Skip to content

C113 v1.20

C. 113, pp. 31-34.

Dingsdag den {17400105} 5 Januarij 1740, ‘s voormiddags.

Alle present, behalven den E. soldijboekhouder, Cornelis Eelders.

Vermits dit land door des Heeren zeegen jeegenswoordig overvloedig is voorsien van grof en kl[e]ijn vee, en dat ook sommige deeser burgerslagters aan den Heer Gouverneur hebben te kennen gegeeven dat zij hun om die reeden thans in staat bevonden om het door haar geslagt werdende vleesch aan deese ingeseetenen beeterkoop te kunnen leeveren als voor den daarop gestelden prijs van 2 stuijvers voor het lb., is overzulx na overweeging van saaken, op de propositie van gemelden heer Gouverneur, den prijs waarvoor alle deese burgerslagters gehouden zullen zijn, geduurende dit loopende jaar, het geslagt soo schaapen als beesten vleesch aan deese inwoonderen te verkoopen, vastgesteld op twaalf duijten of 1 1/2 stuijvers het lb., waarna dan alle ende een igelijk derselve[r] zig sal moeten reguleeren, zonder dat binnen voorsz gestipuleerden tijd dien prijs na hunne fantasie en willekeur, gelijk zulx door eenige dier slagters voorgaandelijk is gedaan, sal moogen werden verhoogt of vermindert; zullende wanneer dit jaar sal weesen geexpireert, deese saak aangaande, weederom soodanig besluijt kunnen genoomen werden, als men na geleegenth[e]ijd en omstandigh[e]ijd des tijds sal bevinden te behooren.

Sijnde wijders uijt aanmerkinge dat de waterleggers van het schip Oostrust alhier van geen dienst kunnen zijn, en dat het apparent is dat deselve uijt hoofde van den op handen schietende perstijd, nu met voordeel aan den man zullen kunnen werden geholpen, gearresteerd dat voorseijde waterleggers hierom met de eerste geleegenth[e]ijd ten behoeve der E. Comp. voor het geen datse gelden moogen zullen vercogt werden.

Laa[t]stelijk is seeker bejaarden slaef der E. Comp., gent. Dirk van Leijs Blom van de Caab, op desselfs instantig versoek, als van een Europeaansche vader afkomstig zijnde en ook ter consideratie dat denselven niet alleen het sacrament des heijligen doops heeft ontfangen en in de Neederduijtsche taal seer wel ervaaren is, maar ook dat boovensdien al over de dertig jaaren, sonder interruptie in het huijs der alhier in dien tijd successivelijk geweest zijnde Gouverneurs met veel trouw en i[j]ver heeft gedient en opgepast, in vrijdom gesteld en uijt slaverneij geemancipeert, mits egter verpligt blijvende, soo wanneer men hem in des Gouverneurs huijs, ‘t zij bij publicque maaltijden ofte tot andere saaken benoodigt mogte hebben, als dan aldaar, als voor deesen desselfs dienst te moeten koomen presteeren.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

1

[Signed:] R. TULBAGH.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en Secrets.

C. 113, pp. 35-65.

Donderdag den {17400119} 19 Januarij 1740, ‘s voormiddags.

Alle present.

Heeft den land-drost, Pieter Lourensz,2 weegens dat geen het welk hij in opvolging van het aan hem geordonneerde bij raadsbesluijten van den 7 Julij, 15 September en 31 October des voorleeden jaars heeft verrigt,3 het onderstaande schriftelijk berigtinge leevert:4

Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur aan Cabo de Goede Hoop en den res[s]orte van dien &a. &a. beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘Wel Edele Gestrenge Heer en E. Agtbre. Heeren,’

‘Den ondergeteekende landdrost geeft met behoorelijke eerbied te kennen dat hij agtervolgens Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtbrs. geeerde ordre, sig seer naauwkeurig geinformeert hebbende na het gedoente en hoedanig den geweesenen substitu[u]t Carel Christoffel Counitz5 hem gedraagen heeft in het afhaalen van het vee van sommige landbouwers, heeft egter niet kunnen bespeuren ofte verneemen dat gesz Counitz eenige van die afgehaalde beesten verruijlt ofte verkogt heeft, en ofschoon wel presumeerde, dat soo zulx waare geschied, hetselve aan de Clapmuts 6 moeste zijn gedaan, en ook ter wijle verstaen hadde, dat aldaar eenige Hottentots-beesten liepen, op den 10 der gepasseerde maand Augustus, met gecommitteerde heemraaden sig derwaarts heefd begeeven en uijt de beesten van den posthoudenden corporaal, Johan George Straa[t]sburg,7 op aanwijsinge van den burger Daniel Bockelenberg8 laten uijtjaagen elf beesten, dewelke door de Hottentotten, naar dat hun het vee was ter handen gesteld, volgens het seggen van voorsz corporaal Straasburg aan hem waaren vereert geworden, soo als deselve aan andere meer beesten gegeevenhebben, gelijk den onderget. genoegsaam bewust en gebleeken is, sullende Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtbrs. uijt de hier neevens gevoegde verclaaring van gecommitteerde heemraaden, sub la. A, dit klaarlijk kunnen beoogen.9

‘Edog heeft den onderget. meede vernoomen dat den substitu[u]t Counitz aan den burger Christiaan Liebenberg10 voor genootene kost en drank soo voor hem en zijn volk als de Hottentotten, heeft gegeeven vier beesten, waartoe hij geen permissie gehad, nogte daarvan rapport heeft gedaan.’

‘Belangende het getal van ‘t vee ‘t welk door den substitu[u]t Counitz is afgehaald, heeft volgens desselfs gedaande rapport, ‘t welk hier insgelijx onder la. B annex is,11 bestaan in 279 stux, en volgens het relaas van den veldwagter Joseph Leendert,12 onder la. C hier meede bijgevoegt,13 soude het geweest zijn 277 stux, en daarvan sijn gekoomen, soo als uijt het voorsz rapport van den substitu[u]t te sien is, soo aan de Clapmuts als aan Stellenbosch 14 195 runderen, sijnde de overige soo geslagt als door siekte agtergelaaten, als meede 59 stux door eenige Hottentotten aen de Groenen Berg 15 op de plaats van den overleedenen landbouwer, Gideon Joubert,16 in den nagt geroofd, als Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtbrs. nu eens gelieven na te sien het getal van vee ‘t welke door den landbouwers Hendrik Krugel,17 Sijbrand van Dijk,18 Hendrik Ras19 en Arnoldus Basson,20 in hun gepresenteerd request van den 21 Julij deeses jaars werd aangeteekent,21 soo sal koomen te blijken, dat zij maar 20 beesten meerder koomen op te noemen; als men nu de saak een w[e]ijnig nagaat en hun eijgen seggen in dat request aandagtelijk beschouwt, en hetselve als dan confronteert met het rapport van den substitu[u]t, als meede de verclaaring van den veldwagter Joseph Leendert, sal men klaarelijk kunnen beseffen dat zijlieden veel eerder daaromtrent kunnen abuijs hebben dan gem. substitu[u]t en veldwagter, boven en behalven dat zij volgens sustenue van den onderget. geen geloof daaromtrent kunnen hebben, want, Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren, dat dat vee door hem substitu[u]t gehaald is van hunne plaatsen, alwaar zij niet present zijn geweest, seggen zij selfs in haar request, bijgevolge, dat hun het getal door de knegts en slaaven zijn opgegeeven, en in ‘t rapport soo wel als het relaas van den veldwagter staat van vee gemelt, ‘t welk niet eens op plaatsen, maar in ‘t veld geloopen heeft, ja selfs in Hottentots craalen, van welke in ‘t veld loopende beesten ligtelijk in het wegdrijven eenige kunnen agterblijven; het verwondert den onderget. ten hoogsten dat den burger Sijbrand van Dijk 88 eijge[n]en 7 geruijlde beesten durft opgeeven, dat door den substitu[u]t van hem soude afgenoomen zijn, terwijl hem seer wel bewust is dat denselven Van Dijk geen 8, laat staan 88 beesten is magtig geweest; seekerlijk moet hij die gehad hebbende, gelijk zijne mackers van de Hottentots gerooft ende geruijlt hebben, gelijk sij hun dan ook niet schaamen in dat request weederom te eijsschen haar eijgen als geruijlt vee, waaromtrent sij seer qualijk koomen te doen, niet denkende dat Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtb. wel omtrent bekend sal zijn hoe veele beesten zij geroofd als geruijlt hebben,22 laat men maar het kl[e]ijnste getal neemen, soo sal het meer als duijsend bedraagen, gelijk klaarlijk consteert uijt de gegeevene confessie van den burger Pieter de Bruijn23 en de interrogatorien van den burger Mattheus Willemsz,24 beijde alhier nog ter justitieelen secretarije berustende,25 welkers getal immers verre komt te overtreffen dit door haar opgegeevene getal van 299 beesten.’

‘Weshalven den onderget. vermeend dat zijlieden niet kunnen geregtigt zijn dat vee weederom te eijsschen, behoorende zijlieden genoegsaam overtuijgd te weesen van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtbrs. goedheijd, met hun pardon te verleenen, van alle hunne begaane moedwilligheeden; en raakende gem. substitu[u]t Counitz, soo betuijgt den onderget. Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtb. nogmaals dat wat devoiren ook aangewend heeft, niet kunnen bespeuren of vermerken dat denselven met dat vee frauduleus heeft gehandelt, uijtgesondert de vier beesten hier voorengemeld, welke bij den burger Christiaan Liebenberg zijn loopende, en die denselven heeft gepresenteerd, indien zulx geeijscht wierd, te restitueeren.’

‘Wat nu aangaat, Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren, de persoonen op het Roode sant ,26 door den veldcorporaal Jacob Theron27 gecommandeert weesende en niet verscheenen zijn, dewelke insgelijx aan Uw Wel Edele Gestr. hebben gerequestreert, waarin zijlieden onder anderen te kennen geeven dat op een onbehoorelijken tijd waaren gecommandeert en dat zij aan den capn. Theunis Bota28 hadden doen weeten dat de geene mogten meede gaan, die de Hottentots gesterkt hadden, en soo voorts; aangaande de tijd, Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren, dunkt den onderget. onder beeter gevoelen van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtbs. dat voor ijder burger onbepaald is dat zij moeten obedieeren de beveelens die haar door hunne officieren uijt last van hunne overigh[e]ijd werd gegeeven, en schoon dat hunne geleegentheeden niet konden toelaaten van op commando te gaan, hadden zij immers behooren hunne officieren daarvan kennisse te geeven, maar niet met een briefje soodanig antwoord toe te senden, gelijk het dan ook seer onnosel werd aangehaald dat zij niet geweeten hebben of geproviandeert waaren ofte niet, wijl zij immers wel konden denken dat d’ officieren welke hun hebben doen commandeeren, ook sorge voor kost en drank souden draagen, dog hunne quaadaardige soth[e]ijd heeft zulx niet kunnen of willen toelaaten, want hoe w[e]ijnig verstand laaten zij blijken in het seggen: die de Hottentots gesterkt heeft, meede konde gaen, en waardoor zij niet onduijdelijk te verstaan willen geeven dat den substitu[u]t en desselfs veldwagters, als ook den ondergeteekde. die soude zijn, sonder eens te letten dat deselve niets buijten de ordres van hun opperhoofd en gebieder kunnen uijtvoeren, maar een maend of twee na dato, naar dat de blindh[e]ijd hunne oogen een w[e]ijnig hadde verlaaten en wat klaarder doen sien, wisten sij beeter te seggen wie en dewelke de waare oorsaaken van versterkinge aen de Hottentots hadden gegeeven, gelijk te zien is uijt het hierneevens gevoegde extract dagregister van den capn. Theunis Bota, lit. D,29 edog wil den onderget. wel bekennen dat wanneer het Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtbrs. behaagde, op ons versoek die togt tot in het laatste der maand Augustus uijt te stellen, dat alsdoen met eenige officieren, deese saak aangaande, heeft gesprooken, en ter dier tijd beslooten af te wagten of die persoonen weederom onwillig souden zijn, des neen, als dan de saak soo swaar niet op te neemen, wijl men daaruijt soude kunnen bespeuren dat de ontroerde gemoederen weederom gestilt en geen meer onwilligh[e]ijd onderheevig waaren; versoekende den onderget. ten dien eijnde Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtbrs. hoog wijs oordeel of gemd. persoonen, omme de vooraangehaelde reedenen, souden kunnen werden geexcuseerd, ofte dat teegens deselve sal hebben te procedeeren.’

‘Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtbs. geeerde ordre dat de persoonen sonder ondersch[e]ijd, welke onwillig geweest zijn op het laatste commando meede te gaan, door den onderget. voor den E. Agtb. Raad van Justitie souden geactioneert werden, hebbe insgelijx soeken te volbrengen, en ten dien eijnde al verscheijde persoonen in chrijgsvergaderinge doen koomen, maar tot nog toe geene gevonden welke sonder wettige reedenen sijn te rug gebleeven, moetende de resteerende hun insgelijx nog koomen purgeeren, sullende den onderget. niet mancqueeren, soo ër eenige moedwillige bevonden worden, teegens deselve naar behooren en agtervolgens Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtb. ordre te procedeeren.’

‘De persoonen welke nalaatig zijn gebleeven hunne veeposten te vernieuwen, van dewelke het Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtb. behaagd heeft mij een lijste toe te senden, met ordre dat mij behoorlijk soude hebben te informeeren waarom deselve hunne recognietiepenningen30 niet waaren betaalende, hebbe ik soo veele als doenelijk is geweest, opontbooden en uijt derselver gegeevene antwoorden genoegsaem bespeurd dat dit niet veroorsaekt is uijt moedwilligh[e]ijd, maar wel uijt armoede en gebrek van geld, ‘t welke door de misgewassen eenige jaaren herwaarts komt te ontstaan, hebbende egter alle beloften gedaan hun best te sullen doen en soo draa maar geld konden bekoomen, haare agterstallen op te brengen, ‘t welke ook bereets door eenige op die lijste staande, al geschied is, gelijk Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtb. uijt de hier neevens gevoegde lijste van de persoonen en hunne antwoorden, sub lit. E,31 breeder sullen kunnen beschouwen.’

‘Ook heeft den onderget. naauwkeurig vernoomen of het waar was dat seekere onlangs uijtgeweest zijnde landbouwers, om oliphanten doot te schietten,32 eenig vee bij die geleegenth[e]ijd hadden geruijld ofte geroofd, en dat zij daarover seeven daagen lang vervolgd werdende, twee snaphaanen in de loop hadden gelaaten, dog daaromtrent tot nog toe niets gewis kunnen hooren, terwijl die landbouwers sig weederom op een togt hebben begeeven, als alleenlijk van den burger Daniel Saaijman,33 die segt dat hij, in ‘t veld zijnde, van de Hottentots gehoord hadde dat gemelde landbouwers eenige van hun bijhebbende Hottentotten hadden uijtgesonden om oliphanten te schietten,34 en dat zij die twee geweers hadden meede gegeeven, welke haarl. door de aldaar woonende Bosjesmans waaren afgenoomen, dog sal den ondergeteekde. bij de te rug komst van voorsz landbouwers niet in gebreeke blijven van sig deese saek aangaande, naader te informeeren.’

‘Waarmeede den onderget. verhoopt voor eerst aan de beveelens van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. te sullen hebben voldaan, dienende dierhalven op het needrigste bij deesen voor rapport. (Was geteekent) Pr. Lourensz.’

Waarover aandagtelijk geraadpleegt zijnde, is ten opsigte van de in dat schriftuur begreepene materien het navolgende gearresteerd:

Eerstelijk dat het vee het welk door den oud burgerraad Johannes Cruijwagen35 van de in Maart laatstl. hier aangeweest zijnde Hottentotten bij hun weggaan weeder te rug genoomen en in de Groene Cloof 36 gelaaten is, door voorseijden landdrost ten overstaan van gecommitteerde heemraaden sal werden gerestitueerd aan de landbouwers die bevoorens daarvan eijgenaers zijn geweest.

Ten tweeden dat het naderhand in sommige actien afgenoomene vee, soo bij gesegden oud burgerraad Johannes Kruijwaagen als anderen, van de ons beoorlogt hebbende Hottentotten, sal vercogt en het provenue van dien geemplooijeert werden tot goedmaaking der costen die soo ‘s Comps. als burgersweegen hebben moeten werden gemaakt, tot de uijtrusting der teegens deselve Hottentotten uijtgesonden geweest zijnde manschappen.

Ten derden dat wat aangaat de persoonen dewelke seedert eenige tijd herwaarts versuijmt hebben de door haar in leening beseeten werdende veeplaatsen te laaten vernieuwen en aan d’ E. Comp. te betaalen de daartoe staande recognitiepenningen (waarvan egter seedert al iets ingekoomen is) die saak uijt insigt der armoede en het onvermoogen deeser ingeseetenen voor eerst soodanig sal werden gelaten sullende nogtans alles wat doenelijk zij worden aangewend om die agterstallige penningen door den tijd bij minnelijke weegen en middelen magtig te worden, om dus d’ E. Comp. soo veel moogelijk buijten schaade te houden, waar omtrent aan gemelden land-drost gedemandeert blijft alles wat in hem is aen te wenden.

En ten laatsten dat men de saak weegens de gecommandeert geweest zijnde manschap door den veldcorporaal Jacob Therom,37 ter consideratie dat deselve op de jongste commandos alle bereijdwillig geweest zijn meede te gaan, en sig op deselve wel gedraagen hebben, daarbij verder sal laaten blijven berusten.

Waarna geleesen en overwoogen zijnde de klagtschriften door de generaale pagters der Caabse coele wijnen, Isacq Martensz38 en Jan Holst,39 mitsgrs. den pagter van het Caabse moutbier, Hans Jurgen Honk,40 in de volgende bewoordingen gepresenteert:41

Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel - - - beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.

‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’

‘Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. needrige dienaaren, Isaak Maartensz en Jan Holst, als pagters van de generaale wijnpagt, geeven in alle eerbied te kennen, hoe dat tot haar merkelijk nadeel door verscheijde ambagtsgesellen bij deese en geene wijn bij ‘t halfaam werd ingekogt en aan de Caab in seekere huijsen gebragt, vanwaer zij die drank vervolgens bij de kl[e]ijne maat naar ‘t Casteel komen te brengen en dewijl door de suppten. hiervan aan den Heer fiscaal independent kennis is gegeeven geworden, en zij haar gesegde met bewijsen aangetoont hebben, heeft zulx egter niet kunnen helpen, door dien het inbrengen van de wijn bij de kl[e]ijne maat in dit Casteel nog blijft continueeren, soo is ‘t dat de suppten. hun genoodsaakt vinden aan Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. diesweegens te klaagen en te versoeken dat ‘t selve mag werden gestuijt, dewijl zij suppten., gelijk gesegt is, daardoor merkelijk nadeel koomen te lijden.’

‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a. &a.’

Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel - - - beneevens den E. Agtb. Politicquen Raad.

‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtbre. Heeren,’

‘Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. needrigen dienaar, Hans Jurgen Honk, pagter van het Caabse moutbier, geeft in alle eerbied te kennen hoe door sommige deeser ingeseetenen tot zijn merkelijk nadeel zuijkerbier werd gebrouwen en vercogt, waarover door den suppt. aan den Heer independent fiscael geklaagt geworden zijnde, heeft Zijn E. zulx wel laaten verbieden, maar dewijl egter dies niet teegenstaande daarmeede werd voortgevaaren en ‘t selve strijdig is teegens de geemaneerde placcaaten en de pagtconditien, soo is den suppt. genoodsaakt sig te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met needrig versoek dat deselve daar teegens gelieve te voorsien en den suppt. in zijn regt als pagter van ‘t moutbier te willen maintineeren.’

‘(Onderstondt) ‘t Welk doende &a. &a.’

Is noopende het eerste dier twee klagtschriften beslooten dat tot voorkooming der daarbij vermelde clandestine behandelingen, als streckende tot groot nadeel der voorsz generaale wijnpagters, bij billietten aan alle ende een igelijk soo ‘s Comps. dienaaren als andere, sonder ondersch[e]ijd van persoonen, sal zijn en blijven verbooden om voortaan de wijnen die zijlieden van deese inwoonderen bij halfaamen sullen koomen te koopen, het zij in de huijsen of pakhuijsen der vercoopers selfs, dan wel van daar op andere plaatsen gebragt zijnde in flessen, bottels, kl[e]ijn vaatwerk of ergens anders in af te tappen en dus bij parthijtjes minder in quantit[e]ijt sijnde dan een halfaem, binnen dit fortres of elders te brengen, op paene van daarop agterhaald werdende, sonder conniventie na luijd van het vigeerend generael placcaat als smockelaars te sullen werden gestraft.42

En betreffende het ter needergestelde in het request van Hans Jurgen Honk, dat insgelijx om daarteegens te voorsien, aan alle ende een igelijk, wie hij ook soude moogen zijn, bij renovatie wel expresselijk sal werden verbooden en geinterdiceert om in het vervolg direct of indirect suijkerbier te verkoopen en uijt te venten, op paene dat de contraventeurs van deese ordre al meede sonder eenige oogluijking volgens het voormeld vigeerend generaal en andere daarop gevolgde placcaaten als smockelaars sullen werden gepunieerd.43

Vervolgens zijn geresumeert de jaarelijxe reek. der arme penningen van de Caab, Stellenbosch en Draakenst[e]ijn , sijnde van deesen onderstaanden inhoud:


't Generaale montant des capitaals deeser Caabse diaconij armen bestaat in 't volgende, als:
1739 pmo. Januarij was 't capitaal   ƒ207102:17:08
In dit jaar bijgekomen:
Aan aalmoesen ƒ31656:-:-
Aan grafsteeden ƒ576:-:-
Aan intresten ƒ9844:11:04
Aan testamentaire en liberale giften ƒ140:-:-
Aan armbossen ƒ595:05:-
Aan huijshuur ƒ285:-:-
Aan verhuurde gestoeltens ƒ375:-:-
Aan vonnisse[n] ƒ50:-:- ƒ15521:16:04
    ƒ222624:13:12
Gaat af:
Aan oncosten der armen ƒ5068:05:-
Aan oncosten der kerk ƒ1258:10:-
Aan winst en verlies ƒ80:15:- ƒ6407:-:-
Blijft onder ulto. December 1739.   ƒ216217:13:12
Bestaende in de volgende parthijen, als:
Cassa over restant ƒ11712:13:12
Aan scheepenkennis, obligatien &a. ƒ167343:11:04
Aan agterstallige intresten ƒ16241:06:04 ƒ195297:11:04
Ornamenten tot de kerk ƒ1374:07:08
Huijsen over bouwstoffen ƒ15545:15:-
De diaconij van Stellenbosch in leening ƒ4000:-:- ƒ20920:02:08
Somma.   ƒ216217:13:12

't Generaale montant des capitaals deeser Caabse diaconij armen bestaat in 't volgende, als:
1739 pmo. Januarij was 't capitaal   ƒ207102:17:08
In dit jaar bijgekomen:
Aan aalmoesen ƒ31656:-:-
Aan grafsteeden ƒ576:-:-
Aan intresten ƒ9844:11:04
Aan testamentaire en liberale giften ƒ140:-:-
Aan armbossen ƒ595:05:-
Aan huijshuur ƒ285:-:-
Aan verhuurde gestoeltens ƒ375:-:-
Aan vonnisse[n] ƒ50:-:- ƒ15521:16:04
    ƒ222624:13:12
Gaat af:
Aan oncosten der armen ƒ5068:05:-
Aan oncosten der kerk ƒ1258:10:-
Aan winst en verlies ƒ80:15:- ƒ6407:-:-
Blijft onder ulto. December 1739.   ƒ216217:13:12
Bestaende in de volgende parthijen, als:
Cassa over restant ƒ11712:13:12
Aan scheepenkennis, obligatien &a. ƒ167343:11:04
Aan agterstallige intresten ƒ16241:06:04 ƒ195297:11:04
Ornamenten tot de kerk ƒ1374:07:08
Huijsen over bouwstoffen ƒ15545:15:-
De diaconij van Stellenbosch in leening ƒ4000:-:- ƒ20920:02:08
Somma.   ƒ216217:13:12

‘(Onderstond) Aldus gedaan en getransporteerd in kerkenraade aan Cabo de Goede Hoop, ten overstaan van mij ondergeteekende als commissaris politicq, adij 11 Januarij 1740. (Was geteekent) R. Tulbagh.44


Bij het sluijten der voorige jaarsse reekening isser aan contanten voor 1739 in cassa gebleeven ƒ1081:14:-
Onder de godsdienst in 't jaar 1739 ontfangen ƒ621:02:-
Nog weegens intressen, giften, kerkegeregtigheeden ƒ427:07:-
Somma ƒ2130:07:-
Hiervan uijtgegeeven aan alimentatie en diversse benodigtheeden ƒ1114:02:-
Nog weegens afgesette stuijvers gaat af ƒ68:10:-
Soo dat ër per restant voor deesen jaare in cassa blijft ƒ947:06:-
D' obligatien hierneevens gespecificeerd bedraagen ƒ5450:-:-
Nog weegens agterstallige intressen ƒ920:04:-
De kerkelijke ornamenten ƒ201:10:-
Zomma ƒ7588:03:-
Per memorie werd aangeteekent dat kerkenraade van Haar Eerws. de kerkenraaden aan Cabo ter leen ontfangen hebben een somma van ƒ4000:-:-
Soo resteert nog het capitael der armen ƒ3588:03:-

Bij het sluijten der voorige jaarsse reekening isser aan contanten voor 1739 in cassa gebleeven ƒ1081:14:-
Onder de godsdienst in 't jaar 1739 ontfangen ƒ621:02:-
Nog weegens intressen, giften, kerkegeregtigheeden ƒ427:07:-
Somma ƒ2130:07:-
Hiervan uijtgegeeven aan alimentatie en diversse benodigtheeden ƒ1114:02:-
Nog weegens afgesette stuijvers gaat af ƒ68:10:-
Soo dat ër per restant voor deesen jaare in cassa blijft ƒ947:06:-
D' obligatien hierneevens gespecificeerd bedraagen ƒ5450:-:-
Nog weegens agterstallige intressen ƒ920:04:-
De kerkelijke ornamenten ƒ201:10:-
Zomma ƒ7588:03:-
Per memorie werd aangeteekent dat kerkenraade van Haar Eerws. de kerkenraaden aan Cabo ter leen ontfangen hebben een somma van ƒ4000:-:-
Soo resteert nog het capitael der armen ƒ3588:03:-

‘(Was geteekent) Willem van Gent,45 predicant, D. Malaen,46 Jacob Cloete,47 D. C. Uijs,48 Wm. Morkel,49 Lambert Meijburgh,50 N. Vlock.51


Reekening der armegelden op Drakensteijn als bevonden is den 3 Januarij 1740:
Pmo. Januarij 1739 aen contant in cassa gelaaten   ƒ3489:07:-
Waarbij gecoomen is in 't selve jaar:
Aan alemoesen[^52] ƒ778:04:-
Aan milde giften ƒ40:-:-
Verscheene intreste[n] en verdere inkomsten ƒ1361:08:- ƒ2139:12:-
Somma   ƒ5629:03:-
Uijtgaef van 't jaar 1739:    
Bedraagt te saamen aan een somma   ƒ10313:-:-
Resteert derhalven aan contant in cassa voor 't jaar 1740 een zomma van ƒ3316:01:-
Aan scheepe[n]kennisse, obligaties en agterstallige intresten ƒ17648:-:-
Totable somma   ƒ20964:01:-
Item nog eenige ornamenten, namentlijk
Een silver doopbecken } bedraagt te saamen   ƒ475:-:-
twee do. beekers
twee do. bordens
Nog eenige materialen volgens daarvan gemaekte lijst tot de kerk behoorende en dagelijx gebruijkt werdende verslijting onderworpen tot geen somma kunnen werden gebragt.

Reekening der armegelden op Drakensteijn als bevonden is den 3 Januarij 1740:
Pmo. Januarij 1739 aen contant in cassa gelaaten   ƒ3489:07:-
Waarbij gecoomen is in 't selve jaar:
Aan alemoesen[^53] ƒ778:04:-
Aan milde giften ƒ40:-:-
Verscheene intreste[n] en verdere inkomsten ƒ1361:08:- ƒ2139:12:-
Somma   ƒ5629:03:-
Uijtgaef van 't jaar 1739:    
Bedraagt te saamen aan een somma   ƒ10313:-:-
Resteert derhalven aan contant in cassa voor 't jaar 1740 een zomma van ƒ3316:01:-
Aan scheepe[n]kennisse, obligaties en agterstallige intresten ƒ17648:-:-
Totable somma   ƒ20964:01:-
Item nog eenige ornamenten, namentlijk
Een silver doopbecken } bedraagt te saamen   ƒ475:-:-
twee do. beekers
twee do. bordens
Nog eenige materialen volgens daarvan gemaekte lijst tot de kerk behoorende en dagelijx gebruijkt werdende verslijting onderworpen tot geen somma kunnen werden gebragt.

‘(Onderstond) Aldus gereekent en naagesien in vollen kerkenraade tot Drakenst[e]ijn , den 3 Januarij 1740. (Was geteekent) S. v. Echten54 V.D.M., David [de] Villiers,55 Charles Marais,56 Steven Marais,57 Andries du Toit,58 Pieter le Roux,59 Jacobus Hugo,60 Frans Bastiaansz,61 Stevanes du Toit.62

In opsigt van dewelke verstaan is dat die volgens gebruijk in copia na het vaderland sullen werden overgesonden.

Ende gemerkt de presentie van den schipper van het afgekeurde schip Oostrust , Willem Vroom, hier niet meer vereijscht word, aangesien van de lading van dien boodem, daarin thans niet meer is overgebleeven, dan alleen de smeecoolen, steenen en ijzer, is derhalven op desselfs gedaane versoek aan hem toegestaan om met een der aanweesende uijtkoomende scheepen na India te moogen vertrecken.

Terwijl dat uijt insigt dat de soldijboeken van die kiel moeten werden effen gesteld, de daarop overgeschootene scheepsplunje die uijt het vaderland meede gegeeven is geworden, met den eersten sullen werden verkogt, bestaende deselve in 2 jongens bolkvangers, 2 1/2 jongens wollepacken, 1 1/2 mans linne packen, 9 jongens linnepacken, 40 pr. linne koussen, 94 ps. hembden, 2 ps. waakrocken.63


En is laatstelijk seekere Angniet van Mannarassa, als slavin in ‘s E. Comps. slavenlogie bescheijden, op haar instantig versoek en ook dewijl deselve het sacrament des heijligen doops ontfangen heeft en in de Neederduijtsche taal seer wel is ervaaren, in vrijdom gesteld en uijt slavernije geemancipeert, mits dat zij daarvoor volgens de ordre een somma van een hondert guldens aen d’ E. Comp. sal moeten betaalen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] R. TULBAGH.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

64

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en Secrets.

C. 113, pp. 66-74.

Vrijdag den {17400122} 22 Januarij 1740, ‘s voormiddags.

Alle present, behalven den E. soldijboekhouder Cornelis Eelders.

Deese vergadering door den Heer Gouverneur expres belegd zijnde om daarin in overweeginge te kunnen werden genoomen of men soude kunnen toestaan dan wel behooren van de hand te wijsen het op gisteren avond aan Zijn Edele gedaane versoek door den capn. van het zeijl rhee leggende Engels retourschip Defence , Thomas Coates, namentlijk om met twaelf of 1500 lb. buscruijt te moogen werden geholpen, het welk hij betuijgde ten hoogsten van nooden te hebben uijt insigt dat men in India op de Engelsse comptoiren bij desselfs vertrek van daar nog geen tijding hebbende gehad van den teegenwoordigen haggelijken toestand der saaken in Europa en dat den oorlog tusschen de Croonen van Groot Britannien en Spagnien soude weesen gedeclareert te werden65 (het welk hem Engelsschen capit[e]ijn hier ter plaatse eerst is te vooren gekoomen) hij overzulx aldaar niet soodanig van buskruijt had kunnen werden voorsien als het wel word vereijscht, om bij ontmoeting van vijanden in staat te zijn om teegenstand te kunnen bieden; over welk versoek met aandagt geraadpleegt en daarneevens in aanmerkinge genoomen zijnde dat onse Heeren en Meesteren bij het aan ons bedeelde extract missive door Haar Wel Edele Hoog Agtb. onder den 30 Augustus 1732 aan Generaal en Raaden van India geschreeven,66 koomen ter needer te stellen dat uijt hoofde der goede harmonie die daar is tusschen onse ende de Engelsse compagnie en de gerieffelijkheeden dewelke door de Engelsse aan ‘s Comps. scheepen, soo in Europa als insonderh[e]ijd tot St. Helena 67 worden bewesen, men derhalven wel soude verschuldigd zijn in geval van noodsaakelijkh[e]ijd ‘t zij tot Batavia68 of hier aen de Caab, sulx te erkennen, soo maar het geen dat versogt word inderdaad ten dienste derselver Engelsse compagnies scheepen word vereijscht en g’emplooijeert; heeft men derhalven met eenpaarigh[e]ijd van stemmen best gedagt dewijl dit geval van benoodigth[e]ijd hier ontwijffelbaar schijnt te exteeren en dat ër geen de minste apparentie is dat de overheeden van een thuijsvaarend schip dus haer geld alhier nutteloos voor buscruijt souden willen uijtgeeven, soo zij sig daarom niet ten uijttersten verleegen bevonden; dat men in vertrouwen dat hiermeede teegens de intentie der Heeren Majores niet sal werden gehandelt, hun voor ditmaal haar versoek toestaande, aan deselve voor contant uijtkoopsprijs sal laaten verstrecken 1200 lb. buscruijt, te meer dewijl hetselve, als hebbende wij boven onse ordinaire provisie nog voor handen het buskruijt van het afgekeurde schip Oostrust , het welk alhier heeft moeten werden ingenoomen, sonder het minste ongerief seer wel te missen sal weesen.

Ondertusschen dat men nog beesig was met over de boovenstaande saak te besoigneeren, wierd binnen gebragt seeker beslooten papier aan den Heer Gouverneur en den Raad geaddresseert, bij welkers opening daarin is gevonden een request van de supercargas en den capiteijn van het voorwaertsgemelde Engels schip Defence , begreepen zijnde in de volgende termen:69

‘Honble. Sir and Sirs,’

‘As wee are here informed for a certaintij that, before the time that the Hollands schips, now in port, sailed from Amsterdam ,70 warr was actuallij proclaimed between the Crowns of Great B[r]ittain and Spain , and wee being apprehensive from the then situation of affairs in Europe , that if waar71 was then proclaimed between the Crowns of Great Brittain and Spain , the same (if not alreadij, of which wee are apprehensive) will speedily ensue between the Crowns of Great Brittain and France . But that the same is alreadij declared between the Crowns of Great Brittain and France , wee are the more induced to believe bij reason of the French ship the St. Geran , now in port, commanded bij captain Porce de la Touche, who haveing sailed from France some time after the Hollands ships sailed from Amsterdam , does not bring anij advices that affaires were accomodated in Europe , neither will he acknowledge to have anij publick newspapers or gaszetts on board his said ship, he being, as wee conselve, sensible that if theij were produced to publick view, wee should from them be fullij ascertained of that of which wee are now onlij apprehensive, namelij, that warr was declared between the Crowns of Great Brittain and France before the said ship departed from France , and that the true reason for the said ships putting into this port was with sinister views in regard to the subjects of His Majestij of Great Brittain . Wee the supra cargoes & captain of the ship Defence belonging to the subjects of His Majestij of Great Brittain doe therefore applij to IJour Honour &c. desiveing72 that according to the custome practised in neutrail ports in time of warr, IJour Honour &c. will detain the said French ship, the St. Geran , and not permitt her to sail out from this road till after the expiration of such time (to be accounted from the time of the sailing of the ship Defence ) as Ijour Honour & shall judge propper and necessarij for the safetij of the ship Defence , and in this, wee hope it will not be tought wee ask anij thing but what, from the established alliance and amitij which has been so long subsisting between the Crowns of Great Brittain and the most high and mightij States of Holland wee are justlij entitled to.’

‘To this our request wee peaij73 an answer as soon as possible, that wee maij take propper measures accordinglij for the safetij of this part of our Honourable Masters estate committed to our charge.’

‘Wee are with the greatest respect (onderstond) Honble. Sir & Sirs, your most obedient and most humble servants, (was geteekent) John Wallis, Tho. Thomson, Thomas Coates. (In margine) Cape Good Hope, Januarij the 10th 1740.’

En is nadat hetselve geleesen en met aandagt geresumeert was, goedgevonden dat daarop voor appostille sal werden gegeeven dat dewijl onse republicq thans met alle moogentheeden van Europa in vreede is leevende, en dat diergelijke saaken hier ook nooijt gebruijkelijk zijn geweest, gevolglijk in het versoek der supptn. niet kan getreeden worden.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] R. TULBAGH.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

74

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.

C. 113, pp. 75-84.

Dingsdag den {17400202} 2 Februarij 1740, ‘s voormiddags.

Alle present.

Bij overweeging dat het graangewasch door de beklaaggelijke besoeking van den roest of honingdouw75 en andere hieruijt gevolgde ongemacken dermaten is koomen te misslaagen dat ër tot groot ongerief der E. Comp. tot nu toe seer w[e]ijnig, ja schier geen naamwaardige graanen in ‘s Comps. maguazijnen is aengebragt, en dat men gemerkt de algemeene klagten der landbouwers daar en boven ook moet vreesen dat ër uijt hoofde van ‘t voorsz misgewasch aan de eene, en de baatsugt van sommige geintresseerde menschen aan de andere kant, seer geringe beeterschap of vermeedering van dien aanvoer sal te wagten staan, immers ten besten genoomen niet soo veel als ër vereijscht word om het benoodigde in dit Gouvernement en voor ‘s Comps. scheepen daaruijt te kunnen fourneeren; is om hierin voor eerst soo veel moogelijk te voorsien, op de propositie van den Heer Gouverneur gearresteerd dat bij placcaat aan een igelijk deeser ingeseetenen, ‘t zij backers of andere, bij provisie en tot weederseggens sal werden verbooden ende geinterdiceert aan niemand der passeerende scheepelingen, wie hij soude moogen zijn, eenige de geringste quantiteijt meel gebuijld of ongebuijld tot een lb. inclusive vercoopen, verruijlen, dan wel daarmeede eenige negotie te drijven en nog minder hetselve voor haar of i[e]mand anders reekg. af te scheepen en dus van hier te versenden, onder paenaliteijt dat contrarie doende en hier op agterhaald werdende, boven en behalven confiscatie van het verhandelde of afgescheepte meel ten behoeve der E. Comp. telkemaal te sullen vervallen in een boete van vijftig rijxdaelders ten voordeele van den officier die de calange sal koomen te doen.

Boven het welke nog vastgesteld en beslooten is dat de voorgaandelijk gestatueerde beveelen van den 17 December 172076 en 5 Januarij 172777 in het voorseijde placcaat op het ernstigst sullen werden gerenoveert, namentlijk dat niemand sig sal moogen verstouten eenige tarw of rogge aan i[e]mand der eevengem. scheepelingen hoe genaamt te vercoopen, vermangelen of verhandelen, onder wat pretext sulx ook weesen mogt, op paene dat alle deselve graanen in sulken gevalle insgelijx ten profijte der E. Comp. sullen werden geconfisqueert en dat dien onvermindert de contraventeurs van deese heijlsaame ordre na exigentie van saaken sullen werden gestraft.78

Weegens dit en voorgaande misgewasschen in consideratie genoomen zijnde dat het goed soude zijn dat men eens van zaad quam te veranderen, om dat moogelijk hier door het graangewasch in het vervolg beeter soude kunnen koomen te slaagen, sal derhalven met de hier ter rheede leggende retourscheepen ten behoeve deeser ingeseetenen uijt het vaderland ontbooden werden een quantiteijt van vier hondert mudden tarw van de alderbeste soort, en daarbij versogt dat dat graan, als sullende voornamentlijk strecken tot zaadcoorn, voor soo veel sulx sal kunnen geschieden in opene vaten en in de scheepen op lugtige plaetsen afgeladen zijnde dus herwaarts sal moogen overgeschikt worden, alsoo deselve tarw andersints, gelijk men zulx tot leetweesen aan de laatste hier overgesondene heeft ondervonden, onbequaam soude kunnen worden tot zaadcoorn.

Ook is, vermits dat door het overleijden79 van den lieutenant Evert Walraven Cochius80 alhier i[e]mand noodwendig word vereijscht om in desselfs plaats de functien van ingenieur en landmeeter waar te neemen, al meede gearresteerd dat de Heeren Majores insgelijx sullen werden versogt bij eerst voorkoomende geleegenth[e]ijd hier na toe te willen oversenden een tot het verrigten dier beijde functien bequaam zijnde persoon.81

Op het gedaane versoek door den ondercoopman en secretaris deeses raads, Josephus de Grandpreez,82 dat aan hem mogte werden gepermitteert een oodmoedig versoekschrift aan onse Heeren en Meesteren te presenteeren, om na het voorbeeld van desselfs predecesseur en als de eere hebbende een meede lid in deese vergadering te zijn, met de qualiteijt en gagie van coopman door de goedh[e]ijd van welgemte. Haar Edele Hoog Agtb. te mogen werden begunstigt en voorts dat bij onsen af te gaanen brief ten sijnen faveure mogte geschreeven werden, is na daar over gehoudene deliberatie verstaan dat hem zulx toegestaan werdende, men dat request neevens ‘s Comps. papieren na het vaderland sal laaten overgaan met bijgevoegd versoek dat daarop een gunstige reflexie mag werden genoomen,83 uijt consideratie dat Zijn E. d’ E. Comp. ter deeser plaatse bij de twintig jaaren agter den anderen trouw en eerlijk gedient en daarbij in alle de emplooijen die door hem successivelijk zijn waargenoomen en teegenswoordig nog werden bekleed, veel genoegen heeft gegeeven.

Sijnde vervolgens na lectuure der hierom overgeleeverde requesten door de boekhouders Petrus Jesse Slotsboo,84 eerste geswoorenen clercq ter politicque secretarije, en Martinus Heems,85 opsiender van het houtmaguasijn, aan deselve insgelijx geaccordeert om nader requesten tot obtineering van qualiteijt en gagie van ondercoopluijden aan onse Heeren en Meesteren te moogen presenteeren, in verwagting dat Haar Wel Edele Hoog Agtb. daarop als nu een favorabele reflexie sullen gelieven te neemen; dog ten opsigte van dit door alle de leeden des raads aan den voormelden boekhouder Slotsboo toegestaane versoek, heeft den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, betuijgt dat hij voor soo veel sulx hem aangaat, in geenen deele daaraan zijne toestemming konde geeven, gemerkt op het over twee jaaren bij denselven Slotsboo aen de Heeren Majores ten eijnde als eevengemeld gedaane versoek86 nog geen antwoord of appostille hebbende kunnen inkomen, Sijn E. overzulx dit thans op nieuws gedaan werdende versoek te praematuur komt te oordeelen.

Laatstelijk sijn nog ter vergaderinge gepresenteert eenige versoekschriften geannexeert met de procuratien en soldij reekeningen van de ondergen. persoonen, tendeerende om permissie tot dies overmaaking aan hunne daarbij genoemde gemagtigdens te moogen erlangen,87 te weeten van d’ Edele Heer Hendrik Swellengrebel, d’ Heer Rijk Tulbagh, Josephus de Grandpreez, Franciscus le Sueur,88 Henricus Cok,89 Willem van Gent, Henricus Bek,90 Jacobus Möller, Abraham Decker, Jan van Schoor, Johannes Needer, Willem van Kerkhoff, David D’Aillij, Petrus Jesse Slotsboo, Barthold de St. Jean, Thomas Swellengrebel, Johannes Bacheracht, Adriaan van Schoor, Rijno Bartho, Dirk Westerhoff, Johannes Needer d’ jonge, Barend van Doccum, Johan Christoffel Fleck, Nicolaas Heijning. In opsigt van dewelke verstaan is dat dezelve sullen worden gesteld in handen van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, ten eijnde daar meede door Zijn E. volgens de ordre sal kunnen worden gehandelt.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] R. TULBAGH.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.

C. 113, pp. 85-91.

Vrijdag den {17400205} 5 Februarij 1740, ‘s voormiddags. Gecombineerde vergadering.

Present den Wel Edelen Gestr. Heer Hendrik Swellengrebel, Gouverneur deeser plaatse, d’ Heer Mr. Adrianus Bergsma, oudt-advocaat fiscaal van India en Commandeur der presente retourscheepen, d’ Heer Rijk Tulbagh, oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, d’ E. Eijsbrand Moens, vice commandeur, d’ Heer Mr. Daniel van den Henghel, independent fiscaal alhier, d’ E. Daniel Udemans, schout bij nagt, d’ Heer Johan Thobias Rhenius, capitain deeses Casteels, d’ E. Cornelis Croon, schipper, d’ E. Nicolaas Heijning, d’ E. Hendrik van Beek, schipper, d’ E. Christoffel Brand, d’ E. Dirk Quast, schipper, d’ E. Marthinus Bergh, d’ E. David van Elteren, schipper, d’ E. Cornelis Eelders, d’ E. Josephus de Grandpreez, d’ E. François Osing, fiscaal van deese thuijsvaarende bodems.91

Vermits den tijd door onse Heeren en Meesteren tot het vertrek der aenweesende retourscheepen beraemd, op handen geschooten is, wierd derhalven door den Heer Gouverneur te kennen gegeeven dat Zijn Edele deese vergadering expresselijk hadde doen beleggen om aan den Heer Commandeur neevens de verdere vlag en andere officieren van deese repatrieerende scheepen te kunnen voorstel doen en afvraagen hoedanig het met haare onderhebbende bodems is gesteld,enof zijlieden, als zijnde van alle vereijschte benoodigtheeden en potspijs voor de vaderlandsche voijagie na behooren voorsien, sig niet in staat bevinden om deselve met gerusth[e]ijd te kunnen onderneemen, of dat andersints aan i[e]mand ‘t zij aan zijne ammonitie of andere goederen nog iets komt te ontbreeken waar door zulx soude kunnen werden verhindert of agter uijt geset, en dan wijders om tot het vertrek deeser scheepen een vasten dag te kunnen stellen, opdat een ider zijne saaken hier na schickende, als dan sal kunnen maken klaar te zijn; betuijgende den Heer Gouverneur hierneevens deese vraeg in opsigt der goederen en ammonitie van oorlog te doen, overmits de ordre der Heeren Majores meede brengt dat de retourscheepen, des benoodigt zijnde, alhier daarvan behoorelijk sullen moeten werden voorsien, en met eenen dat aan de scheepsoverheeden serieuselijk sal moeten werden gelast ende gerecommandeert (soo als Zijn Edele bij deesen was doende) dat zij sig altijd gecombineerd en teegens alle vijandelijke aanvallen op haar hoede sullen moeten houden; op het welke den Heer Commandeur neevens de verdere opperhoofden deeser retourscheepen hebben betuijgt dat aan niemand so wel het een als het ander aangaande iets meer komt te mancqueeren, en dat zij van alles tot genoegen zijn voorsien en bijgevolge in staat om de rheijse92 gerustelijk na Neederland te kunnen voortsetten, dan wierd door gem. Heer Commandeur versogt dewijl op desselfs onderhebbenden boodem meer kruijt als op de andere wierd benoodigt, soo tot het doen van seijnschooten als andersints, dat aan hem overzulx tot supplement van dat geene het welk daartoe reets is en nog sal moeten werden verbruijkt, 500 lb. buskruijt mogten werden verstrekt; het welk aan Zijn E. toegestaan zijnde, heeft den Heer Gouverneur wijders te kennen gegeeven dat deese retourscheepen op den 15 deeser loopende maend Februarij sullen moeten werden gemonstert, ten eijnde deselve bij toelaating van bequaam weer en wind op den 18 daaraan volgende sullen kunnen reijsvorderen, in hoop en verwagting dat gedagte retourbodems als dan in zee geraakende, de haavenen van ons waarde vaderland met voorspoed sullen moogen bezeijlen; sijnde voorts bij resumptie der Turksse passen deeser scheepen koomen te blijken dat zij sig daarvan na vereijsch voorsien bevinden, sodat men alhier aan deselve geen andere sal behoeven bij te setten.

En aangesien het quaad van opdrossen van Europeanen, maer wel voornaamentlijk van leijfeijgenen93 der E. Compagnie of van particulieren, niet teegenstaande bij continuatie alle moogelijke middelen tot weeringe van dien sijn in het werk gesteld, tot geen geringe schaade der E. Compagnie en van deese ingeseetenen nog al niet gestuijt heeft kunnen werden; geliefden den Heer Gouverneur de overheeden deeser retourscheepen hierom nogmaals ernstelijk te vermaanen dat bij aldien sig ten tijde van haarl. vertrek of op de rheijse eenige wegloopers op haare onderhebbende bodems mogten bevinden of koomen ontdekt te worden, zij deselve niet met zig neemen of vrijlaten, maar inteegendeel het zij hier of in het vaderland tot erlanging hunner meeriteerende94 straffe weeder wilden overgeeven, het geen zij meede aangenoomen hebben werkstellig te sullen maaken.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] A. BERGSMA. 1740

[Signed:] R. TULBAGH.

[Signed:] IJSEBRANT MOENES.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] DANIEL UDEMA[NS.]

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] CS. KROON.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] D. QUAST.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] D. V. ELTEREN.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.

[Signed:] FS. OSING.

C. 113, pp. 92-93.

Vrijdag den {17400205} 5 Februarij 1740, ‘s voormiddags.

Alle present.

Sijn op heeden weeder geresumeert de procuratien en soldij reekeningen van soodanige persoonen als bij resolutie van den 2 deeser maand bekent staan, waarbij consteerende dat deselve door denHeer95 independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, ondersogt en wel bevonden zijn, is overzulx aan dies eijgenaars gepermitteert de gemelde procuratien en soldij reekgen. na hunne vrienden en gemagtigdens in het vaderland te moogen overmaaken.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] R. TULBAGH.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] J. T. RHENIUS.

[Signed:] NS. HEIJNING.

96

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.

C. 113, pp. 94-103.

Donderdag den {17400211} 11 Februarij 1740, ‘s voormiddags.

Alle present.

Onse Heeren en Meesteren bij derselver geeerd aanschrijvens van den 4 September des voorl. jaars,97 dat met het op den 7 deeser maand Februarij gearriveerde schip Loverendaal ontfangen is, den Heer capn. Johannes Thobias Rhenius goedgunstiglijk hebbende gelieven te permitteeren om ingevolge van desselfs gedaan versoek zijnen overigen leevenstijd buijten den dienst alhier te moogen doorbrengen, is Zijn E. derhalven staende vergadering voor alle de door hem geduurende den tijd van 34 jaaren aan d’ E. Comp. beweesene diensten bedankt en dus daaruijt ontslaagen, inmiddels dat weederom op het voordraagen van den Heer Gouverneur om den dienst als capiteijn met alles wat daaraan dependeert bij provisie waar te neemen is aangestelt den luijtenant Rudolf Sigfried Alleman,98 mitsgrs. ook op approbatie van welgemelte Haar Wel Edele Hoog Agtb. tot vaandrig met ƒ40 per mt. den sergeant Wijnand Willem Muijs,99 ten aansien door deese gevallene verandering dit guarnisoen noodwendig nog een bequaam officier heeft koomen te benoodigen.

Waarna wijders met aandagt geresumeert zijnde den voorseijden brief onser hoogstgedagte Heeren en Meesteren, is naar serieuse overweeging van saaken best gedagt en beslooten dat daarop met onderdanigh[e]ijd sal werden gerescribeert:

Dat men bij voorkoomende geleegentheeden van die natuur als waarvan geweest is de saak van het bewuste Deens schip de Gravinne van Laurwig , daaromtrent met de vereijschte omsigtighejd sal handelen, ten eijnde dus aan de ordre en intentie Hunner Wel Edele Hoog Agtb. na beste vermoogen te kunnen voldoen, en betreffende de 39 valsche ducatons en een leeuwendaalder gevonden onder het geld dat successivelijk van hier na Batavia gesonden is, dat de waerde van dien bereijts voor lange door den doenmaaligen cassier aan d’ E. Comp. is voldaan soo draa men kennisse van dit geval en ordre hiertoe ter deeser plaatse van de Heeren van de Hooge Indiaasse Regeering bij missivens van den 31 October 1737 en 25 Januarij 1738100 heeft ingekreegen.

En belangende den tabacq dat deselve nu eenigen tijd herwaarts uijt ‘s Comps. pakhuijsen niet meer gedebiteerd of uijt het vaderland geeijscht is, is door den Heer Gouverneur aen den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, staende vergadering serieuselijk gerecommandeert geworden ingevolge van desselfs pligt naauwkeurige sorge te dragen dat ër geen tabacq werde aan de wal gebragt, het welk Zijn E. beloofd hebbende te sullen doen, is in verwagting van dien en dat den particulieren handel in tabacq soo veel mogelijk zij sal worden geweert, goedgevonden dat met de aanweesende retourscheepen 50000 lb. van dat kruijd bij den af te gaanen eijsch uijt het vaderland sullen worden gepetitioneert, in vertrouwen dat deselve haar vertier soo doende wel sullen kunnen vinden.

Sullende voorts weegens het getal der ankers dat hier thans gevonden word een behoorlijk rapport in geschrifte door den equipagiemeester, Jacobus Möller,101 moeten werden opgesteld en overgegeeven, behelsende hoeveel derselver men ter deeser plaatse tot gebruijk van ‘s Comps. scheepen noodwendig van doen heeft, en gevolgelijk hoeveel van de overige ankers die hier te veel souden mogen zijn, na Batavia sullen kunnen worden afgescheept, op dat men onse Heeren en Meesteren van het een en ander na behooren sal kunnen berigt doen toekoomen.

Ook sal het geordonneerde Hunner Wel Edele Hoog Agtb., namentlijk dat bij het afsterven van een Gouverneur alhier, den secunde persoon, soo daartoe geen wettige reedenen van verhinderingen mogten zijn, altijd bij provisie de voorrang sal hebben om het gouvernement deeser plaatse op sig te neemen tot dat den nadere ordre van wel opgem. Haar Wel Edele Hoog Agtb. dien aangaende sullen weesen ingekoomen, in het toekoomende bij soo een geval schuldpligtig werden opgevolgt; gelijk in ‘t vervolg meede bij het ontbieden van masthouten ten behoeve deeses comptoirs op de eijsschen neevens het getal der restanten van dien sal werden bekent gesteld de palmen en lengte van de geene die hier nog in voorraad souden moogen weesen.

Terwijl daarenbooven hoogst gedagte onse Heeren en Meesteren ten versoeke van den E. soldijboekhouder, Cornelis Eelders, op het oodmoedigste sullen werden bedankt voor de goedh[e]ijd aan hem omtrent zijne verheffing tot de qualiteijt van coopman dus genereuselijk beweesen.

Sijnde voorts aan den boekhouder en secretaris van justitie, Daniel Godfried Carnspek,102 thans hierom versoekende103 en als sig zulx door desselfs goed gedrag en het vlijtig waarneemen van desselfs aanbetrouwde ampt waardig koomende te maaken, toegestaan een eerbiedig request aan dikwils gemelde Heeren Majores te presenteeren om na het voorbeeld zijner predecesseurs met de qualiteijt en gagie van ondercoopman te moogen werden begunstigt, waarop Haar Wel Edele Hoog Agtb. sullen werden versogt een gunstige reflexie te willen neemen, en soo meede op het versoekschrift het welk nu geaccordeert word aan den boekhouder en secretaris der weescamer, Joachim Nicolaus van Dessin,104 nader te presenteeren om almeede tot ondercoopman te moogen werden bevordert.105

Laatstelijk is geleesen seeker versoekschrift door den adsistent Joan Boijens106 in de volgende bewoordinge overgegeeven:107

Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur van Cabo de Goede Hoop en den ressorte van dien etca. etca., beneevens den E. Agtb. Politicquen Raadt.

‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’

‘Geeft met verschuldigt respect te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer needrigen dienaar, den adsistent Joan Boijens, hoe den suppt. bij zijn vertrek uijt het vaderland aan desselfs huijsvrouw, Johanna Groen, heeft vermaakt drie maanden gagie jaarlijx, ‘t geen door deselve ook is genooten, dan ten aansien gem. zijne huijsvrouw in den jaare 1736 binnen Rotterdam 108 is koomen te overleijden en aldaar in de groote[kerk] begraaven is, soo neemt den suppt. de vrijh[e]ijd sig in alle eerbied te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met gantsch de[e]moedig versoek dat deselve van die goedh[e]ijd gelieven te zijn voorsz maendcedul te laten rooijeeren, of bij aldien zulx alhier niet kan geschieden, dat alsdan door Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. ten dien eijnde favorabel aan de Heeren Seeventhienen mag werden geschreeven.’

‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a. &a.’

Over welkers inhouden gedelibereert weesende, beslooten is dat men het daerbij gedane versoek tot vernietiging van desselfs maandcedul met de aenweesende retourscheepen aen Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Delft109 behoorelijk sal voordragen.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] R. TULBAGH.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

110

[Signed:] MNS. BERGH.

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.

C. 113, pp. 104-116.

Dingsdag den {17400315} 15 Maart 1740, ‘s voormiddags.

111

Alle present.

Volgens het geresolveerde op den 11 der jongst gepasseerde maand Februarij heeft den equipagiemeester Jacobus Möller weegens het getal der ankers dat hier thans gevonden word, het onderstaande berigtschrift ingeleevert:112

‘Ingevolge de geeerde ordre van den Wel Edelen Gestrengen Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur deeser plaats, aan mij onderget. gegeeven, soo dient voor needrig berigt dat alhier ten dienste van ‘s Comps. scheepen noodsakelijk seeventig stux bequaame ankers dienen in voorraad gehouden te werden, om reedenen dat ër dikwils wel vijftien a sesthien ankers in een jaar aan de scheepen moeten werden verstrekt, waar door dit getal van 70 binnen een jaar 4 a 5, dewijl er teegenswoordig w[e]ijnig of geen ankers in deese Tafelbaaij 113 meer werden opgevischt of gevonden, zoude koomen te niet te loopen, daar men anders indien soo veel in voorraad niet wierd gehouden, deselve telkens weeder uijt het vaderland souden moeten eijsschen, om alhier bij voorvallende geleegentheeden niet ontbloot te zijn; weshalven den ondergeteekde. van gevoelen is dat van de 102 onder ulto. December laatstl. restant geweest zijnde bequaame ankers maar alleen 32 stux met gevoeggelijkh[e]ijd en om reedenen als vooren na Batavia sullen kunnen werden afgescheept.’

‘Sijnde dit meerder getal van anckers dat men hier teegenwoordig aan handen heeft bijgekoomen door de geene die men in den jaare 1737 van de verongelukte retourscheepen heeft opgevischt, dog bevoorens heeft men altijd het voorseijde getal van 60 a 70 ankers die hier, gelijk gesegt is, tot gebruijk voor ‘s Comps. scheepen volstrekt noodig zijn, aan handen gehouden en waarmeede het nu ook weederom wel sal kunnen gaande gehouden werden.’

‘En hiermeede gedenkende aan de geeerde beveelen van Uwe Wel Edele Gestr. volgens pligt voldaan te hebben, sal deese dienen voor eerbiedig rapport.’

‘(Onderstond) Cabo de Goede Hoop, den 14 Februarij 1740. (Was geteekent) J. Möller.’

Over welkers inhoude sijnde gedelibereert, is verstaan, dat om de daerbij geallegueerde reedenen van de 102 onder ulto. December laatstl. hier restant geweest zijnde bequaame ankers, 70 stux tot gebruijk van ‘s Comps. passeerende scheepen ter plaatse in voorraad gehouden en de overige 32 stux met het verwagt werdende provisieschip na Batavia sullen overgesonden werden.

Na het welke aan den ondercoopman Pieter Haksteen, op het aanweesend schip Wickenburg bescheijden, bij geschrifte hierom versoek doende,114 gepermitteert is om desselfs alhier getrouwde huijsvrouw, Maria Isabella M[e]ijer,115 met sig na Batavia te moogen meede neemen; waar en teegens op het diesweegens meede schriftelijk gedaane versoek116 van Matthijs de Coning,117 als quartiermeester op ‘s Comps. werf alhier bescheijden, is gearresteerd dat om desselfs huijsvrouw, Johanna Schaap, en soontje, Abraham de Koning, beijde tot Amsterdam woonagtig, favorabel sal werden geschreeven, ten eijnde onse Heeren en Meesteren behaagen mogt aan deselve onder betaalinge van het daartoe staende transport en costgeld passagie na deese plaats te verleenen, ende zulx ter consideratie dat gemte. Matthijs de Coning genoegen in den dienst komt te geeven, en boovensdien van een goed gedrag en leevenswijse is, soo dat men hierom dit sijn gedaan versoek niet wel van de hand heeft kunnen wijsen.

Ende ten aansien door de misgewassen die men eenige jaaren agter den anderen omtrent de graanen alhier heeft gehad, meer geld aan handen is gekreegen als men voor ‘s E. Comps. omslag ter deeser plaetse komt van nooden te hebben, is overzulx op het voorstel van den Heer Gouverneur almeede goedgevonden dat in opvolging der geeerde ordres van de Heeren Majores met het ter deeser rheede vertoevende schip Beekvliet , dat de minste contanten uijt het vaderland voor India118 is inhebbende, 20000 spetie ducatons of 30000 Rds. na Batavia sullen werden overgeschikt.

Door den Heer hoofdadministrateur, Rijk Tulbagh, wijders te kennen gegeeven zijnde dat bij de factuur der alhier aangebragte goederen met het uijtkoomende schip Marsseveen ,119 dit comptoir onder anderen in reekg. worden gebragt 2200 ps. pijpe duijgen, dewelke in de ao. passo. hier aangeweest zijnde scheepen Lis en Paarl meer gelaaden zijn geweest als bij de met die bodems ontfangene factuuren zijn aangereekent geworden; het welk is voortgekoomen weegens dat haare voor dit Gouvernement ingehad hebbende 10000 ps. pijpeduijgen of 500 ps. ijder, groot honderden zijn geweest a 122 ps. elk daarin het vaderland bij het afscheepen derselver niet is opgedagt; heeft men uijt aanmerkinge dat dit bij het aanweesen dier twee scheepen ter deeser plaatse niet geweeten geweest zijnde, gevolgelijk de voorseijde 2200 ps. pijpeduijgen alhier niet hebben kunnen en ook niet zijn ontfangen geworden en dat deselve dus na gedagten in meergem. scheepen Lis en Paarl sullen zijn gebleeven, best gedagt dat deesen aangaande een extract uijt de voorm. factuur van Marsseveen na Batavia sal werden overgesonden, met bijgevoegde versoek aan Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren van de Hooge Indiaasse Regeering dat wanneer die pijpeduijgen aldaar mogten uijtgeleevert of gevonden weesen, dit comptoir dan voor dies bedragen mogt ontheft werden.

En nademaal men eenige reijsen na den anderen met afgrijsen heeft moeten ondervinden dat ter deeser plaatse soodanige heijl[l]oose en God vergeetene menschen gevonden werden, dewelke sig niet ontsien de kinderen die zijl. gelijk men moet vaststellen in hoererij leevende koomen te verwecken, gantsch onmenschelijk het leeven te beneemen en deselve het zij dood of leevendig in het water weg te gooijen, soo als dit nog gisteren is ontdekt geworden; een daad waarlijk soo gruwelijk dat daardoor Godes toorn en wraak over dit land word gehaald; is derhalven om niets onbesogt te laaten van het geen dat soude kunnen strecken tot weeringe van sulke abominabele misdaaden en ten eijnde de booswigten die sig daaraan schuldig hebben gemaekt, tot erlanging van haar welverdiende straffe mogten agterhaeld werden, goedgevonden en vastgesteld120 dat aan den geenen die deese moordenaars of moordenaresse, dan wel een derselver weet te ontdecken, soodanig dat in handen van de justitie geraakende, van het feijt kunnen werden overtuijgt, sal worden toegelegt een praemie van twee hondert Rijxds., waar en boven desselfs naam, des begeerende, ook sal werden secreet gehouden, sullende voor het overige een slaaf of slavinne die dit afschuwelijk stuk weet te ontdecken, invoegen dat de daaraan schuldige behoorlijk kunnen werden overtuijgt, behalven de genietinge der voorsz twee hondert Rijxds. deselve daar en booven nog uijt slaverneije geemancipeert en in vrijdom gesteld worden, sonder dat ook voor eenige straffe sal behoeven bevreest te zijn, al was het dat hij of zij tot het uijtvoeren van dat feijt behulpsaam mogte geweest zijn.121


Laatstelijk goedgevonden dat om dien bodem122 bij voorvallende geleegentheeden van geen bequaame zeeluijden ontbloot te laaten blijven, daarop als tweeden opperstuurman sal werden geplaatst den gesaghebber van den hier permanenten hoeker Ter Mijen , Bastiaan Verdoes, in wiens plaatse op gemelden hoeker Ter Mijen weederom als gesaghebber is geplaetst die van de verongelukte brigantijn Victoria , Jan Knoop.

Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.

[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.

[Signed:] R. TULBAGH.

[Signed:] D. V. D. HENGHEL.

[Signed:] NS. HEIJNING.

[Signed:] CL. BRAND.

[Signed:] MNS. BERGH.

123

[Signed:] CORNS. EELDERS.

[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.


## Footnotes


  1. Hendrik Swellengrebel was die eerste persoon wat in die Kaapse nedersetting gebore is wat tot die rang van goewerneur gevorder het. Hy was die seun van Johannes Swellengrebel en Johanna Cruse, en is op 20 September 1700 gebore. Hy het op dertienjarige ouderdom as assistent by die Kompanjie in diens getree en het in September 1724 ‘n lid van sowel die Politieke Raad as die Raad van Justisie geword. In 1739 is hy deur Here XVII as goewerneur van die Kaap benoem. Swellengrebel is op 15.7.1727 met Helena Wilhelmina ten Damme (1706-1746) getroud. In 1751 het hy uit die diens getree en hom in Nederland gaan vestig. Op 20.3.1755 is hy in Oosterbeek, Nederland, met Helena van Ruijven (1711-1804) getroud. Swellengrebel is op 26.12.1760 in Utrecht , Nederland, oorlede. 

  2. Pieter Lourens is in 1703 aan die Kaap gebore en het nege jaar later saam met sy ouers, Jan Lourens en Woutrina Mostert, na Europa teruggekeer. Nadat hy sy onderwys in Bremen geniet het, het hy by die Kompanjie in diens getree en in 1720 as korporaal na sy geboorteland teruggekeer. Die Politieke Raad het hom in Mei 1729 as landdros benoem. Hy is in 1724 met Catharina van der Byl getroud en is in 1748 oorlede. 

  3. C.31Resolutiën, 7.7.1739, 15.9.1739 en 31.10.1739, pp. 225-233, 292-294 en 341-369; G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke Raad IX(7.7.1739, 15.9.1739 en 31.10.1739) , pp. 280-282, 291-292 en 301-309. 

  4. C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 113-126. 

  5. Carel Christoffel Counits van Berlyn was van 1733 tot 1739 die assistent van die landdros. 

  6. Klapmuts het in 1657 sy naam gekry toe Abraham Gabbema en sy reisgeselskap daar verbygetrek het. 

  7. Johan Jurgen Straatsburg van Wolfenbuttel was van 1736 tot 1740 die poshouer te Klapmuts

  8. Daniel Bockelenberg is op 17.7.1707 gedoop. Hy was die seun van Johannes Bockelenberg en sy tweede vrou, Johanna van den Bosch. Hy is op 25.5.1732 met Elizabeth Loret (1713-1760) getroud. Bockelenberg het die plase De Hoop , Uitvlugt en Brandwacht in Drakenstein besit. 

  9. C.239Requesten en Nominatiën: verklaring, 10.8.1739, pp. 127-128. 

  10. Christiaan Liebenberg van Münchenberg het in 1715 as soldaat na die Kaap gekom en nadat hy eers as leenkneg by die weduwee Ten Damme en Jan Brommert in diens was, het hy in 1725 ‘n vryburger geword. Hy is twee jaar later met Catharina Lubbe (1706-1777) getroud. Liebenberg is in 1763 oorlede. 

  11. C.239Requesten en Nominatiën: rapport, 30.12.1739, pp. 130-131. 

  12. Volgens sy handtekening was dit Joseph Lehner. Hy was afkomstig van Regensberg en sy naam verskyn net in 1739 as veldwagter in die monsterrolle. 

  13. C.239Requesten en Nominatiën: rapport, 3.8.1739, pp. 133-139. 

  14. Toe Simon van der Stel die gebied waar Stellenbosch tans geleë is op 8.11.1679 besoek het, het hy dit na homself genoem. ‘n Aantal koloniste het hulle spoedig daar gevestig en die dorp wat ontstaan het, het die hoofsetel van die landdros van die distrik Stellenbosch geword. 

  15. Geleë noord van die teenswoordige dorp Wellington

  16. Hy was die agtste kind van die stamouers, Pierre Joubert en Isabeau Richard. Toe hy in 1739 oorlede is, is hy deur sy vrou, Margaretha de Villiers, en vyf kinders oorleef. 

  17. ‘n Seun van Andries Krugel en Zacharia Visser. Hy is in 1769 op 63-jarige ouderdom op sy plaas aan die Piketberg oorlede en is oorleef deur sy vrou, Maria van der Swaan (1709-1791) . 

  18. Sybrand van Dyk, ‘n seun van Joost Pietersz van Dyk en Helena Sieuwertsz, was drie keer getroud: 1.11.1733 met Alida Aletta Brits, op 1.1.1749 met Aletta Nobel en op 21.3.1751 met Sara de Klerk (1710-1790) . Hy is in 1801 oorlede. 

  19. Hendrik Ras (1709-1773) het op die leenplaas Hazenjacht aan die Olifantsrivier geboer. Na die dood van sy eerste vrou, Susanna Senekal (1707-1738) , is hy weer in 1742 met Johanna de Hoog getroud. 

  20. Arnoldus Johannes Basson (1702-1742) het drie plase besit, te wete Vrolijkheid by Roodezand , Misgund aan die Wagenboomsrivier en Uitmond aan die Keiserrivier . Uit sy huwelik met Catharina Olivier is twee seuns en ‘n dogter gebore. 

  21. C.239Requesten en Nominatiën, 21.7.1739, pp. 30-33. 

  22. Die gekursiveerde woord is later tussen die reëls ingeskryf. 

  23. Pieter de Bruyn (1717-1778) het op die plaas Theuniskuil in die Land van Waveren geboer. Hy was getroud met Margaretha de Villiers, (1725-1785) . 

  24. Hy was ‘n seun van Gerrit Willemsz en Magteld Cornelisz en hy is op 13.2.1725 met Johanna van Wielligh getroud. 

  25. C.J.344Kriminele Prosesstukke IV: verklarings, 14.3.1739, 9.2.1739 en 10.2.1739, pp. 263-266, 268-270, 272-276 en 278-287. 

  26. By die huidige dorp Tulbagh

  27. Jacob Theron was die seun van die Franse Hugenote Jacques Theron en Marie Jeanne des Prés. Hy is in 1699 gebore en was met Elisabeth du Toit getroud. 

  28. Theunis Botha was met Maria Magdalena Snyman getroud en na haar dood het hy met Maria Catharina van Eeden hertrou. 

  29. C.239Requesten en Nominatiën: uittreksel uit dagregister, 8.9.1739, pp. 141-142. 

  30. In sowel die oorspronklike versoekskrif as die Haagse kopie word die korrekte spelling, nl.recognitie penning, gebruik. 

  31. C.239Requesten en Nominatiën: opgawe, ongedateer, pp. 144-146. 

  32. In sowel die oorspronklike versoekskrif as die Haagse Kopie word die korrekte spelling, nl.schieten, gebruik. 

  33. Daniel Zaayman is in 1714 gebore en was die seun van Pieter Zaayman en Anna Maria Koopman. Hy het saam met sy vader in die distrik Stellenbosch geboer en was nooit getroud nie. 

  34. In sowel die oorspronklike versoekskrif as die Haagse kopie staanschieten

  35. Hy is in 1721 met Susanna Margaretha Meyer getroud en is in 1745 op 50-jarige ouderdom oorlede. 

  36. Die huidige Mamre naby Malmesbury . Dit word in 1682 reeds in Olof Bergh se reisjoernaal vermeld en in 1701 is ‘n Kompanjiespos daar opgerig. 

  37. In die Haagse kopie verbeter naTheron

  38. lsak Martensz is in 1702 in Amsterdam gebore. Hy is op 2.12.1731 in die Kaapse kerk met Hendrina Cors (1702-1760) getroud, maar die huwelik is in 1752 ontbind. Martensz het daarna weer by die Kompanjie in diens getree en na die Ooste vertrek. 

  39. Jan Holst van Amsterdam was ‘n opperstuurman op die Kompanjieskip Prattenburg voordat hy ‘n vryburger geword het. Hy was eers met Geertruy Schrik en daarna met Aletta van den Bergh getroud. 

  40. Hans Jurgen Honk van Kleeberg het in 1723 as soldaat in diens van die V.O.C. na die Kaap gekom en later ‘n vryburger geword. Sy eerste vrou, Geesje Boeselman, is in 1731 in Amsterdam oorlede en drie jaar later is hy aan die Kaap met Aletta de Nys, die weduwee van Christiaan Biesel getroud. Hy het op die plaas Papenboom aan die Liesbeek geboer. Honk is in 1743 oorlede. 

  41. C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 148-149 en 150-151. 

  42. C.683Origineel Placcaat Boek, 19.1.1740, pp. 38-40; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(19.1.1740) , p. 169. 

  43. C.683Origineel Placcaat Boek, 19.1.1740, pp. 38-40; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(19.1.1740) , p. 169. 

  44. Ryk Tulbagh, ‘n seun van Dirk Tulbagh en Catharina Cattepoel, is op 21.5.1699 in Utrecht gebore. Hy het op 16-jarige ouderdom na die Kaap gekom en het die Kompanjie in verskeie hoedanighede gedien voordat hy sy swaer, Hendrik Swellengrebel, in 1751 as Goewerneur opgevolg het. Hy is op 25.8.1725 met Elisabeth Swellengrebel (1705-1753) getroud. Hulle twee seuns is albei jonk oorlede, met die gevolg dat hulle geen nageslag gehad het nie. Tulbagh is op 11.8.1771 oorlede. 

  45. Ds. Willem van Gendt van Maastricht is in 1714 as proponent na die garnisoengemeente Schenkeschans beroep. Nege jaar later is hy as predikant van Harderwijk bevestigen in 1737 het die Klassis van Amsterdam hom vir die Kaapse kerk beroep. Op 3.12.1738 is hy as leraar van Stellenbosch bevestig. Sy eerste vrou, Johanna Roukens, is op 12.12.1737, kort voordat hulle na die Kaap sou vertrek, te Harderwijk oorlede. Aan die Kaap is ds. Van Gendt weer op 8.3.1739 met Catharina Groenewald getroud. Hy is op 10.10.1744 op Stellenbosch oorlede. 

  46. Daniel Malan (1703-25.1.1770), ‘n seun van Jacques Malan en Elisabeth le Long, is op 8.8.1724 met sy tante, Maria Verdeau, getroud. Sy is in 1750 oorlede en gedurende dieselfde jaar is hy weer met Emmerentia Steyn getroud. 

  47. Jacob Cloete (1703-1757) was ‘n seun van Gerrit Cloete en Martha Verschuur. Hy is in 1722 met Sibilla Pasman (1693-1778) getroud. 

  48. Hy is in Leiden gebore en het aan die begin van die agttiende eeu saam met sy ouers na die Kaap gekom. Op 15.11.1722 is hy met Dina le Roux (1702-1740) getroud. 

  49. Willem Morkel (1718-1788) was ‘n seun van Philip Morkel en Catharina Pasman. Na die dood van sy eerste vrou, Sara van Brakel (1716-1759) , is hy weer met Helena Catharina Malan (1736-1825) getroud. Morkel is op sy plaas Onverwacht in Hottentots-Holland oorlede. 

  50. Lambert Myburgh is op 20.9.1733 met Anna Clara Koutsing getroud. Na haar dood in 1744 is hy die volgende jaar weer met Johanna Appel (1701-1777) getroud. Myburgh is in 1771 oorlede. 

  51. Nicolaas Vlok (1720-1775) is op 15.2.1739 met Christina Maasdorp (1719-1804) getroud. 

  52. ‘n Ou vorm viraalmoezen

  53. ‘n Ou vorm viraalmoezen

  54. Ds. Salomon van Echten het uit ‘n bekende Haarlemse familie gestam en hy is in 1706 daar gebore. Nadat hy sy studies te Groningen en Leiden voltooi het, is hy deur die Klassis van Amsterdam na die Kaap gestuur en hy en sy vrou, Jacobina Geeraards, het in November 1732 in Tafelbaai aangekom. Op 6.12.1732 is hy as leraar te Stellenbosch bevestig, maar in 1738 is hy na Drakenstein oorgeplaas. Daar het hy in baie twiste beland en in 1753 het hy na Nederland teruggekeer. Die volgende jaar het hy na die Ooste vertrek en predikant in Malakka geword. Hy het die bediening daar behartig totdat hy in 1764 sy emeritaat aanvaar het en hom in Batavia gaan vestig het, waar hy in Augustus 1771 oorlede is. Sy weduwee is vier jaar later oorlede. 

  55. Hy was ‘n seun van Jacques de Villiers en Marguerite Gardiol en is op 17.11.1726 met sy niggie, Madeleine de Villiers (1701-1749) , getroud. ‘n Jaar na haar dood is hy weer met Elisabeth Hugo (1722-1782) getroud. De Villiers het die plase Vrede en Lust , La Motte en Zion besit. Hy is op 16.2.1770 in Drakenstein oorlede. 

  56. Charles Marais is in 1695 gebore en was getroud met Maria Rousseau (1693-1766) . Hy het op die plaas Rust en Werk in Daljosafat geboer. 

  57. ‘n Seun van Claude Marais en Marie Avice. Hy is in 1718 met Maria Elisabeth de Villiers (1695-1731) getroud. Toe hy in 1757 oorlede is, het hy die plase Plessis Marle in Drakenstein en Kromrivier in die Wagenmakersvallei besit. 

  58. Andries du Toit (1691-1749) is in 1717 met Martha Rossouw (1698-28.10.1760) getroud. Hy het die plaas Daljosafat besit. 

  59. Daar was op daardie stadium twee Pieter le Roux’s in Drakenstein . Die eerste was die seun van Gabriel le Roux en Maria Catharina la Febre. Hy is in 1727 met Francina Cilliers (1706-24.11.1782) getroud. Toe hy op 24.2.1767 oorlede is, het hy op die plaas Terre de Luc in Franschhoek geboer. Die tweede Pieter le Roux (1706-26.4.1771) was ‘n seun van Jean le Roux en Jeanne Mouy. Hy is in 1736 met Magdalena Cilliers (1717-7.2.1780) getroud. Hy het die plaas La Motte in Franschhoek besit. 

  60. Toe Jacobus Hugo in 1745 oorlede is, is hy oorleef deur sy vrou, Rachel de Villiers. 

  61. Frans Bastiaansz was ‘n swaer van Jacobus Hugo. Hy was met Hugo se suster, Johanna, getroud. 

  62. Stephanus du Toit was ‘n seun van die stamouers Francois du Toit en Susanna Seugnet. Hy is in 1693 gebore en was eers met Debora Marais (1705-1751) en daarna met Maria Jacobs (1705-14.9.1784) getroud. Du Toit is op 10.11.1769 op sy plaas Soetendal in Drakenstein oorlede. 

  63. ‘n Besluit van die Raad om sekere tekorte af te skryf en beskadigde voorrade in die pakhuise te verkoop, is hieronder weggelaat. Kyk C.32Resolutiën, 19.1.1740, pp. 60-63; C.293Memoriën en Rapporten, 19.1.1740, pp. 39-40. 

  64. Daniel van den Henghel was die seun van Carel van den Henghel en Maria van Baarle en was getroud met Geertruy Alida de Leeuw. Hy het in 1731 uit Colombo na die Kaap gekom om Adriaan van Kervel as fiskaal op te volg. Na Van Kervel se dood is Van den Hengel op 20.9.1737 deur die lot as waarnemende goewerneur aangewys. Here XVII het hom egter oor die hoof gesien en Hendrik Swellengrebel as goewerneur aangewys en op 14.4.1739 het Van den Henghel die gesag aan Swellengrebel oorgedra. 

  65. Engeland het in Oktober 1739 teen Spanje oorlog verklaar nadat die Spaanse kuswag Engelse skepe wat met die Spaanse kolonies smokkelhandel gedryf het, aangehou en die bemannings gemartel het. Vgl.The Encyclopaedia Britannica XXII, p. 339. 

  66. C.444Inkomende Brieven: uittreksel uit Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 30.8.1732, pp. 37-63. 

  67. St. Helena , ‘n eiland in die suidelike Atlantiese Oseaan ongeveer 3000 km noordwes van Kaapstad, is op 21.5.1502 deur die Portugese seevaarder Joâo da Nora tydens sy tuisvaart van die Ooste af, ontdek. Voordat die Kaapse verversingspos gestig is, het die Nederlandse vlote die eiland as verversingspunt gebruik. Sedert die middel van die 17de eeu het die Engelse Oos-Indiese Kompanjie die eiland as verversingspos gebruik en in 1659 ‘n garnisoen daar geplaas. (Vgl. D. J. Potgieter (ed.-in-chief):Standard Encyclopaedia of Southern Africa IX, pp. 462-464.) 

  68. Die hoofsetel van die Nederlandse besittings in Oos-Indië en geleë op die eiland Java. Die stad is in 1619 deur die Nederlanders op die ligging van die beroemde inheemse ou stad Jacatra , aangelê. 

  69. C.239Requesten en Nominatiën, 10.1.1740, pp. 157-159. 

  70. Die hoofstad van Nederland en verskeie eeue reeds een van die belangrikste handelsentrums ter wêreld. Die stad is geleë aan die IJ en is op ongeveer 90 eilandjies van die Amstelrivier gebou. 

  71. In sowel die oorspronklike versoekskrif as die Haagse kopie staanwarr

  72. In die oorspronklike versoekskrif staandesireing

  73. In die oorspronklike versoekskrif staanpraij

  74. Johan Thobias Rhenius is in Berlyn gebore en het in 1708 as ‘n soldaat na die Kaap gekom. Hy is gereeld bevorder en het in 1727 hoof van die Kaapse garnisoen, met die rang van kaptein, geword. Die volgende jaar het hy ook op die Politieke Raad sitting geneem. Rhenius is in 1717 met Engela, ‘n dogter van Olof Bergh, getroud. Sy is egter vier jaar later op 21-jarige leeftyd oorlede. In 1723 is hy weer met Anna Christina Mulder getroud. 

  75. Heuningdou is die naam vir enigeen van verskeie swamsiektes wat op plante, veral graansoorte, voorkom en wat deur swamme van die geslagClavicepsveroorsaak word. Vgl. P. C. Schoonees (hoofred.):Woordeboek van die Afrikaanse Taal IV, p. 235. 

  76. Die datum is foutief. Dit moet 10 Desember 1720 wees. Kyk G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke Raad VI(10.12.1720) , pp. 85-86. 

  77. G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke Raad VII(5.1.1727) , pp. 304-305. 

  78. M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(2.2.1740) , p. 170; C.683Origineel Placcaat Boek, 2.2.1740, pp. 41-44. 

  79. In die Haagse kopie verbeter naoverlijden

  80. Evert Walraven Cochius (1683-1739) is in Zutfen gebore. Hy het in 1700 by die Nederlandse leër aangesluit en het tot die rang van luitenant gestyg. In 1714 het hy by die V.O.C. in diens getree en is dieselfde jaar as landmeter en ingenieur na die Kaap gestuur. Hy was met Anna Christina Vlotman van Amsterdam getroud. 

  81. C.525Uitgaande Brieven: Goew. en Raad - Here XVII, 5.3.1740, pp. 138-140. 

  82. Josephus de Grandpreez is in Valenciennes gebore en was die seun van Noel Joseph de Grandpreez en Bernardina Mousson de la Grenieurie. Hy het in 1720 as soldaat na die Kaap gekom, maar in 1722 het hy ‘n klerk op die sekretarie van die Politieke Raad geword. Vyf jaar later is hy as sekretaris van die Raad van Justisie benoem en in 1739 as sekretaris van die Politieke Raad. Hy is op 1.8.1723 met Louisa Adriana Slotsboo (1708-1762) getroud. De Grandpreez is in 1761 oorlede. 

  83. C.525Uitgaande Brieven: Goew. en Raad - Here XVII, 5.3.1740, pp. 150-151. 

  84. Hy was die seun van kapt. Kaje Jesse Slotsboo en Anna Regina Harts en hy het op 8.5.1735 met Stevelina van Oudenaarden van Arnhem in die huwelik getree. Slotsboo is in 1748 oorlede en sy vrou vier jaar later. Sy versoekskrif kan gevind word in C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer. 

  85. Marthinus Heems (1703-1754) was ‘n seun van Guillaume Heems en Anna van Banchem. Hy het in 1720 as adelbors by die Kompanjie diens aanvaar en is ses jaar later met Maria Moller (1695-1780) getroud. Sy versoekskrif kan gevind word in C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer. 

  86. Slotsboo het ‘n soortgelyke versoek tot die Politieke Raad gerig. Kyk G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke Raad IX

  87. C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 160-199; C.J.2774Procuratiën, 14.1.1740, 18.1.1740, 19.1.1740, 20.1.1740, 21.1.1740, 26.1.1740, 27.1.1740, 30.1.1740, 2.2.1740, 3.2.1740 en 5.2.1740, pp. 10-57. 

  88. Ds. Franciscus le Sueur se ouers, Jacob le Sueur en Johanna Smit, het tussen 1695 en 1700 uit Frankryk in Nederland aangekom. Hy is in 1700 in Ooyen , Gelderland , gebore. In 1726 het hy sy teologiese studies in Leiden voltooi en drie jaar later is hy na die Kaapse gemeente gestuur. Deur sy huwelik op 2.4.1730 met Johanna Constantia Swellengrebel, het hy die swaer van sowel Hendrik Swellengrebel as Ryk Tulbagh geword. In 1744 het hy as gevolg van swak gesondheid uit die bediening getree en die plaas Ekelenburg by Rondebosch uit sy skoonvader se boedel gekoop. Le Sueur is op 1.5.1758 oorlede. 

  89. Hy was die seun van Coenraad Cock en Anna Gesina Staverman en is in Delden , Overyssel , gebore. Na sy teologiese opleiding in Groningen word hy georden en na die Kaap gestuur, waar hy op 11.4.1732 sy intreepreek lewer. Aan die Kaap tree hy met Catharina Rosina Eksteen in die huwelik, maar as gevolg van haar swak gesondheid vra hy in 1739 sy ontslag. In 1742 keer hulle na Nederland terug en vestig hulle in Almelo , waar Cock op 29.1.1777 op 77-jarige leeftyd oorlede is. 

  90. Henricus Beck, ‘n seun van Stephanus Beck en Aletta van Ophuyzen, is omstreeks 1669 in Arnhem gebore. Hy het in Groningen en Leiden in die teologie gestudeer en het ds. Pierre Simond in 1702 as leraar van Drakenstein opgevolg. Twee jaar later het hy predikant van Stellenbosch geword, maar nog elke veertien dae dienste in Drakenstein waargeneem. Van 1707 tot 1708 het hy in aldrie die gemeentes in die Kaapse nedersetting waargeneem, maar daarna is hy terug Stellenbosch toe. In 1726 het hy ds. D’Aillij as leraar van die Kaapse gemeente opgevolg. Vyf jaar later het hy sy ontslag geneem. Hy is in 1707 met Johanna Constantia Elsevier getroud, maar sy het in 1720 na Nederland teruggekeer. Beck is in Junie 1755 aan die Kaap oorlede. 

  91. Mr. Adrianus Bergsma het as bevelvoerder van die vloot op Guntersteijn gevaar, terwyl die fiskaal van die vloot, François Osing, ‘n passasier op Rust en Werk was. Ysbrand Moens was die skipper van West hoven , Daniel Udemans van Rust en Werk , Cornelis Croon van Gunterstein , Hendrik van Beek van Meerlust , Dirk Quast van Leijduijn en David van Elteren van Noordwolfsbergen . Kyk C.141Bijlagen: skeepslyste, ongedateer, pp. 89-90 en 95-96. 

  92. In die Haagse kopie verbeter nareijs

  93. Die skrywer van die Haagse kopie het geskryflijfeijgenen

  94. In die Haagse kopie verbeter nameriteerende

  95. Die gekursiveerde woord is later tussen die reëls ingeskryf. 

  96. Nicolaas Heyning van Delft het sy loopbaan aan die Kaap in 1704 as adelbors begin en in 1724 is hy as lid van die Politieke Raad verkies. Hy is in 1713 met Geertruyd Vermey getroud. 

  97. C.447Inkomende Brieven: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 4.9.1739, pp. 33-39. 

  98. Rudolph Sigfried Alleman is in 1693 in Neuendorf , Duitsland , gebore. Hy het in 1720 as soldaat na die Kaap gekom en is agtereenvolgens bevorder tot korporaal (1725), sersant (1728) en vaandrig (1729) . Hy is op 15.1.1730 met Alberta Meyboom getroud. Sy is in 1754 oorlede en Alleman op 22.7.1762. ‘n Engelse vertaling van Alleman se biografie, geskryf deur ‘n tydgenoot, is deur die Van Riebeeck-Vereniging uitgegee. G. F. Mentzel:Life at the Cape in Mid-Eighteenth Century; D. W. Krüger and C. J. Beyers (eds.-in-chief):Dictionary of South African Biography III, pp. 18-19.) 

  99. Wynand Willem Muys van Doesburg (1707-1754) is op 18.11.1742 met Sara Vessuup, die weduwee van Hendrik Boitet getroud. Die teenswoordige Muizenberg is na hom genoem. 

  100. C.446Inkomende Brieven: Goew.-gen. en Raad, Batavia - Goew. en Raad, Kaap, 31.10.1737 en 25.1.1738, pp. 1-50 en 271-279. 

  101. Jacobus Moller was die seun van Hendrik Christoffel Moller en Margaretha Marquardt. Hy is in 1697 aan die Kaap gebore en het op tienjarige ouderdom by die Kompanjie in diens getree. In 1725 is hy as ekwipasiemeester aangestel en die volgende jaar het hy ‘n lid van die Raad van Justisie geword en is hy met Debora de Koning (1709-1748) getroud. Toe Moller in 1747 of 1748 oorlede is, het hy agt huise in Tafelvallei en die plaas Boshof aan die Liesbeek besit. 

  102. Daniel Godfried Karnspek van Rügenwalde was ‘n seun van Christoph Lucas Karnspek en Judith Flesch. Hy het in 1721 as soldaat na die Kaap gekom, maar het in 1724 na die klerklike personeel oorgegaan. In 1739 is hy as sekretaris van die Raad van Justisie aangstel. Hy is op 9.5.1728 met Johanna Magdalena Bergh getroud. Karnspek is in Julie 1747 oorlede. 

  103. C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 202-203. 

  104. Hy was die seun van Christian Adolf van Dessin en Margaretha Elisabeth van Hönemörder en is in 1704 in Rostock , Duitsland , gebore. Na sy skoolopleiding in Berlyn het hy in 1726 by die V.O.C. diens aanvaar en die volgende jaar is hy as soldaat na die Kaap gestuur. Hy het egter na die klerklike personeel oorgegaan en het in 1737 sekretaris van die weeskamer geword. Hy is op 10.12.1730 met Christina Ehlers (1703-1752) getroud. In 1757 het hy weens swak gesondheid uit die Kompanjiesdiens getree. Van Dessin is op 18.9.1761 aan die Kaap oorlede. (W. J. de Kock (ed-in-chief):Dictionary of South African Biography I, pp. 851-853.) 

  105. C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 204-205. 

  106. Joan Booyens van Rotterdam het in 1739 as assistent uit Batavia na die Kaap gekom. Sy naam kom tot in 1742 in die monsterrolle voor onder diegene wat buite diens was. 

  107. C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 200-201. 

  108. Belangrike hawestad in Suid-Holland aan die Maasrivier en ‘n sytak, die Rotte

  109. Stad aan die Schie in Suid-Holland

  110. Christoffel Brand, ‘n seun van Burchard Brand en Catharina Harts, is in 1700 aan die Kaap gebore. Hy het in 1724 ‘n lid van die Raad van Justisie en vier jaar later ‘n lid van die Politieke Raad geword. Sy huwelik met Sara van Brakel (1704-1775) was kinderloos. Brand is in 1764 oorlede. 

  111. Die Politieke Raad het op 3.3.1740 vergader om die briewe wat met die retoervloot na Nederland gestuur is, te onderteken. 

  112. C.357Attestatiën, 14.2.1740, pp. 17-18. 

  113. Tafelbaai is in 1503 deur die Portugese seevaarder, Antonio de Saldanha, Agoada da Saldanha genoem, maar in Desember 1601 het Joris van Spilbergen dit sy huidige naam gegee. 

  114. C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 210-211. 

  115. Sy was die 25-jarige dogter van Pierre Meyer en Aletta de Savoye. Die huwelik is op 13.3.1740 voltrek. 

  116. C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 208-209. 

  117. Matthys de Koning van Amsterdam was van 1735 tot 1750 as kwartiermeester op die skeepswerf werksaam. 

  118. Die naam Indië word hier gebruik om die ganse Nederlands-Oos-Indië aan te dui, en nie slegs die land Indië nie. 

  119. C.141Bijlagen: jaarlikse eis van benodigdhede, 27.2.1739, pp. 134-152. 

  120. C.683Origineel Placcaat Boek, 15.3.1740, pp. 45-47; M. K. Jeffreysen S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek11 (15.3.1740) , p. 171. 

  121. Die aanstelling van ‘n nuwe skipper op Kerkwijk en ‘n aantal bevorderings van die bemanningslede wat daaruit voortgespruit het, is hieronder weggelaat. Kyk C.32Resolutiën, 15.3.1740, pp. 112-113. 

  122. Die retoerskip Kerkwijk

  123. Marthinus Bergh (1696-1741) was die seun van kaptein Olof Bergh en Anna de Koning. Hy het op 15-jarige ouderdom as soldaat by die Kompanjie in diens getree, maar drie jaar later het hy na die klerklike personeel oorgegaan. In 1721 het hy landdros van Stellenbosch geword, maar in 1735 het hy as winkelier na die Kasteel teruggekeer. Twee jaar later is hy as lid van die Raad van Justisie verkies en in 1738 ook as lid van die Politieke Raad. Bergh is in 1719 met Catharina Ley getroud. (D. W. Krüger and C. J. Beyers (eds.-in-chief):Dictionary of South African Biography III, p. 61.)