Skip to content

C105 v1.20

C. 105, pp. 2-20.

Dingsdag den {17371203} 3 December 1737, voormiddags.

Alle present.

De respective nominatien door den Caabsen kerkenraad, mitsgrs. kerkenraade van Stellenbosch en Drakensteijn , gelijk meede van burger-raaden, weesmeesteren, commissarissen van civiele en huwelijxsaaken deeser plaatse, neevens land-drost en heemraaden der voorm. buijtendistricten ingedient,1 geleesen en geresumeert zijnde, heeft men sig de gedane verkiesing van Jacob de Hennion tot ouderling deeser Caabse gemeijnte in de plaats van den afgaande Gijsbert la Febre laten welgevallen; en zijn bovensdien uijt het dubbelt genomineert getal voor de af te treedene diaconen Petrus Jesse Slotsboo en Abraham Cloppenburg daartoe weederom verkooren David D’Aillij en Johannes Carolus de Wet.

Soo als ook de electie van Daniel Malang tot ouderling der gemeijnte van Stellenbosch in steede van Jan Nel goedgekeurt, en uijt het dubbelt genomineert getal in de plaats van den uijtgediend hebbende Willem van As tot diacon is verkoren geworden Willem Morkel.2

Sijnde al verders de verkiesing van David de Villiers3 tot ouderling van Drakensteijn in steede van den afgaande Pieter de Villiers insgelijx geapprobeert, en voorts in de plaats van de af te treedene diaconen Jacob Hugot en Steven Marais weederom daartoe verkoren Andries du Toit en Pieter le Roux.

Welke kerkenraaden van Stellenbosch en Drakensteijn bovensdien sal werden aangeschreeven dat er deesen jaare weederom geen commissaris politicq na de buijten districten staat af te gaan, en dat zij hierom zullen moeten bezorgen dat de kerkelijke reekening haarer armepenningen ten spoedigsten herwaarts worden overgesonden.4

Voorts zijn uijt het dubbelt genomineert getal voor de afgaande burgerraden Jan de Wit en Daniel Pfeijl daartoe geeligeert Henning Joachim Prehn en Abraham Cloppenburg; alsmeede tot weesmeesteren in plaatse van Evert Walraven Cochius en Gijsbert la Febre, Rudolph Sigfried Alleman en Henning Joachim Prehn; sijnde ook tot commissarissen van civiele en huwelijxe saaken in steede van Willem van Kerkhoff en Hendrik Heijns verkooren David D’Aillij en Pieter M[e]ijer;5 gelijk meede nog in steede van den tot burgerraad aangestelden commissaris Henning Joachim Prehn, dewelke niet langer als lid in dat collegie sal kunnen sitten, verkooren is George Schoester, zullende de twee eerste voor den ordinairen tijd en den laatsten voor een jaar moeten dienen; en eijndelijk zijn tot heemraaden van Stellenbosch en Drakensteijn aangesteld Jan Louw, Willem van As, Charl Marais en Pieter Boeijens, in steede van de afgaande heemraden Jacob Cloeten, Burgert Brand, Hendrik van der Merve en Jan Louw Jacobsz.

Ten versoeke van ‘s Comps. slavin Johanna van Sophia Jansz van de Caab, die niet alleen den heijligen doop heeft ontfangen, en de Neederduijtse taal wel spreekt, maar bovensdien van een goed gedrag en bequaamheijd zijnde, om haar kost alhier neevens andere ingeseetenen te kunnen winnen, is goedgevonden dat deselve uijt slaefse dienstbaarheijd sal werden ontslaagen, soo als zij daaruijt ontslagen en in vrijdom gesteld werd bij deesen, mits dat door haar een andere bequame slaaf, met name Snaphaan van Rio de la Goa, aan de E. Comp. in eijgendom sal werden overgegeeven, dewelke gevisiteert zijnde gezond en van de vereijschte hoedanigheijd is gevonden.6


Waarna geleesen is seeker missive door land-drost en heemraaden neevens den burger chrijgsraad van Stellenbosch en Drakensteijn aan deese regeering in de volgende bewoordinge geschreeven:7

‘Cabo de Goede Hoop.’

Aan den E. Agtbaaren Heere Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Caabse Gouvernements en de ressorten van dien &a. &a., beneevens den E. Agtb. Raad van Politie aldaar.

‘E. Agtbaren Heer en E. Heeren,’

‘Wij vinden ons verpligt Uwe E.E. Agtbns. bij deesen pligtschuldig ter kennisse te brengen hoe sommige deeser ingeseetenen dewelke haar onder de respective colonien alhier hebben laten inschrijven, en welker namens op de rolle der eenloopende persoonen ook wel aangeteijkent staan, egter nooijt een vaste woonplaats komen te houden, maer als vagabonden en land-lopers over al rondswerven, sonder dat men weet waar deselve te soeken of te vinden zijn; waardoor dan niet alleen verscheijde diergelijke menschen, dewelke, wanneer de burgers in den wapenhandel geexerceert worden, en die haar buijten voorkennisse van hare officiers van de gewoonelijke exercitie komen te onttrekken, naderhand soo wel over de krijgsboetens als schapen- en beestengeld vrugteloos gedagvaard worden, aangesien deselve bij die persoonen op welkers namen zij bekent staan, niet aan te treffen zijn; gevolglijk ook niet compareeren, latende dus het eene default op het ander verloopen, soo dat men eijndelijk genoodsaakt is de dagvaardingen van tijd tot tijd uijt te stellen, dewelke dan uijt het eene jaar in het andere loopen, veroorsaakende niets anders dan confusie in de regtsrollen; behalven dat men bij voorvallende geleegentheeden, het zij op uijt te sendene commandos van drossers, die soo wel ten haaren als anderen besten werkstellig gemaekt werden, als in tijd van nood, wanneer men die menschen noodsakelijk soude benoodigt zijn, deselve nergens weet te vinden, bestaande de principaalste der gem. persoonen voor soo veel ons voor als nog bekent is, in deese volgende namentlijk Jan van Tonderen,8 Willem Willemsz de Vries, Jan Gerritsz,9 Johannes Cnoetse,10 Martinus Oosthuijsen en Willem Hendriksz; welke niet alleenig, gelijk voorsegt is, sig onthouden van hun op de bestemde tijden in ‘t geweer te vervoegen, maar ook schoon nog soo dikwils gedagvaard worden, niet willen verschijnen, plegende ondertusschen alderhande schelmstukken, ende gemerkt soodanige behandelingen van diergelijke luijden (onder het beter gevoelen van Uwe E.E. Agtbns.) niet alleen strijdig zijn teegens d’ eer, eed en pligt van een goed burger, maar dat deselve ook zijn streckende tot een quaad exempel van andere aankomende jongelingen, dewelke al ligtelijk het voetspoor van diergelijke enorme voorgangers metter tijd souden soeken in te slaan, soo hebben land-drost, heemraden en chrijgsofficieren haar verpligt geagt Uwe E.E. Agtbrens. hiervan de verschuldigde kennisse te geeven, met bijgevoegt versoek dat het U E.E. Agtbs. behagen mogte tot stuijtinge van diergelijke misgangen, hieromtrent soodanig in te voorsien als het Uwe E.E. Agtbens. na derselver hoogwijs bel[e]ijd sullen oordeelen ten gemeenen besten dienstig te zijn.’

’- - - (Was geteekent) Pr. Lourensz, Jacob Kloete, Bd. Brand, G. Romondt, G. v.d. Bijl, Johs. Louw Jacobsz, Jan Bastiaanse, Johs. Louw, Pr. Boijens, Wm. van As. (In margine) Stellenbosch in vergadering van heemraaden en chrijgsofficieren, den 26 November 1737.’

Op welkers inhouden reflexie genomen zijnde, is goedgevonden en best gedagt dat om dit land van de daarbij vermeld wordende ledigloopers te suijveren, deselve in den dienst der E. Comp. zullen worden aangenoomen voor mattroosen a ƒ9 ter maand onder een vijfjaarig verband, om dus met ‘s Comps. scheepen van hier naar India te kunnen worden versonden.

Wordende voorts door den Heer gesaghebber te kennen gegeeven dat het schip de Petronella Alida teegenwoordig klaar is geraakt om met de eerste goede wind naar de Saldanhabaaij te kunnen vertrecken, met eenen produceerende de verclaring der expresselijk gecommitteert geweest zijnde opperstuurlieden, om de lading uijt dien bodem in andere over te scheepen, sijnde vervat in d’ onderstaende termen:

‘Den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Caabse Gouvernements, ons ondergeteekendes expres hebbende gelieven te committeeren omme de lading van het ter rheede leggende schip Petronella Alida exact te visiteeren, de goederen behalven de onderlaag daaruijt te ligten en in de scheepen Popkensburg , Schellag , Dregterlandt , Schoonauwen , Cornelia en Ruijter over te scheepen, soo verclaren wij zulx nauwkeurig verrigt en bevonden te hebben, dat de lading van dien bodem wel en na behooren is gestuuwt geweest, uijtgenoomen een laag met olijhalfaamen, dewelke niet wel gegniert heeft geleegen, hebbende voorts bij visitatie en peijling der gedagte olijhalfamen ondervonden dat van de 66 halfamen olijvenolij veerthien geheel leedig en voorts 2 van 3, 2 van 4, 1 van 5, 1 van 5 1/2, 3 van 7, 1 van 8, 1 van 8 1/2, 2 van 9, 1 van 9 1/2, 1 van 10, 1 van 10 1/2, 1 van 11, 8 van 12, 1 van 12 1/2, 5 van 13, 2 van 13 1/2, 3 van 14, 3 van 14 1/2 en 13 van 15 dm. wan geweest zijn, dewelke na opvulling niet meer dan 13 volle halfamen, en 1 do. daarop 9 dm. hebben kunnen uijtleeveren.’

‘Mitsgrs. van de 28 halfamen lijnolij ses geheel vol, 2 leedig en voorts 3 van 2, 1 van 2 1/2, 3 van 3, 1 van 3 1/2, 1 van 4 1/2, 1 van 9 1/2, 1 van 11 1/2, 1 van 12, 2 van 13, 1 van 14 en 5 van 15 dm. wan bevonden, soo dat na opvulling in het geheel 15 halfamen zijn vol geweest en 1 restant van 7 duijm.’

‘Sijnde al de overige goederen volgens factuur uijtgekoomen en boovensdien meer in dat schip bevonden als gemelte factuur dicteert 99 leijnen11 van 12 garens, 98 leijnen van 9 garens, 90 leijnen van 6 garens.’

‘Voorts zijn alle de goederen uijt gedagte schip de Petronella Alida op de volgende wijs afgescheept, als in het schip Popken[s]burgh : 13 1/2 halfamen olijvenolij, 15 1/2 halfamen lijnolij; in Schellag 70 cassen sekwijn, genommert van 1 tot 70, 2 cassen met pompleer, no. 45 en 46, 1 cas met solderveeren, no. 89; in Dregterland 36 vaten boter, 34 vaten vleesch en 1 vat vleesch voor Zijn Hoog Edelheijd; in Schoonauwen 44 vaten vleesch, 4 sware touwen, als 2 van 15, 1 van 17, 1 van 19 dm., 4 cabel touwen, zijnde 2 van 9 en 2 van 8 dm., 3 ps. schooten, 15 ijsere trossen in soort, 10 wieltrossen; in de Cornelia 8 vaten vleesch, 5 cassen met lakenen gemt. no. 1 tot 5, 4 sware touwen, als 1 van 10, 1 van 12 en 2 van 19 duijm, 5 cabel touwen als 2 van 6 en 3 van 9 dm., 2 cardeels, 3 paardelijnen; in Ruijter 44 vaten vleesch, 4 sware touwen, als 3 van 15 en 1 van 17 [duijm], 2 cabel touwen van 84 dm., 2 paardelijnen, 3 paar halsen in soort, 10 eijsere12 trossen in soort, 20 bossen huijsing, 20 bossen marlijn, 25 bossen lording; naar de wal 10 reeps in soort, 12 ps. wand in soort, 54 eijsere13 trossen in soort, 28 wieltrossen in soort, 99 leijnen van 12, 98 leijnen van 9 en 90 leijnen van 6 garens.’

‘En dewijl wij hiermeede gedenken aan de geeerde ordre van UEd. Agtb. te hebben voldaan, soo dient deese voor needrig rapport.’

‘(Onderstondt) Cabo de Goede Hoop, den 27 November 1737. (Was geteekent) Cs. de Sitter, Fk. Schouten.’

Waaruijt is koomen te blijken dat daarin meer dan de vaderlandsche factuur komt te dicteeren gevonden zijn 287 lijnen in soort, en dat verders alles wel is uijtgeleevert, uijtgenoomen de olijven en lijnolij, dewelke slegt bezorgt en gegeniert14 zijnde geweest, een considerabel verlies heeft geleeden; weshalven dan ook maar gehoudene deliberatie best geoordeelt is dat men gem. verclaring in copia na Batavia sal oversenden ten eijnde aldaar over deese saak nader gedisponeert sal kunnen werden.

Ook zijn door den Heer gesaghebber geproduceert en vervolgens geleesen niet alleen de verclaring dewelke door de schippers en opperstuurlieden der scheepen Schellag en Dregterland volgens het geresolveerde deeses Raads van den 5 der eeven afgeweekene maand November gegeeven is, weegens de slegte huijshouding die op het voorm. schip de Petronella Alida geduurende de herwaarts rheijs is geweest, maar ook bovensdien seeker soort van vraagpoincten waarop gedagte scheepsoverheeden de officieren van dat schip voor haare aankomst hier ter rheede hebben doen antwoorden; over welke beijde papieren geraadpleegt weesende, heeft men ten meesten dienste der E. Comp. moeten besluijten dat deselve zullen worden gesteld in handen van den ondercoopman Johannes Needer, als het fiscaals amptpro interimwaarneemende, op dat deese geheele saak en hoedanig zig het stooten van het voorseijde schip de Petronella Alida op St. Jago heeft toegedraagen, nader door hem sal kunnen werden ondersogt, ten welken eijnde hij het journaal, neevens de resolutien in dien bodem gehouden, daarvan ook afeijsschen en ten overstaan van den equipagiemeester Möller, mitsgrs. twee schippers van de alhier verongelukte scheepen na vereijsch sal kunnen examineeren.

Sijnde laa[t]stelijk op het ingediende request van den burger Gidion Corteljaik15 aan hem gepermitteert om met een der verwagt wordende retourscheepen na het vaderland te moogen overvaaren, ende zulx ten aanzien zijner armoede om voor de kost scheepsdienst te doen; soo als ook is goedgevonden dat de burgers Jan Roseveld en Jan van Mijdregt,16 die haare verlossinge reets in het begin van dit jaar hebben geobtineert, insgelijx met de eerste scheepsoccasie na Europa zullen moeten vertrecken.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.17

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

C. 105, pp. 21-26.

Dingsdag {17371224} 24 December 1737, voormiddags.

18

Alle teegenwoordig.

Vermits het overleijden19 van den ondercoopman en secretaris der weescamer, Jacob Leever, is op het voordraagen van den Heer gesaghebber als president van hetselve collegie van weesmeesteren daartoe weederom aangesteld den boekhouder Joachim Nicolaus van Dessin, in verwagting dat denselven het vereijschte genoegen in het waarneemen van dien dienst sal koomen te geeven. Gelijk ook tot weesmeester uijt het dubbelt genomineert getal20 in steede van opgemelten Lever verkooren is den boekhouder David D’Aillij, om den overigen tijd dien hij Lever nog als weesmeester soude hebben moeten waarneemen, voor hem uijt te dienen.21

Voorts is op het versoek van den oud burgerraad Paulus Artois, in eijgendom aan hem gegeeven een stukje lands annex desselfs thuijn in deese Tafelvalleij geleegen, ter groote van twee hondert twaalf quadraat roeden en vijf en ‘t neegentig do. duijmen, ende zulx tot het opsetten van een muur en eenige gebouwselen, alsoo hetselve sig tot thuijnland of ander gebruijk vermits den klipagtigen grond onbequaem komt te bevinden.

Waarna laa[t]stelijk door den oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, de Heer Hendrik Swellengrebel, met versoek dat daarop naar behooren mogt werden gedisponeert, de volgende memorie ter vergadering wierd overgegeeven:22

‘Memorie van de nabesz lijnolij, pijpeduijgen &a. uijt het schip Schellag , soo bij pijling minder, gebrooken als te kort bevonden, de lijfeijgenen in de drie jongst gepasseerde maanden door de natuurlijke dood overleeden en ‘t vee in gem. tijd soo verrekt als door ‘t wildgedierte vernielt, als meede de onbequame affuijten en wielen volgens verklaring van de wapenkamer onder ulto. Augustus onbequaam bevonden, gelijk te sien is bij de verclaringen van gecommitteerdens hier annex, namentlijk:’

‘Uijt ‘t schip Schellag : 44 8/10 cannen lijnolij op 10 kelders, als 37 cannen sijnde ‘t minder bevondene in ‘t nameeten van de flessen alsoo deselve doorgaens niet meer en hielden dan 13 mu[t]sjes ider fles, en de factuur reekent de gem. 10 kelders op een quantiteijt van 145 stopen, sijnde 15 7/15 mu[t]sje ider fles, 7 8/10 cannen, sijnde 6 flessen gebroken; 2 ps. pijpeduijgen op 1000 ps. te kort; 1 ps. spar van 30 a 36 vt. te kort.’

‘Volgens geannexeerde reeckng. van den opsiender van ‘s Comps. slaven logie en secretariale verclaring sijn in de maanden September, October en November deeses jaers van ‘s Comps. lijfeijgenen door de natuurlijke dood overleeden 4 kloeke jongens, 2 school jongens, 1 suijgend jongetje, 6 kloeke m[e]ijden, 4 school meijden, 5 suijgende m[e]ijsjes, 6 bandiete jongens, 1 bandiete m[e]ijdt.’

‘En volgens bijgevoegde reeckening van den land-drost, gesterkt met secretariale verclaringen, zijn in bovengem. tijd soo verrekt als vernielt 2 esels, 3 paarden, 39 runderbeesten, 16 bocken.’

‘Onder ulto. Augustus bij de wapencamer onbequaam bevonden 3 ps. affuijten van 12 lb., 10 ps. affuijten wielen, 1 ps. affuijt van 8 lb., 4 ps. affuijten van 18 lb., 22 ps. affuijt wielen, 1 ps. affuijt van 3 lb. en ps. do. wielen van 2 lb.’

‘(Onderstondt) In ‘t Casteel de Goede Hoop, den 24 December 1737. (Was geteekent) Hk. Swellenbrebel.’

Op welkers inhouden gelet en de daarbij gevoegde verclaringen geresumeert zijnde, is goedgevonden dat de daarop gespecificeerde te kort komende goederen, gestorvene ‘s Comps. lijfeijgenen en verrekte beestialen, neevens de onbequame affuijten behoorelijk bij de negotieboeken deeses comptoirs sullen worden afgeschreeven.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.23

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

C. 105, pp. 27-36.

Dingsdag den {17380107} 7 Januarij 1738, voormiddags.

Alle present.

Geleesen ende geresumeert geworden zijnde het veel geagt aanschrijvens van Generaal en Raaden sub dato 31 October des gepasseerden jaars,24 met het retourschip Noordwaddingsveen ontfangen, is daarop pligtschuldig vastgesteld dat men ingevolge de verleende qualificatie van Haar Wel Edele Groot Agtb. niet alleen de 187 soekels met foelij dewelke van strand zijn aangereeden en waarvan ër twee met een monster naar Batavia zijn afgesonden geweest, ten overstaan van den provisioneel fiscaal en gecommitteerde leeden uijt den Justitieelen Raad alhier agter het Casteel sal doen verbranden, maar ook al de geborgene nooten en foelij, dewelke naderhand nog ter quantiteijt van 217 soekels uijt het schip Westerwijk gelost en al immers soo slegt als de andere zijn geconstitueert bevonden; gelijk ook de ordre van welgem. Haar Hoog Edelens, noopens het depescheeren der retourscheepen van de eerste en tweede besendingen (over dewelke Haar Wel Edele Groot Agtb. als admirael en opperbevelhebber hebben gelieven aan te stellen den Edelen Heer Raad Extraordinair van India en oud Gouverneur deeser plaatse, Jan de la Fontaine) behoorelijk sal werden opgevolgd; soo wel als het geordonneerde ten belange van den pangerang Diepa Nagara, aan wien voortaan 150 Rijxds. ‘s jaars of Rds. 124 per maend sal werden afgegeeven, zijnde soo veel als door den sousouhounang25 eijndelijk nog aan deesen gerelegeerden pangerang is toegelegt, terwijl men verders bij de gedane verstrecking aan den soon en broeder van den overleedenen demang Wira Laga tot nader ordre sal blijven continueeren, en dat ook het geborgene casje met papieren van Duijnbeek , ‘t geen alhier om derselver nattigheijd heeft moeten werden aangehouden en welke papieren seedert gedroogt geworden zijn, met een der Zeeuwse retourscheepen na Neederland sal voortgezonden werden, gelijk bovensdien met de gesalveerde goederen, zoo dra men daartoe een schip van Batavia of qualificatie tot het aenleggen van een ander hier ter plaetse zal aan handen gekreegen hebben, inselvervoegen nopens dies versendinge volgens de ordre sal werden gehandelt, maar dewijl men zig met de geligte oude zeijlen, mitsgrs. met de gonnij en het touwerk dat van de packen afgekoomen, en ten besten doenelijk gewasschen, gedroogt en hier toe bequaam gemaakt is, tot het weeder afpacken en bekleeden der gem. goederen, heeft kunnen behelpen en het daarmeede rondschieten, zal de gonnij en lont dewelke Haar Wel Edele Groot Agtb. op onsen gedanen eijsch daartoe herwaarts hebben gelieven over te senden, als nu tot andere diensten der E. Comp. werden gebruijkt terwijl Haar Hoog Edelens voor dies bezorging eerbiediglijk zullen werden bedankt; ondertusschen dat men de ordre omtrent de overgekomene gecondemneerdens volgens pligt sal opvolgen; gelijk als dit meede geschieden sal in opsigt van den adsistent Jan Helmis van Berg en zijne aanstaande verrigtingen in de Saldanhabaaij , omtrent welke saak egter soo lang denselven niet hier is, voor eerst nog geen verder of positief besluijt kan worden genoomen, soo als teegenwoordig ook nog geen vasten dag tot de te doene voorstelling van Zijn Hoog Edelheijd den Heere Gouverneur Generaal Adriaan Valkenier26 kan werden beraamt, vermits men de acte van authorisatie en het daarbij gevoegde formulier van den te doenen eed van trouw en onderdanigheijd aan Zijn Hoog Edelheijd, dewelke zig op het provisieschip Veenenburg bevind, nog niet aan handen heeft gekreegen, het geen overzulx insgelijx tot dies ontfangst sal moeten blijven uijtgesteld. Middelerwijl dat behoorlijke sorge sal worden gedragen dat al de eliphantstanden die hier uijt het land sullen komen, zonder uijtsondering aan d’ E. Comp. geleevert, en dus na Batavia worden overgesonden, om zoo doende soo veel moogelijk te prevenieeren de klagten Hunner Wel Edele Groot Agtb., weegens de kleijnheijd der geener die bereijts na die hooftplaets zijn afgegaan, zullende den door Haar Wel Edele Groot Agtb. gedaanen eijsch van tarw al meede soo naa als het immers doenelijk sal zijn, voldaan worden. En belangende het misnoegen van welgemelte Heeren der Hooge Indiaasse27 Regeering ten belange van eenige roeijriemen en 5 oogeijssers die alhier uijt het schip Nieuwerkerk zijn verbleeven, en dewelke Haar Wel Edele Groot Agtb. sustineeren dat ter deeser plaatse uijt hoofde van benodigtheijd souden geligt weesen, sal aan deselve pligtschuldig werden ter kennisse gebragt dat zulx ter dier oorsaake niet geschied is, maar dat deselve op de stuagie lijst van dien bodem, dog in opsigt der roeijriemen maar alleen ten getale van 50 stux voor de Caab bekend stonden, en dat ook den schipper Cornelis van de Woestijne meijnden wel te weeten dat die hier moesten zijn, waarom die goederen ter deeser plaatse zijn aangehouden, in verwagting dat wij ons deselve bij aankomst van een anderen Zeeuwsen bodem, gelijk meermaal gebeurt is, wel souden aangereekent vinden, sonder dat dit egter in dit geval is geschied, om welke reedenen men nu ook de vrijheijd sal neemen de voorzeijde hier verbleevene 50 roeijriemen en 5 oogeijssers bij de eerst voorkoomende geleegentheijd na Batavia over te schicken, met versoek dat dit abuijs ons verders niet qualijk mag worden afgenoomen.

Waarna door den baas der houtcappers, Simon Hofman,28 versogt wierd dat seeker slavekind, het geen zig onder ‘s Comps. leijfeijgenen komt te bevinden, gent. Andries van Christina Helena, oud omtrent vier jaaren, uijt slaverneij ontslagen en in vrijdom mogt worden gesteld, over het welke gedelibereert zijnde, is ter consideratie dat kind het sacrament des doops heeft ontfangen, en dat door gedagte Hofman is aangenoomen om het selve eerlijk en christelijk op te voeden en groot te brengen, goedgevonden en verstaan meergemeld slavekind in vrijdom te stellen, gelijk gedaan werd bij deesen, mits dat daarvoor een andere bequame slaaf, met name Februarij van Bengalen, aan de E. Comp. in eijgendom sal werden overgegeeven en dat die te geevene jongen alvorens gevisiteert zijnde, gezond en van de vereijschte hoedanigheijd sal weesen gevonden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.29

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

C. 105, pp. 37-51.

Woensdag den {17380115} 15 Januarij 1738, voormiddags.

Alle present, behalven den E. coopman en secretaris Rijk Tulbagh.

Produceerde den Heer gesaghebber een ontfangenen brief van de opperhoofden van het schip de Keetel ,30 waaruijt quam te blijcken dat zijl. na een lange en penib[e]le rheijs, met verlies van 174 van de beste manschappen (waaronder den schipper van dien bodem meede geteld word) en desertie van nog thien coppen op het eijland St. Thomé ,31 zijnde het overige volk in een magteloosen toestand en het schip, behalven de leckasie, met veel gebreeken bezet, op den 9 deeser maand in de Saldanhabaaij waaren ten houw gekoomen, versoekende om onderstand van zeevarend volk, daaronder een zeijlmaker, beneevens een timmerman, voorsien met de noodsakelijkheeden om de defecten te kunnen repareeren, mitsgrs. eenige meedicamenten en potspijs, ten aansien het geringe overschot van haare victualie ten eenemael bedorven en tot gebruijk onbequaam gevonden wierd; geevende welgem. Heer gesaghebber daarneevens in consideratie hoedanig dien bodem best te hulp konde gekomen werden, dewijl men buijten het wijdschip de Hoop (dat teegenswoordig in gem. baaij vertoeft) in het geheel geen vaartuijgen aan handen heeft om dat verleege schip het nodige te kunnen toezenden, en of het daarom niet best zoude zijn dat men, om die kiel niet ten eenemaal verleegen te laten, per as eenige proviant en het noodsakelijkste derwaarts liet brengen, en dat veertig zeevarende te voet meede over den landweg daarnatoe wierden gesonden; over het welke geraad pleegt zijnde, is goedgevonden en verstaan dat men met twee waagens naar de Saldanhabaaij zal afzenden 10 mudden erweeten, 5 mudden boonen, 5 mudden gort, 8 ijsere bouten en 6 ijsere krammen, beneevens de nodige medicamenten, een zeijlmaker, bootsmansmaat, quartiermeester en veertig gemeene zeevarende, en dat daar en booven de overheeden van het meede in die baaij vertoevende schip de Petronella Alida per missive zullen werden gelast32 om niet alleen aan dien bodem een bequaam timmerman van de geene die zijl. van hier hebben meede genoomen, te moeten overgeeven, maar ook nog soo veel van haare vaderlandsche provisien als zijl. buijten eijgen ongerief zullen kunnen missen, tot soo lange men haar beijde weeder van andere potspijs sal kunnen versorgen. Maar dewijl de overheeden van het gem. schip de Keetel ons niet hebben berigt welk houtwerk en andere saaken zij tot repareering haarer gebreeken quamen te vereijschen, zal aan haarl. meede werden gelast zulx per eerste geleegentheijd, ‘t zij over den landweg, dan wel met het voorm. wijdschip de Hoop te moeten doen,33 op dat men als dan bij arrivement van dat vaartuijg het noodsakelijke aan haarlieden sal kunnen laten toekomen.

Wijders in aanmerking genomen zijnde dat de overheeden van het meermaalsgen. schip de Petronella Alida bij de van haar over den landweg ontfange missive, gedateert 29e December des eeven afgeweekenen jaars,34 koomen ter needer te stellen dat naa het afgaan van haren brief dien eijgen morgen met het vaartuijg van den burgerraad Eksteen (waarbij de reets gevondene gebreeken bekend staan, dog welken brief men egter door het agterblijven van dat kieltjen nog niet aan handen gekreegen heeft) zij nog dienselfden dag het schip weeder over zeijde gewonden hadden en wel soo ver dat de focke rust in het water quam te leggen, bevindende alsdoen dat hetselve schuijns agter uijt tot onder de kimmen, en dat na de kiel toe seer veel beschadigt was, waarom zij niet raadsaam geoordeelt hadden dat schip verder over zeijde te winden sonder daarvan kennisse te geeven, dewijl haare materialen tot zulx een swaarwigtig werk te swak gevonden wierden, versoekende derhalven om gecommitteerdens ten eijnde hetselve als nu nauwkeurig te besigtigen ende te visiteeren, met verdere bijvoeging dat het kielen niet te regt kan volbragt worden, sonder aldaar een schip tot hulp te hebben; is derhalven beslooten om ingevolge haarl. gedaen versoek tot visitatie en bezigtiging van die kiel, en om verders bij het te doene werk present te kunnen zijn, te committeeren den opperstuurman van het gem. schip de Keetel , Cornelis van der Smisse, en den gesaghebber van de gestrande brigantijn Victoria , Jan Cnoop, die ten eersten met een behoorelijke commissie over den landweg derwaarts sal moeten vertrecken; en dewijl het geval exteert dat het schip de Keetel , gelijk gesegt, geluckig in de Saldanhabaaij is coomen binnen te vallen, zal aan de overheeden van de Petronella Alida meede werden geordonneert omme met hun onderhebbenden boodem neevens het gesegde schip de Keetel op te korten, ten eijnde door hetselve omtrent het kielen geholpen te kunnen werden.

Vervolgens zijn geleesen ende geresumeert de jaarlijxe reecq. der arme penningen van de Caab, Stellenbosch en Drakensteijn , zijnde van deesen onderstaanden inhoud:


't Generale montant des capitaels deeser Caabse diaconij armen bestaat in 't volgende, als:
1737 pmo. Januarij was 't capitaal   ƒ195082:11:04
In dit jaar bijgekomen:
Aan aelmoesen ƒ3630:-:-
Aan grafsteeden ƒ1624:-:-
Aan interesten ƒ8896:17:08
Aan armbossen ƒ699:08:12
Aan testamentaire en liberale giften ƒ25:-:-
Aan huijshuur ƒ682:10:-
Aan verhuurde gestoeltens ƒ495:-:- ƒ16052:16:04
Gaat af:
Aan onkosten der armen ƒ2971:03:12
Aan onkosten der kerk ƒ7509:07:08 ƒ10480:11:04
Blijft ulto. December 1737   ƒ200654:16:04
Bestaande in de volgende parthijen, als:
Cassa over restant ƒ10697:08:12
Aen obligatien, custingbrieven &a.   ƒ147082:-:-
Aen agterstallige interesten ƒ14438:12:08 ƒ172218:01:04
Aan ornamenten tot de kerk ƒ1374:07:08
Aan huijsen over bouwstoffen ƒ15062:07:08
De diaconij van Stellenbosch in leening   ƒ4000:-:-
De diaconij van Drakenst[e]ijn in leening ƒ8000:-:- ƒ28436:15:-
Somma   ƒ200654:16:04

't Generale montant des capitaels deeser Caabse diaconij armen bestaat in 't volgende, als:
1737 pmo. Januarij was 't capitaal   ƒ195082:11:04
In dit jaar bijgekomen:
Aan aelmoesen ƒ3630:-:-
Aan grafsteeden ƒ1624:-:-
Aan interesten ƒ8896:17:08
Aan armbossen ƒ699:08:12
Aan testamentaire en liberale giften ƒ25:-:-
Aan huijshuur ƒ682:10:-
Aan verhuurde gestoeltens ƒ495:-:- ƒ16052:16:04
Gaat af:
Aan onkosten der armen ƒ2971:03:12
Aan onkosten der kerk ƒ7509:07:08 ƒ10480:11:04
Blijft ulto. December 1737   ƒ200654:16:04
Bestaande in de volgende parthijen, als:
Cassa over restant ƒ10697:08:12
Aen obligatien, custingbrieven &a.   ƒ147082:-:-
Aen agterstallige interesten ƒ14438:12:08 ƒ172218:01:04
Aan ornamenten tot de kerk ƒ1374:07:08
Aan huijsen over bouwstoffen ƒ15062:07:08
De diaconij van Stellenbosch in leening   ƒ4000:-:-
De diaconij van Drakenst[e]ijn in leening ƒ8000:-:- ƒ28436:15:-
Somma   ƒ200654:16:04

‘(Onderstondt) Aldus gedaan en getransporteert in kerkenraade aan Cabo de Goede Hoop, ten overstaan van mij ondergeteekende als commissaris politicq, adij 13 Januarij 1738. (Was geteekent) H. Swellengrebel.’


Cassa reekening der arme[n]gelde[n] so bevonden is op ulto. December 1737:
Debet   Credit
Bij 't sluijten der voorjarige reekening is ër in cassa per restant gebleeven ƒ2432:06:- Uijtgegeeven aan alimentatie en diverse benoodigtheeden etc. ƒ2627:04:-
Onder den godsdienst in 't jaer 1737 ontfangen ƒ599:14:- Per memorie werd aengeteekent dat kerkenrade van Haar Eerw. de kerkenrade aan Cabo ter leen ontfangen hebben een somma van ƒ4000:-:-
Nog weegens verloopene intresten, giften en kerke geregtigheeden etc. ƒ528:-:-
Somma ƒ3560:04:-
Uijtgaef hiervan afgetrocken ƒ2627:04:-
Soo resteert in cassa aan contanten ƒ933:-:-
Aan uijtstaande penningen volgens obligaties ƒ5450:-:-
Nog weegens verscheenen intressen ƒ626:12:-
De kerkelijke ornamenten ƒ201:10:-
Somma ƒ7211:06:-
Het neevenstaende hiervan afgetrocken ƒ4000:-:-
Soo resteert nog 't capitael der armen ƒ3211:06:-

Cassa reekening der arme[n]gelde[n] so bevonden is op ulto. December 1737:
Debet   Credit
Bij 't sluijten der voorjarige reekening is ër in cassa per restant gebleeven ƒ2432:06:- Uijtgegeeven aan alimentatie en diverse benoodigtheeden etc. ƒ2627:04:-
Onder den godsdienst in 't jaer 1737 ontfangen ƒ599:14:- Per memorie werd aengeteekent dat kerkenrade van Haar Eerw. de kerkenrade aan Cabo ter leen ontfangen hebben een somma van ƒ4000:-:-
Nog weegens verloopene intresten, giften en kerke geregtigheeden etc. ƒ528:-:-
Somma ƒ3560:04:-
Uijtgaef hiervan afgetrocken ƒ2627:04:-
Soo resteert in cassa aan contanten ƒ933:-:-
Aan uijtstaande penningen volgens obligaties ƒ5450:-:-
Nog weegens verscheenen intressen ƒ626:12:-
De kerkelijke ornamenten ƒ201:10:-
Somma ƒ7211:06:-
Het neevenstaende hiervan afgetrocken ƒ4000:-:-
Soo resteert nog 't capitael der armen ƒ3211:06:-

‘Aldus gedaan en nagesien in kerkelijke vergadering aan Stellenbosch ,actumden 2e Januarij 1738. (Was geteekent) S. v. Echten V.D.M., Jan Nel, G. v. d. Bijl, D. Malaen, Wm. van As, Willem Morkel.’


Reekening der armengelden op Drakenst[e]ijn zoo als bevonden is den 5 Januarij 1738:
Primo Januarij 1737 contant in cassa gelaten   ƒ2219:02:-
Waarbij gekomen is in 't selfde jaar:
Aan aelmoesen ƒ715:-:-
Verscheenen intresten ƒ523:-:-
Kerkhofsgeregtigheijd ƒ88:08:- ƒ1326:08:-
    ƒ3545:10:-
Een afgelegde obligatie   ƒ1045:-:-
    ƒ4590:10:-
Uijtgaef des jaers 1737:
Aan de coster een jaar gagie ƒ36:-:-
Aan kerkelijke onkosten ƒ526:07:-
Aan armegiften ƒ638:04:-
Aan obligaties ƒ2000:-:- ƒ3164:11:-
Resteert derhalven in cassa voor 't jaar 1738 aen contant   ƒ1425:15:-
Scheepenkennis, obligaties en agterstallige intresten   ƒ22214:-:-
Totabele somma   ƒ23639:15:-
Item nog eenige ornamenten, namentlijk
Een silvere doopbecken } Bedraagt te samen een somma van ƒ475:-:-
Twee do. beekers
Twee do. bordens
Nog eenige materialen volgens daarvan gemaakte lijst tot de kerk behoorende dewelke dagelijks gebruijkt werden en verslijting onderworpen tot geen somma kunnen gebragt werden.
Deese diaconie is debet aan de diaconie van Cabo de Goede Hoop aan geleende gelden sonder intrest een somma van agt duijsend Caabse guldens

Reekening der armengelden op Drakenst[e]ijn zoo als bevonden is den 5 Januarij 1738:
Primo Januarij 1737 contant in cassa gelaten   ƒ2219:02:-
Waarbij gekomen is in 't selfde jaar:
Aan aelmoesen ƒ715:-:-
Verscheenen intresten ƒ523:-:-
Kerkhofsgeregtigheijd ƒ88:08:- ƒ1326:08:-
    ƒ3545:10:-
Een afgelegde obligatie   ƒ1045:-:-
    ƒ4590:10:-
Uijtgaef des jaers 1737:
Aan de coster een jaar gagie ƒ36:-:-
Aan kerkelijke onkosten ƒ526:07:-
Aan armegiften ƒ638:04:-
Aan obligaties ƒ2000:-:- ƒ3164:11:-
Resteert derhalven in cassa voor 't jaar 1738 aen contant   ƒ1425:15:-
Scheepenkennis, obligaties en agterstallige intresten   ƒ22214:-:-
Totabele somma   ƒ23639:15:-
Item nog eenige ornamenten, namentlijk
Een silvere doopbecken } Bedraagt te samen een somma van ƒ475:-:-
Twee do. beekers
Twee do. bordens
Nog eenige materialen volgens daarvan gemaakte lijst tot de kerk behoorende dewelke dagelijks gebruijkt werden en verslijting onderworpen tot geen somma kunnen gebragt werden.
Deese diaconie is debet aan de diaconie van Cabo de Goede Hoop aan geleende gelden sonder intrest een somma van agt duijsend Caabse guldens

‘(Onderstondt) Aldus gereekent en nagesien in volle kerkenraad tot Drakensteijn , ten overstaan van den Eerw. Heer Salomon van Echten, den 5 Januarij 1738. (Was geteekent) Pieter de Villiers, Jan Blignaut, David de Villiers, Jacobus Hugo, Steven Marais, Jan Loots, Pieter le Roux. (In margine stond) Ten overstaan van mij, (geteekent) S. v. Echten V.D.M.’

In opsigt van dewelke verstaan is dat die volgens jaarlijx gebruijk in copia na het vaderland zullen worden overgezonden.

Ook wierden ter vergadering gepresenteert eenige versoekschriften geannexeert met de procuratien en zoldijreecq. van de ondervolgende personen,35 tendeerende versoek om permissie tot dies overmaaking aan hunne daerbij genoemde gemagtigdens te erlangen, namentlijk van mejuffw. Anna Catharina van Kervel beneevens de Heeren Johannes Swellengrebel,36 Hendrik Swellengrebel en Rijk Tulbagh, als testamentaire executeurs van wijlen den Edelen Heer Gouverneur Adriaan van Kervel, den Heer Mr. Daniel van den Henghel, den Heer Hendrik Swellengrebel, den E. Nicolaas Heijning, den E. Rijk Tulbagh, den E. Martinus Bergh, den Eerw. Henricus Beck,37 den Eerw. Frans le Sueur, den Eerw. Henricus Cok, Jacobus Möller, Jan van Schoor, Johannes Needer, Josephus de Grandpreez voor sig selven en als erfgenaam van den overleedenen mandoor Jan Goslich38 , Willem van Kerkhoff, David D’Aillij, Petrus Jesse Slotsboo, Joachim Nicolaas van Dessin, Jan Fredrik Timmendorf,39 Daniel Heijning, Bartho de St. Jean, Reijnier le Febre,40 Adriaan van Schoor,41 Jan van der Trans, Jan Christoffel Flik.42 In opsigt van dewelke verstaan is dat deselve zullen werden gesteld in handen van den. ondercoopman Johannes Needer, als het fiscaelsampt alhierpro interimwaarneemende, ten eijnde door hem daarmeede volgens de ordre sal kunnen werden gehandelt, dog de procuratie van gem. Needer sal door twee gecommitteerdens uijt den Raad van Politie moeten werden ondersogt en geexamineert.

Laa[t]stelijk is nog op het ingediend request van den burger Nicolaas Walters,43 staende onder voogdije van weesmeesteren deeser plaatse, het goed getuijgenis dat door deselve van hem gegeeven word,44 ingezien zijnde, goedgevonden het versogteveniam aetatisaan gem. Walters te accordeeren.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.45

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] Mij present, P. J. SLOTSBOO. E.g. clercq.

C. 105, pp. 52-57.

Maandag den {17380120} 20 Januarij 1738, voormiddags.

Alle present, behalven den E. coopman en secretaris, Rijk Tulbagh.

Dewijl de acte van authorisatie weegens de voorstelling van Zijn Hoog Edelheijd den Heere Gouverneur Generaal Adriaan Valkenier beneevens het formulier van den daartoe gehoorenden eed ons met het op eergisteren hier gearriveerde provisieschip Veenenburg aan handen gekoomen is,46 geliefden den Heer gesaghebber deselve teegenswoordig in vergadering te produceeren, beneevens den ontfangenen brief van Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indiaasse47 Regeering sub dato 31 October des voorleeden jaars,48 waarbij Haar Wel Edele Groot Agtb. ons onder anderen hebben gelieven ter kennisse te brengen dat welgemelte Zijn Hoog Edelheijd Adriaan Valkenier volgens het geresolveerde in Raden van india, op den 10 September jongstleeden met de vereijschte solemniteijten ter hoofdsteede Batavia den volke voorgesteld, en aan Zijn Hoog Edelheijd trouw in den dienst is gesworen geworden, conform het voorm. formulier van den eed en daer bijgevoegde acte van authorisatie, met ordre dat wij beijde die papieren eerst aan elkanderen in Raade van Politie zullen hebben voor te houden en te besweeren, mitsgrs. daarnaa het een en het ander alle den volke onder de gehoorsaamheijd van de Neederlandsche Compagnie sorteerende, te doen voorleesen en in selvervoegen beeedigen, op dat een ider weeten mooge wie hij van nu af aan, gelijk bevoorens, voor zijnen Gouverneur Generaal sal moeten erkennen, respecteeren en gehoorsamen; soo is derhalven deese periode uijt geciteerden brief neevens de meergem. acte van authorisatie en daartoe gehoorenden eed door den Heer gesaghebber, Mr. Daniel van den Henghel, van woord tot woord opentlijk opgeleesen en de leeden deeser Vergadering voorgehouden, waarop eenpariglijk g’arresteerd en beslooten is dat men in naarkooming van deese Haar Wel Edele Groot Agtb. hoogstgeagte ordre, van stonden aan alle soo militaire als burger officieren en die geene dewelke eenig verder gesag ofte administratie zouden moogen hebben, door den geregtsboode sal laaten aanseggen en waarschouwen dat zijl. zig toekoomende Woensdag, zullende zijn den 29 deeser maand des morgens voor de clocke neegen uuren hier ten Casteele zullen hebben te vervoegen, ten eijnde den eed van getrouwigheijd en onderdanigheijd aan Zijn Hoog Edelheijd den Heere Gouverneur Generael Adriaan Valkenier invoegen voorsz af te leggen; zullende hierom ook den land-drost het collegie van heemraaden met haar secretaris en de officieren der burgereije,49 soo van Stellenbosch als Drakenst[e]ijn , als meede den preedicant van Stellenbosch (die van Drakenst[e]ijn overleeden zijnde) bij missive worden opontbooden,50 om zig teegens dien tijd ten selven fine hier ter plaatse te laaten vinden. Gelijk meede voor het overige alle den volke, soo ‘s Comps. verdere dienaren als ingeseetenen, de voorseijde acte van authorisatie van Zijn Hoog Edelheijd, met den daarbij gevoegden eed in het openbaar sal worden voorgeleesen, om door haarlieden inselverwijse schuldpligtelijk beswooren te kunnen worden.51

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.52

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] Mij present, P. J. SLOTSBOO. E.g. clercq.

C. 105, pp. 58-71.

Maandag den {17380120} 20 Januarij 1738, voormiddags.

Alle present, behalven den E. coopman en secretaris, Rijk Tulbagh.

Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hooge Indische Regeering ons bij derselver meergeciteerden brief van den 31 October des voorleeden jaars53 onder anderen hebbende gelieven aan te schrijven dat Haar Hoog Edelens den Edelen Heer Raad Extraordinair van India en oud Gouverneur deeser plaatse, Jan de la Fontaine, hadden gelieven te verkiesen en aan te stellen tot admiraal en opperbevelhebber over de eerste en tweede retourbezendingen deeses jaars, en dat ingevolge den inhoude van de ontfangene en door den Heer gesaghebber ter vergadering overgeleeverde commissie,54 aan Zijn Edele gedefereert gelaten is de keuse om met de eerste of tweede besending en ook met hoedanigen bodem uijt de voor Amsterdam aangelegde retourscheepen naar Neederland over te vaaren; soo is, nadat deselve commissie opentlijk was opgeleesen, ingevolge het gedane voorstel van den Heer gesaghebber beslooten dat die, beneevens de daartoe gehoorende instructien55 door Zijn E. en den Heer secunde na het eijndigen der vergadering aan welgemelten Edelen Heer De la Fontaine zouden werden ter hand gesteld, en Zijn Edele afgevraagt met welke der twee voorm. bezendingen en met hoedanigen boodem uijt deselve, Zijn Edele geinclineert was naar het lieve vaderland te vertrecken, mitsgrs. op welken wijs Zijn Edele als admirael en opperbevelhebber der voorsz retourscheepen geliefde voorgesteld te werden.

Werdende vervolgens geleesen ende geresumeert seeker schriftuur door den adsistent Jan Helmis van Berg aan Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren der Hoge lndiaase56 Regeering tot Batavia gepresenteert en door Haar Hoog Edelens ons in copia toegezonden, waarbij denselven tragt aan te toonen de Saldanhabaaij soodanig te kunnen verbeeteren, dat deselve zoude kunnen werden gebruijkt voor een bequame haven en Iegplaets voor ‘s Comps. uijtkomende en thuijsvaarende scheepen, om aldaer naar behooren te werden ververscht, sonder dat zulx aan de Caabse colonie eenig hinder soude toebrengen, of de scheepen daaruijt soo moeijelijk in zee te krijgen weesen als dat tot nog toe ondervonden is, zijnde gem. schriftuur van den volgenden inhoud:57

Aan Zijn Edelheijd, den Hoog Edelen Gestrengen Heere Adriaan Valckenier, Gouverneur Generaal, beneevens de verdere Edele Heeren Raden van Neederlands India.

‘Hoog Edelen Heer, Edele Heeren,’

‘Uw Hoog Edelens oodmoedigen dienaar, Jan Helmisz van Bergh, thans als boekhouder besch[e]ijden op ‘t schip Opperdoes , leggende zeijlree om met dien bodem naar Persia58 te navigeeren, neem in alle onderdanigheijd de vrijh[e]ijd Uw Hoog Edelens voor te stellen seekere propositien die den supplt. ten dienste der E. maatschappij aenneemt in ‘t werk te stellen, behelsende de Saldanhabaaij , geleegen aan Cabo de Goede Hoop, bestaande in seeven poincten, namentlijk:’

‘Den supplt. zig verder tot Uw Hoog Edelens keerende, geeft reedenen dat bij deesen staat, ‘t seedert den jaare 1726 tot herwaarts voor onder en opperstuurman gedient heeft, en dat hij de meeste baaijen, havens ende vaarwaters der geoctrooijeerde maatschappij bevaren, ook deese Saldanhabaaij versch[e]ijde reijsen doorsogt heeft; voorts dat de scheepen deeses staats in de noordwestmousson daarin seekerder en zonder perijkel gerefrecheert worden als aan Cabo de Goede Hoop, verder overweegende de groote schaade die den Neederlandschen staat in die jaars tijd in meergem. baaij Cabo Esperance versch[e]ijde jaren agter den anderen heeft geleeden, smeekt dierhalven met alle inti[e]me needrigheijd hem supplt. alhier te doen examineeren ofte wel aan Cabo aen den Heer Gouverneur en den Raad te senden, om te doen bewijs en verder den vollen effect, als na den inhoude deeses.’

‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a. (Onderstondt) Accordeert, (was geteekent) G. Cluijsenaar, e.g. clercq.’

Waarop na gehoudene deliberatie op de propositie van den Heer gesaghebber beslooten is dat dewijl welgem. Haar Hoog Edelens tot Batavia bij derselver voormelten brief van den 31 October coomen ter needer te stellen dat Haar Wel Edele Groot Agtb. uijt aanmerking het ons beeter dan Haar Edelens sal en ook moet bekend weesen in hoe verre hij zijn voorgeeven zoude kunnen volbrengen, en wat nuttigheijd daarin voor de maatschappeij59 zoude resideeren, mitsgrs. uijt een singuliere reflexie op het nu jongst geexteert droevig ongeval ter deeser rheede, denselven, schoon Haar Wel Edele Groot Agtb. dat al wat beswaarlijk is voorgekoomen, egter niet hebben willen van de hand wijsen, maer goedgevonden hebben hem Helmes als passagier herwaarts over te senden, om aan ons daarvan nader verslag en openinge te doen, ten fine wij dientweegen behoorlijke enqueste zoude kunnen doen, en hem na gedaan werk met zijne voorstellingen overschicken aen de Edele Hoog Agtb. Heeren Principalen neevens onse bevindingen en consideratien van en omtrent deselve, gelijk Haar Hoog Edelens die ook ter haarer speculatie zullen blijven te gemoed zien, met bijvoeging egter dat niet teegenstaende deese licentie daarmeede niet ligtveerdelijk ten coste van d’ E. Comp. sal moeten te werk gegaan of eenige andere afgaave aan hem gedaan werden, dan van de soodanige die hij waarlijk benodigen zal, om de maadschappij[sic]op geen vergeefse onkosten te brengen; men gem. Helmes dewelke zig op ordre van den Heer gesaghebber voor de raadzael quam te bevinden, zoude doen binnen roepen en aan hem ordonneeren omme soo dra moogelijk in geschrifte over te geeven op hoedanigen wijse hij meijnd de seeven poincten in zijn gem. schriftuur vervat, in het werk te kunnen stellen, en wat hij verders daartoe soude van nooden hebben, op dat men, wanneer zijne consideratien diesweegens ingekomen sullen zijn, soodanig besluijt omtrent deese zaak sal kunnen neemen als met den dienst der E. Comp. sal worden bevonden overeen te koomen; het geen dan ook inselvervoegen aan gedagten Helmes te kennen gegeeven en gelast geworden zijnde, wierd door denselven versoek gedaan om eenige huijshuur of een vrij appartement te moogen hebben om zijn werk in gereetheijd te kunnen brengen, welk eerste aan hem afgeslagen zijnde, dewijl Haar Wel Edele Groot Agtb. van niets anders koomen te melden als dat aan hem geduurende zijn verblijf alhier behalven de benodigde mathematische instrumenten maandelijx zoude afgegeeven werden zijne winnende gagie van ƒ24 met het gewoone adsistenten costgeld, is egter aan hem toegestaen het gebruijk van de ordinaire camer der pennisten hier in ‘t Casteel, wordende door den Heer gesaghebber hem verders ingevolge der ordre van welgem. Haar Hoog Edelens te verstaan gegeeven dat alle de instrumenten en verdere nodig hebbende saaken die aan hem souden moogen werden ter handen gesteld, door hem ook weeder verantwoord, of bij gebreeke van dien, aan d’ E. Comp. vergoed zullen moeten werden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.60

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] Mij present, P. J. SLOTSBOO. E.g. clercq.

C. 105, pp. 72-91.

Donderdag den {17380223} 23 Januarij 1738, voormiddags.

Alle present.

Den adsistent Jan Helmis van Berg ingevolge het aan hem geordonneerde in de laatste vergadering van den 20 deeser maand, zijne gedagten en consideratien in geschrifte gebragt hebbende, noopens de uijtvoering van de door hem voorgestelde poincten tot bequaemmaking der Saldanhabaaij enz., wierd dat schriftuur door den Heer gesaghebber ter vergaderinge geproduceert, zijnde vervat in de onderuijtgedrukte termen:61

Aan den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber des Gouvernements, beneevens de verdere E. Agtb. leeden des Politicquen Raads aan Cabo de Goede Hoop.

‘E. Agtb. Heer en Heeren,’

‘Jan Helmisz van Bergh, Uw E. Agtbaarheedens needrige dienaer, legt in behoorlijke eerbied, ingevolge der hem gegeevenen ordre, hier door aan Uw E. Agtb. aff soodanige demonstratien als hij tot fondament des werks tot het apteeren der Saldanhabaaij gesteld heeft, en zulx na den inhoud der poincten waarop hij zijn onderdanige dienst aan de Hoge Indiase Regeering tot Batavia heeft gepresenteert, concludeert verder dat de propositien hierin vervat specteeren op de ses winter maenden alhier, ingevolge der ordres van de Edele Hoog Agtbare Heeren Seeventhienen, namentlijk dat de scheepen na ulto. Maart in de Tafelbaaij niet zullen moogen vertoeven nogte komen.’

‘Eerste poinct’

‘Dat de scheepen zoo dra die voor de wal en in ‘t zigt zijn bequamelijk en sonder perijkel daarin zullen werden gebragt.’

‘Demonstratie’

‘Hoedanig de scheepsoverheeden zig te gedraagen hebben in ‘t aandoen der Saldanhabaaij is uijt de instructie van ouds bekent, ook is weereldkundig dat het inkomen derselver seer gemakkelijk is, maer in gevalle het gebeurde dat den een of ander voor gaats62 zijnde verleegen was, moet hij seijn doen, als dan sal hem door de vaartuijgen, waarvan hier in het tweede poinct sal gewag gemaakt werden, alle nodige adsistentie gedaan werden.’

‘Tweede poinct’

‘Dat de scheepen met alle winden daaruijt konnen zeewaarts gebragt werden.’

‘Demonstratie’

‘Men zal van het Marcus Eijland 63 af tot tusschen het Jutten 64 en Malagasen Eijland ,65 midden vaarwaters soodanige wartels van steenen leggen, op de distantie van 2 a 3 cabel lengtens, waara[a]n men cabels en paardelijnen sal steeken, aan dewelke de scheepen (vaarbaar weer zijnde) ten allen tijden konnen uijtwinden of haalen, tot tusschen voorn. eijlanden op 30 a 36 vm., alwaar zij de ruijme zee voor haar hebben, en meest met alle winden zee kiesen konnen.’

‘Ook moeten twee roeijvaartuijgen gemaakt werden, ijder van 18 a 20 riemen, galeijsweijse, gelijk die versch[e]ijde mogentheeden in Europa hebben, die zeijlen en roeijen konnen, omme de scheepen te konnen sleepen of boegseeren, want ordinaire schuijten en boots zijn hier in de bhaij tot dit project niet dienstig, om reedenen van holle zee en tigting,66 die men in dat saijsoen aldaar veelmaals heeft.’

‘De scheepen dan buijten gaats tusschen voorn. eijlanden gehaald zijnde, en het geviel dat de wind uijt den Wt., W.Z.Wt. ofte met een woord schraal liep, en met een stormbuij a[a]nquam, zoo hebben zij maar in dit geval met soodanig een geleij om te halen, haar touw der wartel te slippen en voor de fok die op stootgaarn is, weederom na binnen in hare secure legplaats te loopen, en beeter weer afwagten, want in de Oedekensbaaij 67 is met stormbuijen dog slegt water.’

‘Het bemannen van deese roeijvaartuijgen sal met believen van Haar Edele Hoog Agtb. Heeren Regeerders geschieden konnen, met sodanige delinquenten als thans op ‘t Robben Eijland zijn, om de onkosten der loontreckende dienaren te eviteeren, mits dat a[a]n ider riem 2 a 3 man geslooten zijn, en den stuurman die den dienst der equipagie waarneemt, neevens 20 a 25 mattroosen[sic]houden ordre en toesigt.’

‘Deese roeijvaartuijgen zijn het ook die de a[a]nkomende scheepen (in ‘t eerste poinct vermeld) in het inkoomen zullen adsisteeren, schoon dat die magteloos van volk waren en met een woord, men kan door haar gebruijk alles doen wat omtrent den dienst der scheepen vereijscht werd, geene scheepen in de bhaij zijnde, zal men de delinquenten tot alle het nodige werk (wat maar nodig is) konnen gebruijken. Aangaande het timmeren derselven, zulx kan in de Saldanhabaaij geschieden, en is geen saak van groot omslag, vermits op dieselve wijse geschiedt en ook van ‘t zelve hout kan zijn, gelijk een Javase parmaijans, maar soude van Europees hout langer van duur zijn.’

‘Het derde poinct’

‘De baij soodanig met goed vers water en and[e]re leevensmiddelen te versien, dat de geheele vloot (van de maand April tot October) ten genoege kan gerefrecheert werden om hun rheijse, ‘t zij na India of Europa te vervorderen.’

‘Demonstratie’

‘Het is bekent dat men reedelijk vers water in de baaij heeft, van ‘t welke sig thans die daer zijnde menschen bedienen, en haer ook a[a]n de gesonth[e]ijt niet schadelijk is, maar vermits men segt dat dit water binnen scheepsboord niet bruijkbaar is, sal men zulx op deese wijse konnen remedieeren, namentlijk vermits tot bewaring der E. Comps. effecten vereijscht werd een pakhuijs, een woning voor de gesagvoerende ministers, een hospitaal en baraquen voor de mindere dienaren, soo zal men die gebouwen soodanig ordineeren, dat alle het reegenwater in een grote bak, waarin 6 a 700 leggers konnen, en die met plaatloot gekleed is, met pijpen sal gebragt werden, ook zal men met w[e]ijnig moeijte alle het reegenwater dat van hooge rotsen en klippen komt op versch[e]ijde plaatsen in soodanige bakken of putten konnen vergaderen, want het is bekent dat in de wintertijd alhier swaare reegen valt, zoo dat men dan de scheepen voor hun reijse met reegenwater sal konnen versien, gelijk in Zeeland en in Holland68 veel geschied.’

‘Aangaande die daar resideerende menschen en dieren, tot hun behoef sal men putten graven, gelijk hier op het Dassen Eijland , en zulx in sodanige quantiteijt als men noodig zal oordeelen. Door middel van een put en een kl[e]ijne water of pompmole[n], sal men den E. Comp. moestuijn en meer and[e]re konnen besproeijen en alsoo ververssing69 voor de scheepelingen bij der hand hebben.’

‘Dog sal men door het precise recognosceeren nog wel hier of daar een leevende waterspruijt ontdekken, welk water dan ook zonder teegenspreeken zal goet zijn, en die zal men door kunst na de zeestrand leijden, soodanig dat digt bij de werken zal zijn, om zig daarvan te konnen bedienen.’

‘Het vierde poinct’

‘Dat deese voorsz poincten de geoctrooijeerde maatschappeij70 niet hoger als een hondert duijsend realen van agten sullen komen te costen, vermits den supplt. met dieselve middelen, volk, machinen en andere instrumenten die thans a[a]n Cabo zijn, en in de maenden voorsz (ofte N.Wt. mousson) onbruijkbaar leggen, daar ten dienst[e] des staats te gebruijken sal benaerstigt zijn.’

‘Demonstratie’

‘Deese calculatie of eijsch der onkosten oordeelt den demonstrant teegenwoordig [niet?] excessive te zijn, overweegende het timmeren der 2 roeijvaartuijgen, het costende der Ceijlonsen vijgercabels tot de wartels, het bouwen van ‘t pakhuijs en de verdere wooningen, mitsgads. het vereijschte tot de waterleijdings &a., zo dunkt hem dit alles soo een groot capitaal niet sal bedraagen, om reedenen dat men maar op het noodsakelijke sal zien, en alle bouwzieke fantasien afleggen, den eijsch van hout, ijzer, loot, cooper en anders zal in verre niet soo groot zijn, en kalk en steen sal men hier door de delinquenten konnen ber[e]ijden, maar het salaris der werklieden daartoe gereekent soude de somma mogelijk egaliseeren.’

‘Machinen, is te verstaan gereetschappen der equipagiewerf, als caapstanders, haijen, bokken, dommekragten &, instrumenten van smits, cuijpers en diergelijke, en [door] het woord middelen word den eijsch en benodigtheijd der scheepen verstaan, dewelke is en blijft zoo als voor deesen aan Cabo geweest is, tot evitatie der onkosten.’

‘Het vijfde poinct’

‘Middelen te toonen dat dieselve dienaren der Edelen maatschappeij[sic]die thans aan Cabo zijn, ook dieselve dienst in de Saldanhabaaij sonder ongemak konnen en zullen verrigten en dat het salaris der dienaaren in ‘t minste niet hoger sal monteeren als teegenwoordig.’

‘Demonstratie’

‘Dit poinct ziet op de gemackelijke com[m]unicatie die men over land van Cabo na de Saldanhabaaij , ofte herwaerts en derwaarts moet maaken, soodanig dat men het volk over land van de eene plaats na de and[e]re kan transporteeren, sonder dat men haar over zee behoeft te senden, welke communicatie ook seer goet soude zijn voor alle vijandelijke invasien.’

‘Maar wat het bestier deeser bhaaij aangaat, durft den demonstrant niet van gewagen, wel weetende het onderdanige respect dat hij aan zijn hooge gebieders schuldig is, die zulx ordineeren zullen; edog gebruijkt in alle oodmoedige needrigheijd de vrijheijd van te seggen, dat volgens zijn intentie zulx geschieden kan in die forma gelijk Mature 71 off Trincomale 72 op Ceijlon , Japara 73 of Tagal op Groot Java.74 Omtrent die dienaren die bij continuatie in de baij moeten noodsakelijk zijn, en niet mutable75 zijn konnen, het bedragen van hun salaris moet men hier uijt de fondsen off ‘s heeren geregtigheijd tragten goed te maken en men moet na vermoogen werken, dat de bhaij haar eijgen onkosten goed doet.’

‘Sesde poinct’

‘Dat het Casteel en stadt de Goede Hoop daardoor in ‘t minste niet sal benadeelt werden, vermits den Edelen Heer Gouverneur en den Raed aldaar, door haar respective ordonnantien konnen middelen dat de goede ingeseetenen dieselve traficquen en commercien die zig tans aan Cabo doen ook meede met gelijke voordeel in de Saldanhabaaij drijven en in gelijke staat en neering verblijven gelijk zij thans zijn. En ter contrarie sal deese Colonie meer en meer met den landbouw en andere ambagten a[a]ngequeekt werden, en de naakoomelingen gelijksaam twee steeden formeeren.’

‘Demonstratie’

‘Op dit poinct weet den demonstrant geen verdere extensie vermits alles aen de dispositie van Uw E. Agtbaarheden volgens pligt gesteld word; edog aengaande de militie die in het quaree76 ofte redoute der Saldanhabaaij vereijscht werd, oordeelt den demonstrant dat een opperofficier met 20 combattanten, alles sal konnen bestrijden. En omtrent de inwoonders, leerd de reeden zelfs dat hun hiermeede geen schade kan geschieden, want wanneer den zeeman door soo veel exempelen geleerd werd, sal hij in de wintertijd liever St. Helena 77 aandoen als de Tafelbaaij , om dat hij op dat eijland refrecheeren kan, sonder schip en leeven te wagen ofte perijkel te stellen.’

‘Sevende poinct’

‘Dat de voorsz ses poincten, binnen ‘s jaars en nog eerder na des supplts. authorisatie zullen in effect gebragt en in vervolg van tijd meer en meer zullen verbeetert werden.’

‘Demonstratie’

‘Dit oordeeld den demonstrant alles doenelijk te zijn, in zoo verre maar de materialen en 100 a 120 manschappen beneevens eenige lastdraagende beesten heeft.’

‘Waarmeede den demonstrant verhoopt Uw E. Agtbare hoog geeerde ordre in alle needrigheijd genoege gedaan te hebben - - - (Was geteekent) Jan Helmisz van Bergh. (In margine) Cabo de Goede Hoop, den 23 Januarij 1738.’

Het welk geleesen en gem. Helmis daarop binnen geroepen en gehoort zijnde, verzogt denselven dat alvoorens hierop gedisponeert wierd, aan hem mogt werden toegestaen om eens naar de gemelte Saldanhabaaij te moogen gaan, ten eijnde alles aldaar naukeurig op te neemen ende te ondersoeken, wanneer hij vermeijnde in staad te zullen zijn om nadere opening en elucidatie weegens zijn gesegde, en een omstandig berigt neevens de afteekeningen op hoedanigen wijs het een en ander door hem begreepen en gemaekt zoude werden, te kunnen doen; waarop hem door den Heer gesaghebber afgevraagt zijnde wat gereetschappen en volk hij tot uijtvoering van hetselve quam te vereijsschen,78 soo wierd door gedagte Helmis daarop gerepliceert dat hij niets anders dan de van Batavia gekoomene instrumenten, drie reijpaerden79 met haar montuur, twee Europeers en een gelijk getal van slaven daartoe nodig had, soo maar ‘s Comps. posthouder in gem. baaij geordonneert wierd hem aldaar verders de behulpsame hand te bieden; over het welke geraadpleegt en in aanmerking genoomen zijnde dat zijn geeijschte d’ E. Comp. geen costen veroorsaekt, derhalven goedgevonden en verstaan is dat men hem het een en ander sal toestaan, en soo draa doenelijk neevens de voorm. mathematische instrumenten dewelke hem onder een behoorlijk geteekende inventaris zullen werden ter handen gesteld, derwaerts laten vertrecken, gelijk ‘s Comps. posthouder ginder ook zal werden gelast om hem bij zig in zijn wooning te moeten huijsvesten, en verders in zijn te doene werk de vereijschte hulp te bewijzen en toe te brengen,80 inmiddels dat men zijn voorm. schriftuur, schoon in hetselve niet als verwarde en losse concepten gevonden werden, egter met de aanweesende retourscheepen tot speculatie aan onse Heeren en Meesteren sal oversenden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.81

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

C. 105, pp. 92-107.

Dingsdag den {17380128} 28 Januarij 1738, voormiddags.

Alle present, behalven den E. coopman en secretaris, Rijk Tulbagh.

De hier nog aanweesende schippers der verongelukte scheepen Duijnbeek , Flora , Paddenburg en Westerwijk , Jan van Thiel, Gerrit Pik, Arij van Veurden en Wouter Bosch, bij request versoek gedaan82 hebbende niet alleen om met de retourscheepen van de eerste bezending te repatrieeren, maar ook dat dewijl sommige van haar nog eenig goed geborgen hebben, waervan egter de kisten zijn aan stucken en ontramponeerd geraakt, aan haarl. gezamentlijk mogt worden gepermitteert om soodanige kisten en verdere bagagie van hier naar het vaderland te mogen meede neemen, als aan alle andere thuijsvarende schippers volgens het regulament gepermitteert word meede te voeren;83 over hetwelk gedelibereert zijnde, is goedgevonden en beslooten zulx aan haar te accordeeren, gelijk wijders aan alle de stuurlieden en derdewaaks van de voormelte verongelukte scheepen, dewelke zig nog ter deeser plaatse bevinden en insgelijx na Europa moeten vertrecken, die daarom bij den Heer gesaghebber versoek koomen te doen, sal werden toegestaan om ider in zijn qualiteijt het gepermitteerde goed, volgens gedagte regulament te mogen meede neemen.

Ende ten aansien de hier zijnde geswore stadsvroedvrouw oud en swak begind te worden, en dat buijten deselve nog maar een andere oude vrouw gevonden werd die van dat werk eenige kennisse heeft en zulx excerceert,84 is derhalven op het voorstel van den Heer gezaghebber vastgesteld om bij het eerst af te gane schrijvens onse Heeren en Meesteren in het vaderland te versoeken dat Haar Wel Edele Hoog Agtb. van die goedheijd gelieven te zijn ons een bequaame vroedvrouw herwaarts te willen oversenden, dewijl men andersints bij siekte en sterfte der gem. hier zijnde vroedvrouwen in groote verleegentheijd soude geraaken.

Wijders wierd door den Heer gezaghebber te kenne gegeeven hoe van ‘s Comps. slaven in korten tijd seer veele sijn koomen weg te sterven, soodanig dat teegenswoordig behalven de kinderen en de geene die op de buijtenposten besch[e]ijden zijn, maar w[e]ijnige in de logie gevonden worden die in staat zijn om dienst te kunnen doen, en dat zulx menschelijker wijs ten grootsten deele aan het geringe voedzel dat zij koomen te genieten, moet werden toegeschreeven, dewijl zij ider maar een peekelharing daags en een brood ‘s weeks krijgende, daarmeede onmogelijk kunnen rondschieten sonder honger te leijden,85 waer bij nog komt dat zij nu seedert drie maanden herwaerts door het agterblijven van het vaartuijg van den burgerraad Eksteen86 in het geheel geen visch en niets anders dan haar randsoen van brood hebben genoten, waarom gemelten Heer gezaghebber in consideratie geliefden te geeven, of het om deese reeden niet noodsakelijk soude zijn dat men aan die menschen, dewelke dagelijx een swaren arbeijd moeten doen, gelijk bevorens gebruijkelijk is geweest, voortaen weederom ider hoofd voor hoofd veerthien lb. versch vleesch maandelijx liet verstrecken, ende zulx boven haar randsoen van vis, dewijl dit dog in deesen tijd, waarin men het vleesch voor elf duijten het pond geleevert krijgd, seer w[e]ijnig aen d’ E. Comp. sal komen te kosten, en dat zij ondertusschen door middel van dit te genietene voedsel in staat zullen worden gesteld om alle vereijscht wordende werken met dies te meerder nadruk en spoed te kunnen voortsetten; over welke saak dan ook met aendagt geraadpleegt en in aanmerking genoomen zijnde dat het effectivelijk daarmeede soodanig geleegen is, en dat zij anders ook niet kunnen bestaan sonder di[e]verij of andere vuijle excessen te pleegen, is derhalven goedgevonden en verstaan dat men aan haarl. het gem. versch vleesch in ‘t vervolg booven haar ander randsoen weederom sal toevoegen.

Maar hoewel Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren 17en ons bij derselver gevenereerden brief van den 27 Maart 173687 onder anderen hebben gelieven te ordonneeren dat met het eijsschen88 van hout een jaar twee a drie sal moeten werden gesupercedeert, soo is egter overwoogen zijnde dat indien zulx komt te geschieden, men hier op het laatst buijten staat sal geraaken om ‘s Comps. gebouwen behoorlijk te kunnen repareeren en in staat houden, gelijk ook particulieren hunne huijsen dewelke reparatie komen te vereijschen, bij gebrek van houtwerken souden moeten zien instorten en verlooren gaan, het geen men vastelijk moet onderstellen de intentie van Haar Wel Edele Hoog Agtb. geensints te weesen, is uijt dien hoofde op de propositie van den Heer gesaghebber beslooten en vastgesteld dat men bij den eerst af te ganen eijsch eenige w[e]ijnige houtwerken, dewelke ten voorsz. eijnde alhier noodsakelijk gerequireert werden, sal petitioneeren, in verwagting dat onse Heeren en Meesteren de noodwendigheijd daarvan insiende, deesen geringen eijsch gunstelijk voldoen, en ons de hier omtrent genomene vrijheijd ten besten zullen gelieven te duijden.

Waarna geleesen geworden zijnde seeker request door den met het retourschip Noordwaddingsveen repatrieerenden burger Pieter Palm in de ondervolgende bewoording ter vergadering gepresenteert:89

Aan den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gezaghebber deeses Gouvernements, beneevens den E. Agtb. Politicquen Raad. E. Agtb. Heer en Heeren,

‘Uw E. Agtbns. needrigen dienaar, Pieter Palm, geweesene schipper in dienst der E. Comp., naderhand vrijburger tot Batavia en thans als passagier op het ter rheede leggende schip Noordwaddingsveen besch[e]ijden, geeft met verschuldigt respect te kennen hoe hij supplt. eenelijk desselfs verlossing naa Neederland bij Haar Hoog Edelens tot Batavia heeft versogt gehad ten eijnde zijne oude moeder tot Amsterdam te moogen ontmoeten, om verder betreffende eenige nodige affaires met haar te kunnen spreeken, en deselve te vereffenen, dog dewijl den supplt. hier aan Cabo koomende bereijts tijding heeft gekreegen van het geene waerover hij die reijs heeft ondernomen, en dat derhalven zijn persoon teegenswoordig in het vaderland niet meer noodig is, soo wend den supplt. sig in alle eerbied tot Uw E. Agtbns. met needrig versoek dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn aan hem gunstelijk te permitteeren om weederom naar Batavia te moogen te rugge keeren.’

‘(Onderstondt) ‘t Welk doende etca.’

Is naar overweeging van saken om de daarbij aangehaalde reedenen goedgevonden het versogte te accordeeren en gem. Palm weeder na Batavia te rugge te laten keeren.

Gelijk ook aan den opperstuurman van het retourschip Sorgwijk , Gosewijn de Vos, op zijn gedaan versoek gepermitteert is om tot het oppassen van een kl[e]ijn kind dat door den overleedenen schipper van dien bodem is naargelaten,90 seekere slavin, gent. Francina van Batavia, onder betaling van het daartoe staande transport en costgeld volgens de ordre der E. Comp. na Euroopa te moogen meede neemen.

En dewijl den burger David Phannesteel91 w[e]ijgerig blijft om de justitieele oncosten gevallen over desselfs slaaf, Fortuijn van Bengalen, dewelke hij voorgeeft niet hem, maar zijnen naar het vaderland vertrockenen broeder92 toe te behooren, is hierom goedgevonden dien slaef ingevolge het geweijsde van den E. Agtb. Justitieelen Raad deeser plaatse bij seeker appoinctement van den 23e der presente maand Januarij voor de gem. costen ten behoeve der E. Comp. in eijgendom aan te neemen.93

Vervolgens zijn geleesen de requesten door de boekhouders Petrus Jesse Slotsboo, eerste geswore clercq ter secretarije van politie, en Joachim Nicolaas van Dessin,94 secretaris der weescaamer alhier, ter vergadering ingedient, behelsende dat aan haarl. mogt werden gepermitteert een ootmoedig versoekschrift aan onse Heeren en Meesteren over te senden, ten eijnde met de qualiteijt en gagie van ondercoopluijden, na het voorbeeld hunner voorsaten, door de goedheijd van welgem. Haar Wel Edele Hoog Agtb. te moogen werden begunstigt; over welkers inhouden gedelibereert zijnde, heeft men zulx niet wel kunnen w[e]ijgeren, ter consideratie deese luijden d’ E. Comp. reets lange jaaren trouw en eerlijk hebben gedient, invoegen men de versogte r[e]questen na het vaderland neevens ‘s Comps. papieren sal laten overgaan, met bijgevoegd versoek dat daarop een gunstige reflexie mag worden genomen.

Wordende voorts door de Heeren gesaghebber en secunde, Mr. Daniel van den Henghel en Hendrik Swellengrebel, aan de verdere leeden deeser Vergadering gecommuniceert dat Haar E.Es. ingevolge het genomene besluijt van den 20e der presente maand Januarij, de commissie en daartoe gehoorende instructien aan den Edelen Heer [Raad] Extraordinair van India en oud Gouverneur deeser plaatse, Jan de la Fontaine, als admiraal en opperbevelhebber der eerste en tweede retourbezendingen deeses jaars, hebben overhandigt,95 en dat Zijn Edele op de aan hem gedane afvrage betuijgd heeft van voorneemen te zijn om met de eerste bezending van hier te vertrecken, bij aldien het schip Gaasperdam , dat tot Zijn Edelens overvoering na Neederland voornamentlijk tot Batavia geprojecteert en klaargemaakt is, hier tijdig genoeg aankomst om met de voormelte retourscheepen der eerste besending naar het Patria te kunnen reijsvorderen.

Laa[t]stelijk zijn als nu weeder geresumeert de procuratien en soldijreecqn. van sodanige personen als bij voorm. resolutie van den 20 deeser maend bekend staen, en dewijl daer bij is komen te blijken dat deselve door den pl. fiscael ondersogt en wel bevonden zijn, is derhalven aen de eijgenaers van dien gepermitteert de gem. procuratien en soldijreecqn. aan hunne vrinden en gemagtigdens naar het vaderland te mogen oversenden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.96

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] Mij present, P. J. SLOTSBOO. E.g. clercq.


## Footnotes


  1. Die nominasies van die verskillende liggame kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 25.11.1737, 26.11.1737, 1.12.1737, ongedateer, 2.12.1737, 2.12.1737 en ongedateer, pp. 171-173, 177-178, 179-180, 181, 189-190, 191-192 en 193-194. 

  2. Willem Morkel (1718-3.5.1788) was die seun van Philip Morkel en Catharina Pasman. Na die dood van sy eerste vrou, Sara van Brakel (1716-28.3.1759), met wie hy in 1749 getroud is, het hy weer op 22.7.1759 met Helena Catharina Malan (1736- 27.10.1825) in die huwelik getree. Morkel het op die plaas Onverwacht in Hottentots-Holland geboer. 

  3. David de Villiers was die seun van Jacques de Villiers en Marquerite Gardiol. Hy is op 17.11.1726 met sy niggie, Madeleine de Villiers (1701-1749), getroud. Op 17.5.1750 is hy weer met Elisabeth Hugo (1722-1782) getroud. De Villiers is op 16.2.1770 oorlede. 

  4. Die briewe aan die kerkrade van Stellenbosch en Drakenstein kan gevind word in C. 523Uitgaande Brieven, Raad van Politie: Goew. en Raad - kerkraad, Stellenbosch , 3.12.1737, pp. 534-535, en Goew. en Raad - kerkraad, Drakenstein , 3.12.1737, pp. 535-536. 

  5. Pieter Meyer was die seun van Pierre Meyer en Aletta de Savoye. Hy was nooit getroud nie en is in 1745 oorlede. 

  6. ‘n Besluit van die Politieke Raad om twee bemanningslede op Landscroon te bevorder, is hieronder weggelaat. Kyk C. 30Resolutiën, Raad van PolitieII, 3.12.1737, pp. 368-369. 

  7. Kyk C. 445Inkomende Brieven, Raad van Politie: landdros en burgerkrygsraad, Stellenbosch - Goew. en Raad, Kaap, 26.11.1737, pp. 1133-1138. 

  8. Jan van Tonder was die seun van Andries Cornelisz van Tonder en Cornelia Vry. Hy is in 1713 gebore. 

  9. Hy was waarskynlik die seun van Caspar Gerritsz en Elsje Pyl wat op 25.8.1709 gedoop is. 

  10. Hier word waarskynlik verwys na die seun van Cornelis Knoetze en Dirkje Helmes wat in 1692 gebore is. 

  11. Die skrywer skryf deurgaans foutiewelikleijnen. Die skrywer van die Haagse kopie skryf somslijnenen somsleijnen

  12. In die Haagse kopie verbeter naijsere

  13. In die Haagse kopie verbeter naijsere

  14. In die Haagse kopie staangegniert. Dit moet weesgegarneerdofgegarnierd

  15. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 201-202. 

  16. Jan van Mydregt van Utrecht het in 1726 as soldaat na die Kaap gekom. Hy was ‘n kuiper in diens van die Kompanjie toe hy op 13.1.1734 sy vrybrief ontvang het. 

  17. Afgesien van die besluite in hierdie resolusie, het die Politieke Raad ook nog die volgende sake bespreek: ” …Fiatburger notulen … Verbeteringen op de scheepen goedgekeurt Christiaan Fluijt baas aan het Vissershok … Twee corporaals met ƒ14 in ‘t guarnisoen gemaakt …” (Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 3.12.1737, pp. 429-430.) Die notule van die burgerkrygsraad waarna verwys word, kan gevind word in B.K.R.I Notules van Vergaderings van die Burgerkrygsraad, 2.12.1737, pp. 128-129. 

  18. Die Politieke Raad het op 10.12.1737 ook vergader. (Kyk C. 614Dag Register, 10.12.1737, p. 344.) Die kladnotule van daardie vergadering lui soos volg: “Dingsdag den 10e December 1737, voormiddags. Alle present, behalven Heijning en Eelders. Johannes Munnik sal backen mogen als ër een backer weg gaat of uijtscheijd. De wagt op de gewesen plaats van Abel in te mogen ër een backer weg gaat of uijtscheijd. De wagt op de gewesen plaats van Abel in te trecken”. (Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 10.12.1737, p. 431.) Munnik se versoekskrif kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 203-204. 

  19. In die Haagse kopie staan ookoverleijden

  20. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 23.12.1737, pp. 205-206. 

  21. D’Ailly en Von Dessin het nog dieselfde dag die eed as lid en sekretaris van die weeskamer onderskeidelik, afgelê. Kyk C. 678 Eed Boek, 24.12.1737, pp. 46 en 111. 

  22. Kyk C. 292Memoriën en Rapporten, 24.12.1737, pp. 605-607. 

  23. Uit die kladnotule blyk dat die Politieke Raad ook die volgende besluite geneem het: “… Eenige verbeteringen op de werf en aan de schuur gedaan. Olof Martini Bergh en Jan Pieter Slicher in dienst genomen voor adelborsten a ƒ10 ter maand … Munnik het backen toegestaan, en de andere des versoekende te continueeren”. Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 24.12.1737, p. 431. 

  24. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: Goew.-gen. en Raad, Batavia - Goew. en Raad, Kaap, 31.10.1737, pp. 1-50. 

  25. Soesoehoenanis die titel van die vors van Solo of Soerakarta op Java. 

  26. Adriaan Valkenier was die seun van Mr. Pieter Ranst Valkenier, sekretaris en schepen van Amsterdam en bewindhebber van die V.O.C. , en Eva Susanna Pellicorne. Hy is op 6.6.1695 te Amsterdam gebore en het in 1715 as onderkoopman na Batavia gegaan. Nadat hy agtereenvolgens koopman, opperkoopman, Raad Extraordinaris en Raad Ordinaris was, het hy in 1736 Direkteur-generaal geword. Die volgende jaar het hy Mr. Abraham Patras as Goewerneur-generaal opgevolg. Sy despotiese optrede het hom ongewild gemaak en veral hy en baron Gustav van Imhoff het dikwels gebots. In 1740 het hy Van Imhoff en sy aanhangers in hegtenis geneem en na Nederland gestuur. Op 6.11.1741 het hy sy amp neergelê en na sy vaderland teruggekeer. Toe hy egter op 15.1.1742 die Kaap bereik het, het goewerneur Swellengrebel hom op las van Here XVII in hegtenis geneem. Nadat hy sewe maande aan die Kaap gevange gehou is, is hy na Batavia teruggestuur, waar hy op 2.11.1742 in die Kasteel Batavia aangehou is. In 1744 het ‘n lang, uitgerekte geding teen hom begin. Die saak was nog nie afgehandel nie toe hy op 20.6.1751 in die kerker waar hy toe reeds 9 1/2 jaar lank aangehou is, oorlede is. Valkenier is op 1.3.1725 met Johanna Alida Tolling getroud en na haar dood in 1729 is hy weer op 4.4.1730 met Susanna Christina Massis, die weduwee van Adriaan van Biesum, getroud. ‘n Dogter is uit die eerste huwelik gebore en ‘n seun uit die tweede. 

  27. Die skrywer van die Haagse kopie het ook geskryfIndiaasse

  28. Simon Hofman van Rittershausen was ‘n soldaat in diens van die Kompanjie toe hy in 1726 as skoenmakerskneg aan Johannes Franke uitgehuur is. In 1728 het hy as soldaat na die Kasteel teruggekeer en in 1732 het hy baas-houtkapper geword. Hofman het in 1741 na Nederland teruggekeer, vergesel van sy aangenome slawekind, Andries. Sy versoekskrif kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 303-304. 

  29. In die kladnotule verskyn die volgende sake wat nie in hierdie resolusie opgeneem is nie: “Eenige verbeteringen op ‘t negotie comptoir en in ‘t hospitaal verbetert[sic]. Den organist daar toe aangesteld met ƒ20 … ” Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 7.1.1738, pp. 431-432. Die orrelis wat aangestel is, was Paul Kraker van Copburg. Vgl. V.C. 42General Muster Rolls, 30.6.1738, p. 3. 

  30. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: skeepsraad van Ketel - Goew. en Raad, Kaap, 10.1.1738, pp. 93-94. 

  31. ‘n Eiland aan die weskus van Afrika teenoor Guinee wat in 1471 op die St. Thomas-dag deur die Portugese seevaarder Vasconcellos ontdek is 

  32. Kyk C. 523Uitgaande Brieven, Raad van Politie: Goew. en Raad - skeepsraad van Petronella Alida , 15.1.1738, pp. 552-555. 

  33. Kyk C. 523Uitgaande Brieven, Raad van Politie: Goew. en Raad - skeepsraad van Ketel , 15.1.1738, pp. 549-552. 

  34. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: skeepsraad van Petronella Alida - Goew, en Raad, Kaap, 29.12.1737, pp. 89-90. 

  35. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 217-218, 225-226, 227-228, 229-230, 237-238, 239-240, 241-242, 249-250, 251-252, 253-254, 261-262, 263-264, 265-266, 271-272, 273-274, 275-276, 283-284 en 285-286; C. J.2772 Prokurasies, 12.11.1737, pp. 174-175, 9.11.1737, pp. 191-192, 27.11.1737, pp. 193-194, 28.11.1737, pp. 197-198, 912.1737, pp. 199-200, 3.12.1737, pp. 201-202, 6.12.1737, pp. 203-204, 5.12.1737, pp. 205-206, 5.12.1737, pp. 207-208, 10.12.1737, pp. 209-210, 23.12.1737, pp. 217-218, 23.12.1737, pp. 219-220 en 31.12.1737, pp. 221-222; C. J.2773 Prokurasies, 7.1.1738, pp. 9-10, 8.1.1738, pp. 13-14, 10.1.1738, pp. 18-19, 10.1.1738, pp. 20-21, 11.1.1738, pp. 22-23 en 13.1.1738, pp. 28-29. 

  36. Johannes Swellengrebel (1671-1744) was ‘n seun van Heinrich Swellengrebel en Elisabeth Fadenrecht. Hy is in Moskou gebore, waar sy vader ‘n koopman was. Swellengrebel het in 1691 na die Kaap gekom en het in 1701 ‘n lid van die Raad van Justisie geword en in 1711 ook ‘n lid van die Politieke Raad. In 1716 was hy een van die amptenare wat deur Kommissaris Abraham Douglas voor die keuse gestel is om óf hulle grond te verkoop óf uit die Kompanjiesdiens te tree. Swellengrebel het laasgenoemde verkies. Hy was drie keer getroud: op 28.6.1699 met Johanna Cruse (1682-1713), op 3.12.1713 met Christina Stants (1666-1726), die weduwee van Jan Stevensz Botma en Jan van Meerland, en op 19.7.1728 met Engela ten Damme (1693-1733). 

  37. Ds. Henricus Beck, die seun van Stephanus Beck en Aletta van Ophuyzen, is omstreeks 1669 in Arnhem gebore. Hy het in Groningen en Leiden in die teologie gestudeer en aangesien hy Frans magtig was, het hy ds. Pierre Simond in 1702 was leraar van Drakenstein opgevolg. In 1704 is hy na Stellenbosch verplaas, maar hy het nog tweeweeklikse dienste in Drakenstein waargeneem. Sedert 1707 het hy aldrie die Kaapse gemeentes waargeneem totdat ds. D’Ailly die volgende jaar as leraar van die Kaapse gemeente bevestig is. Na laasgenoemde se dood in 1726, het Beck leraar van die Kaapse gemeente geword, totdat hy in 1731 uit die bediening getree het. Hy is op 13.2.1707 deur ds. Petrus Kalden op Stellenbosch met Johanna Constantia Elsevier in die eg verbind. Sy het in 1720 na Nederland teruggekeer. Ds. Beck is in Junie 1755 oorlede. 

  38. Jan Goslich van Lunen was sedert 1730 mandoor van die Kompanjie se slawe aan die Kaap. Hy is na 15.10.1737 oorlede, aangesien hy op daardie datum sy testament opgestel het. 

  39. Johann Friedrich Tiemmendorf (1703-29.2.1776) van Hamburg was sedert 1729 as assistent aan die Kaap in diens van die Kompanjie. In 1736 is hy bevorder tot die rang van boekhouer en in 1747 tot onderkoopman. Hy is op 26.2.1736 met Anna Catharina Delitzsch getroud. 

  40. Reynier le Febre (1714-17.8.1755) was die seun van Gysbert le Febre en Catharina van der Sande. Hy het op 1.7.1732 as adelbors by die Kompanjie in diens getree en is twee jaar later tot assistent bevorder. Op 16.4.1741 is hy met Anthonia Alida Lever getroud. Sy is ook in 1755, kort voor haar man, oorlede. Hulle het in ‘n huis in die Heerengracht gewoon. 

  41. Adriaan van Schoor, ‘n seun van Jan van Schoor en Elisabeth Maas, het op 22.1.1732 as adelbors by die Kompanjie in diens getree en is in 1735 bevorder tot assistent. Hy is op 15.3.1744 met Susanna Cruywagen getroud. 

  42. Johann Christoffel Fleck was ‘n seun van Johannes Christoffel Fleck en Esther Schwan en hy is op 22.8.1714 in Hanau in Duitsland gebore. Hy het in 1735 as korporaal na die Kaap gekom en het in 1746 uit die Kompaniesdiens getree om as kleremaker ‘n bestaan te maak. Op 12.7.1739 is Fleck met Maria (3.12.1716-13.6.1755), ‘n vrygestelde slavin, getroud en op 25.1.1756 is hy weer met Maria Magdalena Rasp (15.10.1723-16.6.1808), die weduwee van Dirk Ruygrok, getroud. Fleck is op 20.2.1783 oorlede. 

  43. Nicolaas Walters (1714-16.1.1760). die seun van Samuel Walters en Maria van der Westhuizen, is op 8.2.1739 met Johanna Maria van den Brink getroud. Hy het die plaas Drie Fonteine by Riebeeck-Kasteel besit. Sy versoekskrif kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 213-214. 

  44. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën: getuigskrif, 8.1.1738, p. 215. 

  45. Die eerste klerk, Petrus Jesse Slotsboo, het die kladnotule van hierdie vergadering geskryf. Twee sake wat nie in die resolusies opgeneem is nie, kom daarin voor: “Eenen Raats onder voogdij van weesmeestern staande in dienst genoomen.Fiatburgernotulen (Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 15.1.1738, pp. 433-434.) Die notule van die burgerkrygsraad waarna verwys word, kan gevind word in B.K.R.1 Notules van Vergaderings van die Burgerkrygsraad, 6.1.1738, pp. 128-129. 

  46. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: akte van gesag, 28.9.1737, pp. 53-59 en eed van trou, ongedateer, pp. 61-63. 

  47. In die Haagse kopie staan ookIndiaasse

  48. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: Goew.-gen. en Raad, Batavia - Goew. en Raad, Kaap, 31.10.1737, pp. 1-50. 

  49. In die Haagse kopie staanburgereijen in die dagregisterburgerije

  50. Kyk C. 523Uitgaande Brieven, Raad van Politie: Goew. en Raad - landdros, Stellenbosch , 20.1.1738, pp. 556-558. 

  51. Hierdie resolusie is woordeliks opgeneem in die dagregister. Kyk C. 615Dag Register, 20.1.1738, pp. 12-15. 

  52. Die kladnotule van hierdie en die volgende vergadering is saam gehou. Dit is ook deur Slotsboo geskryf. Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 20.1.1738, pp. 434-435. 

  53. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: Goew.-gen. en Raad, Batavia - Goew. en Raad, Kaap, 31.10.1737, pp. 1-50. 

  54. Kyk C. 139Bylagen tot de Resolutiën, Raad van Politie: kommissiebrief, 31.10,1737, pp. 1-4. 

  55. Kyk C. 139 Bylagen tot deResolutiën, Raad van Politie: instruksies, 31.10.1737, pp. 7-59. 

  56. Die skribent van die Haagse kopie het ook geskryfIndiaasse

  57. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: memorie, ongedateer, pp. 65-67. 

  58. Die V.O.C. het reeds sedert 1623 handelsbetrekkinge met Persië onderhou. Vgl. H. Dunlop (red.):Bronnen tot de Geschiedenis der Oostindische Compagnie in, pp. LXI-CXVI. 

  59. In die Haagse kopie verbeter namaatschappij

  60. Die kladnotule van hierdie vergadering kan gevind word in C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 20.1.1738, pp. 434-435. In die afwesigheid van Tulbagh, is dit deur Slotsboo geskryf. 

  61. Kyk C. 355Attestatiën: memorie, 23.1.1738, pp. 9-16. 

  62. DieWoordenboek der Nederlandsche Taalverstrek o.a. die volgende betekenis bygat: open plaats of vaarwater tusschen kusten of banken, waardoor men van eene reede of uit eene rivier naar zee kan komen; zeegat. Die bywoordebinnengaatsenbuitengaatsword ook aangegee. 

  63. Marcuseiland was reeds in 1657 onder daardie naam bekend en is genoem na korporaal Marcus Robbeljaert, die poshouer op Robbeneiland

  64. Jutteneiland is reeds in 1656 só genoem. 

  65. Malgaseiland kom in die ou dokumente en kaarte agtereenvolgens voor as Madagascar Eijland (1656), Margasen Eijland (1657), Madagasen Eijland (1667) en Malagassen Eiland (1734). 

  66. Waarskynlik word bedoel richt, d.w.s. ‘n stroming in die see. 

  67. Dit is Hoedjiesbaai . Oorspronklik was dit bekend as Pottersbaai , ter ere van landmeter Pieter Potter, maar in 1669 is die naam verander na Hoedjiesbaai

  68. Hier word bedoel die ou graafskap Holland, aan die Noordsee-kus van Nederland, wat uit die huidige provinsies Noord- en Suid-Holland bestaan. 

  69. In sowel die oorspronklike memorie as die Haagse kopie staanverversching

  70. In die Haagse kopie verbeter namaatschappij

  71. Dit is waarskynlik Matare , ‘n stad op die suidooskus van Ceylon

  72. ‘n Stad op die noordooskus van Ceylon

  73. Djapara was die hoofstad van ‘n regentskap met dieselfde naam op Java. 

  74. Java is vroeër dikwels Groot Java genoem om dit te onderskei van Bali , wat as Klein Java bekend was. 

  75. In sowel die oorspronklike memorie as die Haagse kopie staan ookmutablei.p.v.mutabel

  76. In sowel die oorspronklike memorie as die Haagse kopie staan ookquaree. Waarskynlik word bedoelquarréofcarré: ‘n vierkantige soldatestelling. 

  77. Die eiland St. Helena in die Atlantiese Oseaan , ongeveer 1550 km van die weskus van Afrika, is in 1502 deur die Portugese ontdek. Van 1610 tot 1650 was dit ‘n Nederlandse besitting en sedertdien het die eiland aan die Engelse behoort. 

  78. In die Haagse kopie verbeter navereijschen

  79. In die Haagse kopie staan ookreijpaarden

  80. Kyk C. 523Uitgaande Brieven, Raad van Politie: Goew. en Raad - poshouer, Saldanhabaai , 23.1.1738, pp. 558-559. 

  81. Hoewel Tulbagh teenwoordig was, het die eerste klerk, Petrus Jesse Slotsboo, die kladnotule van hierdie vergadering geskryf. Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 23.1.1738, p. 435. 

  82. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 299-300. 

  83. Kyk C. 120Bylagen tot de Resolutiën, Raad van Politie: instruksie, 30.10.1711, pp. 149-152. 

  84. In die Haagse kopie staan ookexcerceereni.p.v.exerceeren

  85. In die Haagse kopie verbeter nalijden

  86. Dit is Hendrik Oostwalt Eksteen. 

  87. Kyk C. 445Inkomende Brieven, Raad van Politie: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 27.3.1736, pp. 659-661. 

  88. In die Haagse kopie verbeter naeijschen

  89. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 289-290. 

  90. Die skipper van Sorgwijk , Cornelis Smits, was vergesel van sy sewejarige dogtertjie, Cornelia. 

  91. Johann David Pfannenstiel van Schmalkalden was die seun van Johann Wolf Pfannenstiel en Catharina Till. Hy was sedert 1713 derdemeester in die hospitaal aan die Kaap. Later het hy ‘n vryburger geword en op 24.3.1726 is hy met Margaretha Oelofse getroud. Pfannenstiel is in 1740 oorlede. 

  92. Johannes Pfannenstiel het in 1737 na Europa teruggekeer. 

  93. Vgl. C. J.832Oorspronklike Regsrolle en Notule(Siviel Alleen), 23.1.1738, pp. 12-14; C. J.19Oorspronklike Regsrolle en Notule(Krimineel Alleen), 28.3.1737, pp. 26-28. 

  94. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 287-288 en 301-302. 

  95. Kyk C. 139Bylagen tot de Resolutiën, Raad van Politie: kommissiebrief, 31.10.1737, pp. 1-4 en instruksies, 31.10.1737, pp. 7-59. 

  96. Die kladnotule van hierdie vergadering is deur die eerste klerk, Petrus Jesse Slotsboo, geskryf. Die volgende ongenotuleerde sake kom daarin voor: ” … Bestelcasjes van deese en geene toegestaan … Isaacq Rhenius adsistent op de zoldij comptoir met ƒ20. Een mattroos tot tamboer met ƒ10 en een soldaat vermits tyds expiratie tot ƒ11 … ” Kyk C. 113Resolutiën, Raad van Politie, Klad, 28.1.1738, pp. 435-437.