Skip to content

C109 v1.20

C. 109, pp. 33-50.

Dingsdag den {17390120} 20 Januarij 1739, voormiddags.

Alle present, behalven den E. soldijboekhouder, Cornelis Eelders.

Weederom eenige van ‘s Comps. lijwaten die van de verongelukte scheepen gesalveert en in het thuijnhuijs sijn geborgen, gestoolen geworden zijnde, wierd van dit geval het volgende rapport van gecommitteerdens uijt den Raad van Justitie door den Heer gesaghebber ter vergadering overgegeeven:1

Dingsdag den 13 Januarij 1739.

‘Bij ontwaaringe datter uijt ‘s E. Comps. thuijnhuijs eenig lijwaat der E. Comp. gestoolen was geworden, zijn w’ onderget. leeden in den Raad van Justitie alhier, beneevens den ondercoopman Sr. Johannes Needer, alspro interimhet fiscaalsampt waarneemende, op het eerste berigt van dien, teegens ‘t vallen van den avond derwaerts gegaan, en hebben aldaar gesien dat de deur van de camer aan de linkerhand soo als men inkomt, open stond, en dat in die deur bij ‘t slot een vierkant gat eeven soo groot als noodig was om de hand daardoor te kunnen steeken, gebrooken was, en dat die camer welkers deur met een trekslot sluijt, met daaraen te trecken moest open zijn gedaan geworden, wijders hebben w’ ook gesien dat van ‘s E. Comps. packen in die caamer geborgen, drie stux waaren open gesneeden en daaruijt veel goed gestooten; hebbende voorts nog ontwaart dat ‘t venster en de glaase raam staende in de muur van de bottelerij2 die teegens dat huijs naar de boovenkant is aanleggende, meede geopent waaren, en dat het bovenste knipslot van dat venster daar van af was, door welk venster den dief of dieven naar alle gedagten sullen weesen ingebrooken, en zig vervolgens naar geforceert te hebben ‘t venstertje van de camer aan de regterhand met die bottelerij gemeenschap hebbende, door deselve camer in ‘t voorhuijs begeeven hebben, daar ze de deur van de camer aan de linkerhand soodanig hebben gebroken als boven vermeld is, en terwijl het onder deese bezigtiging, die laat begonnen was, donker was geworden, hebben w’ alsoo met geen brandend ligt bij ‘s E. Comps. packen dorsten komen, uijt vrees van ongeluk, ‘t naartellen der goederen die zig in de opengebrookene packen nog bevonden tot des anderen daags uijtgestelt.’

‘Hebbende van den baasthuinier, Andries Trieter, en van den onderbaas, Willem Godschalk,3 vernomen dat den laatstgen. gisteren in den voormiddag om thien uuren bij geleegenth[e]ijd dat hij omtrent dat thuijnhuijsje zoude gaan werken, ontdekt had dat de buijten deur van seeker portael aan meergem. bottelerij leggende, waarvan den corporael die des nagts aldaar de wagt is hebbende, de sleutel in bewaaringe heeft, teegens gewoonte open was, gelijk ook ‘t venster en de glaase raem van dikwilsgen. bottelerij, ‘t geen hij des agtermiddags aan voorsz baasthuijnier, Andries Trieter, bij desselfs terugkomst in huijs te kennen heeft gegeeven; die daarop door hem Godschalk aan den corporael Witte,4 die de wagt bij meergem. thuijnhuijs des avonds hebben soude, ‘t selve liet weeten, welken corporael Witte hem Willem Godschalk, soo als hij denselven zulx in ‘t bijweesen van den meede corporaal, Jan Godfried Poese5 , en onderbaas Hendrik Anthonij Duijkman6 seijde, daarop antwoorde: Ik heb Sondag avond al gesien dat dat venster en de glaase raam openstonden.’

‘Daags daaraan, ofte op den 14 deeser, zijn w’ ondergesz met bovengen. Sr. Johannes Needer des morgens om seeven uuren weederom naer het voorsz thuijnhuijs gegaan, en bij natelling der goederen in de voorsz open gesneedene drie packen nog in weesen zijnde bevonden dat in een pak bethilles sestergantij, gem. 878, waarin volgens briefje van gecommitteerdens 100 stux moesten weesen, niet meer in waren als 41 ps., sulx dat daaruijt gestoolen zijn 59 ps.; dat uijt een pak bafta bruijn blaeuw gemt. no. 860, inhoudende volgens briefje als booven 80 ps., gestoolen waaren geworden 34 ps., also sig daerin niet meer bevonden als 46 ps.; zijnde in een pak salempoeris gemeen gebleekt, gem. 859, en waarin moesten zijn naarvolgens briefje 80 stux, niet meer bevonden als 74 ps., invoegen dat daaruijt genomen zijn 6 ps.’

‘(Onderstondt) Cabo de Goede Hoop, datum als booven. (Was geteekent) J. T. Rhenius, R. Tulbagh. (Lager) Mij present, (geteekent) Js. de Grandpreez, secretaris. (In margine) Ten overstaan van mijn,7 (en geteekent) Js. Needer.’

Hetwelke geresumeert en op dies inhouden gelet zijnde, heeft hierover niet anders kunnen worden beslooten als dat men hetselve almeede bij het afscheepen dier lijwaaten, in copia na het vaderland oversenden, en onse Heeren en Meesteren de verschuldigde kennisse van deese saak geeven sal; wordende daar en boven door den Heer gesaghebber gecommuniceert dat Zijn E. expresse ordre aan den ondercoopman Johannes Needer, die het fiscaelsamptpro interimwaarneemt, gegeeven hadde om alle mogelijke middelen en ondersoekingen tot het agterhaalen der dieven in het werk te stellen.

Waarna geresumeert zijn de jaarelijxe reekn. der armepenningen van de Caab, Stellenbosch en Drakensteijn , vervat zijnde in de volgende bevoordingen:8


't Generaale montant des capitaels deeser Caabse diaconij armen bestaet in 't volgende, als:
1738 pmo. Januarij was 't capitael   ƒ200654:16:04
In dit jaer bijgekoomen:
Aan a[a]lmoesen ƒ3688:-:-
Aan graafsteeden[^9] ƒ885:05:-
Aan interesten ƒ8921:10:-
Aan armbossen ƒ556:18:12
Aan testamentaire en liberale giften ƒ125:-:-
Aan huijshuur ƒ510:-:-
Aan verhuurde gestoeltens ƒ417:-:- ƒ15103:13:12
    ƒ215758:10:-
Gaat af:
Aan onkosten der armen ƒ4199:08:12
Aan onkosten der kerk ƒ4456:03:12 ƒ8655:12:08
Blijft ulto. December 1738   ƒ207102:17:08
Bestaende in de volgende parthijen:
Cassa over restant ƒ10087:12:08
Aen obligatien, custingbrieven &a. ƒ152850:-:-
Aen agterstallige interesten ƒ15627:12:08 ƒ178565:05:-
Aen ornamenten tot de kerk ƒ1374:07:08
Aen huijsen over bouwstoffen ƒ15163:05:-
De diaconij van Stellenbosch in leening ƒ4000:-:-
De diaconij van Drakensteijn in leening ƒ8000:-:- ƒ28537:12:08
Zomma   ƒ207102:17:08

't Generaale montant des capitaels deeser Caabse diaconij armen bestaet in 't volgende, als:
1738 pmo. Januarij was 't capitael   ƒ200654:16:04
In dit jaer bijgekoomen:
Aan a[a]lmoesen ƒ3688:-:-
Aan graafsteeden[^10] ƒ885:05:-
Aan interesten ƒ8921:10:-
Aan armbossen ƒ556:18:12
Aan testamentaire en liberale giften ƒ125:-:-
Aan huijshuur ƒ510:-:-
Aan verhuurde gestoeltens ƒ417:-:- ƒ15103:13:12
    ƒ215758:10:-
Gaat af:
Aan onkosten der armen ƒ4199:08:12
Aan onkosten der kerk ƒ4456:03:12 ƒ8655:12:08
Blijft ulto. December 1738   ƒ207102:17:08
Bestaende in de volgende parthijen:
Cassa over restant ƒ10087:12:08
Aen obligatien, custingbrieven &a. ƒ152850:-:-
Aen agterstallige interesten ƒ15627:12:08 ƒ178565:05:-
Aen ornamenten tot de kerk ƒ1374:07:08
Aen huijsen over bouwstoffen ƒ15163:05:-
De diaconij van Stellenbosch in leening ƒ4000:-:-
De diaconij van Drakensteijn in leening ƒ8000:-:- ƒ28537:12:08
Zomma   ƒ207102:17:08

‘Aldus gedaan en getransporteert in kerkenraade aan Cabo de Goede Hoop ten overstaan van mij onderget. als commissaris politicq, adij 12 Januarij 1739. (Was geteekent) Hk. Swellengrebel.’


Cassareekening der armengelden soo bevonden is op ulto. December 1738:
Debet   Credit
Uijtgegeeven aan alimentatie en diversse benodigtheeden ƒ948:07:- Bij 't sluijten der voorenjaarige reekening is er in cassa per restant gebleeven ƒ933:-:-
Van Haare Eerwaardens de kerkenraade aan Cabo ter leen ontfangen ƒ4000:-:- Onder de godsdienst in 't jaer 1738 ontfangen ƒ416:01
Zomma ƒ4948:07:- Nog weegens verloopene intressen, giften en kerke geregtigheeden &a. ƒ681:04:-
    Aan uijtstaende penningen volgens obligatien ƒ5450:-:-
    Nog weegens verscheene intressen ƒ665:04:-
    De kerkelijke ornamenten ƒ201:10:-
    Zomma ƒ8347:03:-
    Het neevenstaende hiervan afgetrokken ƒ4948:07:-
    Soo resteert nog het capitaal der armen ƒ3398:12:-

Cassareekening der armengelden soo bevonden is op ulto. December 1738:
Debet   Credit
Uijtgegeeven aan alimentatie en diversse benodigtheeden ƒ948:07:- Bij 't sluijten der voorenjaarige reekening is er in cassa per restant gebleeven ƒ933:-:-
Van Haare Eerwaardens de kerkenraade aan Cabo ter leen ontfangen ƒ4000:-:- Onder de godsdienst in 't jaer 1738 ontfangen ƒ416:01
Zomma ƒ4948:07:- Nog weegens verloopene intressen, giften en kerke geregtigheeden &a. ƒ681:04:-
    Aan uijtstaende penningen volgens obligatien ƒ5450:-:-
    Nog weegens verscheene intressen ƒ665:04:-
    De kerkelijke ornamenten ƒ201:10:-
    Zomma ƒ8347:03:-
    Het neevenstaende hiervan afgetrokken ƒ4948:07:-
    Soo resteert nog het capitaal der armen ƒ3398:12:-

‘(Onderstont) Aldus gedaan en nagesien in kerkevergaderinge aan Stellenbosch , den 28 December 1738. (Was geteekent) Wilhelm van Gendt11 V.D.M., G. v.d. Bijl, D. Malaen, Jacob Kloete, As. Maasdorp, Wm. Morkel, Lambert Meijburgh.’


Reekening der armegelden op Drakensteijn , zoo als bevonden is den 1 Januarij 1739:
Primo Januarij 1738 contant in cassa gelaaten   ƒ1425:15:-
Waarbij gekomen is in 't selfde jaar:
Aan aalmoesen ƒ865:10:-
Testamentaire giften ƒ2026:-:-
Verscheenen instresten[^12] ƒ534:-:-
Kerkhofsgeregtigheijd ƒ259:08:-
Aan drie afgeleijde obligaties ƒ1794:-:- ƒ5499:02:-
    ƒ6925:01:-
Uijtgaaf des jaers 1738:
Aan de coster een jaer salaris ƒ36:-:-
Voor 't repareeren van de kerk ƒ397:08:-
Aan arme giften en 't begraven van Jan Roux[^13] de Provins ƒ750:06:-
Aan scheepe[n]kennis ƒ2000:-:-
Aan vermindering van ongangbaare gelden ƒ251:12:- ƒ3435:10:-
Resteerd derhalven in cassa voor 't jaer 1739 aan contant   ƒ3489:07:-
Aan scheepe[n]kennis, obligaties en agterstallige interesten   ƒ25831:-:-
Totable zomma   ƒ29320:07:-
Nog eenige ornamenten, namentlijk
Een silvere doopbecken } bedraagt te samen ƒ475
Twee do. beekers
Twee do. borden
Nog eenige materialen volgens daarvan gemaekte lijst tot de kerk behoorende die dagelijx gebruijkt werden en verslijting onderworpen tot geen somma kunnen gebragt werden.
Deese diakonie is debet aan de diakonij van Cabo de Goede Hoop aan geleende gelden sonder intrest een somma van agtduijsend Caebse guldens, segge ƒ8000:-:-

Reekening der armegelden op Drakensteijn , zoo als bevonden is den 1 Januarij 1739:
Primo Januarij 1738 contant in cassa gelaaten   ƒ1425:15:-
Waarbij gekomen is in 't selfde jaar:
Aan aalmoesen ƒ865:10:-
Testamentaire giften ƒ2026:-:-
Verscheenen instresten[^14] ƒ534:-:-
Kerkhofsgeregtigheijd ƒ259:08:-
Aan drie afgeleijde obligaties ƒ1794:-:- ƒ5499:02:-
    ƒ6925:01:-
Uijtgaaf des jaers 1738:
Aan de coster een jaer salaris ƒ36:-:-
Voor 't repareeren van de kerk ƒ397:08:-
Aan arme giften en 't begraven van Jan Roux[^15] de Provins ƒ750:06:-
Aan scheepe[n]kennis ƒ2000:-:-
Aan vermindering van ongangbaare gelden ƒ251:12:- ƒ3435:10:-
Resteerd derhalven in cassa voor 't jaer 1739 aan contant   ƒ3489:07:-
Aan scheepe[n]kennis, obligaties en agterstallige interesten   ƒ25831:-:-
Totable zomma   ƒ29320:07:-
Nog eenige ornamenten, namentlijk
Een silvere doopbecken } bedraagt te samen ƒ475
Twee do. beekers
Twee do. borden
Nog eenige materialen volgens daarvan gemaekte lijst tot de kerk behoorende die dagelijx gebruijkt werden en verslijting onderworpen tot geen somma kunnen gebragt werden.
Deese diakonie is debet aan de diakonij van Cabo de Goede Hoop aan geleende gelden sonder intrest een somma van agtduijsend Caebse guldens, segge ƒ8000:-:-

‘(Was geteekent) S. v. Echten V.D.M., Jan Blignaut, David de Villiers, Charl Marais, Stevanes du Toit, Jan Loots, Andries du Toit, Pieter le Roux, Jacobus Hugo, Frans Bastiaansz. (In margine) Drakensteijn , den 4 Januarij 1739.’

In opsigt van dewelke verstaan is dat men die insgelijx volgens jarelijxe usantie in copia na Neederland sal overschicken.

En gelijk bij resolutien van den 29 Julij en 26 Augustus des even afgeweekenen jaars, heeft moeten worden vastgesteld dat om soodanige reedenen als daarbij worden ter needer gesteld gevonden, seeven en een halve leggers roode wijn bij particuliere menschen souden worden ingekogt, van de naaste aan die van Constantia koomende soorten, ten eijnde deselve neevens de veritabele Constantia wijn voor de respective Cameren van Zeeland, Delft en Rotterdam ider na rato souden kunnen verdeelt, en daaraen toegesonden werden. Is als nu nader goedgevonden dat gemelte seeven en een halve leggers roode wijn, die men bij genomene preuve heeft geoordeelt goed te weesen, van den oud burgerraad Abraham Cloppenburg, teegens tagtig Rijxds. de legger sullen worden ingekogt, hebbende gedagte Cloppenburg boovensdien aangenoomen in te staen voor alle bederf dat aan deselve wijnen, die oud en driejarig zijn, uijt haar eijgen natuur op de rheijse na het vaderland soude kunnen koomen, en d’ E. Comp. diesweegens door het rembourseeren der penningen volkomen schadeloos te sullen houden, sijnde deselve door hem gekogt van de burgers Hendrik Heijns en Pieter Jurgen van der Heijde, op wiens plaatsen, de eerste aan het Ronbebosje [sic]geleegen, en de andere genaemt de Rodeblom ,16 sijnde omtrent een half uur gaens van deese plaets, die wijnen sijn gewonnen geworden.17


Ook is op het gedane versoek van den landbouwer Arnoldus Maasdorp een stukje lands ter grootte van 17 morgen 120 quadraat roeden, geleegen bij desselfs plaets in de Tijgerbergen , genaemt Vrijmans Fonteijn ,18 teegens vier schellingen ider morgen in het jaar, aan hem in erfpagt uijtgegeeven.

Soo als meede op de gedaane supplicatie van den boekhouder en ordinairis gecommitteerde, Johannes Leij,19 denselven uijt ‘s Comps. dienst ontslaagen en met het burgerregt deeser Colonie beschonken is; sijnde weederom in zijne plaets tot ordinair gecommitteerde aangesteld den adsistent Reijnier la Febre.

Laa[t]stelijk geleesen zijnde seeker rapport van expresse gecommitteerdens weegens hunne gedane visitatie en bevinding van eenige aangestookene packen met lijwaaten en cattoene20 garens van de in den jaare 1737 verongelukte scheepen geborgen, vervat weesende in de volgende bewoordinge:21

‘De ondergeteekendens door den E. Agtb. Heer gesaghebber, Mr. Daniel van den Henghel, expres gecommitteert zijnde omme twaelf packen, soo met lijwaaten als cattoen van de gestrande scheepen in ‘s E. Comps. houtmaguasijn leggende, te besigtigen, verclaaren hetselve verrigt en bevonden te hebben gelijk in ‘t vervolg werd aengeweesen, te weeten:’

‘1 pak, no. 916, daarin 80 ps. gem. geblt. salempoeris , waervan 4 ps. aengestoken; 1 pak, no. 925, daerin 92 ps. ruuw salempoeris , waarvan 4 ps. aengestooken; 1 do., no. 904, daarin 80 ps. gem. geblt. salempoeris , waarvan 4 ps. aangestooken; 1 do., no. 901, daarin 160 ps. dongrijs geblt., waarvan 4 ps. aangestooken; 1 do., no. 927, daarin 80 ps. gem. geblt. salempoeris , waarvan 4 ps. aengestoken; 1 do., no. 926, daarin 80 ps. gem. geblt. salempoeris , waervan 3 ps. aangestooken; 1 do., no. 929, daarin 80 ps. gem. geblt. salempoeris , waarvan 3 ps. aangestooken; 1 do., no. 914, daarin 80 ps. gem. geblt. salempoeris , waarvan 3 ps. aangestooken; sijnde voorts het grootste gedeelte der stucken in alle voorsz 8 packen klam en vogtig; 1 bael, no. 975, la. C, daarin 213 lb. cattoene gaaren Zourats , waervan de worsten aen d’ eene kant aangestooken; 1 bael, no. 971 la B, daarin 166 lb. cattoene gaaren Zourats , zijnde de vouwen van de worsten geheel aengestooken; 1 baal, no. 996 la D, daarin 109 lb. cattoene gaar[e]n Javaas, zijnde de vouwen van de worsten aangestooken; 1 do., no. 964 la. A, daarin 120 lb. cattoene gaaren Zourats , zijnde de vouwen van de worsten aengestooken.’

‘Gedenkende hiermeede aan d’ geeerde ordre voldaan te hebben, soo laaten dit dienen voor schuldig rapport.’

‘(Onderstont) In ‘t Casteel de Goede Hoop, 20 Januarij 1739. (Was geteekent) Jn. Fk. Tiemmendorf, Reijnier la Febre.’

Is naar overweeginge van dies inhouden goedgevonden dat hetselve sal worden gesteld in handen van gecommitteerdens, dewelke tot het ontfangen, besorgen en weeder afpacken der voormelde gestrande goederen zijn gesteld geweest, ten eijnde reedenen te kunnen geeven waardoor het toegekoomen is dat gedagte lijwaaten en cattoene gaarens souden moogen aangestooken en vogtig geworden weesen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop ten daage en jaare voorsz.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

C. 109, pp. 51-62.

Donderdag den {17390219} 19 Februarij 1739, voormiddags.

Alle teegenwoordig.

Op heeden geleesen ende geresumeert zijnde het geeerd aanschrijvens Hunner Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen van den 10 September des voorleeden jaars,22 spreekende weegens het wapen van wijlen den Edelen Heer Gouverneur Adriaan van Kervel zalr., dat als hier niet gemaekt zijnde op het versoek des broeders van gedagte Zijn Wel Edele, den Heer Alexander van Kervel,23 ter ordre van welgemelte Haar Wel Edele Hoog Agtb. met een van ‘s Comps. scheepen stond te worden uijtgesonden, om alhier in de kerk publicquelijk te worden opgehangen; en de reproche dewelke bij dien brief aan den Heer Mr. Daniel van den Henghel gegeeven word, ter saake dat dit wapen ter deeser plaatse niet was vervaardigt geworden, met expres bevel dat Zijn E. sig diesweegens met den eersten souden hebben te verantwoorden. Is op ordre van gemelten Heer Van den Henghel ter vergaderinge verscheenen den baas der huijstimmerlieden deeses Casteels, Jan Jacob Poosen,24 dewelke op afvraaging van Zijn E. betuijgt heeft:

Dat aanstonts na het overleijden25 van den Edelen Heer Gouverneur Van Kervel, door de Heer Van den Henghel, als gesaghebber zijnde, aan hem baas geordonneert is om een wapen voor wijlen Zijn Wel Edele, dat in de kerk soude worden opgehangen, te vervaardigen; dat hij ook het hiertoe benodigde houtwerk van de executeurs van Zijn Edelens testament ten eersten heeft ontfangen, dog dat de beeldhouwer die daaraen soude werken en de eenigste beeldhouwer in dit Gouvernement was, en die dit wapen derhalve ook alleen moest klaarmaaken, eerst omtrent een maend naar dato van het Robben Eijland bij hem in de winkel gekoomen is; dat het ook waarh[e]ijd is dat de Heer Van den Henghel hem iterative reijsen vermaend heeft om het wapen met spoed op te maaken, sonder dat Zijn E. hem ooijt direct of indirect belet heeft daaraan te arbeijden of dit werk sleepende te houden; dat door de Heer Van den Henghel ook verhindert is dat de voorseijde beelthouwer die aan het wapen werkte, en zijne verlossing na het vaderland in de maand Februarij des gepasseerden jaars versogt, sulx quam te optineeren,26 en hem in teegendeel hier gehouden heeft; dat inmiddels ook geen andere goederen door hem baas voor den Heer Van den Henghel particulier gemaakt zijn, dan ses hangblakertjes voor de raadzaal, ses boter vormtjes voor de publicque maaltijden, en een kleijne koets voor Zijn Es. zoon; dat het meergemelde wapen voor omtrent neegen maenden geleeden voor soo veel als timmerman en beeldhouwers werk aengaet, klaar geraekt zijnde, hij baas hiervan aan den Heer secunde Swellengrebel kennisse heeft gegeeven, en dat Zijn E. daarop teegens hem heeft gesegt: het is wel, het wapen hoeft nu niet geschildert te worden, op dat niet misschien daarmeede soo veel tijd als met het maken self kome[n] door te schietten.27

Waarop den baas der huijstimmerlieden buijten gegaan zijnde, betuijgden den Heer Van den Henghel zijne smerte weegens de sensibele reproche door onse Heeren en Meesteren aan hem gedaan, als of hij soude verhindert hebben een wapen voor den overleedenen Heer Gouverneur Van Kervel te doen vervaardigen, het geen uijt het getuijgenis van den voorseijden baas der huijstimmerlieden nu anders bleek, en dat Zijn E. overzulx vermeijnden deselve niet te hebben gemeriteert, te minder dewijl hij bovensdien betuijgde alle agtinge en veneratie voor de memorie van den overleedenen Heer Gouverneur Van Kervel zalr. over te hebben, en dat het overzulx nooijt in zijn hart was opgeklommen om aan Zijn Edele na desselfs dood soodanig gevoelig ongelijk als dit soude weesen te doen, het geen Sijn E. verclaarde ten allen tijde gerustelijk met solemneelen eede te sullen kunnen bevestigen.

Op het welke door de Heeren Swellengrebel en Tulbagh als geweesene executeurs van het testament van wijlen den Edelen Heer Gouverneur Van Kervel, gesegt wierd dat zij tot elucidatie deeser saak, en hoedanig sig alles heeft toegedragen, hier nog souden bijvoegen: dat het waarh[e]ijd is dat aanstonts na het afsterven van Zijn Edele door haar aan den Heer Van den Henghel versoek is gedaan om volgens gewoonte een wapen voor den overleedenen Edelen Heer Gouverneur, dat in de kerk soude kunnen worden geplaetst, gelijk bevoorens altijd gebruijkelijk is geweest, te willen doen vervaardigen, dat Zijn E. hierop ook aangenomen heeft om hetselve te sullen besorgen, en dat daarom door haarlieden het ver[e]ijschte hout tot dit werk, sonder eenig tijd verlies aan den voormelden baas der huijstimmerlieden is afgegeeven, soo dat zij sig hierin vorders op de gedane beloften van den Heer Van den Henghel hebben gerust gesteld; dog dat in de maand Februarij des voorleeden jaars, en dus vijf maenden na het overleijden28 van den Edelen Heer Gouverneur Van Kervel ondervonden zijnde dat dit waapen nog niet klaer was geraekt, zij derhalven vast stellende dat zulx door het maaken van ander particulier werk voor den Heer Van den Henghel, met te rug stelling van het vervaardigen van het gemelte wapen moest worden veroorsaekt, het geen egter hunnes oordeels onbehoorelijk was voor het respect van den overleedene, het daarom noodig geoordeelt hadden hiervan aan de broeder van den Heer Gouverneur Van Kervel zalr. kennis te geeven, met bijgevoegd versoek dat Zijn E. de goedheijd wilde hebben aan haar executeurs een wapen uijt het vaderland toe te senden, om ter deeser plaatse, tot maintien van het respect van den overleedene in de kerk te kunnen worden opgehangen; dat omtrent vier maanden na het afgaan van deesen brief, en dus neegen maanden na het afsterven van den Edelen Heer Van Kervel, soodanig rapport door den baas der huijstimmerlieden aan den Heer secunde gedaen en antwoord aan hem door Zijn E. daerop gegeeven is als hier bevoorens staat genoteert, omdat dewijl ër nu bereijts soo veel tijd verloopen was, hij en zijn meede executeurs het der pijne niet waardig oordeelden de onkosten te doen die aen dat wapen soo met schilderen, vergulden als andersints nog soude hebben moeten gedaan worden; sijnde dit de waare geschapenth[e]ijd deeser saek, en dat zij voor het overige maar alleen met eerbied aan het wijs en doorsigtig oordeel onser Heeren en Meesteren sullen overlaten of neegen maenden een gevoeggelijken tijd is dat soodanig wapen in de timmermans winkel hadde behooren onder handen te blijven.

Inmiddels dat het wapen ‘t geen uijt het vaderland over te koomen staat, aanstonts bij desselfs ontfangst volgens de ordre van welgemelte Haar Wel Edele Hoog Agtb. publicq in de kerk alhier sal worden opgehangen; versoekende meergemelte Heeren Swellengrebel en Tulbagh met eenen dat zij haare verschuldigde dankbaarh[e]ijd bij het af te gaane schrijvens voor deese gebruijkte goedheijd Hunner Wel Edele Hoog Agtb. in alle onderdanigheijd aan deselve sullen moogen betuijgen.

Voorts zullen de ordres vervat in het aan ons bedeelde extract der missive door meergemelte Heeren Seeventhienen onder den 10 der gedagte maend September d’ ao. passo. aan Generaal en Raaden van India geschreeven,29 hier ter plaetse volgens pligt voortaan worden nagekoomen, met aan een igelijk het tellen van geld op wissel in ‘s Comps. cassa open te stellen, mits nogtans dat niet anders dan ducaton voor ducaton en soo verders met alle andere specien die i[e]mand in cassa teld (buijten de vier pr. cto. advans voor de reijs) in het vaderland sullen voldaan worden; sullende op dat deselve te beeter mag worden opgevolgd, extract van deese ordre aan den cassier en daar het wijders behoord, worden afgegeeven.

Laa[t]stelijk zijn nog ter vergaderinge gepresenteert eenige versoekschriften geannexeert met de procuratien en soldijreekeningen van de ondergenoemde persoonen, tendeerende om permissie tot dies overmaaking aan hunne daarbij genoemde gemagtigdens te mogen erlangen, namentlijk van de Heer Mr. Daniel van den Henghel,30 de Heer Hendrik Swellengrebel,31 Henricus Cok,32 Henricus Beck,33 Nicolaas Heijning,34 Rijk Tulbagh,35 Jacobus Möller,36 Jan van Schoor,37 Willem van Kerkhof,38 Petrus Jesse Slotsboo,39 Johannes Needer,40 David D’Aillij,41 Jan van der Trans,42 Bartho de St. Jean,43 Johannes Needer44 junior, Adriaan van Schoor,45 Dirk Westerhof.46 In opsigt van dewelke verstaan is dat deselve sullen worden gesteld in handen van den ondercoopman Johannes Needer, als het fiscaelsamptpro interimwaarneemende, ten eijnde daarmeede door hem volgens de ordre sal kunnen worden gehandelt, dog de procuratie van gemelte Needer selfs sal door twee gecommitteerde leeden uijt deesen Raad moeten ondersogt en geteijkent werden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

C. 109, pp. 63-70.

Vrijdag den {17390220} 20 Februarij 1739, voormiddags. Gecombineerde vergadering.

Present den Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Gouvernements, den Heer Samuel Hoppesteijn van Leeuwen,47 commandeur der presente retourscheepen, den Heer Hendrik Swellengrebel, oppercoopman en secunde deeser plaetse, den E. Pieter Swaandregt,48 vice commandeur, den Heer Johan Thobias Rhenius, capitain deeses Casteels, den E. Christiaan Backer,49 schout bij nagt, den E. Nicolaas Heijning, den E. schipper Arij de Ruijter,50 den E. Christoffel Brand, den E. schipper Willem M[e]ijer,51 den E. Rijk Tulbagh, den E. schipper Dirk de Veth,52 den E. Martinus Bergh,. den E. schipper Pieter Visser,53 den E. Cornelis Eelders, den E. schipper Jurriaan Zeeman,54 den E. schipper Pieter Elsvlied,55 den E. fiscael der retourvloot, Isaacq Giesken;56 demptisde schippers Pieter Alkmaar en Salomon Rijnders57 door indispositie.

Wierd door den Heer gesaghebber te kennen gegeeven dat Zijn E. deese vergadering expresselijk hadde belegt om aan den Heer commandeur neevens de verdere vlag en andere officieren van de vloot te kunnen voorstel doen en afvraagen of zijlieden als zijnde van alle vereijschte benoodigtheeden en potspeijs58 voor de vaderlandsche vojagie naar behooren voorsien, zig niet in staat bevonden om deselve in het kort met gerusth[e]ijd te kunnen onderneemen, of dat andersints aan i[e]mand, ‘t zij aan zijne ammonitie of andere goederen, nog iets quam te ontbreeken, waardoor zulx soude kunnen werden verhindert of agter uijtgeset, op dat men verders tot het vertrek deeser retourscheepen een vasten tijd soude kunnen beraamen, soo wel van de geene die eerst sullen kunnen klaer zijn, als van die dewelke nog soo spoedig niet vaardig kunnende geraaken, eenige w[e]ijnige daagen langer souden moogen worden opgehouden; op het welke door den Heer commandeur neevens de verdere overheeden van de vloot zijnde betuijgt geworden dat aan niemand soo wel het een als het ander aangaende, iets meer quam te mancqueeren, dat zij van alles tot genoegen zijn voorsien, en bijgevolge in gereeth[e]ijd om de rheijse binnen w[e]ijnige daagen gerustelijk na Neederland te kunnen voortsetten; heeft den Heer gezaghebber hierop wijders aan den Heer commandeur afgevraegt welke scheepen dan wel bequamelijk het eerste in staat van zeijlen zouden kunnen weesen, waarop door Zijn E. gerepliceert wierd dat dit Beukest[e]ijn , Nieuw-Walcheren , de Magdalena , Wickenburg , ‘t Huijs te Foreest en Vreeland zouden weesen, met bijvoeging dat hij meijnden dat deselve op den 27 deeser maend zouden kunnen worden gemonstert en in staat zijn om onder den 2 Maert aanstaende te kunnen reijsvorderen, waarin door de andere overheeden deeser kielen toegestemt zijnde, is derhalven goedgevonden dat zij op den voormelden tijd sullen worden gedepescheert, om haare reijs onder de vlagge van welgemelten Heer commandeur als dan na Neederland te kunnen onderneemen; en dat wijders de overige vijf scheepen, met namen Scheijbeek , ‘t Hof niet altijd Winter , Hillegonda , Cornelia en de Visch , op den 2 Maert voormeld gemonstert werdende, op den 5 dito daaraen onder de wimpel van den oudsten voor de praesidiale Camer tot Amsterdam thuijsvarenden schipper, Pieter Visser, bij toelating van bequaem weer en wind derwaerts zullen moeten volgen, in hoop en verwagting dat alle deselve op de voorsz tijden in zee geraakende, de havenen onses lieven vaderlands met voorspoed sullen moogen bez[e]ijlen. Werdende wijders door den Heer gezaghebber aan de scheepsopperhoofden serieuselijk gerecommandeert dat zij sig altijd ider in zijn smaldeel onder hunne vlag of wimpel gecombineert en teegens alle vijand[e]lijke aanvallen op haar hoede zullen moeten houden, en wel insonderh[e]ijd teegens Turken en rovers, uijt insigt dat Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Rotterdam bij missive van den 2 April des voorleeden jaars59 nog singuliere mentie gelieven te maaken dat op den vreede met deselve, en voornamentlijk met die van Algiers ,60 geen staad kan gemaekt werden, en dat overzulx de overheeden der retourscheepen dienden te worden gerecommandeert zig daarvoor te wagten. Terwijl voorts bij resumptie der Turksse 61 passen deeser retourbodems gebleeken is dat zij sig daarvan na ver[e]ijsch voorsien bevinden, soo dat men alhier aan deselve geen andere sal behoeven bij te setten; gelijk ook op nadere approbatie onser Heeren en Meesteren tot boekhouder in steede van den overleedene op het schip Scheijbeek is aangesteld den sergeant van het schip Wickenburg , Adolf Hendrik Carel Krijning de Langewater van Doesburg, onder zijn thans winnende gagie.

En dewijl het quaad van opdrossen, soo van Europeanen als wel voornaamentlijk van slaven en leijfeijgenen62 der E. Comp. of van particulieren, niet teegenstaande bij continuatie alle mogelijke middelen tot weeringe van dien zijn in het werk gesteld, tot groot nadeel der E. Comp. en van deese ingeseetenen nog al blijft continueeren, geliefden den Heer gesaghebber de overheeden deeser retourbodems hierom weeder ernstelijk te vermanen dat bij aldien zig ten tijde van haarl. vertrek, of op de rheijs, eenige weglopers op haare onderhebbende scheepen mogten bevinden, of koomen ontdekt te worden, zij deselve niet met zig neemen of vrijlaaten, maer in teegendeel het zij hier of in het vaderland tot erlanging hunner meriteerende straffen weeder wilden overgeeven; het geen zij dan ook aangenoomen hebben werkstellig te zullen maaken.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] S. H. V. LEUWEN.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] PR. SWAANDREGT. 196

63

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] CN. BACKER.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] ADRIAAN DE RUIJTER.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] WILLEM MEIJER.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] [DI]RCK DE VETH.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] PIETER VISSER

[Signed:] [C]ORNS. EELDERS.

[Signed:] [P]IETER ELSVLIET.

[Signed:] JURRIAEN ZEEMAN.

[Signed:] IK. GIESKEN.

C. 109, pp. 71-76.

Vrijdag den {17390220} 20 Februarij 1739, voormiddags.

Alle teegenwoordig.

Volgens het geresolveerde van den 20 der jongst gepasseerde maend Januarij, wierd door gecommitteerdens, dewelke tot het ontfangen, besorgen en weeder afpacken der geborgene goederen van de in den jaare 1737 verongelukte retourscheepen zijn gesteld geweest, weegens eenige daa[r]van aengestokene en vogtig geworden zijnde lijwaaten en cattoene64 gaarens het onderstaende berigtschrift ter vergaderinge overgegeeven:65

Aan den E. Agtb. Heer Mr. Daniel van den Henghel, gesaghebber deeses Gouvernements, beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘E. Agtbe. Heer en Heeren,’

‘Nadat de ondergetkde. gecommitteerdens tot het doen wasschen, droogen en herpacken der geborgene lijwaaten der in den jaare 1737 ter deeser rheede verongelukte scheepen aan UE. Agtbs. op den 14 der afgeweekene maend Januarij hadden gerapporteert dat twaelf zoo pakken als baalen lijwaaten en cattoene gaarens waaren bevonden aangestooken te weesen, gelijk deselve dan ook vervolgens door expresse gecommitteerdens zijn besigtigt geworden, UE. Agtbns. geliefte geweest zijnde de ondergeteks. te ordonneeren omme te dienen van berigt waerdoor deese bederving mogte zijn veroorsaekt; zoo is ‘t dat zij ter obedientie van ‘t selve geeerd bevel in allen eerbied berigten: dat (ofschoon de ondergesz naar uijtterste vermoogen alles hebben doen werkstellig maaken ‘t geen maar eenigsints tot de suijvering en herstellinge dier lijwaaten en goederen zoude kunnen werden bedagt ofte vereijscht) moeten vaststellen dat die goederen, als zijnde bereets door het zeewater gantschelijk doorsouten geweest, niet ten eenemael hebben kunnen werden ontlast ende gesuijvert van al ‘t quaad dat in deselve gestooken heeft, te meer dewijl de behandeling dier zaaken in ‘t midden van de winter, ende overzulx in de slegtste tijd des jaars heeft moeten geschieden, wanneer de son, door de meenigvuldige reegens en donkerh[e]ijd der lugt, geen ofte zeer w[e]ijnig kragt hadde om de fijne soute deelen weg te neemen en uijt te trecken en de meergem. goederen naer behooren te louteren, waarbij gevoegd zijnde het gebrek van genoegsame ruijmte tot het verwerken dier packen en baalen ter plaetse alwaar deselve weggestuuwt waren, en waarop een broeijinge gevolgt weesende, praesumeeren de vertoonders naar hun beste begrip en onder submissie van Uw E. Agtbs. hoogwijser oordeel het bederf deeser goederen daaruijt te zijn ontstaen.’

‘’t Geen zij dan d’ eere hebben Uw E. Agtbs. eerbiediglijk voor te draagen ende hiermeede schuld pligtig te dienen van berigt.’

‘(Onderstont) In ‘t Casteel de Goede Hoop, 19 Februarij 1739. (Was geteekent) Ms. Bergh, E. W. Cochius, Ps. Rs. de Savoije, D. D’Aillij, J. N. v. Dessin, Cl. L. Rhenius.’

Waaruijt zijnde koomen te blijcken dat deese toevallen niet door haar versuijm sijn veroorsaekt, en dat zij overzulx niet voor deselve kunnen aansprakelijk zijn; is derhalven goedgevonden dat deese defect gewordene goederen voor het geen se gelden moogen, publicquelijk ten voordeele der E. Comp. sullen worden verkogt, en dat voorts de overige weederom op nieuws ingepakt en versorgt zijnde, na het vaderland zullen worden voortgesonden.

Ook zijn als nu weeder geresumeert de procuratien en soldijreekeningen van soodanige persoonen als bij resolutie van gisterigen datum bekent staen, waerbij consteerende dat deselve door den provisioneel fiscael ondersogt en wel bevonden zijn, is hierom aan de eijgenaers van dien gepermitteert de gemelde procuratien en soldijreekn. na hunne vrienden en gemagtigdens in het vaderland te moogen overschicken.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

66

C. 109, pp. 77-84.

Maandag den {17390223} 23 Februarij 1739, voormiddags.

Alle present, behalven d’ E.Es. Nicolaas Heijning en Cornelis Eelders.

Van het steelen dat van ‘s Comps. lijwaaten op den 19 deeser maand weederom in het houtmaguasijn geschied is67 door den Heer gesaghebber overgegeeven zijnde het volgende rapport:68

‘Op heeden den 19de Februarij 1739 hebben w’ onderget. leeden in den Raad van Justitie enpro interimfiscaal alhier op gedaane rapport dat ër uijt ‘s E. Comps. pakken geborgen in een der houthokken weederom eenige goederen waaren gestoolen geworden, ons ten eersten derwaerts vervoegt en bij visitatie ondervonden dat van buijten in het dak van dat hok naer de kant van het andere daaraen leggende maguazijn een gat was, met wat riet overdekt en toegestopt; sijnde dat gat van binnen open soo groot dat een mensch gemakkelijk kan door passeeren, te meer dewijl de lat daar teegens aangeweest zijnde en waarop men gewoon is ‘t riet te binden, is afgesneeden; hebbende wijders gesien dat in een pak, gemt. no. 924, dewelke volgens briefje van gecommitteerdens moest inhouden 100 ps. gingams onderbroeks geruijt, sig niet meer bevonden als 40 ps., sulx dat daeruijt gestoolen zijn 60 ps., als meede dat uijt een ander pak, gemerkt no. 931, waarin naar den inhoude van diergelijke briefje als ‘t eevengen. moesten weesen twintig heele ofte 40 ps. halve guinees bruijn blaauw, waaren genoomen 54 heele of 11 halve ps., alsoo bij natelling daarin niet meer gevonden zijn als 144 heele of 29 halve ps. Sijnde seeker pak, gemt. no. 863, die volgens ‘t opschrift ingehouden heeft 100 ps. groove moerissen, gantsch leeg uijtgestolen en alleenig het doek waarin dat lijwaat gepakt is geweest, gevonden; booven ‘t welke nog ettelijke pakken bij de naden opengesneeden werden gevonden, waaruijt egter niets is gestoolen geworden, apparent om dat het daarin zijnde lijwaat, dat ‘t fijnste niet is, de dieven niet sal hebben aengestaan.’

‘Hoedanig dat den daader ofte daaders op dat dak sullen zijn geklommen en het boovengemte. gat daarin gemaekt hebben, is ‘t geen w’ ondergetns. niet hebben kunnen ontdekken ofte naargaan, want alschoon op de grond regt onder dat gat eenige klinkers op malkander leggen, deselve sijn egter soo weijnig hoog opgestapelt dat men daarop gaende staan ‘t dak naauwlijx ofte niet met de hand raaken kan, soo dat de dieven sig van iets anders moeten hebben bedient om tot haar schelmse oogmerk te geraaken.’

‘(Onderstond) Cabo de Goede Hoop, datum als voorn. (Was geteekent) Ns. Heijning, Cl. Brand. (Lager) Mij present, (geteekent) Js. de Grandpreez, secretaris. (In margine) Ten overstaan van mijn,69 (en getekent) Js. Needer.’

is goedgevonden dat hetselve almeede in copia na het vaderland sal worden overgesonden. Maar dewijl door een naarstige naspeuring en ondersoek van saaken bereijts eenige booswigten die men vaststeld dat sig seekerlijk aan deese schelmstucken soo nu als de voorige reijsen op den 4 December des voorleeden en 13 Januarij deeses jaars in het voormelde houtmaguasijn en in ‘s Comps. thuijn sullen hebben schuldig gemaekt, nademael een goede parthij der gestoolene goederen agterhaeld en in handen gekreegen zijn, sijn bij de kop gevat en geapprehendeert, om in ‘t vervolg na bevinding van saaken hunne meriteerende straffen te erlangen; is met eenen goed gedagt dat de voorseijde weeder gekreegen zijnde goederen soo veel doenelijk sullen worden gesorteert en ingepakt, om nog beneevens de andere geborgene goederen van de verongelukte scheepen met het schip de Visch na Neederland overgeschikt te kunnen werden. Sullende bovensdien tot agterhalinge van het geen dat van deese gestolene lijwaaten nog absent mogt blijven, aan een igelijk bij publicque trommelslag worden gewaarschouwd en aengesegt dat alle de geene die iets hiervan weeten, of soodanige goederen bij koop als andersints souden moogen onder sig hebben, sulx binnen den tijd van ses weeker70 van heeden af te reekenen, aen den provisioneel fiscael, Johannes Needer, aangeeven en de voormelde goederen sullen over te leeveren hebben, op paene dat de geene die daarin nalatig sullen gebleeven zijn, en wanneer den voors[e]ijden tijd van ses weeken overstreeken is, hiervan sullen kunnen overtuijgt worden, exemplairlijk ten voorbeeld en afschrik van anderen naa exigentie van saaken arbitraal sullen worden gestraft, ten eijnde dus een igelijk sig door deese publicque waarschouwing voor schaade sal kunnen hoeden.

Voorts is op de gedaane instantie van den geweesene baes der scheepstimmerlieden tot Batavia, Hendrik Baak,71 aan denselven toegestaen om seekere slave jonge, gent. Isaacq van de Cust Cormandel,72 onder betaaling van het daartoe staande transport en costgeld, dog volgens de daerop gestelde ordre der E. Comp. na Europa te moogen meede neemen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

C. 109, pp. 85-95.

Dingsdag den {17390303} 3 Maart 1739, voormiddags.

73

Alle teegenwoordig.74


Voorts is op het ingediende request van Cornelia Doessen75 hier beneevens reflexie genoomen zijnde, op het daarbij gevoegde getuijgschrift van haare moeder en verdere bloedmagen,76 goedgevonden dat het versogteveniam aetatisaan haar sal worden gegeeven.

Maar dewijl bij opgaaf van den E. coopman en dispencier, Nicolaas Heijning, is koomen te blijcken dat onder ulto. der eevengepasseerde maend Februarij niet meer dan 8000 mudden tarwe, rogge en rijst ter deeser plaetse zijn restant geweest, daar nogtans den twee jaarigen voorraed van die graanen, dewelke volgens ordre onser Heeren en Meesteren, voor dit Gouvernement moet worden aan handen gehouden, 10000 mudden komt uijt te maaken; heeft derhalven over dit subject met aandagt gedelibereert weesende, hierop niet anders kunnen worden beslooten dan dat maar alleen 20 lasten tarwe en 5 ditoos rogge77 naa Batavia sullen worden afgescheept, om dus eenigermaaten aan den vandaar gedaanen eijsch te voldoen, schoon dat andersints ten naauwsten gereekent, dat w[e]ijnige graan van onsen sooberen voorraad nog qualijk soude te missen weesen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

78

C. 109, pp. 96-101.

Woensdag den {17390304} 4 Maart 1739, des namiddags. Extraordinaire vergadering.

Alle teegenwoordig.

Op de gedaane klagten van den land-drost, Pieter Lourensz, dat hij desselfs substitut op den 15 der gepasseerde maand Januarij uijtgesonden hebbende na den kant van de Oliphants Revier , om vandaar eenige deeser ingeseetenen en landbouwers op te roepen, ten eijnde zij bij hem tot Stellenbosch souden komen, dewijl hij deselve in saaken zijn ampt betreffende noodsakelijk te spreeken hadde, dog dat gemelte persoonen volstrektelijk geweijgert hebben aan deese ordre te voldoen, soo dat den voorseijden substitut onverrigter saake heeft moeten te rugge keeren, en van dit zijn weedervaaren op den 24 der gedagte maend Januarij bij geschrifte aan den land-drost rapport doen; mitsgrs. dat men ook van Drakensteijn berigt heeft ingekreegen dat eenen Estienne Barbier,79 geweesen sergeant deeses Casteels, die sig nu omtrent een jaar geleeden, desselfs arrest violeerende, uijt dit Casteel op de vlugt en landwaerts in te vagabondeeren begeeven heeft, heeft kunnen goedvinden eenige andere deeser ingeseetenen te misleijden en met deselve op den 1 deeser loopende maand Maart voor de kerk aldaar te paard in volle wapenen te verschijnen en seeker oproerig geschrift, streckende tot prejuditie der E. Comp. en tot krencking van de eer en het fatsoen deeser Regeering, aan de uijt de kerk gaende menschen voor te leesen, en hetselve vervolgens aan die kerk aan te placken.80

Is derhalven, dewijl dit oproerig en muijtsugtig geschrift dat ons soo aanstonts toegebragt en met aendagt in overweeging genoomen is, veel onheijl aan deese Colonie en dies goede ingeseetenen soude kunnen koomen toe te brengen, na rijpe overweeging van saaken goedgevonden en vastgestelt dat tot weeringe van dit quaad en om hetselve in sijn beginsel te stuijtten, aan den voormelden land-drost, Pieter Lourensz, expresselijk sal worden gelast ende geordonneert dat hij alle practicabele middelen sal moeten in het werk stellen om den voorseijden Estienne Barbier (die door ons als aanvoerder en stokebrand van dit geheele werk, soo wel als voor schrijver en opsteller van dit gesegde oproerige schriftuur gehouden en aangemerkt werd) het zij leevendig of dood in handen te krijgen, en aan de justitie over te leeveren, met bijvoeging dat alle de geene die den landdrost met geweld of gewapenderhand souden willen verhinderen deese hem aanbevoolene saak ter uijtvoeringe te brengen, op gelijke wijse als hij Barbier selfs sullen worden gehandelt; dog om dat men egter meijnd vast te moeten stellen dat sommige, of wel misschien alle de overige persoonen die bij het leesen en aanplacken van dikwilsgen. schriftuur present zijn geweest, de gevolgen daarvan niet hebben kunnen insien, en dus misleijd sijn geworden, heeft men om voor eerst, is het doenelijk, bij sagte middelen daarteegens te voorsien, met eenen goedgedagt de voorseijde persoonen bij deesen te ordonneeren en aan te beveelen dat zij binnen een maend tijds, te reekenen na dat haar dit ter kennisse sal gekoomen weesen, na deese plaets zullen hebben op te koomen, om hunne verandwoordinge weegens dit voor gevallene te kunnen doen en haare klagten, bij aldien zij ër eenige die wettig zijn meijnen te hebben, in te brengen, als wanneer haar geen regt of voldoeninge sal worden geweijgert; dog bij aldien zij hierin nalaatig blijven ofte verders eenige onordentelijkheeden koomen aan te regten, sullen deselve, dien tijd overstreeken zijnde, al meede als oproermakers en verstoorders van de gemeene rust gehandelt werden.

Sullende wijders aan alle ende een igelijk deeser ingeseetenen worden gelast dat niemand sig sal hebben te vervorderen om meergemelde Estienne Barbier en zijne aenhangelingen in haare quade voorneemens te ondersteunen of de behulpsaame hand te bieden, of dat zij andersints op gelijken voet als deese quaadwillige selfs sullen worden aangemerkt ende gepunieert; van al het welke een behoorelijk placcaet geformeert, gepubliceert en allomme geaffigeert sal werden, op dat sig een i[e]der hierdoor gewaarschouwd zijnde, voor schaade sal kunnen hoeden.81

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

C. 109, pp. 102-112.

Vrijdag den {17390313} 13 Maart 1739, voormiddags.

Alle present, behalven den E. soldijboekhouder, Cornelis Eelders.

Deese vergadering hierom expresselijk belegd zijnde, sijn op heeden daarin verscheenen de Hottentotten Swarte Booij en Charmant, of alias Titus, vader en zoon, zijnde van de Bosjesmans natie, Vulcanus, Plato en Arisie, capiteijns of hoofden van de Kleijne, en Gaaren, capiteijn van de Groote Namacquas, dewelke de volgende klagten sijn koomen inbrengen, namentlijk:

Swarte Booij en Charmant verclaren dat zij in het gepasseerde jaar 1738 voor den ploegtijd met tien Europeanen, die zij noemen te weesen Willem van Wijk,82 Lodewijk Putter,83 Hendrik Ras,84 Matthijs Willemsz, Jacob Swart,85 Frans Campher,86 Andries van der Walde,87 Sijbrand van Dijk,88 Augustus Lourense en Jan Goes, voorsien van thien wagens, beladen met kruijt, loot, ijser, cooper, craalen, tabacq, messen en andere snuijsterijen, mitsgrs. eenige Hottentots, sig begeeven hebben na de Kleijne Namacquas, alwaar de voorseijde Europeanen eenig vee geruijld en onder het opsigt van den Hottentot Jantje gelaten hebben; dat zij vervolgens in geselschap van eenige andere Kleijne Namacquas Hottentots voortgetrocken zijn na de Groote Namacquas, en sig ter needer hebben geslaagen bij de corael van den cap. van die natie, met denwelken zij inmiddels nog bij hun gekreegen hebbende den burger Pieter de Bruijn, die uijt was geweest om elephanten te schietten,89 sig omtrent een maand lang in de ruijling van vee hebben beesig gehouden, en dat inmiddels den landbouwer Willem [van] Wijk na der Hottentotten wijse een nabestaende van gemelten capn. der Groote Namacquas getrouwt en sig bij dat geval in alles als een Hottentot gedraagen en gekleet heeft.

Dat zij na verrigtinge deeser saaken sig van die coraal verwijdert, en niet ver van deselve needer geslaagen hebben, als wanneer dikwilsgenoemde Europeanen (uijtgesondert Pieter de Bruijn, die na het bosch was gegaan om sweepstocken te soeken) de bij sig hebbende Hottentots hebben geordonneert na de coraal der Groote Namacquas , alwaer zij bevoorens geruijld hadden, te rugge te keeren om de daarin zijnde Hottentots dood te schietten90 en het overige vee te rooven, het geen gedagte Hottentots, dewelke ten dien eijnde door de Europeers met geweer, kruijt en loot voorsien waaren, genoodsaekt zijn geweest te doen, sulx dat zij Hottentots ‘s morgens voor dag bij die coraal gekomen zijnde, soo als het begon te ligten op alles wat daarin was, soo mannen, vrouwen als kinderen, vuur gegeeven, eenige derselver doodgeschooten en het vee geroofd en weggedreeven hebben. Dat de voors[e]ijde Europeanen daarop met haar na huijs zijn gekeert en onderweegen nog wel eenig vee van andere Hottentotten hebben geruijld, dog sonder egter i[e]mand meer te beschadigen, mitsgrs. dat zij het door hun geruijlde en geroofde vee bij hunne te rug komst in de clooven van het gebergte hebben verschoolen, sonder aan de meede geweest zijnde Hottentots volgens hunne gedaane beloften iets daarvan te willen geeven, dewelke hierom hebben geresolveert alles te koomen aanbrengen, soo als zulx bereijts aan den land-drost door haar gedaan is en nu aan deese Regeering selve komt te geschieden.

Plato, Vulcanus en Arisie confirmeeren dit alles betreffende de ruijlingen der Europeers soo met haar als de Groote Namacquas, en betuijgen ook van de Hottentots hunner natie die meede op die togt geweest zijn, bij hunne te rug komst te hebben gehoort dat seeven Hottentotten van de Grote Namacquas coraal sijn doodgeschooten geworden; seggende vorders dat in het laatst van de gepasseerde maand Januarij, of in het begin van de daaraanvolgende maend Februarij, den Hottentot Keijser met meer andere Hottentotten woonende bij den landbouwer Hendrik Cruger,91 onvoorsiens hebben aangedaan de coraal van de voorseijden Arisie, hebbende als doen een Hottentot van die coraal, neevens de vrouw van hem Arisie dood, en een kind dat zij op den arm droeg (‘t geen nu in vergadering door hem vertoond wierd) door het been geschooten, rovende vervolgens al het vee, soo van zijne als nog een andere coraal der Kl[e]ijne Namacquas . Maar hij, zoo als zij hetselve wegdreeven, de andere Hottentots sijner natie te hulp hebbende geroepen, hebben zij gemelte Keijser en zijne mackers vervolgd en soodanig in het naauw gebragt, dat met agterlating van een doode, een gequetste, het geroofde vee en bij sig hebbende geweeren de vlugt heeft moeten neemen.

Capn. Gaaren verhaald wijders dat over een geruijmen tijd geleeden eenige Europeanen, voorsien met wagens en verseld van andere Hottentotten, bij zijn vaders coraal, geleegen bij de soogenaamde Groote Revier ,92 sijn gekoomen, voorgeevende dat zij van de groote capiteijn van de Caab waaren uijtgesonden om elephanten te schietten93 en vee te ruijlen, waarom desselfs vader haar met alle soorten van beleeftheeden bejeegent en een goede quantiteijt vee aan haar in der minne verruijlt, ja met leevensmiddelen en slagtvee geduurende haar aanweesen voorsien en onderhouden heeft, geevende bovensdien een jonge Hottentottin van desselfs parantagie94 aan een deeser Europeers, om daarmeede op haare wijse te kunnen trouwen; dog dat gemelte Europeanen dus alles verkreegen hebbende wat zij konden begeeren, in der stilte sonder afscheijd te neemen, vandaar vertrocken zijn, waarom zijn vader, bang hier over wordende, voorneemens was haar nog eenige tabitjes beesten na te senden; maar dat zij, soo als hij dit meijnden te doen, daags na het vertrek der Europee’rs met het aanbreeken van den dag in haar coraal wierden aangetast door de Hottentotten die de voorseijde Europeanen bij sig hadden, die alle met snaphaanen waaren gewaapent; als wanneer zijnen vader, capn. Gal gent., door den Hottentot Keijser en desselfs broeder, genaemt Anp, door den Hottentot Claas Cok, neevensnog95 ses andere van haar coraels volk doodgeschooten wordende, al haar nog overig gebleeven zijnde vee met eenen wierd weggenoomen, en dat hij derhalven met veel moeijte en niet sonder verhindering hem en zijn bijhebbende volk door deese en geene landbouwers op den weg aangedaan, genoodsaekt geweest was op te koomen en zijne klagten teegens deese hem sonder eenige de minste reedenen of oorsaak aangedaanen overlast, in te brengen.

En gelijk aan gemelten capn. Gaaren hierop vertoond wierden de landbouwers Matthijs Willemsz96 en Pieter de Bruijn,97 die nu eenigen tijd ten deesen Casteele in arrest zijn gehouden, betuijgden hij deselve wel te kennen, en dat dit zijn twee van die Europee’rs dewelke in desselfs land bij zijnen vader geweest waaren.

Waarop wijders over deese saaken met aandagt geraadpleegt sijnde, goedgevonden is dat men deselve door den provisioneel fiscael, Johannes Needer, vermits de absentie en occupatie van den land-drost, Pieter Lourensz, nader sal doen ondersoeken, en behoorelijke verclaaringen daarvan inwinnen.98 Inmiddels dat den voormelden capn. Gaaren onder ‘s Comps. bescherminge genoomen en dat aan hem volgens gebruijk ‘s Comps. weegen een rotting als capiteijn sijnes volks sal gegeeven worden; zijnde hem met eenen aangesegd dat de voorseijde ruijlingen en gepleegde disordres sonder kennis en teegens de ordres deeser Regeeringe sijn geschied, en dat daarom al het vee dat men agterhaalen kan, ‘t geen van hem op deese onbetamelijke wijse afgenoomen is, aan hem en de sijne sal worden weeder gegeeven; met al hetwelke hij Gaaren seer vergenoegd zijnde, boovensdien aengenoomen heeft d’ E. Comp. bij voorkoomende geleegentheeden alle diensten die in desselfs vermoogen zijn, in zijn land te sullen toebrengen. Sullende laa[t]stelijk deese menschen geduurende haar verblijf hier ter plaatse van kost, tabak en een w[e]ijnig arak behoorelijk onderhouden en voorts bij haar vertrek met een gering presentje van coraalen &a. weeder na haar land te rug gesonden werden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.

[Signed:] MNS. BERGH.


## Footnotes


  1. Kyk C. 356Attestatiën, 13.1.1739, pp. 1-4. 

  2. Die skrywer van die oorspronklike verklaring sowel as die kopiïs van die Haagse kopie het ook deurgaans geskryfbottelerij

  3. Willem Gottschalk van Hessenkassel was van 1736 tot 1739 tuinier aan die Kaap. 

  4. Bernhard Ehrenreich Witt van Strelitz was ‘n soldaat toe hy in 1738 na die Kaap gekom het en hy is kort daarna bevorder tot korporaal. Van 6.12.1741 tot 7.12.1744 was hy as onderwyser by Margaretha Siek in diens. 

  5. Jan Godfried Poose van Dresden se naam verskyn sedert 1738 as soldaat in die monsterrol. In 1741 is hy bevorder tot sersant en in 1751 tot vaandrig. 

  6. Hinrich Anton Dykman van Münster het in 1737 as soldaat na die Kaap gekom, waar hy as tuinier in diens geneem is. In 1743 het hy hooftuinier geword en in 1749 het hy uit die Kompanjiesdiens getree en ‘n vryburger geword. 

  7. In die oorspronklike versoekskrif staan ookTen overstaan van mijn, maar in die Haagse kopie is dit verbeter naten overstaan van mij

  8. In die Haagse kopie verbeter nabewoordinge[n]

  9. In die Haagse kopie staan ookgraafsteedeni.p.v.grafsteeden

  10. In die Haagse kopie staan ookgraafsteedeni.p.v.grafsteeden

  11. Ds. Wilhelm van Gendt van Maastricht is in 1714 as proponent na die garnisoensgemeente Schenkeschans beroep. In 1723 is hy as leraar van die gemeente Harderwijk bevestig. Op 7.10.1737 het die Klassis Amsterdam hom as leraar vir die Kaapse kerk beroep, maar die siekte en dood van sy vrou, Johanna Roukens, het sy vertrek vertraag. Op 26.10.1738 het hy en sy twee seuns, Gerlach en Godert Johan, die Kaap aan boord Papenburg bereik en op 3.12.1738 het ds. Van Gendt sy pligte as leraar van Stellenbosch begin. Hy is op 8.3.1739 weer met Catharina Groenewald getroud. Hy is op 10.10.1744 te Stellenbosch oorlede. Verskeie publikasies uit ds. Van Gendt se pen het die lig gesien. 

  12. In die Haagse kopie verbeter naintresten

  13. Jean Roux (1665-1738) is te Larmorin in Provence , Frankryk , gebore. Hy het in 1688 saam met die eerste groep Franse vlugtelinge na die Kaap gekom en het in Daljosafat geboer. 

  14. In die Haagse kopie verbeter naintresten

  15. Jean Roux (1665-1738) is te Larmorin in Provence , Frankryk , gebore. Hy het in 1688 saam met die eerste groep Franse vlugtelinge na die Kaap gekom en het in Daljosafat geboer. 

  16. Die plaas Roodebloem is in 1661 aan die fiskaal en sekretaris van die Politieke Raad, Hendrik Lacus, toegeken. Later was dit die eiendom van Diederik Putter. 

  17. ‘n Besluit van die Politieke Raad met betrekking tot tekorte in die ladings van die Sara Jacoba en Hector , is hieronder weggelaat. Kyk C. 31Resolutiën, Raad van Politie, 20.1.1739, pp. 43-45; C. 292Memoriën en Rapporten, 20.1.1739, p. 657. 

  18. ‘n Plaas met dieselfde naam, maar geleë in Agter-Paarl , is in 1693 aan Barend Jansz van Swol toegeken. 

  19. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 507-508. 

  20. Die skrywers van sowel die oorspronklike verklaring as die Haagse kopie het ook deurgaanscattoenegeskryf. 

  21. Kyk C. 356Attestatiën, 20.1.1739, pp. 17-18. 

  22. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 10.9.1738, pp. 509-513. 

  23. Hy word beskryf as die “agent van Zyne Hoogheyd den Heere Bisschop en Prince van Luijk en van de landen van Overmaze “. Vgl. C. 140Bylagen tot de Resolutiën, Raad van Politie: uittreksel uit resolusie van Here XVII, 9.9.1738, p. 263. 

  24. Johann Jacob Posse van Eisleben was sedert 1732 as huistimmerman aan die Kaap in diens. Op 8.5.1735 het hy sy vrybrief ontvang, maar hy het kort daarna weer by die Kompanjie in diens getree en sedert 1737 was hy baastimmerman. Hy is op 3.4.1740 met Catharina Margaretha Becker getroud. ‘n Orrel wat hy vir Goewerneur Jan de la Fontaine se dogter gebou het, het sy later aan die Kaapse kerkraad verkoop en dit het vir 16 jaar in die Kaapse kerk gespeel. Posse is in 1744 oorlede. 

  25. In die Haagse kopie staan ookoverleijden

  26. In die Haagse kopie staan ookoptineereni.p.v.obtineeren

  27. In die Haagse kopie verbeter naschieten

  28. In die Haagse kopie staan ookoverleijden

  29. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 10.9.1738, pp. 517-553. 

  30. Kyk C. J.2773 Prokurasies, 19.2.1739, pp. 154-155. 

  31. Kyk C. J.2773 Prokurasies, 18.2.1739, pp. 152-153. 

  32. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 567-568; C. J.2773 Prokurasies, 12.1.1739, pp. 116-117. 

  33. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 519-520; C. J. 2773 Prokurasies, 15.1.1739, pp. 124-125. 

  34. Kyk C. J.2773 Prokurasies, 19.2.1739, pp. 156-157. 

  35. Kyk C. J.2773 Prokurasies, 16.2.1739, pp. 150-151. 

  36. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 521-522; C. J. 2773 Prokurasies, 12.1.1739, pp. 122-123. 

  37. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 559-560; C. J.2773 Prokurasies, 15.1.1739, pp. 132-133. 

  38. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 533-534; C. J.2773 Prokurasies, 16.1.1739, pp. 138-139. 

  39. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 557-558; C. J.2773 Prokurasies, 17.1.1739, pp. 130-131. 

  40. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 523-524; C. J.2773 Prokurasies, 15.1.1739, pp. 136-137. 

  41. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 555-556; C. J.2773 Prokurasies, 23.1.1739, pp. 142-143. 

  42. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 535-536; C. J.2773 Prokurasies, 10.1.1739, pp. 118-119. 

  43. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 547-548; C. J.2773 Prokurasies, 15.1.1739, pp. 134-135. 

  44. Johannes Needer (1722-31.7.1755) was die oudste seun van Johannes Needer en Beatrix Louw. Hy het op 4.10.1735 as adelbors by die Kompanjie in diens getree en is op 13.8.1737 as assistent in die soldykantoor geplaas. in 1742 is hy bevorder tot boekhouer. Needer is op 25.2.1748 met Alida Raams (1733-12.8.1755) getroud. Hulle enigste dogter, Beatrix Alida, het gelyktydig met haar moeder op 12.8.1755 gesterf. Die hele gesin is dus binne agt dae oorlede. Needer se versoekskrif en prokurasie kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 531-532; C. J.2773 Prokurasies, 15.1.1739, pp. 128-129. 

  45. Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 545-546; C. J.2773 Prokurasies, 15.1.1739, pp. 126-127. 

  46. Dirk Westerhof van Amsterdam het as assistent aan die Kaap begin werk en het gestyg tot die rang van opperkoopman. Hy is op 21 .9.1760 met Maria van der Heyden (1737- 2.3.1769) getroud. Sy is met die geboorte van ‘n baba oorlede. Westerhof het op 10.8.1762 ‘n lid van die Raad van Justisie geword en is in 1769 ook as lid van die Politieke Raad verkies. Hy is op 9.5.1795 oorlede. 

  47. Samuel Hoppesteijn van Leeuwen van Rotterdam was die skipper van Beukesteijn

  48. Pieter Swaandregt van Delft was die skipper van Nieuw Walcheren

  49. Christiaan Backer van Amsterdam was die skipper van Magdalena

  50. Adriaan de Ruyter van Amsterdam was die skipper van die Hof niet altijd Winter

  51. Willem Meyer van Amsterdam was die skipper van Hillegonda

  52. Dirk de Veth van Leiden was die skipper van die Cornelia

  53. Pieter Visser van Amsterdam was die skipper van Scheijbeek

  54. Jurriaan Zeeman van Koningsbergen was die skipper van Vreeland

  55. Pieter Elsvliet van Enkhuizen was die skipper van die Vis

  56. Isaaq Giesken was ‘n onderkoopman en het aan boord Cornelia na Nederland teruggekeer. 

  57. Salomon Rynders van Middelburg was die skipper van Wickenburg

  58. In die Haagse kopie verbeter napotspijs

  59. Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: Kamer Rotterdam - Goew. en Raad, Kaap, 2.4.1738, pp. 405-409. 

  60. Algiers , ‘n hawestad aan die Middellandse See en die hoofstad van Algerië , het deur die eeue berug geraak vanweë die seerowery van die inwoners. Die stad is verskeie kere deur die Europese moondhede aangeval in ‘n poging om die inwoners van die seeroof te laat afsien. 

  61. In die Haagse kopie verbeter naTurkse

  62. In die Haagse kopie verbeter nalijfeijgenen

  63. Dit is nie duidelik hoekom Swaandregt die syfers 196 aan sy handtekening toegevoeg het nie. 

  64. Die kopiïs van die Haagse kopie skryf ook deurgaanscattoene

  65. Kyk C. 356Attestatiën, 19.2.1739, pp. 33-35. 

  66. Heyning en Eelders het nie hierdie resolusie onderteken nie. 

  67. Kyk C. 516Dag Register, 19.2.1739, pp. 189-190. 

  68. Kyk C. 356Attestatiën, 19.2.1739, pp. 29-30. 

  69. In die oorspronklike versoekskrif staan ookTen overstaan van mijn. In die Haagse kopie is dit egter verbeter naTen overstaan van mij

  70. Die skrywer van die Haagse kopie het dit verbeter naweeken

  71. Hendrik Baak was ‘n passasier op die Huijs te Foreest

  72. Die Koromandelkus is die ooskus van Indië aan die suidelike gedeelte van die Golf van Bengale

  73. Onder die datum 28.2.1739 vermeld die dagregister die volgende: ” …ook was den E. Agtb. Politicquen Raad bijeen geweest om de brieven en papieren dewelke met deese retourscheepen aan den Hoog Edele Heeren Majores staan af te gaan, te resumeeren en te teijkenen.” Kyk C. 615Dag Register, 28.2.1739, pp. 192-193. 

  74. ‘n Besluit van die Politieke Raad aangaande ‘n tekort in die goedere wat met die Vis ontvang is, is hieronder weggelaat. Kyk C. 31Resolutiën, Raad van Politie, 3.3.1739. pp. 84-91; C. 292Memoriën en Rapporten, 28.2.1739, p. 659 en 3.3.1739, p. 665. 

  75. Catharina Cornelia Doessen (1717-1.8.1767) was die dogter van Cornelis Doessen van Soetermeer en Anna Heyns. Sy was nooit getroud nie. Haar versoekskrif kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 569-570 en 579-580. 

  76. Die getuigskrif deur haar moeder en haar oom, Hendrik Heyns, kan gevind word in C. 238Requesten en Nominatiën: getuigskrif, 2.2.1739, p. 571. 

  77. In die Haagse kopie staan ookditoos. Bedoel word5 ditto mogge, d.w.s.5 lasten rogge

  78. Eelders het nie hierdie resolusie onderteken nie. 

  79. Estienne Barbier is ongeveer in 1699 naby Orleans in Frankryk gebore. Hy het as soldaat na die Kaap gekom en is op 21 .6.1735 tot sersant bevorder. Op 12.11 .1739 is hy ter dood veroordeel en is twee dae later tereggestel. Kyk verder W. J. de Kock (hoofred.):Suid-Afrikaanse Biografiese Woordeboek I

  80. Kyk C. J.344Kriminele Prosesstukke, 1739 V, ongedateer, geen paginering. Dit is ook gepubliseer in George McCall Theal (red.):Belangrijke Historische Dokumenten I(Barbier: lasterskrif, ongedateer), pp. 1-4. 

  81. Kyk C. 683Origineel Placcaat Boek, 4.3.1739, pp. 19-23; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(4.3.1739), pp. 163-165. 

  82. Daar was in 1739 drie Willem van Wyks aan die Kaap. Willem Willemsz van Wyk was waarskynlik die seun van Willem van Wyk en Catharina Hillebrandt. Hy is in 1729 met Johanna Catharina Campher getroud en het in 1746 hertrou met Hendrina Monk. Sy testament is op 25.1.1756 by die weeskamer ingedien. Die ander twee Willem van Wyks is albei ongetroud oorlede. Willem, die seun van Arie van Wyk van Cornelia Helm, is in 1698 gebore en is in 1771 oorlede, terwyl Willem, die seun van Arie van Wyk en Anthoinetta Campher, in 1712 gebore is en op 11.2.1774 oorlede is. Aldrie het plase noord van die Olifantsrivier besit. Die feit dat Willem Willemsz van Wyk met Frans Hendrik Campher se stiefsuster getroud was (kyk voetnoot 83 van 1739 hieronder), laat die vermoede ontstaan dat dit hy is na wie hier verwys word. 

  83. Johannes Lodewyk Putter, ‘n seun van Dietrich Putter en Zacharia Visser, was met Anna van der Swaan (1706-24.5.1778) getroud. Hy is op 4.3.1765 in die Land van Waveren oorlede. 

  84. Hendrik Ras (1709-1773), die seun van Nicolaas Ras en Maria van Staden, is op 31.10.1734 met Susanna Senekal (1707-1738) getroud. Op 22.2.1742 is hy weer met Johanna de Hoog getroud. Toe hy oorlede is, het Ras op die leningsplaas Hazejacht aan die Olifantstivier geboer. 

  85. Jacobus Swart was die seun van Johannes Swart en Zacharia Niemand. Hy is op 29.4.1742 met Elisabeth Pieters getroud. 

  86. Frans Hendrik Campher (1713-1785) was die seun van Cornelis Campher en Dorothea Oelofse. Hy is in 1764, op 50-jarige leeftyd, met Johanna Margaretha Lekkerwyn (Lecrivent) getroud. 

  87. Geele Andries van der Walt van Veenwouden in Friesland was as matroos in diens van die Kompanjie toe hy in 1727 na die Kaap gekom het. Hy is te Vishoek (die huidige Gordonsbaai ) in diens geplaas en is in 1730 bevorder tot kwartiermeester. Daarna was hy agtereenvolgens by Arnoldus Johannes Basson (25.1.1735-27.2.1737), Jan Cornelis Oliver (27.2.1737-18.8.1740) en Jacob Cloete (sedert 20.8.1740) as kneg in diens, voordat hy in 1745 ‘n vryburger geword het. Hy is op 16.11.1742 te Stellenbosch met Johanna Weyers (1724-1767) getroud. Hulle was die ouers van die later bekende komdt. Tjaart van der Walt. Toe Van der Walt in 1757 oorlede is, het hy die plase Uitkyk , Kwaggafontein en Matjiesfontein in die Roggeveld besit. 

  88. Sybrand van Dyk was ‘n seun van Joost Pietersz van Dyk en Helena Sieuwersz. Hy was drie keer getroud: op 1.11.1733 met Alida Aletta Brits, daarna op 1.1.1749 met Aletta Nobel, en laastens op 21.3.1751 met Sara de Klerk. 

  89. In die Haagse kopie verbeter naschieten

  90. In die Haagse kopie verbeter naschieten

  91. Hendrik Krugel (1706-1769), ‘n seun van Andries Krugel en Zacharia Visser, het by die Piketberg geboer. Hy is in 1727 met Maria van der Swaan (1709-1791) getroud. 

  92. Die Oranjerivier het onder die vroeë koloniste as die Grootrivier bekend gestaan. Op 17.8.1779 het kol. R. J. Gordon die huidige naam daaraan gegee. 

  93. In die Haagse kopie staan ookschietten

  94. Parentage, parentagie: bloedverwantskap, persone wat tot dieselfde familie behoort. 

  95. Die gekursiveerde woord is in dieselfde handskrif tussen die reëls bygeskryf. 

  96. Matthys Willemsz, ‘n seun van Gerrit Willemsz en Magteld Cornelisz, is op 13.2.1735 met Johanna van Wielligh getroud. 

  97. Pieter de Bruyn (1717-1778) was die seun van Theunis de Bruyn en Justina Cleeff. Hy is op 21.10.1742 met Margaretha de Villiers (1725-30.3.1785) getroud. 

  98. Kyk C. J.344Kriminele Prosesstukke IV: verklarings, 14.3.1739, pp. 263-266, 14.3.1739, pp. 268-270, 9.2.1739, pp. 272-276 en 10.2.1739, pp. 278-287.