C115 v1.20
C. 115, pp. 3-45.¶
Dingsdag den {17400531} 31 Maij 1740, ‘s voormiddags.
Alle present.
Heeft den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, weegens het door hem gedaane ondersoek aangaande de saak van het verongelukte schip de Visch , het volgende vertoog met de daaraan gehoorende relaasen en verclaaringen, soo van den schipper, opperstuurman en verdere stuurlieden als deksofficieren van dien bodem, gelijk ook het schriftelijk berigt van zeekundige luijden die de voorsz documenten hebben geexamineert, ter vergaderinge overgegeeven:1
Vertoog aan den Wel Edele Gestr. Heer Hendrik Swellengrebel, Gouverneur van Cabo de Goede Hoop, en den E. Agtb. Raad van Politie.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtbre. Heeren,’
‘Aan den ondergeteekde. independen[t] fiscaal bij een politicq raadsbesluijt van den 8 deeser maand Maij gedemandeert zijnde om exacte inquisitie te doen hoe en op wat wijse het alhier tussen den 5 en 6 Maij verongelukte en op strand geslaagene schip de Vis diergelijke ongeval hadde getroffen, om daaruijt te ontwaeren ofte desselfs overheeden eenige negligence,2 versuijm ofte onkunde hadde gepleegt, waardoor het gem. schip dit ongeluk getroffen heeft, dan wel ofte zulx alleen veroorsaekt is door de gewoone onheijlen dewelke de zeevaart door stormen, stiltens als andere door menschelijke kragten onvermeijdelijke rampen soude zijn geschiet, soo heeft den vertoonder, om aan dit heijlsaam raadsbesluijt te voldoen, voor eerst naauw geinquireert ofte niet een der journaalen van dien bodem konde magtig werden, omme daaruijt te konnen nagaan wat coursen zijlieden gehouden en wat winden en weeder sij bij het ontdecken van deese Africaansse wal hebben gehad, als meede wat zijlieden verder tot behoud van haar onderhebbende bodem in ‘t werk hebben gesteld, dan nademaal geen derselve heeft connen magtig werden, maar dat deselve altemaal beneevens het meeste goed door het woeden der zee op de klippen zijn verbrijselt, zeewaerd gedreeven of bedorven geraekt, soo heeft het den vertoonder ‘t raadsaamste toegescheenen van de drie hoof[d]officieren, als den schipper, opperstuurman en onderstuurman, als aan dewelke het commando van ‘t schip en dies bestiering principaal is toebetrouwt, en dierhalve ook alle verantwoording onderheevig zijn een relaes af te neemen, ten overstaan van twee leeden uijt den Agtb. Raed van Justitie, ‘t welk ook behoorlijk is gerecolleerd, en alhier onder la. A annex,3 waaruijt Uwel Edele Gestr. en E. Agtb. in het breede sullen konnen nagaan wanneer zijl. dit land hebben ontdekt, wat winden sij doe gehad hebben, verder welke devoiren sij hebben aangewend om hun toevertrouwden bodem gelukkig op deese rheede te brengen en, was het doenelijk geweest, te behoeden voor de swaare ramp dewelke deselve is overgekoomen, neemende tegelijk meede een certificaet van de twee derdewaeks onder dat relaas gevoegt,4 om te kunnen ontwaaren of die drie hoofden in hun opgaaven noopens dit geval de suijvere waarh[e]ijd hadden gerelateert, seggende die twee menschen dat zijl. sig ten volle en in allen deele met ‘t gem. relaas confirmeeren, nademaal ‘t selve niets behelst als ‘t geene inderdaat gepasseert en door hunlieden is aangewent, met nogthans deese bijvoeging, dat zijl. als derdewaeks zijnde, geen sitting in den scheepsraed hebben, ende dierhalven geen ding meede hebben helpen besluijten of eenige coursen beraamen, waardoor sijlieden niet onduijster te kennen willen geeven, ook diesweegens niet aanspraakelijk daaromtrent te weesen, indien ër eenige negligentiën of andere saaken waaren gepasseert, zijnde zijlieden alleen verpligt te gehoorsaamen en na te koomen dat hun bevoolen word; verder heeft den vertoonder dienstig geoordeelt omme van de drie principaale deksofficieren een verclaaring af te neemen ofte zijl. iets wisten in te brengen het geen konde strecken tot naadeel van hunne opperofficieren, waarin zij hunne pligt tot behoud van dien bodem niet behoorlijk hadden waargenoomen, verclaarende die menschen in hunne depositie,alhier5 onder la. B annex,6 volmondig dat zijlieden niet alleen niets ten nadeelen van hun officieren weeten uijt te denken, maar betuijgen bovensdien, soo uijt hun naem als uijt naam van het geheele scheepsvolk, geen een uijtgesondert, dat schipper en stuurlieden als menschen van eer sig in hun pligt hebben gequeeten, en alles wat mogelijk is in ‘t werk gesteld, ten eijnde om hun bodem behouden deese rheede te doen bereijken, dog dat zulx egter nietteegen staende alle die aangewende devoiren niet heeft willen gelucken; den vertoonder heeft nu deese papieren alle wel naauwkeurig geexamineert, en soude daaruijt gerustelijk konne hebben besluijten dat die scheepsoverheeden hunne pligt in allen deele en gevalle als ervaare zeelieden elk voor zijn post hebben gedaan, om waare het mogelijk geweest, hun toebetrouwde bodem deese rheede geluckig te doen kreijgen, en haarlieden derhalven van alle actie die andersints bij nalaatighejd, versuijm of onkunde teegens haar soude kunnen entameeren, vrijspreeken, maar nademael hem bewust is zijne onkunde in de zeevaert, en dies verdere omslag, soo heeft denselve raedsaemst geoordeelt, tot zijn gerusth[e]ijd, het sentiment daarover in te neemen van den equipagiemeester alhier, beneevens dat van alle de hier ter rheede leggende schippers, tot seeven in ‘t getal, geevende derhalven het relaes van die scheepsoverheeden in handen van den equipagiemeester, met order om beneevens alle de schippers hetselve naauwkeurig te examineeren en te ondersoeken ofte alles is aangewend wat tot behoudenis dier bodem dienstig konde zijn, dan wel of ër iets door versuijm, negligence of onkundigh[e]ijd, ja moetwil, mogte gepleegt weesen waardoor dien bodem dat ongeluk is overgecomen, met bijvoeging dat zijlieden gesamentlijk hem vertoonder daervan een schriftelijk rapport en bevinding geliefde ter hand te geeven, gelijk zijlieden gesaamentlijk dan ook een geschrift door hun agten onderteekent, aen den vertoonder hebben behandigt, alhier onder la. C bij gedaen,7 waerin die zeekundige seggen dat zijlieden den inhout van het relaes der drie opperhoofden van het schip de Visch door8 den ondergeteekende aen haar ter hand gesteld, met aendagt hebben geleesen, geresumeert en rijpelijk overwoogen, waarna zijl. eenparig betuijgen te hebben konnen sien dat het schip de Visch niet door versuijm ofte eenig wandevoir is koomen te stranden, mae[r] in teegendeel dat de gem. scheepsoverheeden alle precautien in ‘t werk gesteld en alles verrigt hebben wat in diergelijke geleegentheeden bij imand soude konnen uijtgedagt ofte in ‘t werk gesteldworden,9 ten eijnde hunne vertrouwde bodem in de gewenschte haven te brengen, zijnde bereijt dit altijd met eede gestand te doen; den vertoonder moet derhalven zijn oordeel over deese saak meede aen Uwel Edele Gestr. en E. Agtb. open leggen, en seggen voor soo verre hem de uijtterlijkheeden of de gebruijk[te] praecautien bij ‘t naderen van land en het daaruijt te verwagtene gevaer, waarvan een igelijk kennis heeft, voorkoomen, dat deselve conform het gebruijk van alle zeevaart sijn aangewend, namentlijk sijlieden hebben soo draa saagen dat het water veranderde, op de gebruijkelijke plaatsen uijtkeijkers geset, gebruijkende daertoe de beste mattroosen, latende ook voorsigtigh[e]ijdshalven nu en dan een stuurman na boven gaan, om te sien of sijlieden geen land konde ontdecken, en na dat maar eeven gepraesumeert hadden van verre land te sien, sonder dat hetselve eens te regt konde onderscheijden, soo hebben zijl. aanstonts twee ankers klaar gemaekt, twee touwen met twee groote bogten op het dek gehaeld, het land gesien en de Leeuwenbil 10 gekent en gepeijlt hebbende, soo hebbe zijlieden hunne uijtkeijken op bequaame plaatsen verdubbeld doen den avond op hande begon te schietten, om wel uijt te keijken, nademael ‘t land duijster was, beslooten hebbende om deese baaij te kiesen en dierhalve naderende, hebben zij ordentelijk diversse schooten gedaan tot seijn voor het Robben Eijland ,11 om zijn gewoone vuur aan te steeken, zijnde als doen een igelijk der officieren door den schipper behoorlijk op zijn post geplaetst, namentlijk den opperstuurman en schieman op de bak, den bootsman in de kuijl, de constapel voor bij zijn touwen en hij schipper op het halfdek voor het compas, plaatsende een stuurman of derdewaak in de groote rust dewelke continueel sonder ophouden het loodt heeft laaten gaen en de dieptens aan hem schipper bekent gemaekt, en wanneer vervolgens geroepen wierd dat agthien vadem waters hadden, soo heeft den schipper aenstonts gecommandeert het eene anker te laaten vallen, dog nademael sag dat het schip daervoor niet opdraeijden, soo liet hij aanstonts een tweede toegaan, dog vermits hetselve alsoo w[e]ijnig als het eerste wilde houden, soo liet hij nog twee andere anckers klaar maaken om afgeset te konnen worden, dog terwijl men daarmeede besig was, soo stiet het schip al en sij bevonden dat zij op het droge tussen de klippen vast saaten, voorts hebben zijlieden als brave officieren na het ongeluckig stranden van ‘t schip hun uijtterste best gedaen om voor eerst ‘s Comps. geldkisten en na dato de manschap te bergen; krijgende ook gelukkig vijfthien geldkisten agter uijt in een schuijt, dewelke bij haar aankwam, en deselve in een digt agter het schip leggende landsboot bragten, dog nadien die schuijt, wanneer het laatste geld wilde afhaalen, omsloeg, soo hebben die nagt de resteerende vijf aan boord moeten verblijven, voorts hebben zijlieden meest al het volk eerst van boord geholpen en zijn niet eerder na de wal gegaan als met het vallen van den avond, ‘t welk ook seer raadsaam was, nademaal de zee seer verbolgen teegens het schip sloeg, laatende alleen eenige weijnige menschen aan boord, waaronder sommige sieken en meest moetwillige waaren, die niet van boord wilden gaan met mand of keetel, maer perforce een vaartuijg wilde hebben, dewelke ook alhier bij provisie in arrest sitten, nademael eenige goederen andere toebehoorende niet alleen aen de wal hebben gebragt, maar ook verscheijde insolentie[n]en brutaliteijt en gepleegt; wat nuverder12 aengaet de winden, coursen, dieptens en verdere kundigheeden de zeevaert betreffende, daervan heeft den vertoonder de geringste kennis niet, ten minsten niet soo veel om zijn oordeel daarover te vellen, waarom hij in alle de andere poincten de zeevaart betreffende seer graag met het overgeleeverde schriftuur en ‘t sentiment van den equipagiemeester, neevens seeven schippers daarinne vervat, sig wil confirmeeren en seggen dat dit schip niet door moetwil, versuijm, wandevoir of onkunde is koomen te stranden, maar dat zijlieden als braave officieren sig ten vollen in hun pligt hebben gequeeten, ten eijnde hun toebetrouwden bodem in de gedestineerde haven te brengen, waarom den vertoonder amptshalven sig verpligt vind te verklaaren dat deselve geen de minste actie is hebbende teegens den schipper, opperstuurman of geene der onderstuurlieden, de derdewaeks daaronder begreepen; waarmeede den vertoonder gedenkt aen ‘t geeerd bevel van Uwel Edele Gestr. en E. Agtb. te hebben voldaen.’
‘(Was geteekent) D. v. d. Henghel. (In margine) Overgegeeven in Raade den 31 Maij 1740.’
‘Relaas gegeeven ter requisitie van den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, door den schipper Jan Siksz, Barend de Bruijn, opperstuurman, en onderstuurman Pieter Jongedijk, alle in voorn. qualiteijten op het verongelukte schip de Visch bescheijden geweest, zijnde hetselve van den volgende inhoud, als:’
‘Dat op Donderdag den 5 deeser loopende maand Maij, ‘s morgens en voor de middag de wind Z.Wt. en Z.Z.Wt. zijnde, met frisse bramzeijls en marsz[e]ijls coelte met overdrijvende lugt en sommige reegenbuijen, presumeerden het waater verandert te zijn, sien trompetten, malegasen en standmeeuwen met vroeg schaften presumeerden land te sien in ‘t O. half Z., de cours Z.O. en O.Z.O., sendende hij eerste relatant daarom de twee derdewaaken, met naame Jan Otto en Christiaan Vollers, om te sien of zijlieden land konden ontdekken, gaande den tweeden relatant selfs naar booven naar de voorsteng om zulx te verrigten, waarop hem eersten relatant berigt wierd dat zijl. praesumeerden land te sien, dog dat hetselve om de dikke lugt niet konden onderscheijden, stuurende daarop regt op die wal aan, op de middag was de gegiste gecoppelde cours O. 25 1/2 mijl, de gegiste Z.Bte. 34 gr. 10 min., lengte 32 gr. 55 min en saagen met het tweede glas van den namiddagwagt met een blink het land van Africa, en pijlden met het 4de glas de Leeuwenbil in Z.Ot. half oost, naer gissing 6 mijlen daervan, komt volgens deese pijling in ‘s E. Comps. graadcaart op de Z.Bte. van 34 gr. en 10 min., lengte 37 gr. 32 min., gisten seedert den middag anderhalf mijl Oost vertiert te zijn, komt op de gegiste lengte 33 gr. 2 min., soo dat wij ons 4 gr. en 30 min. oostelijker bevonden als gegist hadden, de wind variabel van Z.Z.Wt., Z. tot het Wt., stijve gereefde marszeijlscoelte, hooge verbolgen zee uijt het N.Wt. boegden die cours om de Z.Ot. en Z.Z.O. om de opperwal te krijgen, met sonsondergang pijlden de Leeuwenbil OZO. en het uijtterste van het zuijdel. land Z.Z.O., naar gissing 4 mij[l] van de bil, naamen alle de reeven in de marsseijls, haelde[n] de swaare touwen op het dek aan weerzijden twee lange bogten van het dagelijx en tuijtouw, resolveerden met malcanderen door de ongestadige wind en donkere lugt met een hooge aanschietende zee uijt het N.Wt. om schoot op schoot te doen om het vuur van ‘t Robben Eijland in het sigt te krijgen, alsoo men ‘t niet van de wal konde houden, sulx ontdekkende, dan de cours na de Caabse rheede te boegen, met ‘t uitgaen der platvoet sien het vuur van het Robben Eijland in ‘t O. half N. hadden de diepte van 55 vadem wasig sand, de wind doen nog variabel het compas rond, met ongestadige marszeijls coelte tot doodstil, met donder en weerligt met een swaare donkere lugt, hadden in ‘t minst geen sigt, konde door dat geval geen vuur van het eijland meer zien, stuurden soo veel met de steeven om de Ot. als het mogelijk was, deeden somtijds een schoot, plaatsende eenige der beste mattroosen soo op de bak, blinde als focke rhaa om uijt te kijken, soo voor de Walvis 13 als om de branding van de vaste wal te ontdekken, nadien het land in ‘t geheel niet konde zien, blijvende den tweeden relatant bij continuatie op de bak en hij eerst relatant op het halfdek14 bij het compas, nadat den derden relatant in de groote rust aan stuurboord zijde geplaatst hadde, denwelken continueelijk het loot liet gaan, hebbende doen de dieptens van 30 en 28 vm. vuijle grond, met gestadige holl[e] en aanschiettende tigt of deijnin[g] uijt den Wlijken., kreegen vervolgen[s] de dieptens van 28, 24, 20 tot 18 vads. nog al continueel vuijle grond en saagen als doen de branding schielijk aen stuurboor[d] vooruijt, waarop aanstonts ons dagelijx anker op de laatste diepten lieten vallen en kort daarop meede ons thuij anker, nademael wij ontwaarden dat ons dagelijx touw niet hield, en dat wij ook selfs als doen voor onse twee ankers door de swaare rolling sterk na de wal geset wierden en terwijl beesig waaren om ons plegt en boeganker meede klaar te maaken, soo stieten wij schielijk en bevonden ons tusschen de klippen in vast sitten, zijnde als doen het tweedeglas15 in de hondewagt, als wanneer diversse noodschooten deeden en eenige lantaarns aan de besaensroede en vlaggestok hingen, om aen de wal kennis van ons ongeluk te geeven en hulp te erlangen, koomende ook nog voor den dag soo wel van de landkant als over zee soo veel schuijten en boots ons te hulp als doenelijk was, moetende egter gem. schuijts en boots, in een derwelke sig den equipagiemeester bevond, door de swaare aenloopende brandings onverrigter saake weederom vertrekken, resolveerende als doen drie vrijwillige mattroosen met de scheepsschuijt, die ondertusschen uijtgeset wierd, door de branding en klippen naar de wal te roeijen, ten eijnde een touw dat haar meede gegeeven wierd, naar de wal te brengen, dog gem. schuijt wierd door de swaare branding inmeediaat omgeslaagen en teegens de klippen verbrijselt, waardoor wij genoodsaakt wierden onse waarlose marszeijls rhaa met een paardelijn daaraan over boord te werpen, koomende deselve ook met dat touw op het strand, door welkers behulp en opgeregte bok aan de wal meest alle het volk geret is, koomende ‘s namiddags doen het waater een w[e]ijnig aen het slegten was, weederde novoeen landsboot en schuijt agter ons schip voor het dreg leggen, waardoor wij occasie hadden vijfthien geldkisten in drie togten met die schuijt agter uijt het schip in de bood te brengen en alsoo te bergen, dog de gem. schuijt nog een togt willende doen om de overgebleevene vijf kisten af te haalen, wierd door een swaare rolling omgeslaagen en op de klippen verbrijselt, waardoor nog vier menschen van het landsvolk quamen te verongelucken, zijnde hij eerste relatant beneevens alle de stuurluijden soo lang aen boord gebleeven tot dat de voorgen. vijfthien geldkisten en meest alle de maets gered waaren, en als doen donker werdende, ook in de gem. mand aen de wal gekoomen, vervolgens zijn ‘s anderen daegs de rest van het volk en de vijf geldkisten door het aenmoedigen aan drie lands mattroosen, dewelke met leevensgevaer naer boord toe gingen, door behulp der gem. mand insgelijx geborgen.’
‘Betuijgende de relatanten wijders alle devoiren te hebben aengewend om, was het doenelijk, een van haare journaalen magtig te worden, dog dat zulx vrugteloos is geweest, alsoo geen derselver hebben kunnen bekoomen.’
‘Anders niet relateerende, geeven de compten. voor reedenen van weetenschap als in den text met presentatie van dit haar gerelateerde ten allen tijden, sulx vereijscht werdende, nader te zullen gestand doen.’
‘(Onderstont) Aldus gerelateerd aen Cabo de Goede Hoop, den 12 Maij 1740 voor d’ E.Es. Corns. Eelders en Ps. Rs. de Savoje,16 leeden uijt den E. Agtb. Raed van Justitie, die de minute deeses beneevens de relatanten ende mij secretaris meede behoorelijk hebben onderteekent.’
‘Recollement’
‘Compareerde voor ons onderget. gecommitteerdens uijt den E. Agtb. Raed van Justitie deeses Gouvernements, den schipper Jan Sikszs, Barend de Bruijn, opperstuurman, en den onderstuurman Pieter Jongedijk, dewelke dit haer gegeeven relaes van woorde tot woorde klaer en duijdelijk voorgeleesen zijnde, verclaarden daerbij volkoomen te persisteeren, overzulx niet begeerende datter iets meer bijgevoegt ofte van gedaen werden sal.’
‘(Onderstond) Aldus gerecolleert aan Cabo de Goede Hoop, den 17 Maij 1740, voor d’ E.Es. Ms. Bergh en Corns. Eelders, leeden uijt den E. Agtb. Raed van Justitie voornt., die de minute deeses beneevens de relatanten ende mij secretaris meede behoorelijk hebben onderteekent. (Lager) ‘t Welk ik getuijge, (geteekent) D. G. Carnspek, secretaris.’
‘Compareerde ook meede voor ons onderget. gecommitteerdens uijt den E. Agtb. Raed van Justitie deeses Gouvernements, Christiaan Vollers van Spaeden en Jan Otto van Amsterdam, beijde voor derdewaeks op het alhier verongelukte schip de Visch bescheijden geweest, dewelke ter requisitie als vooren verclaerden sig ten vollen en in allen deele met het voorenstaende relaas te confirmeeren, als behelzende de suijvere en opregte waarh[e]ijd, met deese bijvoeging nogtans dat zijl., als niet in den scheepsraed sittende, ook geene resolutie meede genomen hebben, om het een of het ander te doen, nogte ook om deese Tafelbaaij te bereijken, doen des avonds daarna toe steevenden, nog ook verders eenige courssen te hebben beraamt, zijnde ber[e]ijd dit hun gedeposeerde ten allen tijden, zulx vereijscht werdende, nader te sullen gestand doen.’
‘(Onderstondt) Aldus gedaan en gepasseert aan Cabo de Goede Hoop, den 27 Maij 1740, voor d’ E.Es. Corns. Eelders en Ps. Rs. de Savoije, leeden uijt den E. Agtb. Raed van Justitie voornt., die de minute deeses beneevens de compten. ende mij secretaris meede behoorelijk hebben onderteekent.’
‘Recollement’
‘Compareerde voor ons onderget. gecommitteerdens uijt den E. Agtb. Raed van Justitie deeses Gouvernements, Christiaen Vollers van Spaeden en Jan Otto van Amsterdam, voor derdewaaks op het verongelukte schip de Vis bescheijden geweest, dewelke deese haare gegeevene depositie van woorde tot woorde klaar en duijdelijk voorgeleesen zijnde, verclaarden daerbij volkoomen te persisteeren, overzulx niet begeerende datter meer bijgevoegt ofte van gedaen werden sal.’
‘(Onderstont) Aldus ger[e]colleert aan Cabo de Goede Hoop, den 28 Maij 1740, voor d’ E.Es. Corns. Eelders en Am. Decker,17 leeden uijt meergem. raad, die de minute deeses beneevens de compten. ende mij secretaris meede behoorelijk hebben onderteekent. (Lager) ‘t Welk ik getuijge, (was geteekent) D. G. Carnspek, secretaris.’
‘Compareerde voor ons onderget. gecommitteerdens uijt den E. Agtb. Raed van Justitie deeses Gouvernements, Jacob Goedhard van Amsterdam, bootsman, Jan Jansz van Funen,18 schieman, en Dirk Laarman van Amsterdam, constapel, alle drie in gem. qualiteijten op het verongelukte schip de Vis bescheijden geweest, van competenten ouderdom, dewelke ter requisitie van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, verclaarde hoe waer is dat zij compten. met het gem. schip de Vis op den 5 deeser loopende maend Maij, koomende aanzeijlen, als doen in het tweede glas van de namiddagwagt met een blink het land van Africa in het gesigt hebben gekreegen, waarop den schipper aanstonts belast heeft eenige der beste mattroosen aen de stengen te plaatsen om uijt te kijken, gelijk ook geschiet is, werdende gem. mattroosen met het vallen van den avond in de blinde marszeijl en op de fokke rhee als meede op de bak aan weerszijden van ijder manshoofd een mattroos geplaetst, blijvende den opperstuurman neevens den schieman ook op de bak, terwijl den bootsman zig in de cuijl bevond, en ten19 constapel voor in de bak bij de touwen, zijnde doen reets twee lange bogten van het dagelijx en thuijtouw boovengehaeld en op het dek gelegt, gelijk meede het plegt en boeganker ook in gereeth[e]ijd gebragt was.’
‘Betuijgende voorts zij compten. soo voor sig selven als uijt naame van het geheele scheepsvolk, dat den schipper beneevens alle de stuurluijden, alles hebben in het werk gesteld wat mogelijk is geweest, ten eijnde haaren bodem behouden op deese Caabse rheede te brengen, dog dat door het duijster, ongestuijmig en variabel weer, mitsgrs. swaare naer land schiettende zee, egter het ongeluk hebben aengetroffen van alhier digt aen de soogenaemde water plaets te stranden, niet teegenstaende ook door ordre van den schipper wanneer den stuurman, die onophoudelij[k] het loot heeft laaten gaan, geseg[d] wierd dat agthien vadems wat[er] had met vuijle grond, het dagelijx anker hebben laaten vallen, wordende hetselve op de beeting gestopt, dog nademael het schip voor hetselve niet opdraaijde, maar deurdregde, soo belaste den schipper aanstonts om het thuij anker meede te laaten toegaan, het welk ook aanstonts geschiet is, werdende egter het schip voor die twee anckers door de swaare aanschiettende zee naar de wal toegeset, maakende inmiddels hunne twee andere anckers, als boeg en plegtanker, meede klaar om af te setten, en terwijl daermeede beesig waaren, soo stiet het schip onverwagt en bevonden haar tusschen de klippen vast te sitten, zijnde geduurende den avond bij continuatie op ordre van den schipper eenige seijnschooten gedaan, om het vuur van het eijland te hebben.’
‘Anders niet verclaarende, geeven de compten. voor reedenen van weetenschap als in den text, met presentatie van dit haar gedeposeerde ten allen tijden, sulx gerequireert werdende, met solemneelen eede te sullen gestand doen.’
‘(Onderstont) Aldus gepasseert aan Cabo de Goede Hoop, den 16 Maij 1740, voor d’ E.Es. Ms. Bergh en Corns. Eelders, leeden uijt den E. Agtb. Raad van Justitie voornt., die de minute deeses beneevens de compten. ende mij secretaris meede behoorelijk hebben onderteekent.’
‘Recollement’
‘Compareerde voor ons onderget. gecommitteerdens uijt den E. Agtb. Raed van Justitie deeses Casteels, den bootsman Jacob Goedhard van Amsterdam, schieman Jan Jansz van Funen en constapel Dirk Laarman van Amsterdam, dewelke deese haare gegeevene depositie van woorde tot woorde klaer en duijdelijk voorgeleesen zijnde, verclaarden daarbij volkoomen te persisteeren, overzulx niet begeerende datter iets meer bijgevoegt ofte van gedaan werden sal, en spraken tot bekragtiging der waarh[e]ijd van dien een ijder in ‘t bijsonder de solemneele woorden Soo waerlijk help mij God Almagtig.’
‘(Onderstond) Aldus gerecolleerd ende beeedigt aan Cabo de Goede Hoop, den 17 Maij 1740, voor d’ E.Es. Martinus Bergh en Corns. Eelders, leeden uijt meergem. Raed, die de minute deeses beneevens de compten. ende mij secretaris behoorelijk hebben onderteekent. (Lager) ‘t Welk ik getuijge, (geteekent) D. G. Carnspek, secretaris.’
‘Wij onderget. equipagiemeester en schippers der hier ter rheede leggende scheepen ten versoeke van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, het relaas dat op gisteren den 13 deeser maend door den schipper Jan Siksz, opperstuurman Barend de Bruijn en onderstuurman Pieter Jongedijk weegens het verongelucken van haaronder20 gehad hebbenden bodem de Vis ter requisitie van Zijn E. is gegeeven, met aandagtgeleesen,21 geresumeert en rijpelijk overwoogen hebbende, verclaaren eenpariglijk daaruijt niet te hebben kunnen sien dat dat schip door haarl. versuijm of wandevoir souden weesen koomen te stranden, maer in teegendeel dat zij daaromtrent alles gedaan en sulke praecautien gebruijkt hebben als bij diergelijke geleegenth[e]ijd bij ijmand soude kunnen uijtgedagt of in het werk gesteld werden, bereijd blijvende dit, des gerequireert werdende, met eede te bevestigen.’
‘(Onderstont) Cabo de Goede Hoop, den 14 Maij 1740. (Was geteekent) Js. Möller, Sn. Müller, C. v. Marel, Arij Verdoes, J. v. Schuttrop, M. F. Durietx, Fk. Schouten, J. de Boer.’
Bij welk vertoog gemte. Heer fiscaal komende te betuijgen geen actie teegens den voorm. schipper, opper en onderstuurlieden, de derdewaaks daaronder begreepen zijnde, te hebben of te kunnen institueeren soo over wandevoir, onkunde als andere versuijmenissen in de zeemanspligten, dewijl zijlieden alle deselve behoorelijk in agt genomen hebben, zulx dat het verongelucken van gesegde schip de Visch alleen als een fataliteijt daer geen menschelijke hulp of voorsorg ietwes heeft kunnen toebrengen, moet worden aangemerkt; sal derhalven hiervan met oversending der gedagte papieren in copia, de vereijschte kennise aan onse Heeren en Meesteren mitsgrs. ook aan de Hooge Indiaasse Regeering tot Batavia bij de eerste bequaame geleegenth[e]ijd gegeeven worden;22 inmiddels dat men den meergem. schipper neevens den opperstuurma[n] en alle de verdere stuurlieden met het eerst aankoomend retourschip buijten winning van gagien van hier na het vaderland sal laaten vertrecken.
Sijnde voorts ook goed gevonden dat met eenige van het gesegde schip de Visch opgespoelde stucken of lappen lakenen, ten aansien niemand sig koomende op te doen om deselve te eijgenen, men overzulx wel kan vaststellen dat deselve sullen hebben toebehoort aan eenige der van dien bodem verongelukte scheepelingen, invoegen dat niet geweeten kan worden wiens reekg. daervoor soude moeten werden gecrediteert, soodanig sal gehandelt werden als gedaen is bij diergelijken geval in den jaare 1737 bij het droevig stranden van ‘s Comps. scheepen ter deeser rheede, namentlijk dat alle deselve laakenen door dencurator ad litesdeeser plaetse, d’ E. Cornelis Eelders, publicquelijk sullen moeten vercogt en voorts de daervan provenieerende penningen in ‘s Comps. cassa getelt worden, om aldaar te blijven berusten tot dat imand kan aantoonen regt daartoe te hebben.
Waar en teegens uijt gemte. cassa aan den gesaghebber van den hoeker d’ Hector , Gerrit van der Port, sal werden betaald de waarde van seekere aan hem toebehoort hebbende schuijtje of jolle, ‘t welk, dewijl boven andere vaartuijgen tot dat werk bequaamst geoordeelt is, den tweeden dag na het blijven van soo dikwilsgen. schip de Visch met drie mattrosen van de wal, om reedenen bij de laatste resolutie bekent, daerna toe gesonden sijnde, vervolgens door de sterke aenrollende zeën van de zijde van dien bodem weg en soo voorts teegens de klippen gantsch en al aen stucken geslagen is.
En nademael het op den 28 deeser maend Maij in de Baaj Fals 23 aangelande uijtkoomend schip Everswaerd , sig seer wel gesteld bevind en ook geen laading voor deese plaets is inhebbende, is derhalven voor den meesten dienst der E. Comp. best gedagt dat die kiel na genootene ververssingen soo dra doenelijk direct van daer na Batavia sal werden gedimitteert.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 46-53.¶
Dingsdag den {17400621} 21 Junij 1740, ‘s voormiddags.
Alle present.
Dewijl aan de eene zijde uijt de overgeleeverde lijst der graanen, dewelke door den land-drost, Pieter Lourensz, en gecommitteerde heemraaden bij ondersoeking gedaan agtervolgens het ten deesen opsigte genoomen besluijt in vergaderinge van den 29 der jongst gepasseerde maand Maer[t,] sijn gevonden op d’ plaatsen deeser ingeseetenen soo onder het Caabse als de buijten districten geleegen,24 blijkt dat daarvan niet veel meer in weesen is als die menschen soo tot brood als zaadcoorn onvermeijdelijk koomen te benoodigen, zulx dat van de voorseijde graanen niets naamwaardig aan d’ E. Comp. soude kunnen geleevert worden, en dat men aan den anderen kant seedert de publicatie van het placcaat in eevengem. vergadering gearresteerd,25 bij ‘s E. Comps. graanmaguasijnen nog aan handen heeft gekreegen eenige tarw, rog en garst, maer boven al door de behouden aenkomst van het nu ter deeser rheede tot de te rug reijse zeijlvaardig leggende provisieschip Nieuwerkerk een goede quantiteijt reijst, soodanig dat volgens de van het een en ander thans in raade geproduceert werdende notitie door den Heer hoofdadministrateur Rijk Tulbagh is bevonden dat voor soo veel als den omslag der E. Comp. ter deeser plaatse aangaat, het hospitael daaronder begreepen wordende, door een behoorelijk menagement van saaken met de gesegde en andere bevoorens geleeverde graanen mitsgrs. de aangebragte rijst het nog agt maanden lang, gereekent van ulto. Maij laatstl. of tot den aanstaanden ougsttijd (die van God gebeeden blijft dat gezeegent en opulent sal moogen sijn) buijten merkelijke en extra-ordinaire toevallen wel sal kunnen rondgeschooten worden; is dierhalven, dit alles in consideratie sijnde genoomen, na rijp overleg van saaken voor het algemeen welweesen deeser landen en om deese goede ingeseetenen eenigsints te gemoed te koomen, best gedagt en dienvolgende beslooten dat de gestelde ordre bij het vooren aangehaelde placcaet, namentlijk dat geduurende deeser graanschaarsheijd van al het coorn en meel dat soo voor de burgerbackers als andere ingeseetenen soude werden opgebragt, de helfte voor d’ E. Comp. onder verband van weedergeeving of betaaling soude werden aangehouden, sal zijn en blijven vernietigt, en dat ër gevolgelijk geen coorn nog meel ten behoeve der E. Comp. meer sal aangehouden, maar de waarde van het aangehaelde aan dies eijgenaars uijt ‘s Comps. cassa betaalt werden; en voorts dat aen een igelijk der gepermitteerde burgerbackers voorthaan vrij sal staan niet alleen om voor de passeerende scheepsvrienden bisschuijt of hardbrood, maar ook voor de gaande en koomende man te moogen backen en verkoopen wittebrood, mits hetselve soo wel als het grof, goed en deugdsaam gelijk de ordres dit koomen meede te brengen, leeverende, soo dat het voorwaerts gemelde placcaat dit poinct aangaande bij deesen voor soo verre gealtereerd word, sullende egter het backen en vercoopen van soete koek, koekjes, k[r]aak[e]lingen ofte andere diergelijke soorten van gebacken die van meel worden gemaakt, selfs niet voor begraffenissen, gelijk ook den uijtvoer van meel en alle soorten van coorn mitsgrs. het opregten van monopolie in hetselve en het vercoopen van dien voor meer da[n] agt guldens de mudde, voor als nog ten scherpsten sijn en blijven verbooden, ende zulx op soodanige paenaliteijten als bij het dikwilsgenoemde placcaat van den 29 Maart deeses jaers uijtgedrukt staan, sonder dat in opsigt der overtreeders van dien de minste conniventie of oogluijkinge sal moogen gebruijkt werden; van alle het welke dan aan een ider deeser ingeseetenen bij affixie van billietten kennisse sal worden gegeeven, met ernstige recommandatie wijders aan alle de geene derselver die zig met den landbouw erneeren, om soo veel tarw, rog en garst aen d’ E. Comp. op te brengen en te leeveren als eenigsints buijten eijgen benoodigth[e]ijd en ongerief deeser inwoonderen soo van de Caab als der buijten districten moogelijk wel te missen sullen weesen.26
Sijnde laatstelijk door wel opgem. Heer oppercoopman en secunde, Rijk Tulbagh, met versoek dat daarop na behooren mogte werden gedisponeerd, de onderstaende memorie ter vergaderinge geproduceert:27
‘Memorie van de nabesz leijfeijgenen in de drie jongst gepasseerde maanden door de natuurlijke dood overleeden en ‘t vee in gem. tijd soo verrekt als door ‘t wild gedierte vernield, gelijk te sien is bij de verklaringen hier annex, namentlijk:’
‘Volgens geannexeerde reekg. van den opsiender van ‘s Comps. slavenlogie en secretariale verklaaring, zijn in de maenden Maart, April en Maij van ‘s Comps. leijfeijgenen door de natuurlijke dood overleeden 1 bandiet jongen, 1 suijgend jongetje, 1 kloeke meijd.’
‘En volgens bijgevoegde reecqg. van den landdrost, gesterkt met secretariale verclaaringen, zijn in gem. tijd soo verrekt als vernield 2 esels, 5 paerden, 98 runderbeesten, 19 bocken.’
‘(Onderstond) In ‘t Casteel de Goede Hoop, 21 Junij 1740. (Was geteekent) R. Tulbagh.’
En is na dies resumptie verstaen dat de daarbij verm. gestorvene leijfeijgenen mitsgrs. verrekte of verscheurde beestialen bij de negotieboeken deeses Gouvernements sullen moeten afgeschreeven werden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 54-58.¶
Dingsdag den {17400719} 19 Julij 1740, ‘s voormiddags.
Alle present.
Ten aansien den tijd der verpagting van ‘s lands gemeene middelen en inkomsten thans op handen begint te schietten, is hierom voor den dienst der E. Comp. noodig geoordeelt dat de billietten dewelke volgens het deesen aangaande genoomene besluijt in vergaderinge van den 24 der jongst afgeweekene maend Maij sijn geaffigeert geworden, tot ververssing der memorie nogmaels alom sullen werden aangeplakt, en soo meede andere billietten tot kennisgeeving dat ter saake van den gewoonelijk te doene opneem van ‘s Comps. effecten in de pakhuijsen berustende, daaruijt na den vijfthienden der aanstaande maend Augustus en totdat deselve pakhuijsen door gecommitteerdens behoorelijk sullen weesen opgenoomen, niets meer sal verstrekt worden.
Bij overweeging dat sommige deeser ingeseetenen dewelke geijten en bocken, gelijk ook varkens sijn houdende, weederom beginnen deselve overal langs de straaten en weegen van dit vlek te laaten loopen en weijden, heeft men tot weeringe der hierdoor bij die28 dieren veroorsaakt werdende schaadens, soo aen het jonge geboomte, thuijnen als pleijnen en grasvelden, op de propositie van den Heer Gouverneur moeten besluijten dat de daarteegens geemaneerde billietten van den 17 September 1720 en 8 November 172929 gerenoveert en daar het behoord sullen werden geaffigeerd.30
Sijnde al wijders verstaan dat [de] in het agter de waaterplaats verongelukte schip de Visch voor dit Gouvernement gelaaden gewe[est] zijnde goederen, volgens factuur bij de negotieboeken van dit comptoir behoorelijk sullen moe[ten] ingenoomen en daar en teegens op reekg. van winst en verlies afgeschreeven werden dat geen het welk van de voorseijde goede[ren] met dat schip is verlooren gegae[n.]
Voorts zijn seekere Elisabeth van Maria van Simosia mitsgrs. Eli[sa]beth van Lena van Lijsblom, leijf[eij]genen der E. Comp., op haar instant[ig] versoek en ook dewijl deselve he[t] sacrament des Heijligen doop[s] ontfangen hebben en in de Neede[r]duijtsche taal seer wel zijn ervaa[ren,] uijt hare jeegenwoordige slave[r]neij ontslaagen en in vrijdom gesteld; waarteegens in haare plaatse aan d’ E. Comp. in eijgendom word overgegeeven twee kloeke mansslaven, genaamt Patientie van Ambon en Fortuijn van Bengalen, dewelke door den eersten opperchirurgijn deeses Gouvernements, Jan van Schoor, gevisiteert zijnde, sijn bevonden te besitten de vereijschte hoedanigheeden.
Laa[t]stelijk is op het gedaane versoek31 van den landbouwer Jan le Roux32 d’ oude aan denselven in erfpagt uijtgegeeven een stukje thuijnland ter grote van 1 1/6 morgen, geleegen bij desselfs plaets aan Stellenbosch , gent. Welgevallen , teegens twee Rijxds. de morgen in het jaar.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 59-69.¶
Dingsdag den {17400816} 16 Augustus 1740, ‘s voormiddags.
Alle present.
Den Heer oppercoopman en secunde Rijk Tulbagh, bij het overleeveren van de onderstaande memorie, daerop dispositie versogt hebbende:33
‘Memorie van de nabesz goederen van ‘t jongst gestrande schip de Visch geborgen, als meede eenige onbequaame bij de onder te noemene administrateurs soo defect als onbequaam, item ‘t pijlaaken bij ‘t openen van verscheijde kassen in ‘t negotiepakhuijs gemotteert bevonden, gelijk te sien is bij de verclaaringen van gecommitteerdens hier annex, namentlijk:’
‘Van ‘t gestrande schip de Visch ‘
‘Vercoopen15 vaten bedorven bier, 1 beschadigde legger met Spaense wijn, 1 halfaam met een weijnig azijn, 4 halfamen met wat lijnolij;Inneemen1 vat met wat theer, 2 plaaten geelcooper uijt de lading voor Batavia;vercoopen2 tromvaaten, 4 coopere deksels;Inneemen2 dieplooden;vercoopen1 oude onbequaame stoofpan, 1 kokskeetel, 1 oude kl[e]ijne kokskeetel, 10 ps. portepees;Inneemen12 ps. pieken, 4 ps. brandemmers, 1 ps. pompschoe, 2 ps. handpompen sonder suijgers, 3 ps. braadspeeten, 1 bos laatstocken, 5 ps. geele coopere vullens tot de keetel[s] uijt de lading voor Batavia;ten dienst van d’ E. Comp. te verbruijken1 partij oud cooper, 1 partij oud loot, 1 partij oud ijser.’
‘In ‘t dispens’
‘Vercoopen16 ps. halve leggers, 4 ps. aamen, onbequaam.’
‘In de wijnkelder’
‘Vercoopen5 vaaten Delfs bier suur, 20 ps. heele leggers van ‘t schip Ruijter in ruijling ontfangen.’
‘Op de waapenkamer’
‘Vercoopen470 ps. musquetbandeliers, 75 ps. affuijtvellingen, 1 ps. ijsere balans, onbequaem.’
‘In ‘t negotiepakhuijs’
‘Vercoopen19 ps. pijlaken bij ‘t openen van 12 kassen gemotteert bevonden, te weeten 5 ps. bij ‘t openen van 2 kassen, la. G, per ‘t Huijs te Marquette , 8 ps. bij ‘t openen van 5 kassen, la. F, per Betlehem , 6 ps. bij ‘t openen van 5 kassen, la. E, per Adrichem .’
‘(Onderstond) In ‘t Casteel de Goede Hoop, den 16 Augustus 1740. (Was geteekent) R. Tulbagh.’
Is verstaan dat met de daarbij vermelde onbequaame en andere goederen, soo van ‘t gestrande schi[p] de Visch geborgen als bij de respecti[ve] administrateurs deeses Gouvernements gevonden, soodanig sal werden gehandelt als in margin[e] van dien staat aangeteekent en wijders dat de twee plaaten geelcooper en vijf stux geelcooper vullens dewelke bij voorsz memor[ie] gespecificeert werden gevonden en toebehoort hebben onder de in g[e]dagte schip de Visch voor Batavi[a] afgelaaden geweest zijnde goeder[en,] hier nog wat zullen aangehoud[en] werden, om of het onderwijl gebeu[ren] dat nog iets van die goederen qua[m] op te daagen als dan te gelijk van deese na gemt. hooftplaats te kunnen overgesonden werden.
Waarna bij gemte. Heer hoofdad[mi]nistrateur ook in Raade wier[d] geproduceert een notitie van soodanige goederen als ër uijt de laading die sig in dat schip de Visch voor dit comptoir heeft bevonden, zijn gesalveert geworden, vervat weesende in de volgende bewoordingen:34
‘Memorie van soodanige goederen als door ons ondergeteekende uijt de lading voor de Caab van ‘t gestrande schip de Visch zijn ontfangen, als:’
‘Inneemen31 stucken blaauw carsaij en 23 ellen aan twee lappen, 54 ps. waekrokken in soort, 32 ps. leijnen in soort.Aan ‘t hospitael afgeeven tot pluksels7 ps. stuurreeps trossen door ‘t aenslaen der klippen doorgeveijld en beschadigt.’
‘(Onderstond) In ‘t Casteel de Goede Hoop, adij 6 Augustus 1740.’
‘(Was geteekent) D. D’ Aillij,35 R. J. Abel, Dl. Heijning,36 C. L. Rhenius.37 ‘
Over welkers inhouden sijnde gedel[i]bereert, heeft men gearresteerd da[t] agtervolgens het ten deesen s[ub]jecte genoomen besluijt in de jongst[en] vergadering, het in gedagte notitie gementioneerde carsaij neevens d[e] waakrocken en lijnen bij de negot[ie]boeken deeser plaatse ingenoome[n] mitsgrs. de beschadigde stuurreep[s]trossen aan het hospitaal alhier, om aldaar ten dienste der E. Com[p.] te werden gebruijkt, afgegeeven zijnde, de overige goederen dewel[ke] laatstgem. laading hebben uij[t]gemaakt en met dikwijls gen. schip de Visch zijn verlooren geraakt, bedraagende een somm[a] van ƒ9220:17:- op reekg. van winst en verlies sullen werden afgeschreeven.
Vervolgens geliefden den Heer Gouverneur te kennen te geeven d[at] met het weeder afvaerdigen van het aanweesend schip Schellag alle mogelijke spoed gemaakt zijnde, den vertrekdag van dien bodem teegens den 6 deeser loopende maend Augustus heeft kunnen werden vastgesteld, dog dat dit egter als doen en ook tot dato deeses geen voortgang heeft kunnen neemen, ter oorsake dat desselfs ophebbende manschap Soo kort voor den vastgestelden dag haarer monstering als tot op heeden, niet teegenstaende alle daerteegens gebruijkte precautien bij continuatien38 dagelijx algaende weg is koomen in te storten, welk ongeluckig lot zig ook grootelijx onderworpen gevonden heeft het volk dat hier van land op dat schip is geplaetst geworden, waarom dan die menschen d’ eene voor d’ andere naar ten deesen hospitaale hebben moeten werden gebragt, alwaer men deselve thans met de uijtterste sorg en oplettenth[e]ijd tracteert en cureert, niets versuijmt werdende van dat geen het welk maar eenigsints kan contribueeren om die sieken tot haare voorige gesondh[e]ij[d] te brengen; en is hierop, om dit schip door het afsenden van hetselv[e] met qualijk herstelde of nog sie[k] zijnde volk aan geen gevaer bloot te stellen, voor den meesten dienst der E. Comp. best gedagt dat men hetselve nog eenige daagen hier laten blijven vertoeven, in welken tusschentijd niet getwijffeld word o[f] desselfs in voorsz siekenhuijs leggen[de] impotenten volkoomen in staet sullen kunnen werden gebragt om als voorheen scheepsdienst te kun[nen] doen.
En dewijl van de hier aan handen zijnde contanten nog kan gemist worden een somma van thienduijse[nd] spetie ducatons of 15000 Rijxds., heeft men op de propositie van den Heer Gouverneur gearresteerd dat men dat geld met soo dikwilsgen. schip Schellag van hier naa Batavia sal overmaaken.
Op het gedaane versoek van seekere van het eijland Ceijlon herwaerts gebannene vrouwspersoon, gent. Christijn van der Henne,39 dat op vrije voeten gesteld en uijt ‘s E. Comps. slavelogie mogte gelargeert werden de twee kinderen dewelke zij geduurende haar bannissement aldaer heeft verwekt; is na overweeging van saaken beslooten dat dit aan haer toegestaen werdende, de eevengem. twee kinderen, bekent onder de naamen van Anna Marij en Willem van Christijn van der Henne, bij de negotieboeken deeses Gouvernements, als zijnde bij deselve abusievelijk als slaven der E. Comp. ingenoomen, sullen moeten afgeschreeven werden.
Voorts is aan den gesaghebber van [de] hier permanente hoeker de Hecto[r] , Gerrit van der Port,40 op desselfs hierom gedaan versoek met presenta[tie] van ten allen tijden, des gelast werden[de], d’ E. Comp. in desselfs thans besittende qua[li]teijt weederom te sullen dienen, geaccor[deerd] om onder afgesz gagie hier te moge[n] verblijven, zijnde vervolgens in desselfs plaats tot gesaghebber op dat kieltje[n] weederom aangesteld den daarop [on]derstuurmansdienst doende Jan Raaij, met de qualiteijt van opperstuurma[n] en een maendelijxe besolding van veer[tig] guldens onder zijn lopend verband.
Terwijl laatstelijk aan den burger Steven ten Holder,41 nu hierom versoek doende,42 in erfpagt overgegeev[en] sijn twee stukjes bouwland ann[ex] desselfs plaets, gent. Westervoort 43 aan het Rondebosje 44 geleegen, het e[en] groot zijnde vier morgen tweehonde[rt] roeden en het andere neegen morge[n] en 100 roeden, en zulx teegens een half Rijxd. de morgen in het jaer.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 70-73.¶
Dingsdag den {17400831} 31 Augustus 1740, ‘s voormiddags.
Alle present.
Naar behoorlijk klocke geklep [en] uijtroeping van den bode, getreede[n] zijnde tot het publicquelijk verpa[g]ten van ‘s lands gemeene midde[len] en inkomsten deeses Gouvernemen[ts,] agtervolgens het op den 24 Maij dees[es] jaars genoomen raadsbesluijt e[n] de daarop ter dier tijd geaffigeerde billietten, dewelke tot ververssing der memorie op den 19 der daaraan volgende maand Jul[ij] nogmaals zijn aangeplakt, soo zijnde onderstaande perceelen door de volgende persoonen ing[e]meijnd geworden ten soodanige[n] prijs als daarbij staat vermeld, namentlijk:45
't Moutbier | ||
Hans Jurgen Honk | ƒ750 | |
Brandewijnen enz. | ||
1 quart, Jan Holst | ƒ1950 | |
2 do. Jan van der Swijn[^46] | ƒ2100 | |
3 do. Abraham Lever[^47] | ƒ2650 | |
4 do. Abraham Lever | ƒ3550 | ƒ10250 |
Vaderlandsche bieren en wijnen | ||
Isak Martensz | ƒ5000 | |
Caabse coele wijnen | ||
1 quart, Jacob Nissen[^48] | ƒ4225 | |
2 do Jan Holst | ƒ5300 | |
3 do Isak Martensz | ƒ4600 | |
4 do Abraham Leever | ƒ4600 | |
ƒ18725 | ||
Welke laatstgen. vier perceelen van de pagt der Caabse coele wijnen vervolgens na den inhoude der pagtconditien in een generaale massa weeder opgeveijld en afgeslaagen weesende, zijn deselve ingemeijnd geworden bij den burger Abraham Leever, invoegen hij generaalen pagter is gebleeven der voorseijde Caabse coele wijnen voor | ƒ24725 | |
Caabse coele wijnen enz. aen 't Rondebosje | ||
Jan Munnik[^49] | ƒ600 | |
De coele en brandewijnen aen Stellenbosch en Drakensteijn | ||
Matthiam le Roux[^50] | ƒ150 | |
Zulx de geheele pagtpenningen bedraagen | ƒ41475 |
't Moutbier | ||
Hans Jurgen Honk | ƒ750 | |
Brandewijnen enz. | ||
1 quart, Jan Holst | ƒ1950 | |
2 do. Jan van der Swijn[^51] | ƒ2100 | |
3 do. Abraham Lever[^52] | ƒ2650 | |
4 do. Abraham Lever | ƒ3550 | ƒ10250 |
Vaderlandsche bieren en wijnen | ||
Isak Martensz | ƒ5000 | |
Caabse coele wijnen | ||
1 quart, Jacob Nissen[^53] | ƒ4225 | |
2 do Jan Holst | ƒ5300 | |
3 do Isak Martensz | ƒ4600 | |
4 do Abraham Leever | ƒ4600 | |
ƒ18725 | ||
Welke laatstgen. vier perceelen van de pagt der Caabse coele wijnen vervolgens na den inhoude der pagtconditien in een generaale massa weeder opgeveijld en afgeslaagen weesende, zijn deselve ingemeijnd geworden bij den burger Abraham Leever, invoegen hij generaalen pagter is gebleeven der voorseijde Caabse coele wijnen voor | ƒ24725 | |
Caabse coele wijnen enz. aen 't Rondebosje | ||
Jan Munnik[^54] | ƒ600 | |
De coele en brandewijnen aen Stellenbosch en Drakensteijn | ||
Matthiam le Roux[^55] | ƒ150 | |
Zulx de geheele pagtpenningen bedraagen | ƒ41475 |
Waarna het den Heer Gouverneur behaagde de leeden des Raads te comm[u]niceeren dat Zijn Edele van voornee[mens] was sig in het begin van de aansta[ende] week, te weeten op Dingsdag, van hie[r] op rheijse te begeeven na de Groenecloof , Saldanha 56 en St. Helenabaaijen 57 en andere daaromstreex leggende conterijen, om van de constitutie, situatie en wat dies meer zij [in]spectie te neemen, ten eijnde hierdoor in sta[et] te weesen wanneer zulx mogte te pas kome[n], bij eijgen ondervinding en met kennisse van saaken te kunnen doen uijtvoeren wat aldaar in het vervolg van tijd voo[r] den dienst der E. Comp. soude mogen e[n] behooren gedaan te werden;58 op’t welk[e] aan gem. Heer Gouverneur een voorspo[e]dige en behouden reijs op deese togt toegewenscht zijnde, is door Zijn Edele verders aan den Heer oppercoopman en secunde, Rijk Tulbagh, aanbevoolen de huijselijke en dagelijx voorvallende saaken alhie[r] geduurende zijn afweesen behoorelij[k] waar te neemen en te doen uijtvoeren.
Aldus gedaan en uijtgevoerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 74-78.¶
Saturdag den {17400903} 3 Septem[ber] 1740, ‘s voormiddags.
Alle presen[t.]
Den hoeker de Brak , denwelken op ons hierom gedaan zijnde versoe[k] door onse Heeren en Meesteren goedgunstiglijk is aangelegt om op het eijland Madagascar slav[en] ten behoeve deeses Gouvernements te gaan inruijlen en negotieere[n,] gisteren in een goeden toestand hier zijnde komen te arriveeren, i[s] verstaan dat conform het ter need[er] gestelde bij het geeerd aanschrijven[s] van Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Zeeland,59 door welkers goe[de] besorginge dat vaartuijg herwaer[ts] is gesonden, met dat geen het wel[ke] daaraan noodwendig dient en moet werden gedaan, soo van timmeragien, reparatien als andersints, om denselven in staat te stellen om die togt te kunnen onderneemen, alle moogelijke spoed sal gemaakt worden; sijnde wijders dewijl opdat kieltje geen boekhouder word gevonden, op het voordraagen van den Heer Gouverneur den boekhouder en ordinairis gecommitteerde, Reijnier la Febre,60 tot eerste en den adsistent Nicolaus Arends61 tot tweede commies aangesteld, om voormelden negotie te drijven; sonder dat deselve eevenwel op eijgen authoriteijt en buijten voorweeten van den schipper op voorm. hoeker in het stuk van den handel sullen vermogen te disponeeren, maar in teegendeel gehouden weesen in alles met hem communicatief te gaan; waar en boven men nog goedgevonden heeft dat op dat gesegde vaartuijg sig bij alle voorkoomende geleegentheeden des te beeter in staat mogte bevinden alle vijandelijke attacqu[es] soo van binnen als van buijten te kunnen afweeren, daarop hier va[n] land sullen werden geplaatst ag[t] soldaaten onder het commando va[n] een corporaal.
Naar het welke door de brand[e]wijnspagters Abraham Lever, Jan van der Swijn en Jan Holst te[r] vergaderinge is geproduceert het onderstaande versoekschrift:62
Aan den Wel Edelen Gestr. Heer Hendrik Swellengrebel, Gouverneur van Cabo de Goed[e] Hoop en den ressorte van dien etca., beneevens den E. Agtb. Politicquen Raadt.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtbe. Heeren,’
‘Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. see[r] needrige dienaren, Abraham Lev[er,] Jan van der Swijn en Jan Holst, geeven met veel respect te kennen hoe zij bij de laatste verpagting van ‘s Comps. gemeene middelen aanneemers gebleeven zijnde van de pagt der brandewijnen en gedisteleerde wateren alhier in dit Caabse district, seer gaarne een bijtapper van ijder perceel der gem. dranken souden willen aanstellen, soo neemen de suppten. de vrijmoedigh[e]ijd sig in alle eerbied te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb., oodmoedig versoekende dat deselve van die goedheijd gelieven te zijn zulx aen haar gunstelijk te accordeeren, waar en boven de suppten. nog eerbiedig versoeken dat dewijl zij te samen ook de generaale wijnpagt hebben (schoon den eersten, namentlijk Abraham Lever, maar alleen bij de pagtconditie daarvoor bekent staat)63 en dus niemand daardoor eenige schade leijden kan, tot beeter voortsetting haarer neeringe aen haar, ook mag werden gepermitteerd omme insgelijx in haare wijntapperijen sterke dranken te mogen slijten.’
‘(Onderstond) ‘t Welk doende &.’
Sijnde na dies resumptie gearresteerd dat aen deselve voor deese rheijs en sonder dat zulx voor het toekomende in consequentie sal kunnen of mogen getrocken worden, sal gepermitteerd weesen om tot beeter voortsetting haarer tapneering ook in haa[r] wijntapperij sterke dranken te mogen slijten.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoo[p,] ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 79-91.¶
Dingsdag den {17401011} 11 October 1740, ‘s voormiddags.
Alle present.
Dewijl den hoeker de Brak thans soo verre in gereeth[e]ijd is gebragt dat teegens het laatste van deese week de rheijs van hier na het eijland Madagascar sal kunnen onderneemen, heeft men overzulx de geformeerde instructie tot narigt der overheeden van gedagten bodem op die vojagie heeden in Raaden geresumeert, geapprobeert en geteekent.
Vervolgens wierd door den Heer hoofdadministrateur, Rijk Tulbagh, overgeleevert de lijst van het tot het doen van den handel op voormte. eijland geprojecteerde carguazoen,64 bij welkers resumptie sijnde koomen te blijken dat de daartoe gehoorende goederen genoegsaam sullen kunnen toer[e]ijken tot den inkoop of inruijling van hondert en vijftig slaven, die voorseijde scheepsopperhoofden vermeijnen dat op zijn best genoomen in hun onderhebbend kieltje bequamelijk sullen kunnen werden geborgen, is derhalven verstaan dat voorsz carguasoengoederen volgens geda[gte] lijst tot de voorseijde negotie aan d[en] hoeker de Brak sullen worden m[eede] gegeeven, terwijl men wijders op he[t] te kennen geeven van welgemeld[e] Heer secunde dat dat scheepje is geproviandeert voor omtrent den tij[d] van ses maanden, mitsgrs. boven[s]dien nog voor drie en een halve maand voor de in te ruijlene sla[ven] ook heeft geoordeelt dat dit geno[eg] sal weesen tot het doen van dessel[fs] heen en weeder rheijse, gemerkt he[t]selve om des saijsoens wil ten ald[er]langsten voor het eijndigen van [de] aanstaende maand Februarij va[n]daar herwaarts sal dienen te rug te keeren.65
Sijnde nog door dikwilsgen. Heer se[cunde], met versoek van dispositie op deselv[e]de volgende memorie ingedient:66
‘Memorie van de nabesz lijfeijgenen in de drie jongs[t] gepasseerde maanden door de natuurlijke dood overleeden en ‘t vee in gem. tijd soo verrekt als door ‘t wild gedierte vernielt, gelijk te sien is bij de verklaaringen hier annex, namentlijk:’
‘Volgens geannexeerde reekg. van den opsiender van ‘s Comps. slavenlogie en secretariaale verklaaringen sijn in de maanden Junij, Julij en Augustus van ‘s Comps. lijfeijgenen door de natuurlijke dood overleeden 1 kloeke jongen, 1 onbequaame Chinees.’
‘En volgens bijgevoegde reekg. van den land-drost, gesterkt met secretariale verklaaringen, sijn in gem. tijd soo verrekt als vernielt 94 stux runderbeesten, 7 stux paarden, 3 stux bocken.’
‘(Onderstond) In ‘t Casteel de Goede Hoop, 11 October 1740. (Was geteekent) R. Tulbagh.’
Op welkers inhouden geleth en desel[ve] met de daarbij gevoegde verclaarin[gen] geconfronteert zijnde, goedgevonden [en] verstaan is dat de gestorvene sla[ef] en bandiet mitsgrs. d’ verrekte of verscheurde beestiaalen die op ge[m.] memorie sijn gespecificeerd al mee[de] bij de negotieboeken van dit comp[toir] sullen afgeschreeven worden.
Bij lectuure en resumptie eener on[t]fangene missive van land-drost en krijgsraad van Stellenbosch en Drakensteijn , gedateert den 4 deese[r] loopende maand October,67 is besloote[n] dat de daarbij versogte ses vaaten met buskruijt en twaelf honder[t] snaphaansteenen tot het exerceere[n] der coloniers van de buijten districte[n] in den wapenhandel mitsgrs. het d[oen] van de aanstaande wapenschouwi[ng,] soo wel als de bij gemde. brief vermel[t] vier duijsend vuursteenen tot gebr[uijk] der bij geleegenth[e]ijd uijtgesonden werdende burgercommandos, aan deselve sullen werden verstrekt; zijnde wijders de bij voorseijde krijgsraadt gedaane aanstelling van den corporaal Barend de Clercq68 tot sergeant in plaatse van Dirk Cornelis Uijsch, die tot vaandrig is gevordert, mitsgrs. van den meede corporaal Andries Brink69 tot wagtmeester in steede van den afgegaanen Steven Marais, geapprobeert.
Voorts is op het ingediende versoekschrift70 van den landbouwer Johannes Albertus Laubser,71 ingesien zijnde het goed getuijgenis dat weesmeesteren deeser steede weegens desselfs goed gedrag komen te geeven,72 aan denselven het versogteveniam aetatisverleent.
De vrijswartin Johanna van Sophia Jansz, thans bij geschrifte73 versoek komende te doen dat haar soon, Johannes van Johanna van Sophia Jansz, die sig als nog in ‘s E. Comps. slavenlogie bevind, uijt slaver[nij] mogt ontslaagen en in vrijdom g[e]steld worden; heeft men uijt aa[n]merkinge dat denselven het sa[cra]ment des Heijligen doops heeft ontfangen en ook in de Duijtsche taal seer wel ervaaren is, goed g[e]dagt dat dit versoek sal werden toegestaan, mits dat de in plaats van voorseijde Johannes van Sophia Ja[nsz] aan d’ E Comp. te geevene mansslae[f] bij visitatie van de vereijschte bequaa[m]heeden gevonden wordt.74
Terwijl laatstelijk op het voordrage[n] van den Heer Gouverneur nog gearr[es]teerd is dat het generaal placcaat [sal] worden gerenoveert, gepubliceert e[n] alomme in dit Gouvernement g[e]affigeert.75
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 92-94.¶
Donderdag den {17401020} 20 Octobe[r] 1740, ‘s voormiddags.
Alle pr[e]sent, behalven den E. coopman e[n] pakhuijsmeester, Christoffel Bra[nd.]
Uijt de overgeleeverde verclaaring der gecommitteert gesteld geweest zinde zeeluijden,76 omme ten oversta[an] van den equipagiemeester Jacobu[s] Möller behoorelijk te visiteeren het ruijm van het ter rheede leggende retourschip der laatste besending Hartenlust , zijnde komen te blijke[n] dat de onderlaag der laading va[n] dien bodem nat en gesakt is, en dat ‘t overzulx volgens sustenue v[an] eevengenoemde gecommitteerdens volstrekt noodsakelijk sal zijn d[at] dat schip alhier ontlost word; is derhalven verstaan en beslooten dat daarmeede met den eersten een begin sal werden gemaakt en dat ten eijnde dit na behooren en met alle vereijschte precautien mogt geschieden, gecommitteerdens sullen werden gesteld om soo aan boord als alhier aan de wal de in dien bodem berustende goederen af te scheepen ende te ontfangen, de natte te doen lugten, droogen en weeder besorgen, alles soodanig als na vereijsch van saaken en omstandigheeden voor den meesten dienste der E. Comp. sal werden gevonden te behooren.
Sijnde laatstelijk tot het bijwoonen der burger wapenschouwinge dewelke onder ulto. deeser maand na jaarlijx gebruijk aan Stellenbosch staat te geschieden, gecommitteert geworden den E. soldijboekhouder, Cornelis Eelders, beneevens den ondercoopman en negotie overdragen, Abraham Decker.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHE[L.]
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 95-98.¶
Dingsdag den {17401025} 25 October 1740, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en soldijboekhouder, Cornelis Eelders.
Heeft den soldij overdraager, David D’Aillij, ter vergaderinge geproduceert de geslootene boedelreekg. van soodanige nalaatenschappen als in het gepasseerde boekjaar van verscheijde afgestorvene ‘s Comps. dienaaren onder d’ administratie van dencurator ad lites, d’ E. Cornelis Eelders, gekoomen zijn, met eerbiedig versoek dat deesen Raade deselve geliefde goed te keuren; weshalven zijn deselve boedelreekg., nadat neevens het rapport van den negotie overdraager en secretaris der weescamer, als tot exacte visitatie van dien zijnde gecommitteert geweest, geexamineert waaren geworden, geag[g]reeert.
Op het te kennen geeven van den ou[d] burgerraad Hendrik Oostwald Eksteen77 aan den Heer Gouverneur dat wel geneegen soude weesen wa[n]neer zulx mogte werden goed gevonde[n] te continueeren met aan d’ E. Comp. t[e] leeveren soo veel gesouten visch teege[ns] twintig schellingen ider halfaa[m] als souden worden benoodigt; is verstaan dat dit toegestaan werden, het deesen aangaande met hem aang[e]gaane contract op den 14 December 1733 weederom voor den tijd van vijf jaa[ren] sal werden vernieuwt.
Terwijl laatstelijk uijt aanmerkinge datter nog sulke quaadaardige mensc[hen] gevonden werden, dewelke zig niet ko[o]men te ontsien de paarden soo in dee[se] Tafelvalleij 78 als elders ter w[e]ijde loope[nde], op een onbetaamelijke wijse te quet[sten], beschadigen en mishandelen, nietteegenstaande dit bij placcaet van de[n] 17 April 172679 met ernst en op swaar straffe is verbooden geworden, op het voordraagen van den Heer Gouverne[ur] is gearresteerd dat zulx bij renovatie van gedagte placcaat nogmaals op het ernstigste sal werden verbooden, gelijk ook dat tot voorkooming van alle de ongelucken die hieruijt souden kunnen spruijten, niemand, wie hij soude moogen zijn en onder wat pretext het mogte weesen, zig voortaan sal hebben te verstouten aan de staarten der in voorsz plaatsen ter w[e]ijde lopende paarden dan wel op andere plaatsen te binden eenige bossen, ‘t zij van stroo, takjes of iets anders gemaakt, dan wel andere vodden; op paene dat de geene die hier teegens doende sullen werden agterhaeld agtervolgens het meergem. placcaet, na bevinding van saaken sonder de minste oogluijking of uijtsondering op het schavot sullen werden gegeesseld en andere ten exempel gestraft.80
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHE[L.]
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 97-104.¶
Dingsdag den {17401115} 15 November 1740, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en winkelier, Marthinus Bergh.81
Sijnde daarna insgelijx in Raade geproduceert en nagesien de negotie en soldijboeken van dit comptoir d’ als. 1739/40, bij welke eerstgen. komt te bli[j]ken dat de lasten in dit boekjaer hebbe[n] gemonteert tot een somma van ƒ376956 en daar en teegens de suijvere wins[ten] en ‘s lands inkomsten tot een somma van ƒ103571:16:8, zulx dat de laste[n] dit jaar minder als in het voorleedene hebben beloopen een bedraagen van ƒ25285:7:8 en soo ook de winsten ƒ1941:1:- minder; welk minder bedraagen der lasten voornamentlijk voortvloeijt uijt de niet soo hoog als in den voorleedenen jaare geloopen hebbende onkosten van scheepen, terwijl het minder rendement der winsten alleen daaraen moet toegeschreeven werden dat de pagtpenningen niet soo veel hebben opgeworpen als in het voorgaande boekjaer.
Werdende wijders bovengem. Heer hoofdadministrateur bij deesen gequalificeert om de winsten en lastposten navolgens de bij Zijn E. diesweegens overgeleeverde specificatien na behooren bij de voormelde negotieboeken te doen in en afschrijven.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHE[L.]
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] CORNS. EELDER5.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 105-114.¶
Donderdag den {17401201} 1 December 1740, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en winkelier, Marthinus Bergh.
Dewijl de apparentien van het graangewasch sig soo favorabel koomen op te doen, dat wanneer de plaagen waarmeede dat gewasch eenige jaaren herwaarts door Godes druckende hand tot merkelijke schaade deeser Colonie is besogt geworden, sig deesen jaare niet weeder koomen te openbaren, gelijk tot groote blijdschap van den landman tot op heeden daarvan nog w[e]ijnig is bespeurd, men door des Heeren zeegen een seer opulenten ougst sal te wagten hebben, is derhalven verstaan dat ër weederom voor de hier aankoomende uijt en thuijs vaarende ‘s Comps. scheepen versch brood sal gebacken en aan deselve volgens ‘t ordinair gebruijk afgegeeven worden, en voorts dat men van deese goede apparentien van ‘t graangewasc[h] met de eerste scheepsgeleegentheijd de verschuldigde kennis aan Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren van de Hooge Indiaasse Regeering sal geeven.
Op het uijt naame van den schipper van den na82 het eijland Madagascar vertrockenen hoeker de Brak , Jacobus van der Spil, gepresenteerde versoekschrift,83 heeft men gearresteerd dat om desselfs huijsvrouw, Clasina Anderisen, tot Middelburg 84 woonagtig, gunstig sal werden geschreeven, ten eijnde onse Heeren en Meester[en] behaagen mogt, aan deselve onder betaalinge van het daartoe staend[e] transport en costgeld passagie na deese plaats te verleenen, in verwagtinge dat hij schipper Van der Spil door het vlijtig waarneemen van desselfs aanbetrouwden dienst, waarvan denselven bij zijn aanwe[e]sen alhier goede preuve heeft gegeeven, sig die gunst waerdig sal koomen te maaken.85
Sijnde wijders uijt aanmerkinge dat ‘t soo dikwilsgen. schip Hartenlust een groote quantiteijt ballast moetende inneemen, deselve met de weijnige aan handen zijnde ‘s Comps. slaven niet als seen beswaarelijk kan aangebragt worden, ook goedgevonden dattot86 uijtwinning van dien in hetselve sullen werden afgescheept 28 metale bussen87 en 56 do. camers, dewelke van tijd tot tijd soo van de ter rheede verongelukte scheepen als afgelegde vaartuijgen sijnde versameld, hier maar nutteloos leggen, daer se nogtans in het vaderland nog wel te pas zullen kunnen koomen.
En nademaal men thans met het droogen, lugten, sorteeren, besorgen en weeder aen boord brengen der nat geweest zijnde goederen van dat schip Hartenlust soo verre is geavanceert dat die kie[l] in het korte desselfs laading weederom sal kunnen inhebben, geliefde[n] den Heer Gouverneur voor te dragen of het voor ‘s Comps. intrest dienstig soude zijn dat men gedagten bodem soo draa daartoe in staat sal weese[n] geraakt, alleen van hier na Europ[a] liet vertrecken, dan wel dat denselven hier aangehouden wierd tot d[e] komst van de verwagt werdende retourscheepen der eerste besending om met deselve geconjungeert sijnd[e] te kunnen reijsvorderen; waarove[r] met aandagt geraedpleegt en dae[r]neevens in overweeginge genomen zijnde dat volgens de laatste ingekreegene tijding met het aanw[ee]send uijtkoomende schip het Casteel va[n] Woerden onse republicq met alle moogentheeden van Europa in vreede is leevende en dat ook gedagte schip Hartenlust teegens het laatste van deese loopende maand December, als wanneer daartoe volkoomen vaardig sal kunnen zijn, van hier vertreckende hetselve gevolgelijk bij behouden varen (dat God geeven wil) niet al te vroeg op de Hollandse custen komen sal, heeft men ter dier oorsaake als ook om d’ E. Comp. door het hier langer aanhouden van hetselve op geen noodeloose oncosten te jagen, best gedagt en dienvolgens gearresteerd dat gesegden bodem teegens dien tijd, namentlijk het laatste deeser loopende maand December, alleen van deese plaats na het vaderland sal werden gedimitteert, te meer dewijl den daarop gesag voerenden schipper, Bastiaan Coolmans, voorengemelt, hierop gehoort zijnde, geen de minste swaarigheijd heeft gemaakt om als dan de rheijse sonder geselschap derwaarts te onderneemen, in hoope wijders dat onse Heeren en Meesteren in dit ons gedoe[nte] genoegen zullen gelieven te neemen.
Waarna de leeden des Raads opgesta[en] en door deselve in ‘s Comps. maguazijn bezigtigt zijnde de thee dewelke bij sorteering der aan de wal gebragte cassen, door daartoe gestelde gecommitteerdens is uijtgeschooten en soo ook sodanig[e] partijtje poeijersuijker als men va[n] 120 meest bijna leedig geweest zijnde canassers nog heeft kunne[n] bijeenkrijgen; is de voorsz thee gantsch en al bedurven en overzulx niets meer waardig gevonden, en de suijker vermits desselfs geringe quantiteijt, als meede omdat boven[s]dien nog met peper en salpeeter doormengt is, niet alleen de moeijt[e] niet waard om na het vaderlan[d] overgesonden, maar ook om hier vercogt te worden, want behalven da[t] deselve in het laatst geval om de ge[al]legueerde reedenen niets of immer[s] seer weijnig soude kunnen gelden, men als dan ook niets anders soude hebben te wagten als dat door dies gebruijk onder deese ingeseetenen die sig op het suijveren van sulke geinfecteerde suijker niet verstaan, veel siektens en andere ongemacken souden ontstaan, gelijk zulx is ondervonden bij geleegenth[e]ijd van het vercoopen ten deeser plaatse van de bedurvene suijker van het Ceijlons retourschip de Pallas ; weshalven nadat in overweeginge genomen was wat hieromtrent best behoorde gedaan te worden, niets beeter heeft kunnen werden uijtgedagt of beslooten als dat men gedagte bedurvene en ter versending onbequaam zijnde thee en poeijer suijker met den eersten sal laaten weggooijen of verbranden soo als zulx best sal willen vallen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 115-121.¶
Dingsdag den {17401206} 6 December 1740, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en winkelier, Marthinus Bergh.
Is heeden door den opperstuurman van het ten rheede leggende Engels retourschip Haaslingfield soo uijt desselfs name als die van den sig seer krank bevindende capn. van dien bodem, John Coke, het onderstaande versoekschrift ter vergaderinge gepresenteerd:88
Aan den Wel Edelen Gestr. Heer Hendrik Swellengrebel, Gouverneur van Cabo de Goede Hoop en den res[s]orte van dien &a. &a., beneevens den E. Agtb. Politicquen Raad deeses Gouvernements.
‘Wel Edele Gestr. Heer en Agtbre. Heeren,’
‘Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. dienstvaardigen dienaar, Jam[es] Houg[h]ton, als opperstuurman op he[t] ter rheede leggend[e] Engels retoursch[ip] Haasselingfield bescheijden, geeft soo in desselfs naam als die van den capn. dier bodem, John Coke, (dewelke door swaare siekten buij[ten] staat is deese meede te kunnen onderteekenen) met verschuldigt respect te kennen hoe bij haar aanweesen op het eijland Madagascar alle haare ankertouwen sijn bedorv[en] en ten eenemaal onbruijkbaar geraakt, soodanig dat selfs de geen[e] waarvoor sij thans geankert legg[en] geen storm soude kunnen doorstae[n,] en dewijl zij sig dus in groot gevaar komen te bevinden, neemt den suppt. de vrijheijd sig tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. te wende[n] met onderdanig versoek dat desel[ve] van die goedheijd gelieven te zijn aan hem onder behoorlijke betalin[g] een swaar touw van seeventhien duij[m] te verstrecken, waarmeede den suppt. niet alleen uijt groote verleegenth[e]ijd gered, maar ook zijn Heeren en Meesteren veel dienst en vrindschap sal toegebragt werden.’
‘Verclaarende wij meede ondergeteekendens George Percival en Thomas Stonestreet, zijnde geweest raadsheeren tot Bombaij 89 en als passagier[s] met gem. bodem thuijsvaarende, alle het bovenstaande de suijvere waarh[e]ijd te zijn, en dat die kiel sonder van een bequaam ankertouw voorsien te worden, niet in staat is met de geene waarvoor thans gestrekt legt, een storm te kunnen afrijden, gelijk sij ook sonder bekooming van hulp de rheijse daarmeede van hier naar Engeland niet souden derven onderneemen, sonder sig aan het uijtterste gevaar bloot te stellen.’
‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a. &a. (Was geteekent) James Houghton, G. Percival, Thos. Stonestreet.’
Welkers inhouden overwoogen en daarbeneevens aangemerkt zijnde dat onse Heeren en Meesteren bij het ae[n] ons bedeelde extract missive door Hae[r] Wel Edele Hoog Agtb. onder den 30 Augustus des jaars 1733 aan Generael en Raaden van India geschreeven,90 komen ter needer te stellen dat uijt hoofde der goede harmonie die daar is tusschen onse en de Engelssche Comp. mitsgrs. de gerieffelijkheeden dewelke door de Engelsschen aan ‘s Comp[s.] scheepen soo in Europa als in sonderh[e]ijd tot St. Heleen worden beweesen, men derhalven wel soude verschuldigt zijn sulx in gevallen van noo[d]saakelijkh[e]ijd, het zij tot Batavia of hier aan de Caab, te erkennen, so[o] maar het geene dat versogt word effectivelijk ten dienste van deselve Engelssche Comps. scheepen word vereijscht en geëmplooijeert; is hierom, dewijl dit geval van benoodigth[e]ij[d] hier ontwijffelbaar exteert, en dat ër geen de minste schijn overblijft dat de overheeden van een thuijsvaarend schip haar geld alhier nutteloos voor een swaar touw souden willen uijtgeeven, soo zij daarom niet ten uijttersten verleegen waren, best geoordeelt dat men haar versoek accordeerende, een swaar touw van 17 dm. aan het voormelde schip Haesselingfield sal laaten verstrecken, mits dat ‘t selve na proportie van zijn dikte met een capitaal advans voldaan word; welke swaar touw, deweijl men hiervan nog reedelijk wel is voorsien, sonder het minste ongerief seer wel te missen sal weesen.91
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 122-128.¶
Dingsdag den {17401213} 13 December 174[0]’s voormiddags.
Alle present.
Na resumptie van de onderstaande m[e]morie door den Heer hoofdadministrateu[r], Rijk Tulbagh, met bijgevoegd versoek dat daarop na behooren mogt werden gedisponeert, ingeleevert:92
‘Memorie van de nabesz lijfeijgenen in de drie jongst gepasseerde maanden door de natuurlijke dood overleeden, ‘t vee in gem. tijd soo verrekt als door ‘t wildgedier[te] vernield, alles volgens secretaria[le] verclaringen blijkende, namentlij[k:]’
‘Volgens geannexeerde reekg. van den o[p]siender van ‘s Comps. slavelogie en secret[a]riale verclaring zijn in de maanden September, October en November van ‘s Com[ps.] lijfeijgenen door de natuurlijke dood ov[er]leeden 9 kloeke jongens, 1 schooljongetje, 5 suijgende jongens, 3 kloeke meijden, 3 school meijsjes, 1 suijgend meijsje, 2 Rio de la Goase meijden, 3 bandiete jongens.’
‘En volgens bijgevoegde reecqg. van den land[d]rost, gesterkt met secretariale verclaringen, zijn in bovengem. tijd so verrekt als vernield 74 stux runderbeesten, 1 stux ezel, 6 stux paarden, 16 stux bocken.’
‘(Onderstond) In ‘t Casteel de Goede Hoop, 13 December 1740. (Was geteekent) R. Tulbagh.’
Is verstaan dat de daarbij vermelde gestorvene ‘s Comps. leijfeijgenen, mitsgrs. verrekte en verscheurde beestiaalen bij de negotieboeken deeses Gouvernements behoorelijk sullen afgeschreeven worden.
Vervolgens geleesen weesende de respective nominatien door den Caabsen kerkenraed mitsgrs. kerkenraaden van Stellenbosch en Drakensteijn , gelijk meede van burgerraden, weesmeesteren, commissarissen van civiele en huwelijxe saaken deeser steede, neevens landdrost en heemraaden der voormelde buijten districten overgelevert,93 heeft men sig de gedaane verkiesing van David D’Aillij tot ouderling deeser Caabse gemeijnte in plaatse van den afgaanden Abraham Decker laaten we[l]gevallen, en zijn daar en boven uijt het dubbeld genomineert getal voor de af te treedene diaconen, Petrus Jesse Slotsbo[o] en Jan Hassing,94 hiertoe weederom verkoren Hendrik Möller95 en Marthinu[s] Tieleman,96 soo als ook de electie van Daniel Malang tot ouderling der gemeijnte van Stellenbosch in steede va[n] Jacob Cloeten goedgekeurt, en uijt het dubbeld genomineert getal in de plaets van den uijtgediend hebbenden diacon, Lambert Meijburg, daartoe verkooren is geworden Arnoldus Maasdorp.97
Gelijk meede de verkiesing van Jan Bastiaanse tot ouderling van Drakensteijn in steede van den afgaanden Charle[s] Marrais geapprobeert en in de plaats der af te treedene Jacob Hugot en Frans Bastiaanse tot diaconen verkoren zijn Pieter le Roux en François Retief.98
Maar dewijl dit jaar weederom geen commissaris politicq na de buijten districten staat af te gaan, sal deselve kerkenrad[en] van Stellenbosch en Drakensteijn bovensdien worden aangeschreeven dat zij om die reeden sullen moeten sorge dragen dat de kerkelijke reekenn. hunner armepenningen ten spoedigsten doenelijk herwaarts worden overgesonden.
Sijnde wijders uijt het dubbeld genomineert getal voor de afgaande burgerraden, Jan Hop en Jacobus de Hennion, daartoe geeligeert Daniel Pheijl99 en Jan de Wit;100 als meede tot weesmeesteren in steede van David D’Aillij, Alexander Coele101 en Abraham Cloppenburg,102 Petrus Jesse Slotsboo, Johannes Kruijwagen en Paulus Artoijs.103
En nademaal den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, op heeden in Raade heeft versogt dat van het praesidie der weescamer mogt ontheft worden, als hebbende van onse Heeren en Meesteren desselfs ontslag uijt den dienst en permissie om in desselfs fatsoen te mogen repatrieeren, goedgunstiglijk erlangt, is so hierom als uijt aanmerkinge dat bij [de] te doene overgaef van de voorsz weescamer aan gemte. nieuw verkorene leeden, sulx m[et] eene sal kunnen werden gedaan aan den geenen die gemte. Heer Van den Henghel sal komen op te volgen, in steede van Zij[n] E. tot praesident van de meergemel[te] weescamer bij meerderh[e]ijd van stemmen aangesteld den E. coopman en winkelier mitsgrs. lid deeser Vergaderinge, Marthinus Bergh.
Ook zijn tot commissarissen van civiele en huwelijxe saaken in plaets[e] van Petrus Jesse Slotsboo en Jan Lourens Bestbier,104 die haaren tijd he[b]ben uijtgedient, verkooren Wijnand Willem Muijs en Marthinus Tiel[e]man.
Boven het welke in steede van den afgaanden praesident van dat collegie, d’ E. Christoffel Brand, die op zijn versoek daarvan ontslaagen is, daertoe weeder is aangesteld den E. coopma[n] en soldijboekhouder mitsgrs. lid van deese vergaderinge, Cornelis Eelders.
En zijn eijndelijk geeligeert tot heemraaden van Stellenbosch Jacobus Blanckenbergh105 en Adriaan van Brakel106 mitsgrs. voor Drakensteijn Charle Marais en Pieter Booijens,107 ende zulx in plaatse van den overleedene Jan Valk,108 mitsgrs. der af te treedene109 Daniel Malang en Johannes Louw Jacobsz.110
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop ten dag[e] en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHE[L.]
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 115, pp. 129-137.¶
Dingsdag den {17401227} 27 December 1740, ‘s voormiddags.
Alle present.
Den onlangs van hier na het eijland Madagascar om aldaar slaven voor dit comptoir te negotieeren, vertrockenen hoeker de Brak na over de twee maanden uijtgeweest te zijn, op eergisteren sonder desselfs rheijse te hebben volbragt, alhier zijnde gereverteert, en door dies overheeden voor reeden van dien voor[ge]geeven wordende dat zijl. op de Z. B. van 30 gr., lengte 55 gr. de stroomen soo vehement om de Wt. loopende hadden ontmoet, datse selfs met een voordeelige en frisse coelte voortseijlende ver van te avanceeren in een etmaal wel dertig mijlen te rug wierden gedreeven, waerdoor het hun onmogelijk geweest zijnde om voorsz eijland Madagascar te kunnen bereijken, gevolgelijk hadden moeten resolveeren onverrigter sake herwaarts te rug te keeren; is verstaan dat kundige zeeluijden sullen werden gecommitteerd om naauwk[eu]rig te ondersoeken of hieromtrent eenig versuijm plaats heeft gehad en of gedagte scheepsopperhoofden hunnen pligt na behooren waarg[e]nomen en in alles zeemanschap g[e]bruijkt hebben, ten welken eijnde ae[n] de geene dewelke tot de voorsz te doe[ne] ondersoekinge sullen vaceeren ter handen sal werden gesteld het journaal op dat kieltjen geduurende de rheijse gehouden;111 maar dewijl de mo[us]son als nu te ver is verloopen om te kunnen hoopen dat gesegde vaartuij[g] thans de rheijse komende te hervatte[n,] daarin beeter soude slaagen, en dat het ook al was hetdat112 dit geluckig quam uijt te vallen, dien hoeker eg[ter] niet als seer laat van gem. eijlan[d] na deese plaats soude kunnen reve[r]teeren, alsoo andersints onderweege[n] niet als stormen, onweeder en teegenwinden soude hebben te gemoed te sien, heeft men derhalven best gedagt dat om dat scheepje daaraen buijten noodsakelijkh[e]ijd niet te exponeeren met dies weeder afvaardiging na dikwilsgeciteerde eijland Madagascar ten eijnde als bovengemt. sal werden gewagt tot de aanstaende maanden April of Maij en dat inmiddels de daarin afgeladene en nog berustende contanten en carguasoengoederen, dewelke souden hebben moeten dienen tot inruijling van slaven, soo wel als de voor deselve meede gegeevene provisien, sullen ontlost en hier aan de wal bewaert werden totdat hetselve weeder komt te vertrecken.
Op het deesen aangaande gedaane versoek113 door den burger Johannes Theophilus Guto,114 mitsgrs. de jonge dogter Maria Aletta Witmond,115 ten eijnde dat met de verwagt werden[de] retourscheepen mogten repatriee[ren,] is haarl. sulx toegestaan, om onde[r] betaalinge van het daartoe stae[nde] transport en costgeld in de cajuij[t] te werden gelogeert en getracteer[t,] waar en boven aan gesegde Guto nog geaccordeert is desselfs dogter[tje,]116 alhier onder opsigt en administra[tie] van haaren grootvader en groo[t]moeder van moederszijde, Johann[es] Wijnox en Anna de Nijs,117 die sig voor haare opvoeding hebben verb[on]den, te mogen laten.
Waarna door den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Heng[hel,] wierd versogt dat aan hem bij desse[lfs] vertrek van hier na Europa in d[e] plaats van vier fleskelders van twaelf flessen ider en ses potten met atchiar118 of tamarinde, dewelke Zijn E. volgens het dies aangaande gemaakte regulamenten bij onse Heeren en Meesteren onder anderen mag meede neemen, alsoo die ter deeser plaatse niet zijn te bekomen, mogt werden gepermitteerd iets anders van deselve volumineusheijd en swaarte te moogen meede voeren, over het welke geraedpleegt zijnde, gevoeggelijk geoordeelt is dat voor gemte. Heer fiscael behalven sijne andere gepermitteerde kisten, nog sullen werden gebrand drie kisten lang vier, mitsgrs. hoog en wijd een en een half voeten, dewijl men sustineert dat deselve met de volume en swaarh[e]ijd der geciteerde vier fleskelders en ses potten atchiar ten naasten bij sullen overeenkomen.119
Sijnde laatstelijk seekere slavinnetje der E. Comp., gent. Johanna van Marritje van de Caab, thans bij haare moeder hierom bij geschrifte versoek werdende gedaan,120 uijt aanmerkinge dat hetselve het sacrament des Heijligen doops heeft on[t]fangen, en de Neederduijtsche tae[l] seer wel ervaaren is, en dat ook in haare plaatse aan d’ E. Comp. in eijgendom overgegeeven word ee[n] kloeke mansslaef, genaamt Slamat van Batavia, denwelken bij gedaane visitatie door den opperchirurgijn deeses Gouvernemen[ts,] Jan van Schoor,121 van de vereijschte bequaamheeden is bevonden te weesen,122 uijt slaverneij ontslagen en in vrijdom gesteld.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
## Footnotes
-
C.357Attestatiën, 31.5.1740, pp. 213-220. ↩
-
Die skrywers van die oorspronklike rapport en die Haagse kopie gebruik ook die Franse woord i.p.v. die Nederlandsenegligentie. ↩
-
C.357Attestatiën, 12.5.1740, pp. 221-229, ↩
-
C.357Attestatiën, 27.5.1740, pp. 229-231. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C.357Attestatiën, 16.5.1740, pp. 233-237. ↩
-
C.357Attestatiën, 14.5.1740, pp. 241-242. ↩
-
Die skribent het eers geskryfonder, maar dit later verander nadoor. ↩
-
Die skribent het eers geskryfhebbenmaar dit later verander naworden. ↩
-
Die teenswoordige Vlaeberg of Seinheuwel by Kaapstad. ↩
-
Robbeneiland in Tafelbaai is reeds in 1591 deur Admiraal George Raymond besoek en tien jaar later het Joris van Spilbergen dit Isla de Cornelia genoem. Toe Van Riebeeck na die Kaap gekom het was die eiland egter reeds as Robbeneiland bekend. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
‘n Rots in Tafelbaai ten suide van Robbeneiland . ↩
-
Die skribent het eers geskryfdeken toehalftussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die skribent het eers geskryfwagten dit later verander naglas. ↩
-
Philip Rudolph de Savoye (1694-1741) was ‘n seun van Jacques de Savoye en Marie Madeleine le Clercq. Hy het as soldaat by die Kompanjie in diens getree en is in 1715 as klerk in die sekretarie van die Raad van Justisie aangestel. In Oktober 1737 het hy ‘n lid van daardie liggaam geword. De Savoye is ongetroud oorlede. ↩
-
Abraham Decker (1697-1752) van Amsterdam was ‘n soldaat in Oos-Indië voordat hy in 1717 na die Kaap gekom het en ‘n klerk in die negosiekantoor geword het. In 1739 het hy ‘n lid van die Raad van Justisie geword. Hy is in 1723 met Regina Moller (1690-1736) getroud, en na haar dood is hy weer op 31.3.1736 met Theodora van Taak getroud. ↩
-
‘n Deense eiland in die Oossee . ↩
-
In sowel die oorsponklike verklaring as die Haagse kopie staanden. ↩
-
Die skribent het eers geskryfingehad, maar hetinlater verander naonder. ↩
-
Die gekursiveerde woord is later tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C.525Uitgaande Brieven: Goew. en Raad - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 15.6.1740, en Goew. en Raad - Here XVII, 31.12.1740, pp. 625-627 en 803-804. ↩
-
Die baai aan die Kaapse suidkus tussen Kaappunt en Kaap Hangklip . Die baai was oorspronklik as Golfo dentro das Serras ( Golf tussen die Bergreekse ) bekend, maar die Portugese seevaarders het dit reeds sy huidige naam gegee. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 30.5.1740, ongedateer en 2.6.1740, pp. 83-103, 105-109 en 113. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 29/31.3.1740, pp. 73-80; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek11 (29.3.1740) , pp. 171-173. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 21.6.1740, pp. 81-82; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds):Kaapse Plakkaatboek11 (21.6.1740) , p. 174. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 21.6.1740, p. 121. ↩
-
Die gekursiveerde woord is later tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C. 15Resolutiën, 17.9.1720, pp. 198-199; C.24Resolutiën, 8.11.1729, pp. 260-262; G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke Raad VI en VIII(17.9.1720 en 8.11.1729) , pp. 72 en 64-65; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(17.9.1720) , p. 83. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 19.7.1740, pp. 85-87; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(19.7.1740) , p. 175. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 237-238. ↩
-
Jean le Roux was afkomstig uit Normandië in Frankryk . Hy was getroud met Maria de Haase. Sy is in 1751 oorlede en Le Roux die volgende jaar. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 16.8.1740, pp. 125-126. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 6.8.1740, p. 129. ↩
-
David D’Aillij was ‘n seun van Johannes D’Aillij en Johanna de Potter. Hy is in Amsterdam gebore en het in 1713 na die Kaap gekom. Op 12.11.1730 is hy met Magdalena Elisabeth Kina getroud. D’Aillij is in 1769 oorlede. ↩
-
Daniel Heyning (1714-1761) , ‘n seun van Nicolaas Heyning en Geertruyd Vermey, het in 1730 as assistent by die Kompanjie in diens getree. Hy is op 22.3.1739 met Maria Magdalena Pasques de Chavonnes getroud. ↩
-
Christoffel Lodewyk Rhenius van Lübeck was ‘n broer van kapt. Johan Tobias Rhenius. Hy is op 29.3.1737 met Susanna Kina getroud. Rhenius is in 1751 oorlede. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het ook eerscontinuatiengekopieer, maar dit later verbeter nacontinuatie. ↩
-
Sy is in 1722 vir 15 jaar na die Kaap verban. (CJ. 3186Annotatie Boek, Bandieten: lys van bandiete van Ceylon na die Kaap gestuur, 1722, p. 97.) ↩
-
Deur sy huwelik op 24.7.1740 met Johanna Roveen, die weduwee van Pieter Heufke, het hy in besit van grond gekom. Om die grond te mag behou, het hy dus nou versoek dat sy salaris afgeskryf moes word. (C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 239-240.) ↩
-
Steven ten Holder van Dinxperlo in Gelderland het in 1729 as assistent op Hogenes na Batavia gegaan. Op die terugvaart die volgende jaar het hy weens siekte aan die Kaap gebly. Daar het hy met Magdalena Elisabeth Taats in die huwelik getree en op 7.12.1730 ‘n vryburger geword. Ten Holder is op 31.7.1761 oorlede en sy weduwee vier jaar later. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer, pp. 241-242, 243 en 244. ↩
-
Westervoort is in 1706 deur W. A. van der Stel aan sy vriend, Johannes Phyffer, toegeken. Phyffer se weduwee het die plaas elf jaar later aan Nicolaas Gockelius verkoop. Hy is in Westervoort naby Arnhem in Nederland gebore en het waarskynlik die plaas sy naam gegee. Gockelius het Westervoort aan sy niggie, Magdalena Elisabeth Taats, en haar man, Steven ten Holder, bemaak. ↩
-
Rondebosch is ‘n goeie voorbeeld van ‘n beskrywende naam wat later ‘n eienaam geword het. In 1655 word in die dagregister reeds verwys na “het ronde bosje ” agter Tafelberg en later het die naam op die hele omgewing van toepassing geword. ↩
-
Onderstaande besonderhede kan ook gevind word in C.760Memorie Boekje der Verpagtingen van ‘s Lands Inkomsten, 31.8.1740, pp. 48-49; C.616Dag Register, 31.8.1740, pp. 393-395. Die pagkontrakte kan gevind word in C.672Pacht Conditiën, 31.8.1740, pp. 1-5, 7-13, 15-19, 23-31, 35-38 en 39-42. ↩
-
Jan van der Swyn van Den Haag het in 1723 as adelbors na die Kaap gekom en in 1731 ‘n vryburger geword, kort nadat hy op 8.7.1731 met Josina van Dam, die weduwee van Jacob Stokvliet, getroud is. Sy het hom egter enkele maande later ontval en op 28.12.1732 het hy reeds weer met Catharina Chrygsmar in die huwelik getree. Van der Swyn is op 9.3.1747 oorlede. ↩
-
Abraham Lever van Amsterdam het die rang van korporaal gehad toe hy in 1719 na die Kaap gekom het, maar die volgende jaar het hy die militêre loopbaan laat vaar en assistent geword. Op 19.12.1723 is hy met Margaretha Paasen getroud en die volgende jaar het hy ‘n vryburger geword. ↩
-
Jacob Nissen is in Wismar , Duitsland , gebore en hy het in 1724 as soldaat na die Kaap gekom. Nadat hy sedert 1725 as kneg aan Jan Jacob Stokvliet verhuur was, het hy in 1725 ‘n vryburger geword. Hy was in Duitsland met Maria Wachter getroud, maar sy het nooit na die Kaap gekom nie. Op 4.5.1727 is hy weer met Jannetjie Visser (1690-1728) getroud. Vier jaar later het hy ‘n derde huwelik met Barbara Harting aangegaan, maar in 1739 was hy weer ‘n wewenaar. Nissen het in 1744 na Europa teruggekeer. ↩
-
Jan Albertus Munnik (1716-1755) was die oudste kind van die Kaapse vryburger Jan Hendrik Munnik en sy vrou Jacomina Visser. Hy is op 30.6.1737 met Jacoba de Waal getroud. ↩
-
Matthiam le Roux was die seun van Jean le Roux en Maria de Haase. Na die dood van sy eerste vrou, Francina Bastiaansz (1699-1766) , met wie hy in 1735 getroud is, is hy weer met Petronella Catharina Lever getroud. Toe Le Roux op 12.1.1775 oorlede is, het hy benewens drie huise in Tafelvallei , ook die plaas Fortuintje in Hottentots-Holland besit. ↩
-
Jan van der Swyn van Den Haag het in 1723 as adelbors na die Kaap gekom en in 1731 ‘n vryburger geword, kort nadat hy op 8.7.1731 met Josina van Dam, die weduwee van Jacob Stokvliet, getroud is. Sy het hom egter enkele maande later ontval en op 28.12.1732 het hy reeds weer met Catharina Chrygsmar in die huwelik getree. Van der Swyn is op 9.3.1747 oorlede. ↩
-
Abraham Lever van Amsterdam het die rang van korporaal gehad toe hy in 1719 na die Kaap gekom het, maar die volgende jaar het hy die militêre loopbaan laat vaar en assistent geword. Op 19.12.1723 is hy met Margaretha Paasen getroud en die volgende jaar het hy ‘n vryburger geword. ↩
-
Jacob Nissen is in Wismar , Duitsland , gebore en hy het in 1724 as soldaat na die Kaap gekom. Nadat hy sedert 1725 as kneg aan Jan Jacob Stokvliet verhuur was, het hy in 1725 ‘n vryburger geword. Hy was in Duitsland met Maria Wachter getroud, maar sy het nooit na die Kaap gekom nie. Op 4.5.1727 is hy weer met Jannetjie Visser (1690-1728) getroud. Vier jaar later het hy ‘n derde huwelik met Barbara Harting aangegaan, maar in 1739 was hy weer ‘n wewenaar. Nissen het in 1744 na Europa teruggekeer. ↩
-
Jan Albertus Munnik (1716-1755) was die oudste kind van die Kaapse vryburger Jan Hendrik Munnik en sy vrou Jacomina Visser. Hy is op 30.6.1737 met Jacoba de Waal getroud. ↩
-
Matthiam le Roux was die seun van Jean le Roux en Maria de Haase. Na die dood van sy eerste vrou, Francina Bastiaansz (1699-1766) , met wie hy in 1735 getroud is, is hy weer met Petronella Catharina Lever getroud. Toe Le Roux op 12.1.1775 oorlede is, het hy benewens drie huise in Tafelvallei , ook die plaas Fortuintje in Hottentots-Holland besit. ↩
-
Op 28.11.1601 het Joris van Spilbergen na die huidige Saldanhabaai verwys as ” de Aguado Saldamo ” en dit waarskynlik verwar met Tafelbaai , wat toe nog bekend gestaan het as Agoada da Saldanha . Saldanhabaai het daarna egter dié naam behou. Die Kompanjie het in 1666 reeds ‘n pos daar opgerig. (A. P. Roux: Die Geskiedenis van Saldanhabaai , St. Helenabaai en Dasseneiland , 1652-1806.) ↩
-
Vasco da Gama en sy vloot het St. Helenabaai aan die Kaapse weskus op die dag van die heilige Helena (4.11.1497) aangedoen en dit gevolglik na haar vernoem. (A. P. Roux:Die Geskiedenis van Saldanhabaai , St. Helenabaai en Dasseneiland , 1652-1806.) ↩
-
Goewerneur Swellengrebel en sy geselskap het op 6.9.1740 vertrek en op 3.10.1740 teruggekeer. Kyk C.616Dag Register, 6.9.1740 en 3.10.1740, pp. 405-407 en 424-427. ↩
-
C.447Inkomende Brieven: Kamer Seeland - Goew. en Raad, Kaap, 4.4.1740, pp. 197-199. ↩
-
Reynier la Febre, ‘n seun van Gysbert la Febre en Catharina van der Sande, is in 1714 gebore en het in 1732 as adelbors by die Kompanjie in diens getree. Hy is op 16.4.1741 met Anthonia Alida Lever getroud. La Febre en sy vrou is albei in 1755 oorlede. ↩
-
Nicolaas Arends van Amsterdam was ‘n klerk by die sekretarie van die Politieke Raad. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, ongedateer. pp. 247-248. ↩
-
C.672Pacht Conditiën, 31.8.1740, pp. 23-31. ↩
-
C.294Memoriën en Rapporten, 1739-1742, ongedateer, pp. 105-106. ↩
-
‘n Besluit om die afskrywing van verliese goed te keur, is hieronder weggelaat. Kyk C.32Resolutiën, 11.10.1740, pp. 302-308; C.357Attestatiën, 31.8.1740, pp. 467-469, 479-480 en 483. ↩
-
C.357Attestatiën, 11.10.1740, pp. 443. ↩
-
C.447Inkomende Brieven: landdros en krygsraad, Stellenbosch - Goew. en Raad, Kaap, 4.10.1740, pp. 259-261. ↩
-
Barend de Klerk (1716-1794) was die vierde kind van Abraham de Klerk en Magdelena Mouton. Hy is in 1737 met Engela Odendaal getroud. ↩
-
Andries Brink van Waarde in Seeland was ‘n kwartiermeester toe hy op 20.3.1736 ‘n vryburger geword het. Twee jaar later is hy met Sophia Grove (1722-1748) getroud, en in 1749 het hy met Alida de Waal (1730-1781) hertrou. Toe Brink in 1789 oorlede is, het hy by sy seun, Jan Godlieb, gewoon. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 253-254. ↩
-
Laubscher is op 29.9.1720 gedoop en was dus 20 jaar oud. Hy was die vierde kind van Jan Albert Laubscher en Sibella Pasman. Op 8.10.1741 is hy met Elisabeth Johanna Mostert (1725-1755) getroud. Twee jaar later is die plaas Orange aan die Paardeberg op sy naam oorgedra. Later het hy ook nog twee plase agter die Piketberg besit. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën: getuigskrif, 7.9.1740, p. 255. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 251-252. ↩
-
C.357Attestatiën, 10.10.1740, p. 475. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 11/25.10.1740, pp. 65-106; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(11.10.1740) , pp. 175-194. ↩
-
C.357Attestatiën, 19.10.1740, pp. 491-492. ↩
-
Hendrik Oostwalt Eksteen (1678-1747) van Lobenstein het in 1702 as adelbors na die Kaap gekom en het twee jaar later ‘n vryburger geword. Hy was drie keer getroud: op 31.7.1704 met Sara Heyns, op 21.1.1714 met Everdina Cruywagen en op 19.2.1719 met Alida van der Heyden (1700-1784) . Afgesien van sy visserybedrywighede het hy ook op die plase Lobenstein en Elsjeskraal geboer. ↩
-
Die naam Tafelvallei vir die gebied tussen Tafelberg en die see, waar vandag die middestad van Kaapstad geleë is, was reeds in 1652 in gebruik. ↩
-
C.682Origineel Placcaat Boek, 17/23.4.1726, pp. 261-263; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(17/23.4.1726) , pp. 108-109. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 25.10.1740, pp. 109-111; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(25.10.1740) , pp. 194-195. ↩
-
Die Raad se besluit oor tekorte, beskadigde en bedorwe voorrade, en die gebergde goedere uit die Visch , is hieronder weggelaat. Kyk C.32Resolutiën, 15.11.1740, pp. 321-324; C.293Memoriën en Rapporten, 15.11.1740, pp. 133-134. ↩
-
Die skrywer het die gekursiveerde woorde later tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 256-257. ↩
-
Die hoofstad van die Nederlandse provinsie Seeland , geleë op die eiland Walcheren . ↩
-
‘n Gedeelte waarin ‘n aantal bemanningslede op die Hartenlust bevorder is, is hieronder weggelaat. Kyk C.32Resolutiën, 1.12.1740, pp. 329-331. ↩
-
Die skrywer het die gekursiveerde woord later tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter nabassen. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 277-279. ↩
-
Bombaai was ‘n stad op ‘n eiland met dieselfde naam naby die weskus van Indië. Dit wat ook die hoofstad van die Britse residentskap Bombaai in Indië. ↩
-
Die datum is foutief. Dit moet wees 30 Augustus 1732. Kyk C.444Inkomende Brieven: Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 30.8.1732, pp. 37-63. ↩
-
‘n Gedeelte waarin ‘n nuwe opperstuurman op Hartenlust aangestel is, is hieronder weggelaat. Kyk C.32.Resolutiën, 6.12.1740, pp. 341-342; C.357Attestatiën, 5.12.1740, pp. 615-616. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 13.12.1740. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, 5.12.1740,4.12.1740, ongedateer, 8.12.1740, 7.12.1740 en 27.11.1740, pp. 262-263, 264-266, 267, 268-269, 270-271, 272-273 en 274-276. ↩
-
Jan Hassing van Culemborg was die seun van Warnar Hassing en Elisabeth Lolie. Terwyl hy ‘n skeepsdokter op die Huijs te Foreest was, is hy op 13.2.1735 in die Kaapse kerk met Maria Nauta, die weduwee van Nicolaas Micker, getroud. In September van dieselfde jaar het Here XVII hom toestemming gegee om as vryburger na die Kaap terug te keer. Maria Nauta is in 1771 oorlede en Hassing op 28.11.1774. ↩
-
Hy was ‘n boekhouer in diens van die Kompanjie en was die oudste kind van Hendrik Moller en Anna van Banchen. Op 20.11.1735 is hy met Martha van der Westhuisen getroud. Moller is in 1767 oorlede. ↩
-
Marthinus Thieleman van Delfshaven was ‘n vryburger in die Kaapse distrik. Sy vrou, Margaretha Harting, is in 1742 oorlede en hy het twee jaar later met die retoervloot na Nederland teruggekeer. ↩
-
Arnoldus Maasdorp (1710-8.7.1767) was die seun van Christiaan Maasdorp en Maria Basson. Hy is op 16.5.1734 met Anna Sophia van Brakel (1710-1743) getroud, en na haar dood is hy weer in 1749 met haar niggie, Anna Sophia de Vos, getroud, maar sy is die volgende jaar in die ouderdom van slegs 30 jaar oorlede. Op 6.2.1752 is hy vir ‘n derde keer getroud met Elsabe la Febre. ↩
-
Francois Retief (1708-1789) was die grootvader van die Voortrekkerleier Piet Retief. Hy was die vierde kind van die stamouers, Francois Retief en Maria Mouy. Retief is op 3.12.1741 met Anna Marais getroud. ↩
-
Daniel Pfeil van Karlskrona , Swede , is in 1717 met Anna Maria Six getroud. Hy was in 1720 die eienaar van die plaas Elsenburg en toe hy in 1757 oorlede is, het hy die plaas Belvedere aan die voet van Leeukop besit. ↩
-
Jan de Wit is in 1677 in New York gebore en het in 1700 uit Stanton White in Norfolk , Engeland , na die Kaap gekom. Sewe jaar later is hy met Maria Adriaansz getroud. Toe De Wit in April 1755 oorlede is, het hy die plase Onrust by Wynberg , Klipfontein aan die Gouritsrivier en Wysersrivier aan die Kliprivier besit. ↩
-
Alexander Coele van Delft, ‘n seun van Pieter Coele en Geertruyd Engelgrave, was die boekhouer op die retoerskip Vliegend Hart toe die Politieke Raad op 15.4. 1734 aan hom toestemming verleen het om aan die Kaap te bly om met Jan de Wit se dogter, Maria Elisabeth, in die huwelik te tree. Die huwelik is op 18.7.1734 voltrek. Hy was die eienaar van die plaas Schotse Kloof teen die Vlaeberg . De Wit se vrou is in 1757 oorlede en hy het vier jaar later na Nederland teruggekeer. ↩
-
Abraham Cloppenburg van Utrecht was die seun van ds. Gerardus Cloppenburg en Maria Domburg. Hy het in 1732 na die Kaap gekom en is gedurende dieselfde jaar met Geertruyd Meyboom getroud. Nadat sy in 1737 oorlede is, is hy weer op 27.10.1743 met Gerhardina Sibella Borwater getroud. Cloppenburg het in Tafelvallei gewoon en die plaas Bonaventure aan die Gouritsrivier besit toe hy in 1750 oorlede is. ↩
-
Paulus Artois (1697-1761) van Amsterdam is op 31.10.1718 met Anna Olivier (1691-1741) getroud en op 7.10.1742 met Maria Mank (1724-1755.) ↩
-
Jan Lourens Bestbier van Offemheim was sedert April 1738 ‘n vryburger, nadat hy op 11.8.1737 met Elisabeth Catharina van den Heuvel getroud is. Hy is in 1754 oorlede. ↩
-
Jacobus Blankenberg was die seun van Johannes Blankenberg en Catharina Bouman. Hy het in 1732 op 18-jarige leeftyd by die Kompanjie in diens getree, maar het vyf jaar later ‘n vryburger geword. Op 9.3.1738 is hy met Cornelia de Kock (1715-1746) , die weduwee van Floris Meyboom, getroud. Na haar dood het hy weer met ‘n weduwee, t.w. Elisabeth Catharina van den Heuvel (1719-6.9.1765) , die weduwee van Jan Lourens Bestbier, in die huwelik getree. ↩
-
Adriaan van Brakel (1714-1779) is op 27.10.1743 met Johanna Maria Delitsz (1712-1777) getroud. ↩
-
Pieter Booyens van Blokzijl in Nederland is op 30.5.1717 met Geertruyd Blom getroud. Na haar dood is hy weer in 1734 met Maria Marais (1692-1.5.1766) getroud. Toe Booyens op 19.5.1777 oorlede is, het hy die plase Klipvallei , Leeuwenvallei en Kromme Rivier besit. ↩
-
Die vryburger Jan Valk is in 1681 in Sevenhuysen gebore. Hy is op 6.9.1716 met Josina Mos van Amsterdam getroud. Sy is in 1722 oorlede en Valk is daarna met Maria van Brakel getroud. Hy het in 1724 van die Kaapse distrik na Stellenbosch verhuis. ↩
-
Volgens die landdros en heemrade se nominasies het Hendrik van der Merwe ook as heemraad afgetree. ↩
-
Hy was die seun van Jacobus Louw en Maria van Brakel en is op 11.5.1732 met Wouter de Vos se weduwee, Elisabeth Morkel, getroud. Louw is in 1764 oorlede. ↩
-
C.661Scheepsen andere Joernalen: skeepsjoernaal van die Brak , 22.10.1740-26.12.1740, pp. 159-187. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 280-281. ↩
-
Johannes Theophilus Guto was die jongste van drie kinders van Francois Guto en Alida de Lange. Hy is in 1711 aan die Kaap gebore en het in 1725 as assistent tot die Kompanjiesdiens toegetree. Op 28.11.1734 is hy met Anna Hoffman (1719-1736) getroud en die volgende jaar het hy ‘n vryburger geword. Guto is op 24.6.1741 aan boord die Hofwegen onderweg na Nederland oorlede. ↩
-
Sy was die dogter van Simon Witmont en sy tweede vrou, Maria ter Meegden, en is in 1715 aan die Kaap gebore. ↩
-
Anna Alida Guto (1736-31.8.1783) was die enigste kind van Guto en sy vrou. Haar moeder is waarskynlik tydens of kort na haar geboorte oorlede. Sy is op 26.1.1755 met Jacobus Lourens Bestbier getroud. ↩
-
Anna Deneys en haar eerste man, Willem Jansz Hoffman, was die ouers van Guto se vrou. Na Hoffman se dood is sy met Johannes Wynox (Weinoch) getroud. ↩
-
Waarskynlik ‘n afwykende skryfwyse viratjar. ↩
-
Die raadsbesluit waarvolgens ‘n aantal bemanningslede van die Oudezijp bevorder is, is hieronder weggelaat. Kyk C.32Resolutiën, 27.12.1740, pp. 354-356. ↩
-
C.239Requesten en Nominatiën, 1739-1740, ongedateer, pp. 282-283. ↩
-
Jan van Schoor van Yzendyke was die skeepsdokter op Meijenburg toe die Politieke Raad hom in 1719 as opperchirurg aan die Kaap benoem het. Sy vrou, Elisabeth Maas, het twee jaar later ook na die Kaap gekom. Van Schoor en sy vrou is albei in 1762 oorlede: hy op 14 Mei en sy op 4 September. ↩
-
C.357Attestatiën, 21.12.1740, p. 603. ↩
-
Christoffel Brand het nie hierdie resolusie onderteken nie.” ↩