakelijkheijd vereijscht dat ër weeder een quantiteijt van die potspijse tot behoef der passeerende scheepen bij de E. Comp. worde ingeslaagen.
Op de hier uijt voortgevloeijde propositie van den Heer gesaghebber goedgevonden en gearresteert dat ër weederom twaelf of derthien hondert mudden erweeten en boonen, die men oordeelt van doen te sullen hebben, ‘s Comps. weegen zullen ingekogt en ontfangen worden.
Waarna in overweeging genoomen zijnde hoe noodwendig het voor ‘s Comps. dienst en voordeel, soo wel als tot nut van deese Colonie selve, weesen sal dat men de Bataviaasse60 eijsschen van eliphantstanden soo veel moogelijk is, tragte te voldoen; en dat egter bij resolutie van den 2 Julij deeses jaars hebbende moeten worden vastgesteld dat voor eerst aen geene wagens meer soude worden gepermitteert om tot het schietten[sic]van elephanten61 den weg van het Caffersland uijt te gaan, om alle verdere ongelucken van vermoording onser ingeseetenen, soo als dit doenmaals aan sommige te beurt gevallas was,62 te prevenieeren, den pas tot het bekoomen van eliphantstanden genoegsaem is afgesneeden, nademaal nu niet anders als den weg na het land der Groote en Kl[e]ijne Namacquas is open gebleeven, daar egter w[e]ijnig of niets van belang te haalen is, soo is derhalven dit alles in aanmerking sijnde genoomen, mitsgrs. dat men seedert van geene andere ongemacken die van de voorseijde Caffers oorspronkelijk souden zijn, meer heeft vernoomen, en dat deese volkeren sig apparentelijk in ‘t vervolg ook wel sullen blijven stil houden, bij aldien haar van de onse selfs geen overlast of moeijte word aangedaan; uijt dien hoofde beslooten en best gedagt dat het schietten[sic]van elephanten na den kant der Caffers weeder sal worden toegestaen aan de geene die daarom komen versoeken, dog dat om alle morsserijen63 voor te koomen en d’ reedenen en motieven waar uijt nogmaals eenige ongelucken souden kunnen oorspronk64 neemen in het vervolg uijt den weg te ruijmen, de onderstaande schriftelijke ordonnantie van deese permissie sal worden verleend:
‘Werd door deesen gepermitteert aan den burger N.N. omme sig tot het schieten van eliphanten landwaards in te mogen begeeven, mits dat de daarvan komende tanden door hem sonder eenige uijtsondering ofte agterhoudinge, navolgens de ordre onser Hoog Gebiedende Heeren en Meesteren en die der Heeren van de Hooge Indiaasse65 Regeering, wel ter deegen droog aan d’ E. Comp. sullen moeten worden geleevert; en dat hij ook wel sorge sal hebben te draagen van geene deeser inlandsche natien, van wat naam of staat deselve ook souden mogen zijn, eenig vee te ruijlen, veel minder aan eenige dier volkeren eenigen overlast of ongelijk aan te doen, op paene dat bij aldien hij N.N. of i[e]mand van de zijne op het een of ander bevonden en daarin agterhaeld zullen werden, deselve sonder de minste oogluijking volgens den inhoud der hier teegens geemaneerd zijnde placcaten, ten strengsten, selfs aan lijf en leeven, soo de saken daarna gestelt worden bevonden, sullen worden gestraft.’
‘Ook sal deese alvorens aan den land-drost tot narigt moeten worden vertoont en overgegeeven.’
Welke ordonnantien op een zeegel van vier schellingen sullen worden geschreeven, en waarbij ook exactelijk sullen worden uijtgedrukt de namen van alle persoonen die sig in ider geselschap tot het schietten[sic]van elephanten landwaarts in sullen begeeven.
Ook zijn tot het bijwoonen der burger wapenschouwing dewelke onder ulto. deeser maand volgens jaarelijxe gewoonte tot Stellenbosch te geschieden staat, den E. coopman en pakhuijsmeester, Christoffel Brand, beneevens den luijtenant Rudolph Sigfried Alleman gecommitteert geworden.
Soo als insgelijx op desselfs hierom gedaan zijnde versoek tot derde aanspreeker der begraffenissen is verkoren en aangesteld den schrijver van den burger chrijgsraad, Abraham Paling,66 als zijnde een schickelijk persoon, die men vertrouwt dat deesen dienst tot genoegen sal koomen waar te neemen.
Laa[t]stelijk is nog geleesen het rapport der Heeren scholarchen, den persoon van Jan David Prins geëxamineert hebbende, zijnde vervat in de volgende bewoordinge:67
Aan den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Gouvernements, beneevens den E. Agtb. Politicquen Raad.
‘E. Agtb. Heer en Heeren,’
‘Wij onderget. als daartoe gelast zijnde in qualiteijt als schoolarchen door den Wel Edelen Gestr. Heere Gouverneur Adriaan van Kervel, zalr. ged., en den E. Agtb. Raad bij appostille van den 10 September laa[t]stleeden, hebben de persoon van Jan David Prins ondersogt, en bevonden te zijn litmaat der ware gereformeerde kerke, en van reedelijke bequaamheeden om de jeugt in de gronden van den godsdienst te konnen onderwijsen, als meede in het schrijven, cijferen, leezen en singen, en dus bequaam om tot het schoolhouden toegelaten te konnen worden, maar dewijl deese de vijfde gepermitteerde schoolmeester sal zijn, en geen vierhondert schoolkinderen, soo is het dat wij, als opsigters der schoolen, Uw Ed. Agtb. eerbiediglijk in consideratie geeven of UEd. Agtb. niet soude konnen goedvinden geen meer schoolmeesters als deese vijf aan te stellen, wijl andersints de reets aangestelde onmogelijk soude konnen bestaan, en alle lust tot onderwijsen verliesen, tot merkelijk nadeel der kinderen. In het bijsonder soo is ons needrig versoek dat de aangestelde schoolmeester, Dirk Ambuuren,68 die door zijn godloos gedrag sig het schoolhouden onwaardig gemaakt heeft, door Uw Ed. Agtb. hetselve verbooden worde; als meede aan Jacobus Meijer,69 die sonder voorkennis van de Regeering, en nog borger aan Stellenbosch zijnde, de stoutheijd heeft, neevens zijn vrouw en dogter het schoolhouden te aanvaarden en de schoolkinderen van andere na sig te troonen, ‘t welk, wanneer ongepermitteert geschieden mag, het niet mogelijk is goede ordre in de schoolen te konnen houden, waarom wij versoeken dat dit ook op het spoedigste mag verhindert worden, wijl het voorstaan70 der goede schoolmeesteren een kragtig middel sal zijn om hen in hunnen pligt wel te doen quijten, om alle hunne kragten in te spannen om de jeugt hun toevertroud wel te onderwijsen.’
‘Waarmeede gedenkende aan de intentie Uwer E. Agtb. te hebben voldaan - - - (Was geteekent) Hk. Swellengrebel, Frans le Sueur,71 Henricus Cock, J. T. Rhenius. (In margine) Cabo de Goede Hoop, den 10 October 1737.’
Op welkers inhouden gelet zijnde, is goedgevonden dat aan gesegde Jan David Prins het schoolhouden sal worden gepermitteert, en dat hetselve in teegendeel om de daarbij geallegueerde reedenen aan Dirk Amburen en Jacobus Meijer, immers soo lang deesen laatsten beneevens Zijne huijsvrouw nog onder de kerkelijke censure legt, sal worden verbooden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.72
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 104, pp. 78-80.¶
Saturdag den {17371019} 19 October 1737, voormiddags.
Alle present.
Geliefden den Heer gesaghebber aan de leeden des Raads in consideratie te geeven of het niet nodig zoude zijn dat dewijl men naauwelijx soo veel tabacq aan handen heeft als tot den omslag deeses Gouvernements noodsakelijk vereijscht werd, de geene dewelke erweeten en boonen aan d’ E. Comp. komen te leeveren, in de plaats van een sesde part aan tabacq, in conformiteijt van het geresolveerde van den 1 Julij 173473 en het daaromtrent seedert dien tijd opgevolgde gebruijk, nu van dit jaar in het geheel met contanten betaalt wierden, het welk in aanmerking genoomen zijnde, is goedgevonden en verstaan zulx voor deese reijs om gesegde reedenen te laten geschieden.
Gelijk ook vermits de cassen waarin eenige armosijnen en neeteldoeken, dewelke van de verongelukte scheepen zijn geborgen geweest, gantschelijk zijn bedorven en onbequaam geworden om die goederen daarin weeder te kunnen afpacken, en dat de daartoe gestelde gecommitteerdens van gedagten zijn dat deselve alzoo bequamelijk in zeijldoelk zullen kunnen worden bezorgt en tot packen gemaakt, dan dat men daartoe weederom nieuwe cassen liet approprieeren, te meer dewijl gemelte armosijnen en neeteldoeken ook meest zijnde bevlekt en door het zeewater aangestooken, geene groote daaraan te doene kosten waardig worden geoordeelt; uijt dien hoofde beslooten is dat men deselve goederen, agtervolgens het voorstel der gesegde gecommitteerdens behandelende, tot packen zijnde gemaakt, soodanig en niet in cassen naa het vaaderland sal afscheepen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.74
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 104, pp. 81-83.¶
Dingsdag den {17371022} 22 October 1737, voormiddags.
Alle present.
Het schip Everswaard na neegen dagen omswervens weederom genoodsaakt zijnde geworden de Saldanhabaaij door contrarie winden te moeten binnen loopen, en hiervan door dies overheeden bij missive van den 18 der presente maend October aan deese Regeering kennisse gegeeven zijnde,75 is derhalven naar lecture van gesegden brief goedgevonden dat de daarbij versogt werdende medicamenten aan dien boodem over den landweg sullen worden toegesonden; gelijk meede met het vaartuijg van den burgerraad Hendrik Oostwald Eksteen, dat met de eerste goede wind derwaarts te vertrecken staat, ses mudden erweeten, ses mudden boonen en hondert versche brooden, om te beeter tot verquicking van het daarop besch[e]ijdene volk te kunnen dienen, sullende dat schip voor het overige van leevendige schaapen en groentens door ‘s Comps. posthouders in gemelte baaij volgens gewoonte moeten besorgt werden.
Voorts met den equipagiemeester, Jacobus Möller, weegens de brigantijn Victoria gesprooken zijnde, of het namentlijk voordeeliger voor d’ E. Comp. sal uijtkoomen dat dit vaartuijg wierde gesloopt, dan wel publicquelijk te gelde gemaakt, is denselven daaromtrent van gedagten geweest dat het laatste best sal weesen, nademaal bij sloping daarvan niets naamwaardigs of dat eenige waardije heeft, voor d’ E. Comp. sal kunnen worden geborgen of tot gebruijk bequaam gemaakt; weshalven dan ook op het voorstel van den Heer gesaghebber als nu nader besloten is dat men gemelte brigantijn, de boegspried alvoorens daaruijt zijnde genoomen, morgen over veerthien daagen, op den 6 der aanstaande maend November, publicquelijk aan de meest biedende sal doen verkoopen, waarvan aan een igelijk bij affixie van billietten de vereijschte notificatie sal worden gegeeven.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.76
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 104, pp. 84-89.¶
Donderdag den {17371031} 31 October 1737, ‘s namiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en pakhuijsmeester, Christoffel Brand.
Het Deens schip de Gravinne van Lourwig huijden morgen hier ter rheede, en desselfs capiteijn, Jacob Nicolaas Holst, daarop aan land gekoomen zijnde, heeft men van hem verstaan dat zijnen onderhebbenden bodem is bemand en gemonteert met 63 coppen en 16 stucken, dat denselven op den 6 Junij jongstleeden uijt Coppenhagen 77 in zee geloopen zijnde, aan de Deenssche 78 Westindische Comp. komt toe te behooren, en gedestineert is om slaven op Madagascar te gaen handelen, ten eijnde die vervolgens na het Deens St. Thomas 79 te rugge te brengen, het geen bij vertooning van desselfs pas, door zijne regeerende Koninklijke Majesteijt van Denemarken , Christiaan,80 onderteijkent, en behorelijk geexpidieert, soo wel als bij desselfs zeebrief insgelijx sodanig is koomen te blijken, versoekende met eenen aan den Heer gesaghebber om met water en het inkoopen van eenige weijnige ververssingen bij deese ingeseetenen te moogen worden gerieft. Van welke saak door Zijn E. in deese vergadering, die hierom expresselijk is belegt, aan de leeden des Raads berigt gedaan, en daar beneevens in overweeginge gegeeven wierd of men in dit versoek soude kunnen toestemmen, dan wel of hetselve behoorden te worden van de hand geweesen, uijt insigt dat onse Heeren en Meesteren bij het aan ons bedeelde extract van haaren gevenereerden brief onder den 4 Maart 1732 aan Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indiaasse81 Regeering geschreeven,82 hebben gelieven te ordonneeren dat bij geenderhande voorval aan de scheepen van Sweeden aan of beoosten de Caab de Goede Hoop eenige de minste gerieffelijkheijd van vivres, eet of drinkwaren, equipagiegoederen, water, brandhout of wat het ook soude mogen weesen, aan eenige rheën, havens of land sal moogen worden toegestaan of uijt de scheepen op zee overgegeeven, als meede niet aan de scheepen van Denemarken , gaande of komende van of na China of eenige andere plaatsen daar de Deenen niet gewoon zijn geweest te varen, exempt die gaan of koomen van Trancquebaer 83 of eenige andere van outs gestabileerde comptoiren van laatstgemelde natie, het welk men altijd onder pretext van eijgen behoefte of gebrek wel sal kunnen excuseeren; soo als dit meede bij missive van welgemelte Heeren der Hoge Regeering van India, in dato den 8 December desselven jare 1732,84 met herwaarts oversending van ‘t gesegde extract uijt den brief onser Hoog Gebiedende Heeren Majores, aangehaald en nader geordonneert word dat deese ordre strictelijk sal moeten worden in agtinge genoomen; over hetwelke dan ook aendagtelijk gedelibereert en ingesien zijnde dat de voorseijde ordres principaal schijnen te reflecteeren op den vaart der Deenen in Indiën op soodanige plaatsen waarop zij bevoorens niet gewoon zijn geweest te handelen, en den afbreuk die zijlieden daar door aan ‘s Comps. handel en belangen souden kunnen toebrengen, dog dat dit scheepje niet verder dan na Madagascar moetende gaen, om aldaar slaven in te koopen, hier door geen nadeel aan d’ E. Comp. kan worden toegebragt, en dat overzulx de voormelde ordre en verbod, dat men daaraan geen het minste gerief soude moogen doen, hier omtrent geen plaats schijnt te moeten grijpen; is derhalven om deese reedenen best geoordeelt dat om alle onlusten die bij weijgering van dien in Europa souden kunnen ontstaan, voor te koomen, aan het gesegde Deens schip de Gravinne van Laurwig voor deese reijs het haalen van water, neevens het inkoopen van eenige weijnige ververssingen sal worden toegestaan. Dog dat egter dewijl dit eene nieuwigheijd is waarvan men nog geene voorbeelden heeft, dat Deenssche Westindische 85 of andere scheepen ooijt in Europa zijn aangelegd en uijtgesonden om slaven op Madagascar te negotieeren of van daar af te halen, desselfs pas en zeebrief sullen worden gecopieërt en na het vaderland overgesonden, met versoek om ordre hoedanig het onse Heeren en Meesteren behagen sal dat men in het vervolg wanneer diergelijke scheepen hier weeder mogten aankoomen, sal dienen te handelen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.86
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 104, pp. 90-104.¶
Dingsdag den {17371105} 5 November 1737, voormiddags.
Alle teegenwoordig, uijtgesondert den E. coopman en pakhuijsmeester, Christoffel Brand.
Vermits door den equipagiemeester, Jacobus Möller, swarigheeden worden gemaakt omtrent de ontlossing van het Japans staafkoper dat sig nog in het schip Westerwijk komt te bevinden, eensdeels uijt hoofde van den swaren stank dewelke in dien bodem blijft duuren, waarom de duijkers daarin tot nog toe niet hebben kunnen worden gebruijkt, als zijnde het voor haar bij genomene preuve in dat schip niet geweest om uijt te harden, en dat met het sloopen dier kiel zoo veel tijd sal komen door te schietten,87 dat eer men haar, of wel eenige andere middelen tot bekoming van het voormelde koper sal kunnen te werk stellen, deselve soo ver soude kunnen verloopen, dat dit coper mogelijk met de eerste retourscheepen des aanstaanden jaars niet naa het vaderland soude kunnen worden overgesonden; versoekende derhalven aen den Heer gesaghebber en den Raad dat gecommitteerdens tot zijne adsistentie in dat werk mogten worden aangestelt, ten eijnde dus gesamentlijk met deselve te kunnen overleggen en de bequaemste middelen uijtdenken om het meergem. coper aan handen te krijgen; waar over geraadpleegt weesende, sijn gevolglijk de schippers Jan van Thiel, Gerrit Pik, Arie van Veurden en Hendrik Hessing hier toe gecommitteert geworden.
En dewijl de walvisbaarden die uijt het voorseijde schip Westerwijk sijn ontlost, soo als men meijnd, bedorven en onbequaam zijn om ergens toe te kunnen gebruijken, sijn hierom tot visitatie van deselve al meede gecommitteert de schippers Jan van Thiel en Gerrit Pik, dewelke om zulx te beeter te kunnen doen, met eenen gequalificeert worden om beneevens hun soodanige andere personen te moogen gebruijken als zij lieden, het zij op de ter rheede leggende scheepen ofte elders, sullen kunnen vinden dewelke bij ervarentheijd kennis van walvisbaarden of bal[e]ijnen verkreegen hebbende, bequaam zijn om daarvan met fondament te kunnen oordeelen, op dat men haarlieder rapport van bevinding hebbende ingekreegen, verders sal kunnen besluijten wat ër met gedagte walvisbaarden sal uijt te regten weesen.
Soo als meede tot het proeven en besigtigen der soija die soo uijt het schip Westerwijk als van de andere verongelukte scheepen is geborgen, sijn gecommitteert den eersten en tweeden opperchir[ur]gjn deeses Gouvernements, Jan van Schoor88 en Bartho de St. Jean, ten eijnde dus sal kunnen worden geweeten van wat deugt of ondeugdsaamheijd deselve sooija[sic]teegenwoordig nog word bevonden.
Wordende hier na door den Heer gesaghebber gecommuniceert dat gecommitteerdens gestelt geweest zijnde om de geborgene lijwaten, cattoene89 garens, zeijde[sic]enz. te wasschen, droogen en weederom af te packen, thans een eijnde van dat werk gemaakt hebbende, aan Zijn E. wijders hadden ter handen gestelt de volgende notitie van eenige goederen dewelke soo veel beschadigt en bedorven sijn geraakt, dat deselve het afpacken of versenden na Neederland niet waardig hebben kunnen worden geoordeelt, sijnde deese memorie van den onderstaenden inhoud:90
‘Notitie van alle soodanige gescheurde als lappen lijwaten, mitsgrs. zijde, florette en cattoene[sic]gaaren, dewelke, naar het goede daaruijt gesogt en verpakt te hebben, volgens ordre zijn uijtgeschooten en thans nog onder de gecommitteerdens berusten, als:’
‘
1630 | ps. witte lijwaat in soort |
210 | ps. ruwe lijwaat in soort |
653 | ps. blaauwe lijwaat in soort |
247 | ps. blaauwe gestreepte lijwaat in soort |
12 | ps. wit gestreepte lijwaat in soort |
3 | ps. geel gestreepte lijwaat in soort |
33 | ps. rode geruijte lijwaat in soort |
55 | ps. roemaals |
205 | ps. bethilles in soort |
Een grote quantiteijt kl[e]ijne onnutte lappen lijwaat | |
Een parthijtje onbequame zijde, florette en cattoene*[sic]*garen | |
13 | ps. c[h]itsen. |
1630 | ps. witte lijwaat in soort |
210 | ps. ruwe lijwaat in soort |
653 | ps. blaauwe lijwaat in soort |
247 | ps. blaauwe gestreepte lijwaat in soort |
12 | ps. wit gestreepte lijwaat in soort |
3 | ps. geel gestreepte lijwaat in soort |
33 | ps. rode geruijte lijwaat in soort |
55 | ps. roemaals |
205 | ps. bethilles in soort |
Een grote quantiteijt kl[e]ijne onnutte lappen lijwaat | |
Een parthijtje onbequame zijde, florette en cattoene*[sic]*garen | |
13 | ps. c[h]itsen. |
‘(Onderstondt) In ‘t Casteel de Goede Hoop, den 5 November 1737.’
‘(Was geteekent) Ms. Bergh, P. R. de Savoije, D. D’Aillij, J. N. v. Dessin, Cl. Lk. Rhenius.’
Met eenen in overweeginge geevende hoedanig met de voorseijde daarbij vermelde goederen ten meesten dienste der E. Comp. behoorden te worden gehandelt, over hetwelke geraadpleegt zijnde, is goedgevonden en best gedagt dat men deselve publicquelijk aan de meestbiedende sal opveijlen en verkoopen.
Voorts is ook op het voordraagen van den Heer gesaghebber beslooten dat met het aanweesende schip Popkensburg , het welk geen geld uijt het vaderland heeft meede gebragt, weederom vijf duijsend spetie ducatons, of een somma van seeven duijsend vijf hondert rijxdaalders na Batavia sullen worden overgesonden.
Ook heeft men op het ingediende versoekschrift van den burger Michiel Plooij,91 staande onder voogdije van weesmeesteren deeser plaatse, het goed getuijgenis dat door deselve van hem gegeeven word ingesien zijnde,92 goedgevonden het versogteveniam aetatisaan gemelte Plooij te accordeeren.
Gelijk meede vastgesteld is dat de brandspuijten dewelke onse Heeren en Meesteren de goedheijd hebben gehad voor burger en kerkenraden deeser plaats uijt te senden,93 ten aansien zulx is ten gemeenen nutte deeser Colonie, aan haerlieden inkoopsprijs sullen worden afgegeeven, soo wel als de daartoe gehoorende brandemmers, die reets hier zijn of nog uijt het vaderland staan over te koomen.
Ende gemerkt het schip de Petronella Alida sig met een sware leccasie beset vind, heeft men ten meesten dienste der E. Comp. best geagt dat alle de schippers van de hier aanweesende, beneevens die van de ter deeser rheede verongelukte scheepen sullen worden gecommitteert omme ten overstaan van den equipagiemeester, Jacobus Möller, en geadsisteert met haare opperscheepstimmerlieden gemelte leccasie op het nauwkeurigste te visiteeren en aan te toonen hoedanig deselve best sal kunnen verholpen worden.
Geevende den Heer gesaghebber hier na te kennen hoe aan Zijn E. niet alleen door gedagten equipagiemeester Möller bij zijne te rugkomst van boord rapport was gedaan van de slegte huijshouding die op het soo eevengemelde schip de Petronella Alida word gevonden, maar dat zulx ook door de overheeden der scheepen Schellagh en Dregterland geconfirmeerd word, soodanig dat deese beijde kielen dien bodem van het eijland St. Jago 94 af tot hier toe hebben moeten geselschap houden, uijt vrees dat hij andersints nooijt soude te regt gekoomen sijn, welke saaken sodanig niet kunnende blijven, gaf den Heer gesaghebber derhalven in consideratie wat hier omtrent best dienden te worden gedaan, waar over geraadpleegt zijnde, is goedgevonden dat alvoorens verders in dit geval te treeden, men door de overheeden der voorseijde scheepen Schellagh en Dregterland , namentlijk door de schippers en opperstuurlieden derselver, een ordentelijke schriftelijke verklaring ter secretarije deeses Gouvernements sal doen geeven, behelzende al het geene dat voorgevallen is seedert dat zijlieden bij meergeciteerde schip de Petronella Alida zijn geweest tot hunne aankomst hier ter rheede, om dan verders na bekoming van deselve verclaring hierin sulken besluijt te kunnen neemen als na dies omstandigheeden en sakelijkheijd ten meesten dienste der E. Comp. sal worden gevonden te behooren.
Waarna meede gearresteerd is dat eenen Jan Herman van Munster, die als versteekeling met het schip Popkensburg is hier gekoomen, met een der eerst verwagt wordende retourscheepen na het vaderland sal worden te rugge gesonden.95
Laa[t]stelijk geleesen ende geresumeeert weesende het aan ons bedeeld extract uijt den brief door Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen onder den 14 Maart deeses jaars aan Generaal en Raden van India geschreeven,96 is in opsigte der soldij reekn. die in het vervolg hier van daan met procuratie na het vaderland sullen worden overgemaakt, om dies bedragen aldaar te kunnen laten ontfangen, beslooten dat de beveelen van hoogstgedagte onse Heeren Superiores daaromtrent schultpligtig sullen worden opgevolgt; en dat om zulx met ordre te doen, de procuratien met de requesten en soldijreekeningen der versoekers in deese vergadering sullen moeten worden overgegeeven, en dat vervolgens wanneer deselve door den fiscaal geexamineert en wel bevonden zijn, de memorien der gener aan wien toegestaan word hunne soldijreekeningen naar Neederland te moogen overmaaken, voortaan door de geheele Regeering sullen worden onderteijkent, het welk andersints tot nog toe door de Gouverneurs of gesaghebbers alleen heeft plegen te geschieden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.97
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 104, pp. 105-123.¶
Maandag den {17371111} 11 November 1737, voormiddags.
Alle teegenwoordig.
Het schip de Petronella Alida agtervolgens het geresolveerde van den 5 deeser maand door alle de aanweesende schippers, soo wel van de hier ter rheede leggende als verongelukte scheepen, geadsisteert met haare opperscheepstimmerlieden, ten overstaan van den equipagiemeester, Jacobus Möller, op het naukeurigste gevisiteert zijnde, is als nu van haarlieder bevinding de volgende verklaring ter vergadering overgegeeven:98
‘Den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Caabse Gouvernements, ons ondergeteekendens expres hebbende gelieven te committeeren om de leckasie dewelke zig aen het ter rheede leggende schip de Petronella Alida komt te bevinden, naukeurig te ondersoeken ende te visiteeren, als meede hoedanig deselve best te verhelpen en digt te maken souden zijn, soo verclaaren wij gesamentlijk het gemelte schip, voor soo ver men heeft kunnen bijcoomen, wel exact gevisiteert en besigtigt, maar den oorspronk of plaats daar de leckasie is niet te hebben kunnen zien, schoon wij het water duijdelijk hebben hooren lopen, en deselve leckagie ook soo swaar is dat dien bodem naulijx met een pomp die reedelijk water geeft kan lens gehouden werden, waar en boven wij voor vast stellen dat dat schip door het swaar stooten en wringen dat hetselve op de klippen en rotsen van St. Jago gedaan heeft (waar door volgens het seggen van dies overheeden niet alleen eenig gruijs of kauwsel van hout, maar ook verscheijde stucken en betrocken van de buijten huijt zijn komen bovendrijven) behalven de voorm. leckasie nog grooter en swaarder gebreeken sal hebben gekreegen, dewelke hier ter rheede niet kunnen nagegaan werden, weshalven wij oordeelen dat die kiel noodsakelijk naar de Saldanhabaaij sal moeten vertrecken, ten eijnde aldaar gekielt, nauwkeurig gevisiteert en van de daaraan gevonden werdende gebreeken behoorelijk gerepareerd en verholpen te kunnen werden, alzoo het een volslage onmogelijkheijd is dat dien bodem in soodanigen staed als zig teegenswoordig bevind na Batavia kan reijsvorderen, sonder aan het uijtterste gevaar geexponeert te blijven.’
‘Gedenkende hiermeede de geeerde ordre van UE. Agtb. te hebben volbragt, soo laten wij deese dienen voor eerbiedig rapport, (Onderstondt) Cabo de Goede Hoop, den 10 November 1737. Als gecommitteerdens, (was geteekent) Gt. Pik, Cornelis van der Hoeve, A. v. Veurden, Hk. Hessingh, Gt. de Somer, Willem Remmers, Jacob Hes, Pieter Sanders H[e]ijlijgendag, Hendrik Verdonk, X (daar neevens stondt) dit is het merk van lsack Caasen Pou, Jan Boterhof. (In margine) Ten mijnen overstaan, (geteekent) Js. Möller, Abram Eijnouts. (Lager) Waarmeede confirmeere[n], (en geteekent) Jacob Rij, Frans Kleses.’
Waaruijt zijnde komen te blijcken dat dien bodem naar de Saldanhabaaij sal moeten worden gesonden, om aldaar gekielt, nader besigtigt en van zijne gebreeken te kunnen worden verholpen, aangesien het onmogelijk is dat dit schip in dien staat waarin zig hetselve teegenwoordig bevind, na Batavia soude kunnen reijsvorderen sonder aan het uijtterste gevaar te blijven geexponeert; is derhalven voor ‘s Comps. meesten dienst goedgevonden dat die kiel, soo dra doenelijk, na gemelte baaij sal vertrecken, dog dat egter alvoorens de geldkisten en verdere goederen daaruijt sullen worden geligt, uijtgenomen de daarin zijnde smeecoolen, loot en ijzer, dewelke den equipagiemeester, Jacobus Möller, sustineert dat daarin zullen moeten blijven, op dat dit schip bequamelijk met deesen last na de Saldanhabaaij sal kunnen worden overgebragt; sullende de voormelte geligte goederen over de andere present hier zijnde scheepen verdeelt en na Batavia worden overgesonden, waarvan de sorge om daar van een overslag met gemelten equipagiemeester Möller en de schippers derselver te maken, aan den Heer Swellengrebel, oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, word gedefereert, inmiddels dat van de elf in het meergedagte schip de Petronella Alida geweest zijnde geldkisten, vier op Schellagh , een gelijk getal op Dregterland en de drie overige op Popkensburg sullen worden geplaatst, vermits die drie bodems geen geld uijt het vaderland hebben meede gebragt, en dat men deselve overzulx daarmeede het gevoeggelijxte naar India sal kunnen afscheepen.
Na het welke meergedagten equipagiemeester Möller weeder binnen geroepen, en aan hem afgevraagt weesende of hij van gedagten was dat het kielen van de Petronella Alida sonder hulp van een ander schip in de Saldanhabaaij soude kunnen geschieden, heeft hij hierop betuijgt van ja, dog dat zulx mannen werk zijnde, door hem met eenen hier moest worden bijgevoegt dat hij meijnden den opperstuurman van die kiel, Jacob Rij, onbequaem tot verrigtinge van dat werk te weesen, en dat in teegendeel die van het schip Ruijter , Gerrit Scheepsbouwer, dat een oud en ervaaren zeeman is, het bequaamste subject dat men teegenwoordig hier aan handen heeft, daartoe zijn sal, invoegen dan ook best is gedagt dat men gemelten opperstuurman, Gerrit Scheepsbouwer, bij provisie als gesaghebber op hetselve schip de Petronella Alida sal plaetsen.
Sijnde vervolgens geleesen de verclaring door de opperchirurgijns van dit Gouvernement verleend, weegens hunne bevinding der soja die van de hier ter rheede verongelukte scheepen is geborgen, vervat zijnde in de onderstaande bewoordinge:99
‘Wij ondergesz eerste ende tweede opperchirurgijns deeses Gouvernements, als volgens geeerde ordre van den E. Agtb. Heer gesaghebber, Mr. Daniel van den Henghel,de dato5 November 1737, expresse gecommitteert zijnde omme de soija dewelke van d’ alhier jongst verongelukte scheepen is geborgen geworden, te proeven en te ondersoeken; geeven eerbiedigst te kennen dat wij bevonden hebben agt kelders met soija, de meeste met soodanig een private stank100 dat haast onmogelijk was de neus daarover te houden; de rest, bestaande in seeventhien vlessen, hebben de smaak nog wel eenigsints behouden, dog wel half met zeewater vermengt zijnde, vol kim en een couleur als ligt bier, soo dat deselve volkomentlijk bedurven is.’
‘Waarmeede de geeerde ordre van den E. Agtb. Heer gesaghebber voldaan te hebben meenende, geeven deese met eerbiedigheijd tot schuldig rapport. (Onderstondt) Cabo de Goede Hoop, den 9 November 1737. (Was geteekent) Jn. vn. Schoor, B. d. St. Jean.’
Uijt welkers inhouden zijnde komen te consteeren dat deselve ten eenemaal bedorven is, heeft uijt dien hoofde moeten worden beslooten dat men gesegde soija sal moeten doen wegwerpen.
Waarna wijders door den Heer gesaghebber ter tafel geproduceert wierd een notitie van sodanige goederen en kl[e]ijnigheeden, als wel voornamentlijk van de provisie en equipagie, der jongst alhier verongelukte scheepen geborgen en nog ter deeser plaatse berustende zijn gebleeven, zijnde van den volgenden inhoud:101
‘Notitie van soodanige goederen als door ons onderget. gecommitteerdens ‘t seedert ‘t verongelucken der scheepen ter deeser rheede zoo van strand als uijt ‘t schip Westerwijk , mitsgrs. uijt de brigantijn Victoria successivelijk sijn ontfangen, en vervolgens aan de onder te noemene administrateurs ter bewaringe overgegeeven, als:’
‘Aan den pakhuijsmeester’
‘Bij de boeken in te neemen: 2 metale klocken, 3 kokskeetels, 1 bankschroef, 1 speerhaak, 4 grote kokskeetels met haar dexels, 2 halve rollen platloot weegende 350 lb.’
‘Te verkopen: 1 metale vijsel sonder stamper, 1 treksaag, 7 ligters, groot en kl[e]ijn, 17 lantaarns in soort, 1 dissel, 1 tregter, 2 staartpannetjes, 3 koeke pannen, 8 tinne schotels in soort, 7 tinne borden, 5 koksleepels in soort, 1 gaatleepel, 1 copere pomp, 3 copere lampen in soort, 2 flapkannetjes, 2 pintjes, 1 waterpot, 3 beekers, 1 olijkannetje, 1 soutvaatje, 1 gebroken schel, 7 slonsjes, 2 handboeijens, 1 kist met cuijpers gereetschap, 1 kist met scheeps corpls. gereetschap, 1 kist met botteliersgoed, 1 viskeetel, 1 metale pot, 1 broodpan met zijn dexel, 1 smeerpan, 1 treeft, 2 dexels in soort, 2 schuijmspannen,102 2 vuurtangen, 2 asschoppen, 1 combuijsketting, 1 spekvork, 1 braadspit met zijn standert, 1 rooster, 1 hangeijser,103 2 tinne commen, 1 tinne quispidoor, 8 glase ramen in soort.’
‘Aan den dispencier’
‘Bij de boeken in te neemen: 18 halve of 9 heele bossen Jav.104 rottangs, 4 vaaten spek, 2 vaaten vlees.’
‘Ten dienste der E. Comp. te gebruijken: 3 halfamen olijven olij, met soutwater vermengt en bitter van smaek.’
‘Aan den opperchirurgijn’
‘Aan’t hospitaal af te geeven, om aldaar ten dienste der E. Comp. te worden gebruijkt:’
‘1 medicament kist.’
‘Aan den equipagiemeester’
‘Bij de boeken in te neemen: 39 gesorteerde oude zeijlen, 22 pokhoute schijven met metale bussen, 90 vaam oud cabeltouw, 3 roerhaax, 3 dieplooden, 3 gesorteerde compassen, 3 vlaggen, 2 wimpels, 1 1/2 vat theer, 1 1/2 vat pik, 1/2 vat harpuijs, 2 pijlcompassen, 5 wieltrossen, 12 1/2 ijsertrossen, bestaande in 10 heele en 5 halve, 1 cabel touw, 1 grote draaijreep, 1 focke draaijreep, 1 grote cardeel, 1 focke cardeel, 2 groote halsen, 2 focke halsen, 2 gesorteerde wand, 2 gesorteerde ankers,’
‘
725 | gesorteerde bloks | } alle meest halfsleeten |
20 | marsz schote bloks | |
15 | hanger bloks | |
17 | gijnbloks | |
40 | gordings bloks | |
50 | rak[k]etros bloks | |
200 | juffer bloks | |
8 | stag bloks | |
8 | kinnebaks bloks |
725 | gesorteerde bloks | } alle meest halfsleeten |
20 | marsz schote bloks | |
15 | hanger bloks | |
17 | gijnbloks | |
40 | gordings bloks | |
50 | rak[k]etros bloks | |
200 | juffer bloks | |
8 | stag bloks | |
8 | kinnebaks bloks |
‘80 pokhoute schijven, 3 boegspriets, 1 focke mast, 8 gesorteerde raas, 6 gesorteerde stengen, 1 besaans roede, 1 bramsteng, 1 l[e]ijz[e]ijlspier, 2 roers, 1 eselshoofd, 2 grote schooten, 2 onbequame dommekragten.’
‘Deese goederen kunnen ten dienste der E. Comp. soo tot gebruijk van ‘t equipagiewerf, landsboods105 en schuijts, ‘t zeehoofd, als tot het besorgen der masten aan ‘t Soute River leggende verbruijkt werden: 2 vlaggen verrot en onbruijkbaar, 3 enden wand, 1 1/2 stenge windreep, 1/2 lootlijn, 1 parthij touwerk gekapt, 1 paardelijn, 1 parthij lopend touwerk, 2 onbequame halsen, 2 ronde compassen, 1 focke draaijreep, putting touw, boven blinde wand, 1 esels kalf, 1 esels krab, 1 focke stag, 1 waarlose stag, 8 spannen gekapt wand, 3 salings, 1 grote bramstenge wand, 1 voor bramstenge wand, 1 parthij versleete touwerk, 1 end van een windreep, 1 focke mast, 21 theerquasten, 1 parthij bloknagels, 3 opgeslage lijnen, 5 houte gieters, 4 vleugel hekjes, 28 strengen lording, 1 bos huijsing, 2 osse huijden, 4 ijsere windboombeugels.’
‘Kunnen tot gemeene dienste gebruijkt werden: 1 vierkant doosje met 6 compasruijten, 3 pijl roosen met 2 copere dopjes, 2 blicke caartkookers, 6 beugels van luijken, 2 leere brandemmers.’
‘Op de secretarije af te geeven: 5 perkemente caarten, 4 blaauwe papiere caarten, 3 kl[e]ijnder soort van de verkens.’
‘Aan den keldermeester’
‘Bij de boeken in te neemen: 39 heele leggers, 18 halve leggers. Te verkoopen: 8 heele leggers, 16 halve leggers.’
‘Aan ‘t hospitaal af te geeven om aldaer ten dienste der E. Comp. te worden gebruijkt:’
‘4 leggers met arak, wan bevonden als volgt: 1 van 8 duijm, 1 van 11 duijm, 1 van 13 duijm, 1 van 15 duijm; 3 leggers met staarten arak,106 wan bevonden als 1 van 22 dm., 1 van 24 dm., 1 van 27 dm. Sijnde de leggers daarvan onder de bovengen. in te neemene reets meede ingetrocken.’
‘Aan de wapencamer’
‘Bij de boeken in te neemen: 6 metale camers, 9 metale bassen, 12 snaphanen, waaronder 2 musquedons, 10 ps. pistolen, 10 houwers en plampers, 19 copere cardoeskookers, 197 koogels in soort, 77 kneppels in soort, 14 eijsere107 braadspeeten, 25 koevoeten, 12 houte cardoeskookers, 1 eijsere cogelvorm, 28 canons met haar rampaerden van verscheijde caliber, 40 handgranaten.’
‘Tot gebruijk van den constapel af te geeven: 10 copere cardoeskokers, 23 leepels en varkenstaarten, 38 wissers en aansetters, 20 losse wisserstocken, 3 koevoeten, 3 kruijtmaten, 39 londstocken, 5 houte cardoeskookers, 2 snijders scharen, 6 schutbooren, 22 kruijthoorens, 18 laatpriemen, 6 losse varkenstaarten, 12 touw-wissers, 10 ijsere klappen tot rampaarden, 7 ijsere lunsen en eenige spillen, 1 pikleepel, 47 schutbalies, 1 parthij houte wissers en aansetters clossen, eenige houte smeerkokers en cardoeshouten, 1 vat met wat ijser schroot.’
‘Te verkoopen: 30 snaphanen, 16 ps. pistoolen, 55 houwers en plampers, 14 halve pieken, 8 snaphaanloopen, 1 trom.’
‘(Onderstondt) In ‘t Casteel de Goede Hoop, den 10 November 1737. (Was geteekent) Ms. Bergh, Ps. Rs. de Savoije, Dd. d. Aillij, J. N. v. Dessin, Cl. Lk. Rhenius.’
Over welkers inhouden geraadpleegt, en alles wat ter sake dienende was, in aanmerkinge zijnde genoomen, is ten meesten dienste der E. Comp. goedgevonden dat met de daarbij gespecificeerde goederen soodanig sal worden gehandelt als in margine van dien word aangeteijkent gevonden.
Ook is laatstelijk nog geleesen de verklaaring der gecommitteerdens de geborgene walvisbaarden uijt het schip Westerwijk gevisiteert hebbende, sijnde begreepen in deese onderuijtgedrukte termen:108
‘Den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Gouvernements, ons onderget. Jan van Thiel en Gerrit Pik expres hebbende gelieven te committeeren omme de walvisbaarden dewelke uijt het op strand sittende schip Westerwijk zijn gekoomen, nauwkeurig te besigtigen ende te visiteeren, ten eijnde te kunnen ondervinden in wat staat sig deselve quamen te vinden, met qualificatie omme tot het doen der gem. visitatie neevens ons te moogen gebruijken soodanige persoonen als ër op de ter rheede leggende scheepen of elders, daar van kennisse hebbende, gevonden wierden, soo verclaren wij beneevens den meede ondergeteekende schipper Cornelis van der Hoeven (dewelke verscheijde reijsen naar Groenland109 gedaan hebbende, daar van de vereijschte kennisse heeft, en buijten wien wij geen andere personen meer, hun des verstaande, hebben kunnen vinden) de gem. walvisbaarden naauwkeurig gevisiteert en ten eenemaal verrot en tot gebruijk onbequaam bevonden te hebben, als zijnde door de scherpheijd van de salpeeter die in het voorm. schip Westerwijk geweest is, aangestooken en vergaan.’
‘Gedenkende hiermeede aan d’ geeerde intentie van UEd. Agtb. pligtschuldig te hebben voldaan, laaten wij deesen dienen voor eerbiedig rapport.’
‘(Onderstondt) Cabo de Goede Hoop, den 12 November 1737.110 (Was geteekent) Jan van Thiel, Gt. Pik, Cornelis van der Hoeven.’
Weshalven dan ook vermits deselve soo wel tot versending naa ‘t vaderland als tot eenig ander nut of gebruijk voor d’ E. Comp. hier ter plaatse onbequaam zijn gevonden, best geoordeelt is dat men gem. walvisbaarden alhier publicquelijk sal doen verkoopen, om te sien of daarvan soo doende, nog iets ten voordeele der E. Comp. sal willen koomen, dog dat deselve andersints almeede sullen moeten weggeworpen worden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.111
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 104, pp. 124-128.¶
Dingsdag den {17371119} 19 November 1737, voormiddags.
Alle teegenwoordig.
Is vermits het overleijden van den coster, Noach Backer, hiertoe weederom aangesteld den burger Christiaan van der Schelde,112 met toevoeging eener maendelijxe gagie van ƒ14 onder een verband van vijf jaaren.
Waarna op het voordraagen van den Heer gesaghebber, dat deese Vergadering maar alleen uijt seeven leeden bestaande, daar deselve egter bevoorens meest altijd van grooter getal zijn geweest, nu ook noodwendig nog wel met een nieuw lit versterkt dienden te worden; goedgevonden is dat daartoe ingevolge Zijn E. propositie bij deesen sal worden verkooren den ondercoopman en soldijboekhouder, Cornelis Eelders, naa ‘t voorbeeld zijner predescesseurs, dewelke doorgaans als leeden van den Raad van Politie hebben geseeten.113
Sijnde vervolgens geleesen seeker versoekschrift door den burger Jacobus Meijer in de onderstaande bewoordinge overgegeeven:114
‘Aan den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Gouvernements, beneevens den E. Agtb. Politicquen Raad.’
‘E. Agtb. Heer en Heeren,’
‘UE. Agtb. seer needrigen dienaar, Jacobus Meijer, burger alhier, geeft in alle onderdanigheijd te kennen hoe den suppt. teegenswoordig weederom als litmaat der gereformeerde kerk is aangenoomen, en dat hij seer gaarne ter deeser plaatse soude willen schoolhouden, om de jeugd niet alleen in het leesen, schrijven en ceijferen,115 maar ook in de gronden der religie te onderwijsen; weshalven den suppt. de vrijmoedigh[e]ijd neemt zig te wenden tot UE. Agtb. met eerbiedig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn aan hem supplt. daartoe gunstelijk permissie te verleenen.’
‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a. &a. (Was geteekent) J. Meijer.’
Op welkers inhouden gereflecteert zijnde, is goedgedagt dat daarop tot appostille sal worden gegeeven, zij deese gesteld in handen der Heeren schoolarchen, om te ondersoeken of den supplt. in deesen tot het schoolhouden de vereijschte bequaemheeden komt te besitten.
Ook zijn in Raade geproduceert en nagesien de negotie en soldijboeken deeses Gouvernements d’ anno 1736/37, koomende bij de eerstgenoemde te blijken dat de lasten in dit boekjaar hebben gemonteert tot een somma van ƒ366239:14:8, en daar en teegens de suijvere winsten en ‘s lands inkomsten tot een somma van ƒ155468:13:8, invoegen de lasten dit jaar meer als in het voorledene hebben beloopen een gering bedragen van ƒ629:19:8, maar daar en teegens ook de winsten minder een montant van ƒ12081:-:8, welk minder rendement der winsten voornamentlijk aan het w[e]ijniger afwerpen der recognitie penningen die voor de in leening zijnde veeposten worden betaeld, mitsgrs. ‘s heeren geregtigheijd der verkogte vaste goederen, thiendens en pagtpenningen, moet worden toegeschreeven.
Wordende voorts den Heer hoofdadministrateur bij deesen gequalificeert om de winst en lastposten agtervolgens de door Zijn E. diesaengaende overgeleeverde specificatien behoorlijk bij de voorm. negotieboeken te doen in en afschrijven.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.116
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 104, pp. 129-137.¶
Dingsdag den {17371126} 26 November 1737, voormiddags.
Alle teegenwoordig.
Weegens de bevinding der gecommitteerdens dewelke volgens het geresolveerde van den 5 deeser maand ondersogt hebben op wat wijse het coper dat sig nog in het wrak van het op strand sittende schip Westerwijk bevind, best daaruijt soude te krijgen weesen, thans door den Heer gesaghebber ter vergaderinge geproduceert, en vervolgens geleesen zijnde de onderstaande verklaring:117
‘Wij ondergeteekendens door den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Gouvernements, expres gecommitteerd geworden zijnde omme naauwkeurig te besigtigen ende te ondersoeken op wat wijse de coperkisten dewelke in het op strand sittende schip Westerwijk gevonden werden, best en gevoeglijkst daaruijt te krijgen soude zijn, soo verclaaren wij zulx op den 16 deeser loopende maand November exact verrigt en bevonden te hebben dat het onmoogelijk is om teegenswoordig deselve kisten met coper daaruijt te kunnen haalen, weegens de groote stank en meenigvuldige vuijligheijd van de peeper, coffijboonen etc. dewelke in dien bodem gevonden werden, soo wel als door de veelheijd der matten waarmeede de gem. kisten bedekt zijn, en dewelke soo vast leggen dat met geen haaken daarvan af kunnen gekreegen werden, gelijk wij ook geen andere instrumenten daartoe bequaam hebben kunnen practiseeren of uijtdenken; weshalven wij van noodsakelijkheijd oordeelen dat die kiel, na dat denselven tot op het tweede dek sal weesen gesloopt en de balken daaruijt gehaald, voor het overige te gelijk in den brand sal moeten werden gestooken (dewijl dog het hout dat bij verdere sloping van dien bodem soude koomen, van geen of immers seer w[e]ijnig gebruijk voor d’ E. Comp. gevonden werd) om dan vervolgens de vuijligheijd daaruijt te kunnen arbeijden, en de stank door het in en uijtspoelen van het zeewater te doen vergaan, als wanneer de duijkers in staad zullen zijn hun werk omtrent het opduijken der meergem. coperkisten te kunnen verrigten, daar andersints, indien dat schip tot op het water moet werden gesloopt, daarmeede een langen tijd sal komen te verloopen, dewelke in dit goede saaijsoen118 beeter tot het bekoomen van het gem. coper soude kunnen werden besteed.’
‘En hiermeede gedenkende aan de geeerde intentie van UE. Agtb. pligtschuldig te hebben voldaan, laaten wij deeens dienen voor eerbiedig rapport.’
‘(Onderstondt) Cabo de Goede Hoop, den 20 November 1737. (Was geteekent) Jan van Thiel, Gt. Pik, Hk. Hessingh, A. v. Veurden. (In margine stond) Ten meijnen119 overstaan, (en geteekent) Js. Möller.’
Is na overweeging van deselve en gehoudene deliberatie best gedagt en als meest met den dienst der E. Comp. overeenkoomend zijnde, beslooten dat ingevolge den teneur van gemelte verklaring met het schip Westerwijk sal worden gehandelt, en dat dien bodem na dat tot op het tweede dek gesloopt en dat de balken daaruijt gehaald zullen zijn, sal worden in brand gestooken, op dat men soo doende den bequamen tijd van dit goede saijsoen sal kunnen besteeden om het coper dat daarin is, aan handen te krijgen, ten eijnde hetselve, is het doenelijk, nog met de eerst verwagt wordende retourscheepen na het vaderland sal kunnen worden overgesonden.
Voorts is tot opperstuurman op het schip Ruijter aangesteld Cornelis de Bruijn, onderstuurman van Landscroon , als zijnde op dat schip selfs daartoe geen bequame subjecten aan handen, en hij een seer ervaaren zeeman, aan wien men het waarneemen van deesen dienst gerustelijk kan toevertrouwen, egter op nadere goedkeuringe Hunner Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hoge Regeering van India tot Batavia, ende zulx in steede van den geweesenen opperstuurman van dien bodem, Gerrit Scheepsbouwer, dewelke men om soodanige reedenen als bij resolutie van den 11 deeser maand vermeld staan, als gesaghebber op de Petronella Alida heeft moeten plaatsen; ook is tot ondermeester met ƒ26 ter maand, op approbatie als vooren, gevordert den hier in ‘s Comps. hospitaal bescheijdenen derdemeester, Gerrit Hendrik Ades120 van Rheenen, om in die qualiteijt met het schip de Cornelia na Batavia over te vaaren, aangesien dien bodem desselfs opper en onderchirurgijn op de herwaarts rheijs door de doodt heeft verloren.
Waarna bij resumptie van het rapport der Heeren schoolarchen den persoon van Jacobus Meijer geexamineert hebbende,121 zijnde komen te blijcken dat denselven reedelijke bequaamheeden tot het schoolhouden besit, is derhalven goedgevonden dat men zulx aan hem bij deesen weederom sal accordeeren.
Laa[t]stelijk door den secretaris deeser Vergadering, Rijk Tulbagh, als vendumeester der vrijwillige verkoopingen, klagten gedaan zijnde dat hij nu een geruijmen tijd herwaarts heeft moeten ondervinden dat de meeste menschen eenige vaste goederen, het zij van huijsen of landerijen, na voorgaande affixie van billietten en allen verderen daartoe vereijscht wordenden omslag, bij publicque vendutie hebbende doen opveijlen, deselve doorgaans niet alleen selfs hebben komen in te houden, maar dat veele van haar bovensdien de gemelte ingehoudene perceelen nog op dienselven dag en somtijts in het selve uur aan anderen uijt de hand hebben overgelaten, ende zulx dikwils voor den eijgensten prijs die gesegde goederen bij den publicquen afslag hebben moogen gelden, sonder dat aan hem vendumeester, clercq of bode iets daarvoor betaald word, schoon dat deselve somwijlen eenige daagen landwaards in tot het houden van diergelijke vendutien moeten rijden, en dat overzulx deese vendutien tot merkelijk nadeel van hem vendumeester, maar alleen schijnen ondernomen te worden om eens te kunnen sien wat de huijsen of landerijen bij publicque opveijling wel sullen moogen gelden, ten eijnde de eijgenaars deselve als dan, sig hier na reguleerende, te beeter uijt de hand kunnen quijt raaken, na dat zij egter bevoorens door den vendumeester en sijne bediendens tot het waarneemen van deselve gesteld, alle moeijten, en de ritten die daaraen, soo als gesegt is, landwaards in vast zijn, te vergeefs hebben doen onderneemen; is derhalven op het eerbiedig versoek van gemelten secretaris Tulbagh dat hier in mogt worden voorsien, de billijkheijd der voorseijde klagten ingesien zijnde, die men weet dat ten vollen met de waarheijd overeenkoomen, goedgevonden en verstaan dat voortaan van alle ingehouden wordende vaste goederen weederom half salaris, naamentlijk 1 pr. cto. voor den vendumeester en 1/4 ten hondert voor de boode, sal moeten betaalt en door den vendumeester aan de eijgenaars van soodanige goederen moogen in reekeninge gebragt en afgeeijscht worden.
Aldus geresolveerd en gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.122
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
## Footnotes
-
Kyk C. 445Inkomende Brieven, Raad van Politie: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 14.11.1736, pp. 881-884. ↩
-
Kyk C. 445Inkomende Brieven, Raad van Politie: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 14.3.1737, pp. 1003-1004. ↩
-
In die kladnotule is die volgende ongenotuleerde sake aangeteken: “Den Heer Gouverneur spreekt van eenige sijner bediendes vrij te geven. Als meede van gecommitteerdens uyt den Raad om Syn Edelens goederen te branden”. (Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 16.8.1737, p. 421.) Die eerste saak het waarskynlik betrekking op die ses slawe en drie slavinne wat De la Fontaine voor sy vertrek uit die Kaap vrygestel het. (Kyk C. J. 3088 Gemengde Notariële Stukke: vrybriewe nrs. 20-24, 2.3.1738, pp. 59-60.) ↩
-
Die besonderhede aangaande die verpagting kan ook gevind word in C. 760Memorie Boekje der Verpagtingen van ‘s Lands Inkomsten, ongedateer, pp. 42-43; C. 614Dag Register, 31.8.1737, pp. 292-293. Vir die pagvoorwaardes, kyk C. 671Pacht Conditiën, 31.8.1737, pp. 505-508, 509-515, 517-520, 521-529, 533-536 en 537-540. ↩
-
Hans Jurgen Honk van Kleeberg het in 1723 as soldaat na die Kaap gekom en het tussen 1730 en 1734 as stalkneg diens gedoen. Daarna het hy ‘n vryburger geword. Sy eerste vrou, Geesje Boeselman, is in 1731 in Amsterdam oorlede en op 13.6.1734 is hy weer met Aletta de Nys, die weduwee van Christiaan Biesel, getroud. Honk het die plaas Papenboom aan die Liesbeek besit. Hy is in 1743 oorlede. ↩
-
Jan Jurgen Schreuder van Maagdeburg het in 1724 as soldaat na die Kaap gekom. Hy was van 1727 as kneg by Hendrik Oostwalt Eksteen in diens, totdat hy op 28.11.1730 self ‘n vryburger geword het. Schreuder is op 24.7.1729 met Grisella Sweetmans van die Kaap, die weduwee van Jan Stavorinus, getroud. Sy is in 1747 oorlede en die volgende jaar is Schreuder weer met Maria Anna Lombard getroud. ↩
-
Jan Holst van Amsterdam was opperstuurman op Prattenburg toe hy op 26.2.1730 aan die Kaap met Geertruy Schrik getroud is. Later het hy ‘n vryburger geword en na sy eerste vrou se dood, is hy weer met Aletta van den Bergh (1731-10.8.1755) getroud. ↩
-
Hans Jurgen Honk van Kleeberg het in 1723 as soldaat na die Kaap gekom en het tussen 1730 en 1734 as stalkneg diens gedoen. Daarna het hy ‘n vryburger geword. Sy eerste vrou, Geesje Boeselman, is in 1731 in Amsterdam oorlede en op 13.6.1734 is hy weer met Aletta de Nys, die weduwee van Christiaan Biesel, getroud. Honk het die plaas Papenboom aan die Liesbeek besit. Hy is in 1743 oorlede. ↩
-
Jan Jurgen Schreuder van Maagdeburg het in 1724 as soldaat na die Kaap gekom. Hy was van 1727 as kneg by Hendrik Oostwalt Eksteen in diens, totdat hy op 28.11.1730 self ‘n vryburger geword het. Schreuder is op 24.7.1729 met Grisella Sweetmans van die Kaap, die weduwee van Jan Stavorinus, getroud. Sy is in 1747 oorlede en die volgende jaar is Schreuder weer met Maria Anna Lombard getroud. ↩
-
Jan Holst van Amsterdam was opperstuurman op Prattenburg toe hy op 26.2.1730 aan die Kaap met Geertruy Schrik getroud is. Later het hy ‘n vryburger geword en na sy eerste vrou se dood, is hy weer met Aletta van den Bergh (1731-10.8.1755) getroud. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 31.8.1737, p. 421. ↩
-
Hoewel Goewerneur Van Kervel hierdie vergadering, asook die volgende een, gehou op 10.9.1737, bygewoon het, het hy nie die resolusies onderteken nie. Waarskynhik is die resolusies eers na sy oorlye opgestel en geteken. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën1.9.1737, pp. 509-510. ↩
-
In die kladnotule van hierdie vergadering verskyn die volgende sake wat nie in die resolusie opgeneem is nie: “Fiatverbeteringen op Hartenlust . Wegens eenige molensteenen en een molenas gesprooken van inkoopsprijs te geven. Boetendag een tapper en bijtapper aan ‘t Rondebosje toegestaan (Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 3.9.1737, p. 421.) Carel Diederik Buitendach se versoek met betrekking tot die bytapper kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën1737-1738, ongedateer, pp. 139-140. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het ook die ou vormarrebeijdengebruik. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 9.9.1737, pp. 521-526. ↩
-
Die skrywer van hierdie resolusie het die oorspronklike versoekskrif woordeliks afgeskryf en het gevolglik ooksprigteijgeskryf. Die kopiïs van die Haagse kopie het dit egter verbeter naspringtij. ↩
-
In sowel die oorspronkhike versoekskrif as die Haagse kopie staan ookgeteij. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter namoeten. ↩
-
Hierdie sin is onveranderd in die Haagse kopie oorgeneem. Dit is egter nie duidelik wat bedoel word nie. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het ook geskryfIndiaasse. ↩
-
Dit is Jan Andries Horak van Altendamm in Hannover , wat in 1734 as soldaat na die Kaap gekom het en op 26.6.1736 as assistent aangestel is. Horak was sedert 1750 landdros van Swellendam , maar in 1766 het hy as gevolg van swak gesondheid uit die Kompanjie se diens getree en ‘n vryburger geword. Hy was vier keer getroud: op 15.3.1739 met Duyfje Uytema, die weduwee van Noach Backer; op 21.6.1741 met Josina (Gesina) van Wielligh (1723-1747); op 2.4.1748 met Anna Catharina Nusser (1730-1760); en op 3.7.1760 met Anna Christina Haak (1711-1776), die weduwee van Pieter Paulus Groenenberg. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookrespondabel. Waarskynlik word bedoelresponsabel. ↩
-
Jacobus Marshoorn van Haarlem het in 1718 as matroos op die Geertruy na die Kaap gekom en het in 1723 ‘n vry-skoenmaker geword. Hy was getroud met Maria van der Burg. Sy versoekskrif kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 141-142. ↩
-
Johannes David Prins (1717-11.12.1769) was die seun van Marthinus Prins en Anna Steyn. Hy is op 26.5.1737 met Rachel Wieret getroud en na haar dood het hy weer op 13.10.1743 met Josina van den Heever in die huwelik getree. ↩
-
Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 151-152. ↩
-
In sowel die oorspronklike versoekskrif as die Haagse kopie staan ookbeleijdenis. ↩
-
Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 149-150. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookoverleijden. ↩
-
Dit is Frederik Rhenius van Strelitz. ↩
-
In die kladnotule verskyn slegs een ongenotuleerde saak: “Een wagenmaker a ƒ14 verbetert”. (Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 3.9.1737, p. 422.) ↩
-
Van Kervel is op 19.9.1737 om ongeveer 18h00 oorlede. Aangesien dit sy wens was om in die aand begrawe te word, is hy die aand van 24.9.1737 tussen 19h00 en 20h00 in die Kaapse kerk ter ruste gelê. (Kyk C. 614Dag Register, 19.9.1737 en 24.9.1737, pp. 301 en 305-309.) ↩
-
Wilhem Adriaen van der Stel, die seun van Simon van der Stel en Johanna Jacoba Six, is op 24.8.1664 in die Hervormde Kerk in Haarlem gedoop. In Oktober 1679 het hy saam met sy vader, broers en suster op die Vrije Zee in Tafelbaai geland. In 1681 het hy assistent en dispensier geword en die volgende jaar is hy bevorder tot boekhouer, maar in 1684 het hy na Nederland teruggekeer en hom in Amsterdam gevestig. Daar is hy met Maria de Hase getroud en het hy ook lid van die Raad van Schepen geword. Op 11.2.1699 het hy sy vader as goewerneur van die Kaap opgevolg. Na die burgers se stryd teen hom, is hy in 1707 na Nederland teruggeroep. Hy en sy gesin het die Kaap op 23.4.1708 aan boord die Oostersteijn verlaat en hulle op die landgoed Uyttermeer by Lisse gaan vestig. Daar is Maria de Hase op 1.7.1723 en Van der Stel self op 6.11 .1733 oorlede. ↩
-
Samuel Elsevier is in 1651 in Den Haag gebore. Hy was van 1697 tot 1707 die sekunde aan die Kaap. Sy eerste vrou, Anna Maria Six de Chantelier, is op 4.4.1689 aan die Kaap oorlede terwyl sy saam met haar man en dogter uit die Ooste na Nederland onderweg was. In 1691 is hy met Anna Christina Mulder getroud en nadat sy in 1699 oorlede is, is hy weer in 1703 met Maria Westeau getroud. Sy het hom twee jaar later ontval en in 1709 het hy in Nederland met Anna Catharina de Wildt getrou. Sy dogter uit die eerste huwelik, Johanna Constantia, is aan die Kaap met ds. Henricus Beck getroud. Benewens ‘n huis in die Tafelvallei , het Elsevier ook die plaas Elsenburg in die distrik Stellenbosch besit. Nadat Here XVII hom in 1707 saam met W. A. van der Stel na Nederland teruggeroep het, het hy sy uiterste bes probeer om as vryburger aan die Kaap te mag bly. Sy versoek is egter geweier en hy het in 1708 saam met Van der Stel op die retoervloot vertrek. Elsevier is op 19.7.1724 te Voorburg oorlede. ↩
-
Joan Blesius van Breukelen het in 1682 na die Kaap gekom en is hier as assistent aangestel. Hy was ook een van die eerste lede van die nuut-gestigde hof van kleine sake. Op 22.4.1685 is hy met Christina Diemer getroud, pas nadat hy ‘n lid en sekretaris van die Raad van Justisie geword het. Die volgende jaar het hy na Batavia vertrek. Sy vrou het egter aan die Kaap gebly, want hulle oudste kind is na sy vertrek in die Kaapse kerk gedoop. In 1688 het Blesius egter na die Kaap teruggekeer en in November 1694 het hy Mr. C. J. Simons as fiskaal opgevolg en ook sitting op die Politieke Raad gekry. Hy het die plaas Leeuwenhof besit en het in 1701 sy intrek geneem in ‘n huis wat hy daar laat bou het. Blesius is op 7.4.1711 oorlede. ↩
-
Louis van Assenburg van Amsterdam het op 24.1.1708 uit die Ooste in Tafelbaai aangekom om Wilhelm Adriaen van der Stel as goewerneur van die Kaap op te volg. Hy is op 27.12.1. 1711 oorlede. ↩
-
Joan Cornelis D’Ableing van Haarlem was verwant aan die Six-familie en was ‘n neef van Wilhelm Adriaen van der Stel. Hy was kassier in Batavia voordat hy in 1696 tot koopman bevorder is en as opperhoof na Palembang gestuur is. Weens oneerlikheid is hy egter in 1700 uit die diens ontslaan. Waarskynlik as gevolg van die invloed van Willem Six is hy egter weer as opperkoopman in diens geneem en as sekunde na die Kaap gestuur. Op 6.5.1707 het hy in Tafelbaai aangekom en die bestuur van W. A. van der Stel oorgeneem, totdat Van Assenburg die volgende jaar opgedaag het. In 1710 is hy tot die rang van Raad Extraordinaris bevorder en op 4.7.1710 het hy na Batavia vertrek. Sy vrou, Adriana Wilhelmina Burlamachi, het hom nie na die Kaap vergesel nie. ↩
-
Die Politieke Raad het ook aan Rhenius en Heyning opgedra om te verneem of De la Fontaine behulpsaam wou wees met Van Kervel se begrafnisreëlings. Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 20.9.1737, p. 433; C. 614Dag Register, 20.9.1737, pp. 301-303. ↩
-
In die dagregister word die volgende onder datum 21.9.1737 vermeld: “Ook is de opgemaakte lijkstatie om welgem. overleedenen Edelen Heer Gouverneur ingevolge desselfs begeerte bij avond sonder veel ceremonien te laten begraven, door den Heer gezaghebber en raad op heeden nagesien sijnde, in diervoegen goedgekeurt geworden”. (Kyk C. 614Dag Register, 21 .9.1737 pp. 303-304.) ↩
-
Bergh het nog dieselfde dag die eed as lid van die Politieke Raad afgelê. Kyk C. 678 Eed Boek, 1.10.1737, p. 15. ↩
-
Philip Rudolph de Savoye (1694-1741) was die seun van Jacques de Savoye en Marie Madeleine le Clercq. Hy het as soldaat tot die Kompanjiesdiens toegetree en is in 1715 as assistent aangestel. Hy was nooit getroud nie. ↩
-
Lever en De Savoye het op 3.10.1737 die eed as lede van die Raad van Justisie afgelê. Kyk C. 678 Eed Boek, 3.10.1737, p. 27. ↩
-
Johannes Needer van Amsterdam het hom in 1721 as vryburger aan die Kaap gevestig, maar in 1727 het hy as adjunk-fiskaal by die Kompanjie in diens getree. Hy is op 28.12.1721 met Beatrix Louw getroud. Needer is in 1748 oorlede en sy weduwee in 1752. ↩
-
Die oorspronklike dokument kan gevind word in C. 292Memoriën en Rapporten, 1.10.1737, pp. 587-588. ↩
-
‘n Gedeelte waarin die Politieke Raad die gewone jaarlikse afskrywing van verliese toegestaan het, is hieronder weggelaat. Kyk C. 30Resolutiën, Raad van Politie1, 1.10.1737, pp. 275-282; C. 292Memoriën en Rapporten, 30.9.1737 en 31.8.1737, pp. 577, 579-581 en 585-586. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 30.9.1737, p. 549. ↩
-
Christoffel Lodewyk Rhenius van Lübeck was ‘n broer van Johan Tobias Rhenius. Hy is in 1730 as garnisoenklerk aangestel. Rhenius is op 29.3.1737 met Susanna Kina, die weduwee van Christiaan Ehlers, getroud. Hy is in 1751 oorlede. ↩
-
In die kladnotule is die volgende ongenotuleerde sake opgeteken: “Muijs en Storm tot sergeants aangestelt.Fiatverbeteringen op de Pallas volgens gewoonte … ” (Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 1.10.1737, pp. 423-424.) ↩
-
Kyk C. 445Inkomende Brieven, Raad van Politie: landdros en burgerkrygsraad, Stellenbosch Goew. en Raad, Kaap, 1.10.1737, pp. 1065-1069. ↩
-
Lambert Myburgh was ‘n seun van Albert Myburgh en Elsje van der Merwe. Hy is op 20.9.1733 met Anna Clara Koutsing getroud, en nadat sy in 1744 oorlede is, is hy weer op 21.2.1745 met die weduwee van Johannes Colyn, Johanna Appel (1701-26.2.1777), getroud. Myburgh is op 15.4.1771 in die Kaap oorlede. ↩
-
Christoffel Groenewald (1701-1748) was die seun van Christoffel Groenewald, die oue, en Catharina Niemand. Hy is op 24.12.1719 met Anna Hasselaar (1705-1789) getroud. ↩
-
Matthiam le Roux (1712-12.1.1775) was ‘n seun van Jean le Roux en Maria de Haase. Sy eerste huwelik met Francina Bastiaansz (1699-1766), die weduwee van Jost Heinrich Frisch, met wie hy op 6.11.1735 getroud is, was kinderloos. Op 9.11.1766 is hy weer met Petronella Catharina Lever getroud. Uit hierdie huwelik is ses kinders gebore. Met sy dood het hy drie huise in die Tafelvallei en die plaas Fortuijntje in Hottentots-Holland besit. ↩
-
Kyk C. J.19Oorspronklike Regsrolle en Notule(Krimineel Alleen), 5.9.1737, pp. 112-115. ↩
-
Die kopiïs van die Haagse kopie het ook die Middelnederlandse vormivergebruik. ↩
-
Daar bestaan geen kladnotule vir hierdie vergadering nie. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 10.10.1737, pp. 607-610. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 19.6.1737, pp. 201-207. ↩
-
In sowel die oorspronklike verslag as die Haagse kopie staan ookinreparabeli.p.v.irreparabel. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter naschieten. ↩
-
Die skribent van die Haagse kopie het ook geskryfBataviaasse. ↩
-
Die skrywer gebruik deurgaans die ou vormelephanti.p.v.olifant. ↩
-
‘n Skryffout, wat deur die skrywer van die Haagse kopie verbeter is nagevallen was. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookmorsserijen. ↩
-
Die kopiïs van die Haagse kopie het ook die ou vormoorspronkgebruik. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookIndiaasse. ↩
-
Abraham Paling van Mauritius (1701-1772) was die seun van Lourens Paling en Rachel Bastro. Hy is op 21.7.1726 met Maria Elizabeth van Helsdingen van Mauritius (1701-1768) getroud, en na haar dood is hy weer op 26.11.1769 met Elisabeth de Waal, die weduwee van Stephanus Grove, getroud. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 10.10.1737, pp. 573-576. ↩
-
Dirk Ambuuren van Amsterdam het as adelbors diens gedoen voordat hy op 18.3.1734 toegelaat is om skool te hou. Van 1735 tot 1737 word hy in die monsterrolle ook aangedui as klerk van die slawelosie. Hy het in 1738 as boekhouer op die retoerskip Watervliet die Kaap verlaat. ↩
-
Jacobus Meyer ‘n seun van Pierre Meyer en Aletta de Savoye, het in 1725 as adelbors by die Kompanjie in diens getree en die Kaap verlaat. Op 3.9.1735 het Here XVII hom egter toestemming gegee om as vryburger na die Kaap terug te keer. Sy vrou, Sophia Tauken, was eers met Sybrand Steen en daarna met Simon Petrus Bergh getroud. Meyer is in 1745 oorlede en sy weduwee in 1771. ↩
-
Hier was eers geskryfvoortaan, maar dit is deur die invoeging van ‘nsverander navoorstaan. in die Haagse kopie is ook gekopieervoorstaan. ↩
-
Ds. Franciscus le Sueur (1700-1.5.1758) van Ooyen in Gelderland was die seun van Jacobus le Sueur en Johanna Smit. In 1720 het hy hom te Leiden as student in die teologie ingeskryf en ses jaar later is hy beroepbaar gestel. In 1729 het die Klassis Amsterdam hom vir die Kaapse kerk beroep en op 16.10.1729 het hy sy intreepreek gelewer. Op 2.4.1730 is hy met Johanna Catharina Swellengrebel getroud. Deur sy huwelik het hy ‘n swaer van Hendrik Swellengrebel geword. In 1744 het hy die plaas Ekelenburg by Rondebosch uit die boedel van sy skoonvader, Johannes Swellengrebel, gekoop en twee jaar later het hy as gevolg van swak gesondheid uit die bediening getree en hom op sy plaas gaan vestig. ↩
-
In die kladnotule van hierdie vergadering is twee ongenotuleerde sake opgeteken: …Willem Remserse ƒ40 gegeven. “…Fiatverbeteringen op de Jonge Willem …” Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 15.10.1737, pp. 424-425. ↩
-
Kyk C. 28Resolutiën, Raad van Politie II, 1.7.1734, pp. 428-429; G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke Raad VIII(1 .7.1734), p. 361. ↩
-
Daar bestaan geen kladnotule van hierdie vergadering nie. ↩
-
Kyk C. 445Inkomende Brieven, Raad van Politie: skeepsraad van Everswaard - Goew. en Raad, Kaap, 18.10.1737, pp. 1077-1078. ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 22.10.1737, p. 425. ↩
-
Die hoofstad van Denemarke , geleë aan die weskus van die eiland Seeland en teenoor die eiland Amager . ↩
-
In die Haagse kopie verbeter naDeensche. ↩
-
St. Thomas is een van die Maagde-eilande in die Klein Antillegroep in die Karibiese See wat tot 1867 aan Denemarke behoort het. Aan die weskus van Afrika is ‘n eiland met dieselfde naam wat aan Portugal behoort het. ↩
-
Dit is Christiaan VI (1699-1746), wat in 1730 sy vader, Frederik IV, as koning van Denemarke opgevolg het. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookIndiaasse. ↩
-
Kyk C. 444Inkomende Brieven, Raad van Politie: Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 4.3.1732, pp. 105-109. ↩
-
‘n Hawestad op die Koromandel-kus van Indië wat in 1616 deur die radja van Tandzjaoer aan die Dene verkoop is. ↩
-
Kyk C. 444Inkomende Brieven, Raad van Politie: Goew.-gen. en Raad, Batavia - Goew. en Raad, Kaap. 8.12.1732, pp. 85-97. ↩
-
Die kopiïs van die Haagse kopie het ook geskryf Deenssche . ↩
-
Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 31.10.1737, p. 425. ↩
-
Die kopiïs van die Haagse kopie het geskryfschieten. ↩
-
Jan van Schoor van Yzendyke was oppermeester op die Meijenburg toe die Politieke Raad hom op 13.7.1719 aan land gelig het en hom aangestel het as oppermeester in die hospitaal. Sy vrou, Elisabeth Maas, het in 1721 na die Kaap gekom. Van Schoor is in 1762 oorlede. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het geskryfcatoene. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 5.11.1737, p. 603. ↩
-
Michiel du Plooy (1717-25.5.1793) was die seun van Simon du Plooy en sy tweede vrou, Catharina Koopman. Hy is op 2.5.1755 met Aletta van Wyk (1733-1787) getroud. Sy versoekskrif kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 157-158. ↩
-
Kyk C. 238Requesten en Nominatiën: getuigskrif, 24.10.1737, p. 159. ↩
-
‘n Afbeelding van die brandspuit en voorskrifte om dit te gebruik, kan gevind word in C. 138Bylagen tot de Resolutiën, Raad van Politie, 1737: voorskrifte, ongedateer, pp. 804-807. ↩
-
Dit is Santiago , die grootste van die Kaap Verdiese Eilande teenoor die weskus van Afrika. ↩
-
‘n Gedeelte waarin die Politieke Raad die afskrywing van verliese in die ladings van ‘n aantal skepe goedgekeur het, is hieronder weggelaat. Kyk C. 30Resolutiën, Raad van Politie1, 5.11.1737, pp. 324-328; C. 292Memoriën en Rapporten, 5.11.1737, pp. 589-591. ↩
-
Kyk C. 445Inkomende Brieven, Raad van Politie: Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 14.3.1737, pp. 1029-1037. ↩
-
in die kladnotule kom slegs een saak voor wat nie in die resolusie opgeneem is nie: “Twee quartiermeesters en een soldaat verbetert … ” Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 5.11.1737, pp. 426-427. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 10.11.1737, pp. 611-613. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 9.11.1737, p. 667. ↩
-
Waarskynlik die skrywer se eie weergawe van die Nederlandse segswysestinken als een privaat. ↩
-
Kyk C. 292Memoriën en Rapporten, 10.11.1737, pp. 597-603. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het ookschuijmspannengekopieer. In die oorspronklike verslag staan egterschuijmspaanen. ↩
-
Die skrywers van sowel die Haagse kopie as die oorspronklike verslag het geskryfhangijser. ↩
-
Dit is waarskynlik ‘n afkorting virJavaansch. ↩
-
Die skrywers van sowel die Haagse kopie as die oorspronklike verslag het ook geskryflandsboods. ↩
-
DieWoordenboek der Nederlandsche Taalgee o.a. die volgende betekenis vanstaart: van drank, inzonderheid wijn of bier. Hetgeen overgebleven is in het vat, de flesch of het glas, het laatste van het vat of de flesch, restje in het glas. ↩
-
In sowel die Haagse kopie as die oorspronklike verslag staanijsere. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 12.11.1737, pp. 627-628. ↩
-
Groenland , die grootste van die noordpool-lande, is oorspronklik deur Eskimo’s bewoon. Dit is in 982 n.C. deur ‘n Yslander, Erik Rauda, ontdek en is kort daarna deur Skandinawiërs gekoloniseer. In 1721 het die Deense sendeling, Hans Egede, ‘n kolonie daar gestig en in 1733 het die Morawiese Broeders ook ‘n sendingpos op Groenland gestig. ↩
-
Hierdie memorie is gedateer 12.11.1737, hoewel dit reeds op 11.11.1737 voor die Politieke Raad gedien het. ↩
-
In die kladnotule van hierdie vergadering verskyn die volgende ongenotuleerde sake: “Fiatverbeteringen op de scheepena usu. Hendk. Fikke zeijlmaker a ƒ20 … “Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 11.11.1737, p. 427. ↩
-
Christiaan van der Schelde van Middelburg was getroud met Anna Elisabeth Pretorius. Hy het die kostersamp beklee tot met sy dood op 24.3.1780. ↩
-
Ehlers het nog dieselfde dag die eed as lid van die Politieke Raad afgelê. Kyk C. 678 Eed Boek, 19.11.1737, p. 15. ↩
-
Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 169-170. ↩
-
In sowel die Haagse kopie as die oorspronklike versoekskrif staan ookceijferen. ↩
-
in die kladnotule is die volgende ongenotuleerde sake aangeteken: ” … Hendrik de Vries de jonge voor mattroos a ƒ10 in dienst genomen.Fiatverbeteringen op Schoonauwen . Abraham Swart, constapel op Schoonauwen , onderstuurman op de Cornelia . Tot constapel Jan van Bennekum, en tot quartiermeester Joost Cornelise op Schoonauwen . Van Noorden tot commandeur der soldaten op laastgemelden bodem aangestelt … Op ‘t request van de Heer Cock te stellen in handen van den Pl. fiscaal, dog hier meede sal gewagt worden de aanteijkening te doen, tot dat alle versoeken hier omtrent gedaan syn … Pieter Andriesz Sax toegestaan een slavekind vrij te geven. Appolonanis Appel en Hendrik van Aken tot corporaals a ƒ14 gevordert”. (Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 19.11.1737, p. 428.) Ds. Henricus Cock en Pieter Andriesz Sax se versoekskrifte kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 161-162 en 227-228. ↩
-
Kyk C. 354Attestatiën, 20.11.1737, pp. 671-673. ↩
-
In die oorspronklike verslag staansaijsoen. Die skrywer van die Haagse kopie het ooksaaijsoengekopieer. ↩
-
In sowel die Haagse kopie as die oorspronklike verslag staanmijnen. ↩
-
Ades se naam kom slegs in die monsterrol van 1737 voor. ↩
-
Die skolarge se verslag kan gevind word in C. 354Attestatiën, 1737, ongedateer, p. 623. ↩
-
In die kladnotule is slegs een ongenotuleerde saak opgeteken: “… Fredrik Marcus op Ruijter geplaatst als nu herstelt synde … ” Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 26.11.1737, p. 429. ↩