C110 v1.20
C. 110, pp. 2-16.¶
Saturdag den {17390321} 21 Maart 1739, voormiddags.
Alle teegenwoordig.
Bij besluijt dat op den 4 deeser maend genoomen is, onder anderen aan den landdrost, Pieter Lourensz, geordonneert zijnde dat door hem alle practicabele middelen souden moeten worden in het werk gesteld om den oproerigen Estienne Barbier, het zij leevendig of dood in handen te krijgen en aan de justitie over te leeveren; is door gemelten land-drost neevens gecommitteerde heemraaden van Stellenbosch en Drakensteijn op heeden in vergadering overgeleevert de volgende door haar te saamen met de burger chrijgsofficieren deeser buijten districten over dit subject genoomen zijnde resolutie, dienende met eenen om aen te toonen wat tot nu toe in deese saak door haar heeft kunnen uijtgevoerd worden, soo als dit daaruijt selfs nader sal koomen te blijcken:1
Extract resolutie genoomen ter vergadering van land-drost, heemraaden en chrijgsofficieren te Stellenbosch , op Donderdag den 19 Maart 1739.
‘Den land-drost in vergadering voordraagende dat men ingevolge het geresolveerde op den 9 en 10 deeser maend, soo wel in vergadering van heemraden als chrijgsofficieren,2 hadde goedgevonden met het uijttesendene commando op den vagabondeerende Barbier en eenige zijner aanhangelingen soo lang in te sien, tot tijd ende wijle eenige heemraden die vlugtelingen souden soeken te beweegen om den oproerigen Estienne Barbier te verlaaten, naar herwaerts op te komen, en sig te onderwerpen, en vroeg verders aan de gesamentlijke leeden deeser vergadering af wat deselve ofte eenige van dien ten deesen subjecte ter uijtvoeringe gebragt hadden, waerop door den heemraad, monsr. Johannes Louw Pietersz, geantwoord wierden dat hij op den 12 deeser aan den burger Hannes Ras3 versogt hadde dat bezorgen wilde datter seekere vier persoonen dewelke sig met eenige andere bij Barbier ophielden (uijtgesondert Barbier selfs) wilden koomen ten huijse van den heemraed, monsr. Hendrik van der Merve,4 en zulx op Dingsdag den 17 deeser maand, als wanneer hij daar weesen soude om met deselve over eenige saaken die haar ten hoogsten betreffende waaren, te spreeken, dat gem. Hannes Ras ook aengenoomen hadde die boodschap te doen.’
‘Werdende hierop door de heemraaden van Drakensteijn mitsgrs. den capn., monsr. Theunis Bota, insgelijx berigt gedaan dat op den 17 voormt. ofte ter bepaalder tijd, omtrent het huijs agter de wijngaart van monsr. Van der Merwe in plaetse van die vier ontbodene persoonen gekoomen zijn den voorn. Estienne Barbier, bij sig hebbende deese volgende manschappen, namentlijk Lodewijk Putter, Hendrik Ras, Jan Olevier Cornelisz,5 Andries van der Walde, Sijbrand van Dijk, Jan Jacobsz6 van de Caab, Gerrit van Schalkwijk,7 Gerrit van Wijk,8 Christoffel van Wijk,9 Arnoldus Basson10 en Frans Campher, alle te paard met volle monteeringe, sendende den voorn. Sijbrand van Dijk te paard naar het huijs van gem. Van der Merwemet11 die boodschap d[at] die menschen dewelke men ontbode[n] hadde, teegenswoordig agter desselfs wijngaart waaren, dog dat zij niet nader durfden koomen, als bevreest zijnde dat mogten gevangen genom[en] worden door eenige manschappen die ër ergens verborgen mogten weesen, waarop sig naar derwaerts begeeven hebben de Drakenst[e]ijnse heemrade[n] mitsgrs. den capn. Theunis Bota, siende als doen dat die menschen van haare paarden afgeseeten waaren en agter de bosjes lagen, koomende hierop haarlieden te gemoed den meergem. Estienne Barbier, seggende dat die luijden met hem hier gekoomen waaren om te weeten of te vrunden voor haer souden spreeken, dat pardon mogten bekoomen, werdende hierop door haer geantwoord van ja, en door gem. Barbier gerepliceert of zij dan voor hem ook wilden spreeken, daar deselve ten antwoord op gaven dat zij met hem niet te doen hadden, en hij Barbier weederom op seijde: soo indien ik geen pardon verkrijg, dan sal ik alles vermoorden, motjes, nigtjes en neefjes, en de huijsen in brand steeken.’
‘Werdende hierop door gem. heemraden die menschen aen het huijs van Van der Merwe versogt, koomende als doen ook daar ter plaatse den heemraad, monsr. Johannes Louw Pietersz, dewelke aan die in huijs zijnde persoonen met haare geweeren, uijtgesondert een of twee die bij de paarden bleeven, in presentie van Barbier voorhield dat zij qualijk deeden van sig soo te laten misl[e]ijden van soo een vagabond en drosser als hij Barbier was, dewelke niets anders sogte als haar tot het uijtterste ruin[e] te brengen, dat voorts de andere presente heemraaden haar uijtterste best hadden gedaan van die luijden te vreede te stellen en haar aan te raaden dat zij sig van dien drosser moesten absenteeren; waarop den voorn. Estienne Barbier eenige assurante woorden teegens den voorn. captn. Louw geuijt en onder anderen gesegt heeft dat hij een duijmdraaijer12 was en het met de land-drost hield, werdende hierop door gem. Louw geantwoord: dat segt mij een canaille.’
‘Hebbende gem. monsr. Louw en verdere heemraaden door eenige woorden en weeder woorden nog wijders gesogt die menschen van Barbier af te trecken, tot dat eijndelijk door eenen Arnoldus Basson daarop ten antwoord was gegeeven: wij verlaten hem niet, en als wij vrij zijn, dan moet Barbier ook vrij zijn; zijnde voorm. persoonen vervolgens naar nog eenige reedenen gevoert te hebben, met gem. Barbier daarvandaan gereeden onder belofte dat geen quaad souden komen uijt te voeren tot tijd ende wijle dat besch[e]ijd hadden bekoomen of souden gepardonneert worden of niet, versoekende dikwilsgen. Barbier particulier dat voor hem ook pardon mogte versogt worden.’
‘Ook wierd door monsr. Bota en Charrel Marrais nog berigt gedaan dat de koster van Drakensteijn , Jan Melchior Frik, op Maandag den 16 deeser bij haarl. ten huijse van Marrais voormt. gekoomen was en voorslag gedaan hadde dat voorseijde Estienne Barbier op dien eijgensten dag met eenige zijner aanhangelingen voor de kerk van Drakensteijn verscheenen was en het placcaat hetwelk ter ordre van de Caabse Regeering aldaar was aangeplakt, hadde afgenom[en,] seggende teegens gem. Frik: bewaard die spijkers soo lang; dewelke hij dae[r] uijt de muur trok en waarmeede hetselve aangeplakt was, tot dat ik deselve weederom sal koomen afeijsschen; begeevende sig hierop gem. monsr. Bota en Marrais naar den burger Hannes Ras, alwaer zij den gem. Barbier met eenige zijner bij sig hebbende manschappen aantroffen, dewelke hem afvroegen wat reedenen hij Barbier hadde om sulke stoutigheeden te begaen en het placcaat hetwelk door onse Heeren en Meesters ordre daer ter plaatse aangeplakt was, af te neemen, waarop denselven ten antwoord gaf dat hij het afgenoomen hadde om een copij van te willen hebben, dat hij ook onder dat placcaat nog iets onderschrijven en als dan weeder aanplacken soude, betuijgende den heemraed, monsr. Pieter Booijens, gesien te hebben dat door gem. Barbier en eenig bij hem hebbend gewapend volk het gem. afgenoomene placcaat op den 17 deeser des agtermiddags, ter plaatse waer het gestaen heeft, weederom is aangeplakt geworden, sonder egter daar iets bijgeschreeven te hebben; waarop door den landdrost aan de gesamentlijke leeden deeser vergadering afgevraegt wierde wat sijlieden als nu oordeelden dat tot stuijtinge van diergelijke enormiteijten best diende gedaen te worden; waarover gediscoureert en op het een en ander met aandagt gelet geworden zijnde, is goedgevonden om hiervan ae[n] de Caabse Regeeringe ten eersten de verschuldigde kennisse te geeven, hetwelk door den land-drost die sig ten dien eijnde met eenige gecommitteerde heemraden Caabwaerts staat te begeeven, sal verrigt worden, om hierop verders Haer Ed. Agtb. geeerde ordres af te wagten.’
‘(Onderstond) Accordeert, (was geteekent) D. G. Carnspek,13 secretaris.’
Welk schriftuur met aandagt geleesen en bovensdien het mondeling advi[e]s van land-drost en heemraaden gehoord, mitsgrs. aengemerkt zijnde wat moeijelijkheeden men soude te wagten hebben wanneer Barbier te gelijk met de door hem verleijde menschen in dit wijd uijtgestrekte land, door het uijtsenden van commandos, en dus met geweld van waapenen, souden moeten opgesogt en agterhaald werden, nademaal zij met het land in te trecken dit uijtgesondene volk (dat men uijt de militie deeses Casteels soude moeten neemen, ten aansien deese opgeruijde landbouwers aan veele andere bevriend zijn, en dat men die overzulx hiertoe met geene gerusth[e]ijd soude kunnen gebruijken) soodanig souden afmatten, dat hetselve niets ter weereld soude kunnen uijtregten, behalven nog dat wanneer zij aan de eene kant agtervolgd wierden, zij sig, als wackere ruijters en schutters sijnde, eer men haar op de hielen kon sitten, als zij daartoe geneegen mogten zijn en Barbier bleeven aanhangen, weeder groot quaad soo wel met moorden, branden als andersints souden kunnen doen, gelijk dien schurk bereijts de assurantie heeft gehad sig soodanig teegens de Drakensteijnsse 14 heemraaden, na het geene in haaren bevoorens geins[e]reerde resolutie genoteert is, uijt te laaten; om alle hetwelke soo veel doen[e]lijk te prevenieeren en dit quaed op de sagts[te] wijse in zijne geboorte te doen smooren, is derhalven goedgevonden dat aen den geene of die geenen, het zij een, thien of mee[r]der in getal, dewelke den oproerigen Estienne Barbier in handen van de justitie koome[n] over te leeveren en herwaerts op te brengen, pardon sal worden verleend van het geene zij soo ten belange van het ruijlen van vee met de Hottentots, het beschicken van waagens of andere saaken tot het doen deeser ruijlingen, als ook in opsigt van den voorseijden oproerigen Barbier tot nu toe te versellen, souden moogen misdreeven hebben; sijnde boovensdien de hier in arrest sittende landbouwers, Matthijs Willemsz en Pieter de Bruijn, in vergaderinge binnen geroepen, dewelke in presentie van land-drost en heemraden hebben betuijgd bereijd te zijn haar best meede te sullen doen om dikwilsgen. Barbier in handen te krijgen en aan de justitie over te geeven, ten welken eijnde zij hebben aangenoomen land-drost en heemraaden in alles te sullen gehoorzaamen, en op welke conditie zij uijt haar arrest en van de straffen tot haare gepleegde misdaaden staande, ontheft en ontslaagen geworden zijn, met bedr[e]ijginge nogtans dat bij aldien zij haar woord hierin niet houdende, in teegendeel sig bij Barbier en zijne hardneckig blijvende aanhangelingen souden moogen begeeven, zij als dan wanneer men haar weeder in handen krijgt, dubbelde straffe sullen ondergaan moeten.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
C. 110, pp. 17-26.¶
Dingsdag den {17390331} 31 Maart 1739, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. soldijboekhouder, Cornelis Eelders.
Bij overweeging en resumptie der verclaring verleent door de schippers gecommitteert geweest omme ten overstaen van den equipagiemeester, Jacobus Möller, behoorlijk te visiteeren het ruijm van het Ceijlons retourschip de Pallas ,15 bij dewelke het komt te blijken dat de laading van dien bodem aan stuurboords zijde, alwaar het water tot op vier voeten na aan het dek gestaan heeft, open was gebrooken; dat ër onder de derde laag al canneel16 baalen nat en ook suijkercannassers geheel leedig waaren, welke suijker soo wel als de salpeeter de onderlaeg van die kiel uijtmaakende, seekerlijk door het ingekoomene water gesmolten zullen zijn, dewijl de geheele lading van agteren tot vooren ruijm twee voeten gezakt is, en dat het overzulx volstrekt noodsakelijk sal zijn volgens sustenue van bovengen. gecommitteerdens dat dat schip alhier on[t]lost word; is derhalven verstaan en beslooten dat daarmeede ten eersten een begin sal werden gemaakt, en dat ten eijnde hetselve naar behooren en met alle vereijschte precautien mag geschieden, gecommitteerdens sullen worden gestelt om soo aan boord als alhier ae[n] de wal de goederen in dien bodem geladen, af te scheepen ende te ontfangen, de natte te doen lugten, droogen, besorgen en weeder in te packen, alles soodanig als na vereijsch van saaken en omstandigheeden voor den meesten dienst der E. Comp. sal werden gevonden.
Sijnde wijders nog gearresteerd dat een en twintig vaatjes bussekruijd, dewelke als nat geworden zijnde, uijt de scheepen het Hof niet altijd Winter , Berkenrode en het Huijs te Spijk hebben moeten aan de wal gebragt en weederom andere in derselver plaatse aan die kielen verstrekt werden, door de constapels deeses Casteels sullen werden gevisiteert om dus met seekerh[e]ijd te moogen weeten of dat nat gewordene bussekruijt waardig en in staet is om na Batavia te kunnen werden gesonden, soo als de ordre zulx in diergelijke gevallen, wanneer hetselve nog soude kunnen worden vermaekt, komt meede te brengen.
Ende alsoo volgens het geresolveerde in vergadering van den 13 deeser loopende maend Maert, door den ondercoopman Johannes Needer, alspro interimhet fiscaalsampt waarneemende en vervangende den land-drost, Pieter Lourensz, van de Hottentotten in die resolutie vermeld, zijn ingewonnen geworden de verclaringen en documenten dienende tot bewijs van het geweld haarl. aangedaan,17 is almeede goedgevonden deselve met een kleijn presentje van craalen, tabacq &a. naar haar land te rug te senden, sullende bevoore[ns] in de Groene Cloof aangaan, alwaar aan haar sal worden weeder gegeeven soodanig vee als van die menschen aldaar sal worden gevonden.18
Ten laatsten is aan den Eerw. predicant, Henricus Cok, op desselfs gedaane schriftelijk versoek19 toegestaan aan onse Heeren en Meesteren request te moogen presenteeren, ten eijnde hij om de daarbij vermelde reedenen desselfs verlossing naar het vaderland sal moogen obtineeren, sullende diesweegens ook bij onse af te gaane missive aan Haar Wel Edele Hoog Achtb.20 ten faveure van gemte. predicant Cok geschreeven werden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] R. TULBAGH. Rt. en Secrets.
[Signed:] MNS. BERGH.
C. 110, pp. 27-32.¶
Saturdag den {17390404} 4 April 1739, voormiddags.
Present den Edelen Heer Gouverneur en alle de leeden.
Terwijl Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen volgens derselver geeerd aanschrijvens van den 14 November des gepasseerden jaars,22 dat op gisteren den 3 deeser maend met het schip ‘t Slot te Cronenburg is ontfangen, tot Gouverneur deeser plaatse in steede van den overleedenen Heer Gouverneur Adriaan van Kervel g.g. hebben gelieven aan te stellen den oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, de Heer Hendrik Swellengrebel, en Zijn Edele als secunde te doen opvolgen door den coopman en secretaris van politie, Rijk Tulbagh; soo wierd door welgemelten Heer Gouverneur, na met die verheffing door de gesamentlijke raadsleeden gefeliciteert te zijn geweest, den voormelten secunde Tulbagh als praesident in de justitie en commissaris politicq volgens het gewoone gebruijk aangesteld, gelijk ook ingevo[l]ge de authorisatie door hoogstgemel[de] Haar Wel Edele Hoog Agtb. bij haar voormelde seer geeerde aanschrijvens verleend aan den Gouverneur en secund[e] persoon, door denselven Heer Gouverneu[r] als lid en secretaris van politie mitsgr[s.] tot vendumeester bevordert wierd den ondercoopman en secretaris van justit[ie], Josephus de Grandpreez, denwelk[en] deese laatste bediening al veele jaaren naar behooren heeft waargenoomen en bevoorens reets een geruijmen tij[d] als eerste clercq ter politicque secretar[ije] heeft dienst gedaan;23 zijnde wijders op de voorstelling van den secunde en praesident van justitie, Rijk Tulbagh, tot meede leeden in gem. collegie vercooren den soo eevengedagt[e] secretaris van politie, Josephus de Grandpreez, neevens den ondercoopman en negotie overdraager, Abraham Decker,24 booven hetwelke tot secretaris van justitie gevordert is den boekhouder en secretaris van Stellenbosch en Drakensteijn , Daniel Godfried Carnspek,25 welkers plaats weederom is vervuld met den geregtsboode, Arnold Schephausen,26 als zijnde een seer ijverig en bequaam persoon, die men meijnt verseekert te kunnen zijn dat die bediening met veel vigelantie27 sal kunnen waarneemen.
Wijders is op het voorstel van den Heer Gouverneur eenpariglijk goedgevonden en verstaan dat gemte. Zijn Edele op Dingsdag den 14 deeser loopende maend April door den Heer Rijk Tulbagh, als aangestelde tweede en hooftadministrateur deeser plaetse, alle den volke, soo ‘s Comps. dienaaren als vrijlujden, in die hoedanigh[e]ijd solemneelijk sal werden voorgesteld, ende zulx in ‘t bijweesen van landdrost en heemraaden beneevens de burger chrijgsofficieren van Stellenbosch en Drakensteijn , dewelke ten dien eijnde door den land-drost, Pieter Lourensz, die zulx bij missive sal werden aangeschreeven,28 zullen moeten geordonneert en gewaarschouwt werden om hun ten deesen Casteele te laaten vinden, zullende ook bij de eerste bequaame geleegenth[e]ijd alle d’ effecten en verderen omslag deeses Gouvernements volgens het geen in diergelijke geleegentheeden gebruijkelijk is, aen den Heer Gouverneur Hendrik Swellengrebel naar behooren werden overgegeeven.
Ende ten aansien den tijd van de opneeming der burger effecten weeder op handen begint te schieten, is uijt dien hoofde al meede vastgesteld dat men deselve op den laatsten deeser maend April mitsgrs. den 1 en 2 Maij daaraanvolgende ten overstaan van den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, en gecommitteerde leeden uijt den Raad van Justitie deeses Gouvernements na gewoonte sal laaten geschieden, hier aan Cabo op de oude Cat, en aan Stellenbosch ten huijse van den land-drost, ende zulx al weederom op dienselven voet als dit volgens resolutie van den 6 April 173029 seedert dien tijd jaarelijx is gedaen geworden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] Mij present, P. J. SLOTSBOO. E.g. clercq.
C. 110, pp. 33-42.¶
Dingsdag den {17390428} 28 April 1739, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. soldijboekhouder, Cornelis Eelders.
Bij lectuure van eenige brieven door deese en geene persoonen ten platten lande woonende, herwaarts geschreeven en deesen ochtent aan den Heer Gouverneur behandigt,31 zijnde koomen te blijcken dat een groot getal Hottentotten van de Bosjesmans natie, waarvan sommige met snaphanen gewaapent waaren, soo omtrent de Picquetberg 32 als in het Bokkenvelt al ‘t vee deeser ingeseetenen dat haarl. was te vooren gekoomen, gewaapender hand en met geweld hadden geroofd, twee Europeanen en eenige slaven vermoord, mitsgrs. eenige huijsen in brand gestooken, en dat de daaromstreeks woonende menschen tot redding van hun leeven de vlugt hadden moeten neemen, is naar dat over dat geval en de gevolgen van dien met aendagt geraadpleegt, en diesweegens in vergaderinge ook gehoord was geworden den oud burgerraad, Johannes Kruijwaagen, die zig uijt eijgen beweeging quam aan te bieden om in persoon die Hottentotten teegens te gaan en ten dien opsigte werkstellig te maaken ‘t geen door deese Regeering soude moogen werden beraamd en vastgesteld, dienstig geagt en ook hoognodig geoordeelt dat tot weeringe van diergelijke baldadigheeden en beveijliging van het platte land een commando teegens die Bosjesmans sal moeten werden uijtgesonden en daardoor tragten deselve tot reeden te brengen en van haar weederom te bekoomen ‘t geroofde vee; ende dat dewijl tot het uijtvoeren van dien voorm. oud burgerraad Johannes Kruijwaagen seer bequaam geagt word, denselven overzulx sal werden geauthoriseert ende gelast,gelijk denselven bij deesen geauthoriseert ende gelast33 word, om die Bosjesmans te keer te gaan ende te vervolgen op sulk een wijs als hij het raadsaemst sal oordeelen, met magt ende qualificatie om uijt de ingeseetenen op het landt woonagtig soo veel manschap te moogen kiesen en commandeeren als hij tot desselfs hulp en bijstand sal komen noodig te hebben, booven hetwelke alle de landbouwers daartoe versogt werdende, ook verpligt sullen zijn hem te helpen ende te voorsien met soodanige waagens, mondcost en andere noodwendigheeden als tot het doen van die expeditie sullen werden vereijscht. Sijnde wijders op het te kennen geeven door dien oud burger-raad Johannes Kruijwaagen, dat de geene deeser ingeseetenen die sig thans bij den geweesene sergeant Estienne Barbier bevinden ofte voormaals bevonden hebben, hem in deese te doene expeditie van veel nut souden kunnen zijn, en ook dat hij vertrouwde dat die onkundige menschen sonder moeijte niet alleen van haare dwaaling soude kunnen werden te regt gebragt, maar ook van boovengen. Barbier afgetrocken, soo deselve maar konden verseekert zijn dat hun al het voorleedene soude werden vergeeven, eenpariglijk beslooten dat uijt aanmerkinge van de teegenwoordige omstandigheijd en geleegenth[e]ijd der saaken die aanhangelingen van gesegde Estienne Barbier, wanneer sijl. den gedagten Johannes Kruijwaagen in voorengem. expeditie als getrouwe onderdanen koomen bijte34 staan ende te versellen, volkoomen sullen zijn en blijven gepardonneert van al het gepasseerde, soo ten opsigte der saek van gem. Barbier als al het geene dat verders omtrent de veeruijlingen met de Hottentotten soude moogen weesen voorgevallen, sonder dat haar diesweegens eenige moeijelijkheeden aangedaan of dat zijl. daer over ooijt sullen gemoeijt of aangesprooken werden; van welk een en ander hem Kruijwaagen een behoorelijk schriftelijke ordre en commissie sal werden ter handen gestelt om sig daarvan bij tijds geleegenth[e]ijd soo als het behoord te kunnen bedienen; waar en booven aan gemte. oud burgerraad Johannes Cruijwagen nog last is gegeeven om bij ontmoetinge van de Hottentotten bekent bij de resolutien van den 13 en 31 Maert deeses jaars, van deselve te moogen afneemen alle het vee dat haarl. ingevolge van die twee raadsbesluijten in de Groene Cloof overhandigt is, ende zulx ter saake men nu berigt heeft gekreegen dat dat beestiaal die Hottentotten in geenen deele toekomt ofte van hun soude zijn weggenoomen, gelijk zij het valschelijk hebben voorgegeeven.
Ende dewijl de leijfeijgenen35 der E. Comp. alhier seedert eenige jaaren herwaerts sonder dat deselve door andere hebben kunnen werden geremplaceert, gelijk zulx voormaals wel is geschied ten tijde dat men het comptoir Rio de la Goa 36 in possessie had, soo door siektens, ongemacken als andere toevallen soodanig sijn afgestorven en vermindert dat men thans met de overige ter naauwer nood het noodigste werk kan gaande houden; is overzulx op de propositie van den Heer Gouverneur verstaan dat onse Heeren en Meestern op het eerbiedigst sullen werden versogt, ten aansien van het groot gebrek dat wij aan slaven hebben, ons te willen toesenden met de eerste geleegenth[e]ijd een bequaam schip tot den slavenhandel op Madagascar , alwaar deselve ongelijk beeter vallen als de geene die op Rio de la Goa gevonden werden, als zijnde de laatste, gelijk wij hier dikwijls ondervonden hebben, van een moorddaadig naturel en ook seer geneegen tot dieverij en wegloopen; sullende bovensdien uijt het Patria met de aanweesende retourscheepen versogt werden soodanige scheepsen equipagiegoederen als men thans hier ten hoogsten noodig heeft ter oorsaake dat door de swaare toevallen de scheepen Berkenroode , Everswaard , de Pallas en Hogersmilde in zee overgekoomen voor deselve ter deesen plaetse behalven een buijten gewoone verstrecking van zeijlen, touwerk en andere scheepsbehoeftens, hebbende moeten werden vervaardigt en hun afgegeeven vijf en vijftig rondhouten, onsen voorraad van diergelijke goederen daardoor dusdaanig is koomen af te neemen dat in cas van nood men alhier veel moeijte soude hebben om de daarom verleegene scheepen naar behooren te kunnen helpen en voorsien; zulx dat wij daarom hoopen dat de Heeren Majores de noodsakelijkh[e]ijd deeser benoodigtheeden insiende, het niet qualijk zullen gelieven te neemen dat men haar ditmaal nog eens met een anderen eijsch sal moeten lastig vallen, te meer dewijl de alsulke benoodigtheeden als bij dien naderen eijsch staan gepetitioneert te werden qualijk sullen kunnen strecken tot vervulling der geene dewelke aan de voorm. vier scheepen hebben moeten werden verstrekt.
Den Eerw. predicant, Franciscus le Sueur, en den ondercoopman en negotie overdraager, Abraham Decker, request gepresenteert hebbende ten eijnde permissie te moogen erlangen tot overmaaking van de daaraan geannexeerde procuratien en soldij reekn. aan hunne daarbij genoemde gemagtigdens,37 is ten dien opsigte goedvonden dat deselve sullen werden gestelt in handen van den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, om daarmeede door Zijn E. naar de ordre te kunnen werden gehandelt.
Ten laatsten is op het gedaane schriftelijk versoek door de vrijswartinne Anna van Dapoer38 goedgedagt en beslooten dat haar twee soons, gent. Jan en Frans van Anna van Dapoer, die sig als nog in ‘s E. Comps. slavenlogie bevinden, uijt aanmerkinge dat deselve het sacrament des H. doops hebben ontfangen en ook in de Duijtsche spraak seer wel ervaaren zijn, uijt slaverneij39 sullen werden ontslaagen en in vrijdom gestelt waaren, teegen in haare plaatse aan d’ E. Comp. in eijgendom sal werden overgegeeven twee kloeke mansslaaven, genaamt Fortuijn van Bengaalen en Alexander van Banda, dewelke door den eersten opperchirurgijn deeses Gouvernements, Jan van Schoor, gevisiteert zijnde, van de vereijschte bequaamheeden zijn bevonden te weesen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] Mij present, Js. DE GRANDPREEZ. Rt. en Secrets.
C. 110, pp. 43-52.¶
Dingsdag den {17390505} 5 Maij 1739, voormiddags.
Alle present.
Ook is nog gearresteerd dat 45 vaatjes met buscruijt, inhoudende 2650 lb., dewelke vermits nat waaren geworden, uijt de scheepen ‘t Hof niet altijd Winter , ‘t Huijs te Spijk , Berkenroode en de Pallas alhier aan de wal zijn gebragt, sullen weggeworpen, en daar en teegen bij de boeken eevengem. ingenoomen werden drie vaatjes van diergelijk kruijt, te saamen weegende 150 lb., als zijnde het eerstgen. volgens de daarvan verleende verklaaringen door den constapel deeses Casteels mitsgrs. door die van gedagte schip de Pallas ten eenemaal bedorven en buijten staat om te kunnen werden vermaakt, dog het andere nog eenigsints bequaam en bruijkbaar.
Ende door dien het de moeijte niet waerdig geagt is dat men naar het vaderland soude oversenden twaalf stucken lijwaet, bestaande in 6 ps. moerissen, 5 ps. bafta bruijn blaauw en 1 ps. bethilles sestergantij, voormaals gestoolen geworden uijt ‘s E. Comps. packen geborgen geweest zijnde, soo in de thuijn als het houthok, dewelke bij nadere naspeuring nog zijn agterhaald, is overzulx goedgevonden dat men dat lijwaat ten voordeele der E. Comp. publicquelijk sal laaten verkoopen en voorts in ‘s Comps. cassa doen tellen een sommetje van agt Rijxds., het welk ontfangen is van sommige persoonen die van de reets geëxecuteerde dieven iets van voorm. gestoolene goederen gekogt en al verbruijkt hebben.
Sijnde ook bij overweeging dat het in de Saldanhabaaij teegen de wal gehaalde onbequaame schip de Petronella Alida , aldaar nergens toe nut is ofte geemplooijeert42 kan werden, geoordeelt voor den meesten dienst der E. Comp. noodig te zijn hetselve te laaten sloopen, en dat om zulx te doen sal werden gebruijkt de manshap van de twee hoekers Ter Meijen en de Hector , terwijl deselve in gem. baaij sullen overwinteren, ten eijnde het van dat schip koomende houtwerk en andere dingen nog ten behoeve der E. Comp. moogen werden gebruijkt.
Vervolgens wierd door den Heer Gouverneur bekent gemaekt dat de alhier aan land gebragte natte goederen uijt de lading van het schip de Pallas , behoorelijk gelugt, gewasschen, gedroogt en weederom ingepakt geworden zijnde, deselve daarnaa in dien bodem weederom waren afgescheept, behalven een parthij canneel en suijker dewelke b[e]ijden gelijk de leeden des Raads op heeden bij dies besigtiging hebben kunnen ontwaaren, bedorven en onbequaam om te kunnen werden versonden, gevonden zijn, weshalven naar dat in overweeging genoomen was wat hieromtrent best behoorde gedaan te werden, gearresteerd ende beslooten is dat de voorsz canneel in sakken ider van 100 lb. gedaan en verseegeld zijnde, dus volgens de ordre naar Batavia sal werden overgesonden en dat de suijker alhier voor reecqg. der E. Comp. publicquelijk sal werden verkogt, voor het geen deselve sal moogen gelden; gem. Heer Gouverneur wijders voorgedraagen hebbende dat volgens het geeerd aenschrijvens van Generaal en Raaden van India in dato 10 November des voorgangen jaars43 twee bequaame leeden uijt deesen Raad dienden benoemt te worden tot het bij een versaamelen van al de ordres die soo uijt het vaderland als van de Hooge Indiaasse44 Regeering op deese plaats zijn afgevloeijt, om die onder spetiale45 en applicable tituls of hoofden te brengen en dus aan Haar Wel Edele Groot Agtb. over te senden, heeft den Heer secunde, Rijk Tulbagh, hierop te kennen gegeeven dat hij bereijt was om tot het opmaaken van dat werk desselfs sorge te helpen aanwenden, als zijnde verscheijde jaaren secretaris van politie geweest, aan wien hetselve overzulx gemackelijker als andere sal vallen, weshalven Zijn Edele beneevens den E. coopman en winkelier, Martinus Bergh, dan ook tot het saamenstellen deeser ordres zijn benoemt en gecommitteert geworden.
Ende ten aansien den tijd der verpagting van ‘s lands gemeene middelen en inkomsten weederom begint aan te naderen, is goedgevonden dat men diesweegens billietten sal doen affigeeren, soo ende in diervoegen als zulx voorleeden jaer is geschied, sullende onder anderen daarbij meede werden bekent gemaakt dat het sal weesen gepermitteert aan alle ende een igelijk die geneegen mogten zijn om een perceel van de pagt der Caabse coele wijnen ofte wel deselve in het geheel aan te neemen bij den Heer Gouverneur in het particulier schriftelijk te koomen opgeeven wat i[e]der geneegen is voor een perceel der gem. wijnpagt, dan wel voor die geheele pagt uijt te looven.
Bij nadere resumptie der twee procuratien en soldijreeckeningen bekent bij resolutie van den 28 der eeven afgeweekene maand April, zijnde koomen te blijcken dat deselve door den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, ondersogt en wel bevonden zijn, is hierom aan de eijgenaers van dien toegestaan de gem. procuratien en soldijreecqgen. naar hunne vrinden en gemagtigdens in het vaderland te moogen overmaaken.
Laa[t]stelijk is eenen Cornelis Willemsz van de Caab, als slaef in ‘s E. Comps. logie bescheijden, op desselfs instantig versoek en uijt aanmerkinge dat denselven het sacrament des heijligen doops ontfangen heeft en in de Neederduijtse taal seer wel envaaren is, mitsgrs. ook d’ E. Comp. lange jaaren trouw en naarstig gedient heeft, in vrijdom gestelt en uijt slaverneij46 geemancipeent, mits dat hij een ander mansslaef van de vereijscht werdende hoedanigh[e]ijd in desselfs plaats aan d’ E. Comp. komt over te geeven.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] Mij present, Js. DE GRANDPREE[Z.] Rt. en Sec[rets.]
C. 110, pp. 53-104.¶
Dingsdag den {17390602} 2 Junij 1739, voormiddags.
Alle present.
Is ter vergaderinge geleesen het verleende rapport bij den oud burgerraad, Johannes Cruijwaagen, weegens het voorgevallene op de togt door hem ter ordre deesen Regeering ondernoomen teegens de Hottenttotten47 sorteerende onder de Bosjesmans natie, het welk is bevonden te zijn van den volgenden inhoud:
Rapport aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur van Cabo de Goede Hoop &a. &a., beneevens den
‘E. Agtb. Politicquen Raad.’
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’
‘Van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. welbehaagen geweest zijnde mij ondergeteekde. te ordonneeren ende te qualiflceeren om met soo veel manschap uijt deese burgereij48 als ik daartoe noodig soude hebben, te gaan vervolgen ende te keer te gaan de soodanige Hottentotten uijt de Bosjesmans natie, dewelke over eenige tijd geleeden het vee van sommige landbouwers ten platten lande woonende, met geweld geroofd, eenige wooningen in brand gestooken, mitsgrs. twee Europeanen vermoord en twee a drie slaven weggevoert hadden; ben ik ondergeteekde. in schuldige naarcoominge van dien op den 28 der jongst afgeweekene maand April met ende beneevens de landbouwers Mattheus Willemsz, Pieter van Taak49 en Jan Olivier van de Caab naar de Tijgerbergen gereeden; onderweegen vooraf naar het Roodesant 50 sendende gen. Jan Olivier om de persoonen vermeld in de commissie door Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. op mij verleend, te weeten de geenen die soo van de Kl[e]ijne en Groote Namacquas Hottentotten vee hebben geruijld, als de persoonen dewelke den sergeant Estienne Barbier in desselfs omswervingen souden bijgestaan hebben, te commandeeren dat zij met volle waapenen sig souden hebben te begeeven op de plaats van den landbouwer Hendrik Cruger, aan de Picquetberg geleegen, alwaar den onderget. bij haar soude koomen en deselve informeeren van de gunstige resolutie bij Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. ten haaren subjecte genoomen.’
‘Sijnde ik onderget. daags daaraan met bovengen. persoonen, behalven den vooruijtgesondene Jan Olivier, mitsgrs. de burgers Burgert van Dijk,51 Claas van Wieling,52 Hendrik Greef53 en Jan Mostert,54 dewelke mij in de Tijgerbergen waaren koomen vinden, vandaar naar de Groene Cloof gereeden, daar ik vond d’ onlangs hier aan de Caab geweest zijnde Hottentotten, sorteerende onder de Kl[e]ijne Namacquas en Bosjesmans natie, van dewelke volgens Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. ordre door mij zijn afgenoomen geworden 29 beesten die haar (op het vals voorgeeven dat deselve haar souden toekoomen en een gedeelte quamen uijt te maaken van het van haer geroofde vee) waaren afgegeeven geworden, welke 29 beesten ik aan ‘s Comps. posthouder aan de Groenecloof heb overgegeeven; op den 30 dier maand April hebbe ik mij onderget. van de Groenecloof na de Groene Rivier 55 begeeven, en daar bij de eevengen. Hottentotten gevonden hebbende drie en tagtig beesten, zijn deselve door mij van haarl. afgenoomen en aan den bovengen. posthouder insgelijx afgegeeven, behalven 10 draagossen en 5 slagtbeesten, dewelke haar gelaaten zijn, en hebbe wijders die Hottentotten geordonneert dat zij sig naar haare coraal, leggende agter de Picquetberg in de Lange Valleij ,56 souden begeeven, met verseekering dat wanneer zijl. geen quaad kwaamen te doen, haarl. ook geen quaad soude weedervaaren, werdende mij daarop door twee van die Hottentotten, gent. Swarte Booij en Charmant (alias) Titus, om twee snaphaanen te koop of te ruijlen gevraagt, onder voorgeeven dat zij daarmeede oliphanten souden doodschietten,57 het welk ik haar egter om reedenen geweijgert heb, hebbende tot voorcooming van alle ongelucken de gem. Hottentotten door twee knegts van mij, gent. Jan Pietersz58 en Hans Hendrik,59 mitsgrs. nog een van den oud burgerraad Hendrik Oostwald Eksteen, gent. zijnde Jan Alt, doen geleijden naer de plaats van Jacobus Smit,60 alwaer ik met voorm. Mattheus Willemsz, Pieter van Taak en een ondermeester, genaamt Pieter Pietersz,61 teegens den avond aangekoomen ben, zijnde de andere bovengen. landbouwers op mijn ordre naar huijs te rugge gekeert.’
‘Vrijdag den 1 Maij ben ik van de plaats van Jacobus Smit, naar desselfs drie soons geordonneert te hebben dat zijl. de drie voorwaartsgen. knegten souden versellen tot aan de Lange Valleij , naar die van de wed. Gerrit van Wijk,62 aan de Picquetberg geleegen, gereeden, ter welker plaatse ik vond den landbouwer Hendrik Cruger, aan wien ik kennisse gaf van het geen door Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. ten faveure der in den hoofde deeses gem. veeruijlders en andere was beslooten, en hem vervolgens ter handen gesteld hebbende de diesweegens opgemaakte resolutie, gaf ik denselven last dat hij daarmeede desselfs swager, gent. Gerrit van Wijk,63 sou senden naer de Vier en Twintig Revieren ,64 om de aldaar woonende landbouwers dewelke meede in die saak ingewikkelt waaren, daarvan te verwittigen en wijders deselve neevens soo veel landbouwers meer als daar omstreex souden te vinden weesen, te waarschouwen dat zijl. wel gewaapent zijnde, mij souden hebben koomen te vinden op de plaats van den meergem. Hendrik Kruger, om mij in de te doene expeditie teegens de bewuste Hottentotten bij te staan.’
‘Saturdag den 2 dito, naar een waagen met de burgers Pieter van Taak en Mattheus Willemsz voorafgesonden te hebben naar de plaets van den burger Steven ten Holder,65 om aldaar kruijt en loot te haalen, heb ik mij begeeven naar de plaets van gedagten Hendrik Cruger, alwaar teegens den avond bij mij te rugge kwamen de twee eevengen. persoonen, meede brengende kruijt en loot.’
‘Des Sondags den 3 do. op gemelde plaats naar het ontbodene volk gewagt hebbende, sijn des anderen daags, zijnde Maandag den 4 do., aldaar bij mij gekoomen de volgende persoonen, als Sijbrand van Dijk, Pieter de Bruijn, Frans Campher, Willem van Wijk, Christoffel van Wijk, Gerrit van Wijk, Lodewijk Putter, Hendrik Ras, Jacobus Gildenhuijsen en Gerrit Schalkwijk. Alle welke persoonen, als zijnde deselve voor een gedeelte bij het ruijlen van vee bij de Kl[e]ijne en Groote Namacquas present geweest en eensdeels van de geene die den sergeant Estienne Barbier in desselfs omswerving geaccompagneert hebben, ik de mij gegeevene resolutie ten haaren faveure genoomen heb voorgeleesen en daarbij in kragtige termen afgevraagd of zij niet geneegen souden zijn sig te onderwerpen aan het geen van haarl. daarbij gerequireerd wierd en mij wijders bij het aandoen der dikwilsgen. Hottentotten bij te staan, het geen zij eenpaariglijk niet alleen hebben beloofd te sullen doen, maer ook dat zij sig voortaan stil in haare huijsen souden houden, en den gem. Barbier laaten vaaren, sonder sig voortaan met hem in geenen deele te bemoeijen; sijnde behalven de genoemde persoonen mij ter plaatse van den dikwilgsen. landbouwer Hendrik Cruger nog koomen vinden verscheijde andere en zijn door mij uijt alle de boovengen. landbouwers 14 stux na de Oliphants Rivier afgesonden om te verneemen wat quaad de Hottentotten aldaar mogten hebben gepleegt, hebbende mij met d’ overige begeeven naar de plaats van de Heer Johannes Swellengrebel, vanwaar ik des anderen daags, zijnde geweest den 5 dier maand Maij, gereeden ben naar de plaats van den landbouwer Jurriaan Hanecam,66 alwaar ik den 6 do. halt hield om in te wagten den landbouwer Albert van Zijl,67 dien ik gesonden had naar de posten van den burger Jan Engelbregt,68 welken Albert van ZijI bij zijn te rug komst mij berigtede dat de Bosjesmans ter dier plaatse alle de kisten open gebrooken hebbende, alles wat sig daarin bevond, daaruijt genoomen en weggedraagen hadden.’
‘Donderdag den 7 do. bij de te rugkomst van eenige uijtgesondene manschap vernoomen hebbende dat op de door meergem. Bosjesmans afgeloopene plaats van den land bouwer Leendert Louw69 sig nog een oude jongen in leeven bevond, en de daar besch[e]ijden geweest zijnde knegt voor de deur van het huijs dood lag, gelijk ook dat in de kraal gesien wierden eenige doodgestookene beesten en een paard, ben ik des anderen daegs den 8 dier maand, met mijn bijhebbende manschap, des morgens vroeg daarna toe gereeden en naer het lijk van dien knegt ter aarde te hebben doen bestellen, heb ik bij een doen versamelen omtrent 1000 schaapen en 38 beesten die daar van malkanderen verstrooijt waaren; en soude volgens het seggen van dien landbouwer Leendert Louw van het rundervee 70 stux, mitsgrs. 500 schaapen nog weg zijn, sijnde mij als doen door boovengenoemde oude jongen berigt dat op seekeren tijd daar ter plaatse een getal vanomtrent70 een hondert Hottentotten gecoomen zijnde, dien vermoorden knegt een van deselve, die het vee uijt de kraal neemen woude, en hem ook met een assagaaij gedr[e]ijgt had, heeft doodgeschooten, waarop de andere de vlugt van daar naamen, dog des anderen daags met 5 Hottentotten haar in het Bocken Land 71 onthoudende, dewelke met snaphaanen gewaapend waaren, neevens den broeder van den doodgeschootene Hottentot te rug gekoomen zijnde, deselve als doen dien knegthadden72 vermoord, en vervolgens uijt het huijs genoomen seeven geweeren, mitsgrs. het kruijt, loot en andere goederen die sijl. in de door haar opengekapte kisten vonden, boven hetwelke deselve Hottentotten vandaar met haarl. nog weggevoerd hadden twee jongens op die post bescheijden en het vee, soo groot als kleijn, dat vermist wierd.’
‘Saturdag den 9 do. heb ik 14 man naar d’ Oliphants Rivier gesonden om te gaan verneemen of sig aldaar geen Bosjesmans onthielden, en wijders om naa te speuren of men daaromtrent het spoor van groot vee niet soude vinden, van welke persoonen bij haar te rugkomst gehoord heb dat sij geen Bosjesmans vernoomen, maar wel het spoor van runderen ontdekt hadden, sijnde onderwijl mij op die post koomen vinden de volgende persoonen, te weeten Augustus Lourense, Jan Goes, Andries van der Walde, Arnoldus Basson, mitsgrs. den voorafgesondene Jan Olivier, die naar het hooren leesen van het meergem. besluijt, sig meede goedwillig daaraen onderworpen hebben, met belofte van sig soodanig te sullen gedraagen als haar boovengem. mackers; met welke manschap en nog andere landbouwers die ik inmiddels bij mij gekreegen had, het onder mij staande commando is aangegroeijt tot een getal van 36 coppen.’
‘Sondag den 10 do. met het aanbreeken van den dag sijn wij over de Oliphants Rivier gereeden na de veepost van Jan Olivier, hebbende onderweegens twee maagere koeijen gevonden, dewelke door de Bosjesmans in haar wegloopen agterweegen gelaaten waaren, en heb daags daaraan, sijnde geweest den 11 dier maand, bij mijn aankomst op de plaets van den landbouwer Thobias Mostert73 van mijne op kondschap uijtgesondene Hottentotten gehoord dat zij omtrent de plaats van den landbouwer Arnoldus Basson een schoot hadden hooren doen, en voorts de spooren van vier Bosjesmans ontdekt, op welk berigt ik op Dingsdag den 12 do. 21 man met 9 Hottentotten van mij afsond met ordre dat zijl. het spoor dies Bosjesmans souden navolgen, en dat zij haar vervolgens souden hebben te begeeven naar de veepost van den landbouwer Hendrik Cruger, in het soogenaamde Bockevelt geleegen, alwaar ik van voorneemen was haar te sullen komen vinden, sijnde ik naar het weggaan van die menschen, met de overige oostwaards getrocken om te sien of ik aan die kant niets souden kunnen ontdecken, en ben dien nagt in het velt verbleeven.’
‘Den 13 en 14 do. mij daar in ‘t velt in een spelonk stil houdende terwijl 2 man van mijn volk met 3 Hottentots naer het gebergte op ontdeckinge uijt waaren; kreeg ik van deselve bij haar te rugkomst berigt dat zij daaromrent wel eenige craalen van Hottentots gesien hadden, dog geen mensch daarin gevonden, en dat het spoor dier wilden naar de soogenaamde Doornrivier 74 liep, waarnatoe des anderen daags, zijnde den 15 do., eenige manschap sond, van dewelke vernam dat zij bij die rivier niets ontdekt ofte gesien hadden, waarom ik mij van mijn legplaats naar d’ Uijekraal begaf, waarvandaan den 16 do. mijn reijs voortgeset heb tot op de post van den landbouwer Sijbrand van Dijk, in het Bockenvelt geleegen, ter welker plaatse ik sag dat het daarop gestaan hebbende opstal gelijk ook de waagen en de bootervaaten verbrand, mitsgrs. de coornmiet vernielt waaren, dat door de Bosjesmans soude zijn geschied, booven hetwelke een groot gedeelte van het schoon gemaakte coorn tusschen de klippen verstrooijt lag, hebbende in de craal nog brandend vuur gevonden, het geen mij deed verhoopen dat ik die Hottentotten haast soude aantreffen, gelijk ik ook den volgenden dag, ofte den 17 dier maand, de craal van die Hottentotten in het gebergte vond, sonder door deselve ontdekt te werden, en heb mij dien nagt met de bij mij hebbende manschap, bestaande in 6 Europeanen en 4 Hottentotten, bij die craal stil gehouden, terwijl de overige agt persoonen van mijn commando op de plaats van Sijbrand van Dijk bij de waagen, die met kruijt en loot gelaaden was, wagt hielden.’
‘Maandag den 18 do. soo draa ‘t dag was geworden, mij met mijn volk tot digt bij der Hottentotten craalen begeeven hebbende, wierden wij door ‘t blaffen van haare honden van deselve ontdekt, en hoorden haar met eenen roepen: den oorlog word ons door de duijtsen aangedaan, sij zijn hier bij de craal; en ook dat een Hottentots wijf teegens haer man seijde: schiet net; op hetwelke ik met mijn volk op dier Hottentotten craalen ben ingevallen en den eersten schoot op een gat waarin ettelijke bij malkanderen waaren, doende, wierd op dat moment meede daaruijt een schoot op mij gedaan, werdende door de te rug stuijting van de koogel teegens de kolf van mijn snaphaan, waervan deselve stuckent brak in mijn linkerhand, seer swaar gequetst mitsgrs. een w[e]ijnig op de borst door een stuk van de cogel die daer teegen vloog, onder hetwelke door mijn onderhebbend volk braaf geschooten wierd op het gat daar die Hottentotten in schuijlden, presumeerende dat als toen eenige daervan swaer gequetst en dood zijn geschooten geworden, door dien wij in dat gat een groot gekerm hoorden, en naer dat uijt een ander gat nog een schoot op ons was gedaan, sonder dat egter i[e]mand van ons geraekt wierd, schooten die Hottentotten op ons met giftige pijlen, op het welke ik ordonneerde dat de gevondene beesten in de craal dier Hottentotten souden werden gejaagd naar de kant daar die pijlen vandaan quaamen en dat drie man agteraan loopende, terwijl drie andere op de klippen souden gaan staan om haar te beschermen, op die Hottentotten souden vuur geeven, om dus te sien haar geweer magtig te worden, en voorts dat men ook in de gaaten daar de Hottentotten in geborgen waaren, alsoo daaruijt niet meer geschooten wierd, soude ingaan; tot welk een en ander egter niemand van mijn volk konde resolveeren, voorgeevende dat zij bedugt waaren dat wanneer sij mij alleen quamen te laaten staan, ik soude doodbloeden, waarbij zij nog voegden dat het vrij beeter soude zijn dat wij met ses en veertig beesten daar in de craal gevonden ons vandaar te rug begaaven, sonder ons te kreunen aan een troep van omtrent 400 schaapen die nog in de craal waaren, sijnde deselve door die Hottentotten, volgens het seggen van Hendrik Cruger, gestoolen van den landbouwer Jochem Koekemoer,75 denwelken de gemelde 46 beeste meede toebehoorden, en waarom ik ordre gegeeven heb dat hem deselve soude werden gerestitueert; siende dan dat mijn manschap, het zij uijt vreese voor die Hottentotten, ofte uijt bekommeringe voor mijn persoon, te rug wouden keeren, ben ik genoodsaekt geweest om mij met deselve te begeeven naar onse waagens, alwaar ik mij selfs, vermits de meede gegaane ondermeester sig bij ‘t ander commando bevond, verbonden hebbe, naar hetwelke ik mij op weg begaf naer de plaats van den landbouwer Sijbrand van Dijk, om te sien of ik volgens genoomene afspraek daar het ander commando soude vinden, koomende mij soo als digt bij die plaats was genaadert, ses man daarvan bij, van wien ik vernam dat de landbouwers Jan Goes, Jan Olivier Cornelisz en Gerrit van Wijk Arijsz drie daagen bevoorens in het aandoen van eenige Hottentotten dewelke sig in seeker gebergte bij het Bockenvelt leggende, ophielden, waaren gequetst geworden, dog dat zij in de craal van die wilden 100 beesten en 500 schapen bekoomen hadden, waarvan een gedeelte den landbouwer Thobias Mostert en het andere den burger Leendert Louw toequam, sijnde mij ook door de bovengen. ses persoonen als toen berigt dat daags naardat zij met die Bosjesmans doende waaren geweest, de posten van de landbouwers Jochem Koekemoer en van Hendrik Kruger, op welken laatsten sig omtrent 100 mud coorn bevonden, door deselve Bosjesmans in brand waaren gestooken, waarvan ik de dampen op deesen dag nog sag opgaan; naar dat bekoomene berigt die ses persoonen afgevraegt hebbende waer de gequets[t]en neevens den ondermeester sig bevonden, gaven mij deselve ten antwoord dat zij met een waagen van Albert van Zijl naar de Verloorenevalleij 76 waaren vertrocken, waarna toe het van de Hottentots afgenomene vee weggedreeven wierd, ende gemerkt door het vertrek van dien ondermeester ik mij sonder hulpe bevond, en ook geen manschap genoeg bij mijn had om de Hottentotten van dewelke ik gequetst ben geworden op nieuws te kunnen attacqueeren, moeste ik teegens wil en dank resolveeren om te rug te keeren; sijnde dien dag op de plaats van Sijbrand van Dijk verbleeven, van welke plaats ik des anderen daags, zijnde geweest den 19 do., naar een man vooraf naar den ondermeester gesonden te hebben, om denselven te laaten versoeken dat hij mij te gemoed wilde koomen, ben vertrocken, sijnde twee daagen daarna, of op den 21 do., gearriveert op de plaats van Jan Olivier, daar de ondermeester bij mij quam, denwelken mij den volgenden dag verbonden heeft; dien dag eenige manschap gesonden hebbende naar de Oliphantsrivier om te verneemen of de opstallen aldaer nog stonden en wat schaade daaromtrent mogte zijn voorgevallen, ben ik voorts naar de plaats van Leendert Louw gereeden, daar ik een van de wegvervoerde slaven van Thobias Mostert vond, die volgens zijn seggen van de Hottentots waarmeede de manschap van het ander commando in actie is geweest, was weggeloopen, welken jongen op mijn afvraaging seijde dat die Hottentotten bij sig 6 snaphaanen hadden en datse wel voorsien waaren van kruijt en loot, en voorts dat die Hottentotten hadden beslooten niet alleen meer vee te koomen rooven, maar ook d’ Europeanen die zij souden ontmoeten, te vermoorden, mitsgrs. dat zij om niet verrascht te worden, des nagts goede wagt hielden, en bij dag d’ engtens waardoor de Duijtsen moesten passeeren besetteden, hebbende dien jongen mij wijders gesegt dat die Hottentotten een gedeelte van het vee door haar van zijn baas, en van den landbouwer Leendert Louw gestoolen, hadden geslagt en het ander onder haer natie verdeelt, en ten laatsten dat d’ andere slaaf van zijn lijfheer twee daagen voor hem meede van de Hottentotten was weggeloopen, en alsoo het gesegde en gedoente van dien slaef mij wat vreemd voorquam en ik groote suspitie kreeg of denselven niet wel mogte gesonden zijn om te spioneeren, liet ik hem eenige slaagen geeven om agter de waarh[e]ijd te koomen, dog konde van denselven niets meer verneemen als reets gemelt is.’
‘Op Vrijdag den 22 bij Jurriaan Hanecam des nagts gerust hebbende, kreeg ik des anderen daags ‘s morgens vroeg een brief van Albert van Zijl, waarbij mij berigt wierd dat in den gepasseerden avond hem desselfs vee was afgenoomen geworden door de Hottentotten Swarte Booij, Charmant (alias) Titus, mitsgrs. nog 9 Hottentotten van de Kleijne Namacquas natie, dewelke behalven dat nog desselfs beestewagter en een van desselfs snaphaanen weggenoomen hadden; op welke tijding ik neegen man gecommandeert heb om die Hottentotten te vervolgen, haar meede geevende een wagen met loot, kruijt en provisien gelaaden, met ordre dat zij voorschreeven Albert van Zijl niet souden hebben te verlaaten voor dat andere manschappen haar quaamen af te lossen, voorts heb ik dien ochtent nog tijding gekreegen dat Jan Goes daegs bevoorens aan ‘t ontfangene quetsuur was gestorven en op de plaats van Abraham Mouton77 begraaven; dien dag mijn reijs vervorderende naar de plaats van den burgerraad Jan Hendrik Hop, quam mij een w[e]ijnig voor mijn aenkomst aldaar een Hottentot teegens, denwelken ik afvroeg waarvandaan hij quam, waarop denselven antwoorde van desselfs craal, leggende aan de Oliphantsrivier , waarin zij hun met haar sessen sterk bevonden, en voorts dat hij ging naar de post van gemte. Jan Hop om te sien aldaer tabak en dagha te bekomen; dien Hottentot wijders afgevraegt hebbende wie den autheur was van al het quaad dat door zijn natie gepleegt wierd, gaf mij denselven tot antwoord Charmant (alias) Titus, Swarte Booij, Pokkebaas Claas en Jantje Keekelaar, op het welke ik denselven voorhield dat zulx niet konde weesen, terwijl die Hottentotten sig aan de Caab bevonden, daar dien Hottentot op repliceerde dat de eevengem. vier Hottentotten sulx aan haer natie aan de hand gegeeven hadden ten tijde dat den substituijt land-drost78 sig in het Bockenvelt bevond om van de aldaar woonende landbouwers haar vee af te haalen, en dat zij Hottentotten als doen beslooten hadden dat soo draa gem. substituijt het boovenstaande verrigt hadde en haarl. afgegeeven zijn soude, het hun beloofde vee, sij bij haar te rugkomst de uijtterste veeposten souden aandoen, de mans vermoorden, de vrouwen wegvoeren en het buscruijt en loot meede genoomen hebbende, sij sig in ‘t vervolg bij malkanderen craalsgewijse souden houden; sijnde ik des anderen daags, den 24 do., gereeden naar de plaets van Hendrik Cruger, alwaar ik de manschap van het ander commando met het van de Hottentots afgenoomene vee, bestaande in 103 beesten, mitsgads. 530 schaapen vond, hebbende ter dier plaatse den veldcorporaal Alewijn Smit79 belast dat hij 20 man soude commandeeren om de geene die sig bij Albert van ZijI bevonden te gaen aflossen en gedagte Van Zijl de behulpsaame hand te bieden.’
‘Maandag den 25 do. heb ik Hendrik Cruger geordonneert dat hij van het te rug gekreegene vee van de Hottentotten dat zig reets op zijn plaats bevond, gelijk ook van het geene dat nog stond te koomen, met de waagens soude afgeeven aan de landbouwers Thobias Mostert, Jochem Koekemoer en Leendent Louw, het geen soude werden bevonden haar daarvan toe te koomen, en dat soo ër eenige beesten of schaapen van andere menschen daaronder mogten zijn, dat hij die ook aan de eijgenaars soude laaten volgen en voorts aan de Hottentotten die ons de behulpsaame hand gebooden hadden, voor haar moeijte i[e]der een beest te geeven, mits dat zij eerst het commando dat naar Albert van ZijI stondt te gaan, souden moeten adsisteeren, en ten laatsten dat hij het geen dat daarnaer soude koomen over te schieten, moeste bewaaren tot dat door den Edelen Heer Gouverneur daeromtrent ordre soude zijn gesteld; die beschickingen dus door mij gedaan zijnde, quam bij mij te rug den ondermeesten, dewelke naar de plaats van Abraham Mouton was geweest om Jan Olivier aldaar te verbinden, van wien ik een brief kreeg door den landbouwer Jacobus Louw80 Jacobsz aan mij geschreeven, tot kennisgeeving dat hij presumeerde dat een gedeelte van de Hottentotten die het vee van Albert van Ziji hadden weggenoomen, ook loerden om dat van Jacob Cloeten en Jan Engelbregt te rooven, zijnde mij ook door den burger Pieter van Taak berigt dat terwijl ik mij in het Bockeveld bevond, de veepost van gem. Jacob Cloeten door de Bosjesmans was afgeloopen en dat deselve het coorn dat aldaar gevonden hadden met draagossen vandaar hadden weggevoerd, en door dien door mij reets ordre was gesteld om te keer te gaan de Hottentotten die sig omtrent de plaats van Albert van Zijl vertoont hadden, heb ik mijn reijs herwaarts voortgeset, alwaar op den 27 deeser maend Maij gearriveerd ben.’
‘Behalven het geen dat van ‘t geroode vee door de Bosjesmans weederom bekoomen is, soude volgens opgaaf der landbouwers Jochem Koekemoer, Jan Jacobus Gildenhuijsen,81 Daniel Walters82 en Augustus Lourense daarvan nog mancqueeren 323 beesten en 1900 schaapen; ook is niet te beschrijven in welken consternatie de menschen ten platten lande woonende, sig door den inval en roovinge dier Bosjesman bevinden, sijnde de schrik en vrees voor deselve so groot, dat om voor haar woede niet blootgesteld te zijn, de bruijkers van agt en vijftig veeposten deselve gantsch en al verlaaten hebben.’
‘Naar Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. volgens pligt rapport gedaan te hebben van ‘t geen mij op de boovengem. togt ontmoet is, en van den staat waarin sig de menschen daar te lande woonende bevinden, sal ik in verwagtinge dat zulx door Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. niet qualijk sal werden geduijt, de vrijheijd neemen van hier ter needer te stellen het geen ik onder haar wijser oordeel denk dat tot stuijtinge van dat quaed dient in het werk gesteld te werden, bestaande daarin dat men hoe eerder hoe beeter nogmaals een commando uijt de inwoonders deeses Gouvernements met twee ondermeesters voorsien, teegens de meeraangehaelde Bosjesmans sal moeten afsenden, welke commando gekoomen zijnde omtrent de plaats alwaar men vermoeden sal deselve te zijn ofte te kunnen vinden, sig in tween sal moeten verdeelen, ider gedeelte aan het hoofd hebbende een goede officier, welke officieren die Bosjesmans des doenelijk so lang zullen moeten vervolgen en najaagen, tot dat deselve ‘t zij door geweld ofte gewillig ‘t geroofde vee neevens het geweer, kruijt en loot dat zij bij zig hebben koomen over te geeven en daarbij te belooven dat zij voortaan sig stil sullen houden en met de Europeanen in vreede leeven; sijnde den ondergeteekde. nog van gevoelen dat tot beeter bereijking van dat oogmerk en ook tot decking van de manschap die uijtgesonden sal werden, het ten hoogsten noodig soude zijn dat men op twee verscheijde plaatsen langs de Oliphantsrivier , te weeten aan het warme bad 83 en bij ‘s Comps. drift ,84 post deed vatten door eenige militairen uijt dit guarnisoen, als op ider plaets door een onderofficier met agt mannen, welke onderofficiers neevens haar bijhebbende soldaaten souden moeten werden geordonneert daar te verblijven tot soo lang dat de gecommandeerde burgers die Hottentotten tot reeden sullen hebben gebragt, ofte zij soldaaten daer gerequireert worden, en wijders dat deselve in cas van nood op de minste waarschouwing die haarl. diesweegens sal werden gedaan, de burgereij85 en landbouwers sullen hebben te hulp te koomen, en ook ten algemeenen welzijn uijt te voeren dat geen waartoe zij door de burgerofficieren sullen werden versogt; daardoor sullen die uijt de burgereij,86 weetende dat zij ten allen tijden sullen kunnen werden gesecuurreert,87 met meer iver en moed teegens de Hottentotten vegten, en die Hottentotten door het besetten van die twee posten de geleegenth[e]ijd afgenoomen zijn om te kunnen vlugten.’
’- - - (Was geteekent) Js. Cruijwaagen. (In margine) Cabo de Goede Hoop, den 28 Maij 1739.’
Waarover aandagtiglijk geraadpleegt, en daarneevens in overweeging genoomen zijnde dat wanneer teegens sulken boosen gedoente als dat dier Hottentotten niet met ernst wierde voorsien, men niet anders soude hebben te verwagten als dat deselve behalven ‘t geen sij reets gedaan hebben, nog meer quaad doende, het land hoe langer hoe meer souden komen te ontrusten, is derhalven beslooten dat tot stuijtinge van dien mitsgrs. om deselve naar verdienste te kunnen straffen, teegens die Hottentotten en haare adherenten die volgens ingekomene berigten nog dagelijx veel roverijen ten platten lande zijn bedrijvende, onder het opsigt van twee burgerofficieren, het zij capiteijns, lieutenants ofte vaandrigs, dewelke door den land-drost en burgerchrijgsraad daartoe de bequaamste sullen werden geoordeelt, ofte andersints door den land-drost hiertoe te nomineeren, een sterk commando uijt de inwoonders soo van Stellenbosch als Drakensteijn met den eersten sal werden afgesonden, waarbij sig zullen moeten voegen alle soodanige ingeseetenen van dit Caabse district als daaromtrent veeplaatsen in leeninge besitten, ofte wel dat zij i[e]mand hunnentweegen, het zij knegts ofte anderen, ten dien eijnde sullen moeten besorgen. Welk commando de eevengen. Hottentotten soo lang sal moeten agtervolgen en met geweld te keer te gaan tot dat van deselve het vee dat zij van deese ingeseetenen ten platten lande woonende, hebben geroofd, neevens het bij haar hebbende geweer, kruijt en loot weederom sal zijn bekoomen en dat zij Hottentotten daar en boven nog koomen te belooven dat voortaan met onse natie in vrede sullen leeven en haar geen molest meer aandoen; sullende ook tot decking en bijstand van deese uijt te sendene burgers een sergeant met twee corporaals en veerthien militairen uijt dit guarnisoen gedetacheert, en gesonden werden naar den kant van de Oliphantsrivier , alwaar gekoomen zijnde, den sergeant met een corporaal en agt militairen post sal moeten vatten bij ‘s Comps. drift , en den anderen corporaal met de overige ses soldaaten aan het warme badt , op welke twee plaatsen gemelde sergeant en corporaal ider afsonderlijk met haar bijhebbende manschap soo lange sullen moeten vertoeven, tot dat daarvandaen te rugge werden geroepen, sig onderwijl altoos gereert88 houdende om in cas van nood en op het eerste berigt dat zij daarvan sullen krijgen, niet alleen het eevengenoemde burgercommando, maer ook de landbouwers daaromstreex woonagtig zijnde, te hulp te koomen, sullende boovensdien sorge moeten draagen dat sonder vertoef door haar uijtgevoerd word dat geene het welke de officieren van meergemelde burgermanschap ten algemeenen welweesen deeser landen en dies inwoonderen van hem sergeant ofte van den corporaal sullen koomen te versoeken, des sullen tot hulp en adsistentie van de menschen die zulx mogten komen te benoodigen, twee ondermeesters uijt deesen hospitaale het meergem. commando werden toegevoegt; en noopende het vee door den in den hoofde deeser genoemden oud burgerraad Johannes Cruijwaagen uijt kragte van ‘t raadsbesluijt van den 28 der gepasseerde maand April afgenoomen van de Hottentotten in desselfs rapport vermeld,isgearresteerd dat hetselve in de Groene Cloof sal werden bewaard totdat in ‘t vervolg nader daarover gedisponeert sal werden.
Wijders in aanmerkinge genoomen zijnde dat onder het gering getal van paarden dat d’ E. Comp. teegenwoordig aan handen is hebbende, behalven de merriën en veulens nog veel oude en gebreckelijke koomen te loopen, en dat men daarom als maar het minste voorvalt, sig altoos in de uijtterste verleegenth[e]ijd bevind, gelijk sulx nog onlangs tweemaal naar den anderen is ondervonden, is overzulx goedgevonden dat tot remeedieering89 van dat gebrek ten civielsten prijse doenelijk eenige paarden soo tot dagelijx gebruijk als tot den aanteelt, ten behoeve der E. Comp. sullen werden ingekogt; sijnde meede beslooten dat in steede van de afgesleetene stoelkussens en het dekkleet der tafel van deesen Raad, andere ‘s Comps. weegen zullen werden gemaakt, om alhier op de raadsaal tot noodig gebruijk te kunnen dienen.
Ende ten aansien de pijpeduijgen en mopsteenen in ‘s E. Comps. maguazijnen onvertiert blijven leggen en datter geen apparentie is dat men deselve in langen tijd sal kunnen quijt raaken, bij aldien de daarop gestelde prijsen niet eenigsints worden vermindert, is dienthalven raadsaam geoordeelt dat de pijpeduijgen voortaan teegens 16 1/2 Rijxds. het groot hondert mitsgrs. de moppen voor 6 1/2 Rds. ‘t duijsend sullen werden gedebiteert, wanneer desselve de gerequireerde ofte immers nog een reedelijke winst sullen koomen af te werpen; vervolgens gaf den Heer Gouverneur in bedenking of het voor den dienst der E. Comp. en tot rust deeser land niet noodig soude weesen dat men soodanige ‘s Comps. dienaaren dewelke geen andere misdaaden gepleegt hebbende, als dat zij haare bescheijdene bodems of dit guarnisoen hebben verlaaten, uijt vreese voor de door haar diesweegens verdiende straffe, in het veld zijn swervende sonder te durven te voorschijn koomen, neevens andere fugatieven dewelke sig aen geen misdaaden, corporeele straffen meeriteerende,90 schuldig hebben gemaakt, bij placcaat liet inroepen, met belofte dat zij alle van haare fouten sullen zijn en blijven gepardonnert, mits dat zij haer binnen den tijd van drie maenden hier ten Casteele ofte bij den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, dan wel op Stellenbosch aan den landdrost Pieter Lourensz koomen aangeeven, op paene dat bij nalatigh[e]ijd van dien deselve in handen van de justitie geraakende, zij als wegloopers en stoorders van de algemeene rust sonder oogluijking ten exempel van andere rigoreuslijk sullen werden gestraft, in welke propositie vermits desselfs nuttigh[e]ijd toegestemt zijnde, sal deselve gevolglijk in diervoegen werkstellig werden gemaakt, waarvan aan een igelijk bij publicatie en affixie van placcaaten de noodige kennisse sal werden gegeeven.91
Daarna is op het ingediende request van Pieter van Taak, het daarbij gevoegde getuijgenis van weesmeesteren deeser steede,92 onder wien gedagte Van Taak sorteerd, in consideratie genomen zijnde, goedgevonden dat aan hem het versogteveniam aetatissal werden verleend.
Ook is op het gedaane versoek van de vrijswartinne Elsje Mulder93 van de Caab beshooten dat haer dogter, gent. Eva van Elsje Mulder, sig thans in ‘s Comps. slaavenlogie nog bevindende, uijt slaverneij94 sal werden ontslaagen en in vrijdom gesteld, gemerkt deselve het sacrament des heijligen doops heeft ontfangen, en daar en booven in de Duijtsche taal wel ervaaren is, mits nogtans dat in haar plaatse weederom aen de E. Comp. in eijgendom sal werden overgegeeven een kloeke mansslaef, gent. Cupido van Mallabaar, die bij visitatie van de vereijschte hoedanigheijd is bevonden te weesen.95
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] Mij present, JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en Secrets.
C. 110, pp. 105-114.¶
Dingsdag den {17390625} 25 Junij 1739, ‘s voormiddags.
Alle present.
Is heeden in vergadering geleesen seeker missive door landdrost en burgerchrijgsraad van Stellenbosch en Drakensteijn herwaarts geschreeven,96 tot kennisgeeving dat het burgercommando ‘t welk sijlieden ingevolge van het diesweegens genoomene besluijt op den 2e deeser presente maand Junij hadden uijtgesonden teegens de bewuste Bosjesmans, onverrigter saak was te rugge gekoomen, omdat eenige landbouwers, woonende over de bergen van het Roodesant , souden hebben geweijgert daarmeede te gaan, niet teegenstaande deselve daartoe waaren gecommandeert geworden, met bijgevoegd versoek dat zij ten den opsigte mogten werden gemaintineert, en voorts het weederom uijtsenden van dat commando, ten aansien de rivieren thans niet te passeeren zijn en dat behalven dat de paarden thans buijten staat gevonden werden om eenige swaare togt te kunnen doen, ook voor deselve geen voedsel of gras op ‘t veld is, uijtgestelt tot in de aanstaande maand September. Maar ten aansien dit allesniet97 alleen duijsterlijk werd voorgedraagen, maar ook dat sig in den voormelden brief eenige poincten ter needer gestelt bevinden, dewelke schijnen aan te loopen teegens het daarneevens overgekoomen rapport, en dienvolgens nader elucidatie zijn vereijschende, waarvan men sig thans verstooken vind, door dien den gem. land-drost en burgerchrijgsraad hun niet verwaardigt hebben in persoon haare schriftuuren te koomen presenteeren, gelijk het wel betaamd had, ofte ten minsten sulx te laaten doen door de soodanige burgerofficieren dewelke het boovenstaande geval ontmoet is, is overzulx best gedagt dat men voor eerst denselven land-drost en burgerofficieren sig aan het hooft van dat te rug gekoomene commando bevonden hebbende, bij missive sal gelasten dat zij beneevens de veltcorporaels Jacob Theron98 en Jan Coetse99 met de eerste geleegenth[e]ijd herwaerts sullen hebben op te koomen,100 om weegens die saak en hoedanig sig alles daaromtrent toegedragen heeft, nader en omstandiger berigt te geeven, en voorts dat door deselve ons ook sal moeten werden toegebragt de naamrolle der manschap van de buijten districten, ten eijnde daaruijt mag werden gesien welke persoonen soo deese laatste reijs als bevoorens sijn gecommandeert geweest tot sulke en diergelijke expeditien, inmiddels dat den land-drost en burgerchrijgsraad aan de veltcorporaels omtrent de Oliphantsrivier haare residentie houdende, ofte aan de geene die naast daaraan woonen, bij provisie en tot nader ordre soodanige beveelen sullen moeten afsenden als sijl. na rijp overleg van zaaken noodig en bequaam sullen oordeelen te weesen om de voormelde Hottentotten, sorteerende onder de Bosjesmans natie, in teugel te kunnen houden en bij onverhoopte invallen af te weeren.101
Sijnde ten laatsten aan den burger Jurgen Schoester op desselfs daarom gedaane schriftelijk versoek102 in eijgendom gegeeven seeker blok huijserfs, geleegen in deese Tavelvalleij naa de waterplaats, groot 213 quadraat roeden en 138 geleijke103 voeten.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] Mij present, JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en Secrets.
C. 110, pp. 115-125.¶
Dingsdag den {17390707} 7 Julij 1739, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel.
In opvolginge van het jongste raadsbesluijt, sijn op heeden in vergaderinge verscheenen den land-drost, Pieter Lourensz, mitsgrs. de burgerofficieren bij voorgaande resolutie bekent, te weeten den capn. Theunis Bota, den luijtenant Johannes Louw Jacobsz en den cornet Adriaan van Brakel, dewelke door den Heer Gouverneur na de reeden gevraagt zijnde waarom zij onverrigter saak te rugge waaren gekoomen en hoe het bijquam dat een gedeelte van de gecommandeerde burger manschap sig bij het onder haar gehad hebbende commando niet hadden laaten vinden, hebben geantwoord het eerste te zijn ontstaan eensdeels omdat zij soo veel menschen niet bij een hadden kunnen krijgen als ër wel vereijscht wierden om de Hottentotten dewelke het vee deeser ingeseetenen geroofd hebben naar behooren te kunnen vervolgen en tot reeden te brengen, en ten anderen ter saake dat de veelvuldige revieren die zij souden hebben moeten passeeren, thans soo hoog zijn geswollen, dat het niet wel doenelijk is dat men deselve sonder leevensgevaar soude kunnen doorwaaden, booven en behalven dat omtrent de landstreek waarnatoe sij zig moesten begeeven, geen huijsen gevonden werdende, het te dugten stond dat zijl. in dit winter saijsoen soo door reegen, koude als andere ongemacken, niet alleen veel lijden, maar ook wel somtijts sonder niet te kunnen doen, het leeven daarbij souden hebben moeten inschietten,104 en dat zij wijders ten opsigte der menschen die niet verscheenen waaren, seggen moesten dat onder deselve sig eenige bevonden welkers paerden als op de voorgaande togt geweest zijnde, thans buijten staat waaren om op soo een moeijelijke expeditie te kunnen werden gebruijkt, te meer dewijl sig jeegenwoordig geen gras op het veld tot voedsel soo voor deselve als voor het andere beestiaal is bevindende, en voorts datter andere waaren dewelke ter dier tijd beesig waaren geweest om haar land te beploegen en te besaaijen, en derhalven dat noodig werk niet hadden kunnen uijtstellen, ten waar zij haare familie voor de uijtterste honger en kommer niet wilden bloot stellen; vervolgens is meede binnen gekoomen den veltcorporaal Jacob Therron, denwelken op afvraaging wat antwoord hij bekoomen had van de menschen over de Roodesants Cloof 105 woonende toen hij deselve ingevolge van de bekomene ordres van desselfs capiteijn, commandeerde tot het doen van de bewuste expeditie, en wijders hoedanig sig alles daaromtrent toegedraagen heeft, te kennen gaf dat hij die persoonen gelastende dat zij hun op de bestemde plaats souden hebben te vervoegen, om voorts onder het opsigt haarer officieren de Bosjesmansnatie te gaan aandoen, deselve hem daarop te gemoed hadden gevoerd dat zij sulx gaarn souden willen doen wanneer de geene die de eevengenoemde Hottentotten hadden opgestooken meede wilden gaan, sonder egter te seggen wie zij daarmeede meijnden, en nopende dat hij gedagte persoonen op nader bekomene ordre voor de tweede reijs niet soude hebben willen commandeeren, gelijk hetselve in den brief door hem over die saak geschreeven ter needer gestelt gevonden word, hij Therron zulx abusivelijk op het papier hadde gecoucheert, en dat desselfs meening was geweest gelijk het ook de waarheijd is aan zijne officieren te rescribeeren dat het hem onmoogelijk was alle die menschen in sulken korten tijd als hem wierd voorgeschreeven te kunnen commandeeren en bij een te krijgen, dog dat hij egter daartoe eenige Hottentotten soude gebruijken, versoekende wijders over deese zijne quaade uijtdruckinge eerbiedig om excu[u]s, met verseekering dat hij sig in het vervolg voorsigtiger gedraagen en in alle geleegentheeden blijken geeven soude van desselfs trouwe en iver; en nadat den bovengemelden land-drost en burgerofficieren nogmaals hadden versogt dat het weederom uijtsenden van een burgercommando teegens de bewuste Hottentotten om de voorverhaelde reedenen tot in het begin van de aanstaande maand September mogt uijtgesteld blijven, is dit alles rijpelijk overwoogen zijnde, beslooten dat het afvaardigen van het dikwilsgenoemde commando uijtgesteld blijvende, gelijk het versogt word tot in het begin van de aanstaande maand September; hij landdrost neevens burgerofficieren middelerwijl alles wat dat daartoe vereijscht word,106 sullen hebben te besorgen en ook sorge draagen dat de benodigde manschap bij tijds en na behooren gewaerschouwt en gecommandeert word, sullende deese Caabse Colonie in de costen op deese te doene expeditie te vallen, meede moeten contribueeren; en betreffende de manschap door den veltcorporaal Jacob Therron gecommandeert, is aan denselven land-drost gedefereert gelaaten om daertoe vermeijnende gefondeert te weesen, deselve voor den Raad van Justitie alhier na bevinding van saaken te moogen actioneeren; booven hetwelke meergemte. land-drost door den Heer Gouverneur nog is geordonneert geworden dat hij volgens desselfs pligt alle zijne kragten sal hebben in te spannen ten eijnde den fugeerenden en ten platten lande rond swervenden sergeant Estienne Barbier, ‘t zij dood of leevendig, gekreegen word, en voorts dat dewijl van alle kanten klagten inkoomen dat desselfs substituijt in ‘t laatst van verleeden jaar in het uijtvoeren der aan hem gegeevene ordre ten opsigte van het afhaalen van het vee dat sommige deeser ingeseetenen sonder consent van eenige Hottentots natien hebben geruijlt, desselfs pligt verre te buijten heeft gegaan, dat hij land-drost sig overzulx daarna ten naauwkeurigsten sal moeten informeeren en met eene verneemen welke quantiteijt en wat soort van vee dien substituijt met hem te rugge gebragt, en waar hij hetselve gelaaten heeft, van alle hetwelke na gedaane ondersoek behoorlijk rapport sal moeten gedaan werden.
Bij overweeging dat het gebrek hetwelk men alhier aan slaven heeft, nog dagelijx is toeneemende, en dat eerder wij daarvan weederom kunnen werden voorsien door middel van het uijt het vaderland versogte scheepje, nog seer veel tijd sal koomen aen te loopen, is almeede verstaan dat daarom met het ter rheede leggende schip Gooidschalxoort , naar Ceijlon gedestineerd, van de regeering van dat eijlandt sullen werden versogt een hondert stux kloeke mansslaaven ofte soo veel meer als met gevoeggelijkh[e]ijd vandaar herwaarts sullen kunnen werden overgesonden.
Sijnde ten laatsten aan de burgeresse Maria Catharina van der Heijde,107 wed. wijlen Johannes Cuijperman,108 toegestaan om met een der verwagt werdende retourscheepen naar het vaderland te moogen overvaaren onder betaaling van het daartoe staande transport en costgeld om in de cajuijt gelogeert en getracteert te werden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] J. T. RHENIUS.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] Mij present, Js. DE GRANDPREEZ. Rt. en Secrets.
## Footnotes
-
Kyk C. 356Attestatiën: uittreksel uit notule van landdros en heemrade, 19.3.1739, pp. 153-161. ↩
-
Kyk C. 356Attestatiën: uittreksel uit notule van landdros en heemrade, 9.3.1739, pp. 121-125 en uittreksel uit notule van landdros en burgerkrygsraad, 10.3.1739, pp. 129-130. ↩
-
Johannes Ras (1698-1768) was die seun van Nicolaas Ras en Maria van Staden. Sy vrou, Anna Magdalena Senekal (1701-1788), was ‘n suster van sy broer Hendrik se eerste vrou. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookHendrik van der Merve. ↩
-
Johannes Cornelis Olivier (1692-21.8.1764) was die seun van Ocker Cornelisz Olivier en Aletta Verwey. Hy is op 12.2.1730 met Cecilia du Preez (1713-11.4.1781) getroud. ↩
-
Hy is op 2.1.1718 in die Drakensteinse kerk met Anna Agneta Pietersz van die Kaap getroud. ↩
-
Hy was ‘n seun van Dirk van Schalkwyk en Martha Olivier en was getroud met Marie Prevot, die weduwee van Gerrit van Wyk. ↩
-
Gerrit van Wyk (1714-1787) was die seun van Arie van Wyk en Anthoinetta Campher. Hy is op 2.11.1738 met Maria Magdalena Eckhoff (1721-1776) getroud. Met sy dood het hy op ‘n plaas in die Roggeveld geboer. ↩
-
Christoffel van Wyk (1719-1769) was ‘n jonger broer van Gerrit van Wyk (vgl. voetnoot 103 van 1739 hierbo). Hy was getroud met Sophia Campher. ↩
-
Arnoldus Johannes Basson (1702-1742) was ‘n seun van Johannes Basson en Zacharia Visser. Hy is op 18.8.1740 deur die Raad van Justisie weens ongehoorsaamheid aan die wet verban en het met die retoervloot van 1741 na Nederland vertrek. Die volgende jaar het hy as matroos en onder die naam van Adriaan Batters op die Sara Jacoba na die Kaap teruggekeer, maar hy is op die reis oorlede. Sy weduwee, Catharina Olivier, is weer op 2.12.1742 met Pieter du Plessis getroud. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls bygeskryf. ↩
-
Dit is nie duidelik wat die betekenis vanduijmdraaijeris nie. Een woordeboek vermeld egter die uitdrukkingdraaijen op den duijm, wat betekenbestieren naar zijnen wil. Vgl. Het Koninklijk-Nederlandsche Instituut van Wetenschappen, Letterkunde en Schoone Kunsten:Uitlegkundig Woordenboek op de Werken van Pieter Corneliszoon Hooft 1, pp. 244-245. ↩
-
Daniel Godfried Karnspek van Rügenwalde in Pommere was die seun van Christoph Lucas Karnspek en Judith Flesch. Hy het in 1721 as soldaat na die Kaap gekom en nadat hy sedert 1724 ‘n assistent was, het hy in 1731 die sekretaris van die landdros en heemrade van Stellenbosch geword. In 1739 word hy sekretaris van die Raad van Justisie, maar op 17.9.1743 tree hy as gevolg van swak gesondheid uit die diens en word ‘n vryburger. Hy is op 9.5.1728 met Olof Bergh se dogter, Johanna Magdalena, getroud. Karnspek is in Julie 1747 oorlede. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter na Drakensteijnse . ↩
-
Kyk C. 356Attestatiën, 30.3.1739, pp. 149-150. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter nacaneel. ↩
-
Kyk C. J.344Kriminele Prosesstukke IV: verklarings, 14.3.1739, pp. 263-266, 14.3.1739, pp. 268-270, en 10.2.1729, pp. 278-287. ↩
-
Die Politieke Raad se besluit om sekere verliese af te skryf, is hieronder weggelaat. Onder die items wat afgeskryf is, is o.a. een slavin, twee slawekinders, twee bandiete, een esel, drie perde, 117 beeste en 14 bokke. Kyk C. 31Resolutiën, Raad van Politie, 31.3.1739, pp. 130-134; C. 292Memoriën en Rapporten, 31.3.1739, pp. 667-670. ↩
-
Kyk C. 238Requesten en Nominatiën, 1737-1738, ongedateer, pp. 581-582. ↩
-
Kyk C. 524Uitgaande Brieven, Raad van Politie: Goew. en Raad - Here XVII, 7.4.1739, pp. 239-250. ↩
-
Volgens die dagregister het die Politieke Raad die vorige dag, na ontvangs van die briewe uit Nederland, ook vergader. Kyk C. 615Dag Register, 3.4.1739, pp. 207-208. ↩
-
Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, ?.11.1738, pp. 617-621. ↩
-
De Grandpreez het nog dieselfde dag die eed as sekretaris van die Politieke Raad afgelê. Kyk C. 678 Eed Boek, 4.4.1739, p. 107. ↩
-
Abraham Decker (1697-1752) van Amsterdam het in Maart 1717 uit die Ooste in Tafelbaai aangekom en het as assistent in die negosiekantoor begin werk. Hy is op 27.6.1723 met Regina Moller (1690-1736) getroud en is na haar dood weer met Theodora van Taak getroud. Hy en De Grandpreez het op 4.4.1739 die eed as lede van die Raad van Justisie afgelê. Kyk C. 678 Eed Boek, 4.4.1739, p. 27. ↩
-
Karnspek het op 15.4.1739 die eed as sekretaris van die Raad van Justisie afgelê. Vgl. C. 678 Eed Boek, 15.4.1739, p. 107. ↩
-
Schephausen het nog dieselfde dag die eed as sekretaris van die landdros afgelê. Kyk C. 678 Eed Boek, 4.4.1739, p. 122. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter navigilantie. ↩
-
Kyk C. 524Uitgaande Brieven, Raad van Politie: Goew. en Raad - landdros, Stellenbosch , 4.4.1739, pp. 237-239. ↩
-
Kyk C. 25Resolutiën, Raad van Politie, 6.4.1730, pp. 67-70; G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke Raad VIII(6.4.1730), p. 89. ↩
-
Die Politieke Raad het op 14.4.1739 vir die inhuldiging van Goewerneur Hendrik Swellengrebel, asook op 16.4.1739 vergader. Kyk C. 615Dag Register, 14.4.1739 en 16.4.1739, pp. 211-214 en 214. ↩
-
Slegs een van hierdie briewe het bewaar gebly in C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: landdros en burgerkrygsraad, Stellenbosch - Goew. en Raad, Kaap, 30.3.1739, pp. 637-639. ↩
-
Die Piketberg het sy naam daaraan te danke dat Goewerneur Goske tydens die oorlog teen Gonnema ‘n afdeling soldate (piketten) op die berg geplaas het om die Hottentotte se invalle teen te gaan. ↩
-
Die gekursiveerde gedeelte is tussen die reëls geskryf. ↩
-
Die gekursiveerde gedeelte is tussen die reëls geskryf. ↩
-
Die kopiïs van die Haagse kopie het ook geskryfleijfeijgenen. ↩
-
Antonio Caldeira het Delagoabaai in 1544 besoek en die gesamentlike monding van die Tembe -, Oembeloesi - en Matolariviere Rio de la Goa ( Rivier van die Meer ), in navolging van die naam van die baai ( Bahia de Lagoa ), genoem. ↩
-
Kyk C. J.2773 Prokurasies, 29.4.1739, pp. 174-175 en 28.4.1739, pp. 176-177. ↩
-
Kyk C. 239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 6-7. ↩
-
In die Haagse kopie staanslavernije. ↩
-
Alhoewel Eelders afwesig was, het hy tog hierdie resolusie onderteken. ↩
-
‘n Besluit van die Politieke Raad i.v.m. die afskryf van verliese, is hieronder weggelaat. Kyk C. 31Resolutiën, Raad van Politie, 5.5.1739, pp. 153-155; C. 292Memoriën en Rapporten, 1726-1739, ongedateer, pp. 673-674. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter nag’emploijeert. ↩
-
Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: Goew.-gen. en Raad, Batavia - Goew. en Raad, Kaap, 10.11.1738, pp. 469-491. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookIndiaasse. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookspetiale. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het ook geskryfslaverneij. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter naHottentotten. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie ook geskryfburgereij. ↩
-
Pieter van Taak (1718-1752) was ‘n seun van Willem van Taak en Emma Martha van der Byl. Hy is op 27.1.1743 Susanna Moller getroud. Van Taak het sedert 1739 die plaas Kloovenburg by Riebeeck-Kasteel besit. ↩
-
Die huidige Tulbagh . ↩
-
Burgert van Dyk (1697-11.4.1761), die oudste seun van Joost Pietersz van Dyk en Catharina Verburgh, is op 6.10.1715 met Maria Visser getroud. ↩
-
Daar was op hierdie tydstip twee persone met hierdie naam aan die Kaap, t.w. Nikolaus van Wielligh (1682-1743) van Hamburg en sy seun Nicolaas (1711-1769). Die vader was op hierdie stadium reeds 57 jaar oud, gevolglik kan aangeneem word dat die seun hier te sprake is. Hy was die derde kind van Nikolaus van Wielligh en sy eerste vrou, Elisabeth van Wyk, en hy is op 5.6.1757 met Anna Sara Grütter getroud. ↩
-
Hy was die seun van Matthias Greeff en Susanna Claasz. Op 8.10.1719 is hy met Susanna van Hoeven getroud. Greeff is in 1745 oorlede. ↩
-
Daar was in 1739 drie Jan Mosterts in die vryburger-gemeenskap aan die Kaap, t.w. Johannes (1715-17.6.1782), die seun van Jacob Mostert en Maria Magdalena de Peronne; Johannes (1716-1759), die seun van Ernst Mostert en Sophia Cloete; en Johannes (1719-1791), die seun van Johannes Mostert en Hilletje Olivier. ↩
-
Starrenburg maak reeds in 1705 in sy reisjoernaal melding van Henning Hüsing se veepos aan die Groenerivier . Op ‘n kaart in Valentyn se publikasie word dit aangetoon as ‘n rivier wat noord van Groenekloof , teenoor Dasseneiland in die see vloei. ↩
-
Noord van Piketberg geleë. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter nadoodschieten. ↩
-
Daar kon geen kontrak tussen Johannes Cruywagen en Jan Pietersz opgespoor word nie. In 1739 word drie persone met hierdie naam in die monsterrol vir die Stellenbosch -distrik vermeld: Jan Pietersz, Jan Pietersz van Lübeck en Jan Pietersz van de Caab. Die feit dat eersgenoemde, ‘n vryswart, in Julie 1741 op die plaas Klipfontein aan die Piketberg geboer het, mag beteken dat dit hy is na wie hier verwys word. ↩
-
Dit is waarskynlik Hans Hendrik Schiemann van Ditmold. Hy het in 1694 as soldaat na die Kaap gekom en is aan verskeie persone as kneg uitgehuur, totdat hy op 25.4.1719 ‘n vryburger geword het. Geen kontrak tussen hom en Cruywagen kon egter opgespoor word nie. Sy naam verskyn in die monsterrol van Stellenbosch vir 1739. ↩
-
Jacobus Smit (1689-1752) was ‘n seun van Jan Smit en Adriana Tol. Sy weduwee, Elisabeth Slabbert van Middelburg, is in 1771 oorlede. ↩
-
Pieter Pietersz van Funen was van 1736 tot 1739 as ondermeester in die hospitaal werksaam. ↩
-
Dit is Marie Prévot, ‘n dogter van Abraham Prévot en Anna Marsseveen. Sy is op 25.3.1731, na die dood van sy eerste vrou, met Gerrit van Wyk (1704-1737) getroud. Sy het op die plaas Vaderlandse Rietkloof aan die Piketberg geboer. ↩
-
Die enigste familieverbintenis tussen Hendrik Krugel en Gerrit van Wyk was dat laasgenoemde se moeder ‘n suster van eersgenoemde se skoonmoeder was. ↩
-
Die Vier en Twintig Riviere , ‘n sytak van die Bergrivier , het sy naam te danke aan die getal spruite wat later ineenvloei. Reeds op 1.9.1688 word in die reisjoernaal van Simon van der Stel se tog na Namakwaland melding gemaak van “‘t gebergte, daar de 24 spruiten of riviertjens uitkomen”. ↩
-
Steven ten Holder van Dinxperlo in Gelderland was in 1730 van Batavia na Nederland onderweg toe hy weens siekte aan die Kaap gebly het. Hier is hy met Magdalena Elisabeth Taats van Hattem getroud en hy het op 7.12.1730 ‘n vryburger geword. Ten Holder is op 31.7.1761 oorlede en sy weduwee in 1765. ↩
-
Jurgen Hanekom was afkomstig van Rathlosen naby Sulingen in Hannover . Hy het sedert 1708 as houtkapper aan die Kaap diens gedoen. Daarna was hy korporaal van die Kompanjiespos te Klapmuts , maar in 1713 het hy ‘n vryburger geword en hom op die plaas Natte Valleij gaan vestig. Op 11.11.1717 is hy met Johanna van den Bosch getroud. Sy was vroeër met Johannes Bockelberg en daarna met Maurits van Staden getroud. Hanekom is in 1752 oorlede en sy vrou in 1747. ↩
-
Albert van Zyl was die seun van die stamouers, Willem van Zyl en Christina van Loveren. Hy is op 29.9.1711 met Martha Vivier getroud. ↩
-
Jan Engelbrecht van Amsterdam het in 1717 as ‘n soldaat na die Kaap gekom. Op 28.11.1730 het hy uit die Kompanjiesdiens getree en as kuiper ‘n bestaan gevind. Uit sy huwelik met Johanna Guillaumet is vier kinders gebore. Toe hy in 1740 oorlede is, het hy op die plaas Klipheuvel in die Langevallei by Piketberg geboer. ↩
-
Leendert Louw was die seun van Jacobus Louw en Maria van Brakel. Hy is op 6.2.1735 met Elsje van der Heyden getroud. Louw het op die plaas Jakhalsvallei aan die Olifantsrivier geboer toe hy in 1743 oorlede is. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls bygeskryf. ↩
-
Waarskynlik word die Bokkeveld bedoel. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls bygeskryf. ↩
-
Tobias Mostert was die seun van Jan Mostert en Elisabeth Niemeyer. Hy is op 2.4.1724 met Geertruyd Olivier (1698-1777) getroud. Mostert is in 1764 oorlede. ↩
-
Die Doornrivier vloei suid van die huidige Klawer in die Olifantsrivier . ↩
-
Jochem Koekemoer was getroud met Maria Putter, ‘n dogter van Diederik Putter en Zacharia Visser. ↩
-
Verlorenvlei , noord van Piketberg , word reeds in 1712 in Kaje Jesse Slotsboo se reisjoernaal vermeld. In 1723 is ‘n plaas daar uitgegee. ↩
-
Abraham Mouton, ‘n seun van die stamvader, Jacques Mouton, en sy tweede vrou, Maria de Villiers, is op 1.2.1733 met Jacoba Keyser getroud. Hy is in 1749 op sy plaas Bergvallei by Piketberg oorlede. ↩
-
Carel Christoffel Kounits van Berlyn was in 1739 die assistent-landdros. ↩
-
Alewyn Smit (1695-1774) was die vierde kind van Jan Smit en Adriana Tol. Hy is op 25.12.1718 met Hester Becker (1700-1777) getroud. Smit het in 1774 vier plase by Vier en Twintig Riviere en in die omgewing van die Olifantsrivier besit. ↩
-
Hy was die seun van Jacobus Louw en Maria van Brakel. Op 3.9.1741 is hy met die weduwee van Jan Engelbrecht, Johanna Guillaumet, getroud. Louw is in 1776 oorlede en sy weduwee ses jaar later. ↩
-
Dit is waarskynlik dieselfde persoon as Jacobus Gildenhuys. (Vgl. voetnoot 57 van 1735.) ↩
-
Hy was die seun van Samuel Walters en Maria van der Westhuizen. ↩
-
Dit is waarskynlik die warmbron by die huidige dorp Clanwilliam . ↩
-
‘n Drif deur die Olifantsrivier naby die huidige Clanwilliam . Dit word reeds in 1724 in Rhenius se joernaal van Slotsboo se reis vermeld. ↩
-
Die kopiïs van die Haagse kopie het ook geskryfburgereij. ↩
-
In die Haagse kopie ook asburgereijgekopieer. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het ook geskryfgesecuurreerti.p.v.gesecureert. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter nagereet. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookremeedierringi.p.v.remedieering. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter nameriteerende. ↩
-
Kyk C. 683Origineel Placcaat Boek, 2.6.1739, pp. 26-28; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(2.6.1739), pp. 165-166. ↩
-
Kyk C. 239Requesten en Nominatiën: getuigskrif, 1.6.1739, p. 16. ↩
-
Haar naam kom van 1732 tot 1754 in die monsterrolle vir die Kaapse distrik voor. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter naslavernij. ↩
-
Kyk C. 356Attestatiën, 2.6.1739, p. 387. ↩
-
Kyk C. 446Inkomende Brieven, Raad van Politie: landdros en burgerkrygsraad, Stellenbosch Goew. en Raad, Kaap, ongedateer, pp. 689-695. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls bygeskryf. ↩
-
Hy was die vierde kind van die stamouers, Jacques Theron en Marie Jeanne des Pres, en is op 7.7.1699 gebore. Uit sy huwelik met Elisabeth du Toit (1705-5.1.1789) is vyf kinders gebore. ↩
-
Volgens die monsterrolle van die distrik Stellenbosch was Jan Coetzee getroud met Abigael Appel (1710-29.2.1764). Coetzee was waarskynlik die seun van Jacobus Coetzee en Elisabeth Glam. ↩
-
Kyk C. 524Uitgaande Brieven, Raad van Politie: Goew. en Raad - landdros en burgerkrygsraad, Stellenbosch , 25.6.1739, pp. 403-405. ↩
-
‘n Besluit van die Politieke Raad in verband met die afskrywing van verliese is hieronder weggelaat. Kyk C. 31Resolutiën, Raad van Politie, 25.6.1739, pp. 218-223; C. 293Memoriën en Rapporten, 25.6.1739, pp. 1-3. ↩
-
Kyk C. 239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 25-27. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter nagelijke. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het ook geskryfinschietten. ↩
-
in 1700 het Wilhem Adriaen van der Stel die Roodesandkloof by die huidige dorp Tulbagh reeds beskryf as “een stijle passagie … over voorsz Ubiquase geberghte heengaende”. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter naalles wat daartoe vereijscht word. ↩
-
Sy was waarskynlik ‘n dogter van Jan Jansz van der Heyden en Agnitie Molyn. Haar versoekskrif is in C. 239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 28-29. ↩
-
Hy was aanvanklik bekend as Jan Barend van Dipmold en het in 1693 as soldaat na die Kaap gekom. In 1695 is hy as kneg aan Henning Hüsing verhuur en in 1706 het hy Hüsing na Nederland vergesel. Van 1711 was hy weer as kneg in Jacobus van der Heyden se diens. Op 25.2.1716 het hy ‘n vryburger geword. Uit sy huwelik met Maria Catharina van der Heyden is twee dogters gebore. ↩