C116 v1.20
C. 116, pp. 31-34.¶
Dingsdag den {17410110} 10 Januarij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, en den E. coopman en soldijboekhouder, Cornelis Eelders.
Op heeden volgens het ter needer gestelde bij resolutie van den 5 Januarij des gepasseerden jaars gesprooken weesende over den prijs waarvoor de burgerslagters alhier het door hun geslagt werdende vleesch geduurende dit loopende jaar aan deese ingeseetenen sullen moeten leeveren; heeft men bij overweeging van saaken gearresteerd dat hetselve op den voorjaarigen voet, te weeten teegens twaelf duijten of 1 1/2 stuijver ‘t lb. soo schaapen als beesten vleesch sal moeten werden verkogt ende zulx op soodanige conditien en restrictien als in het breede bij eevengemte. raadsbesluijt zijn aangehaeld.
Sijnde wijders uijt aanmerkinge dat den graanougst door des Heeren zeegen deesen jaare soo favorabel is koomen uijt te vallen dat men vast hoopen kan dat ër sonder het minste ongerief voor deese plaats een goede quantiteijt tarw van hier na Batavia sal kunnen werden afgestooken, te meer dewijl bereijts over de neegen duijsend mudden soo tarw als rogge ter leeverantie in ‘s Comps. maguazijnen sijn aangepreesenteerd,1 waertoe ook de noodige ordonnantien sijn geteekent; op de propositie van den Heer Gouverneur gearresteerd dat bij provisie in de ter deeser rheede leggende uijtkoomende scheepen d’ Oude Zijp , Westerbeek , ‘t Huijs te Foreest en de Batavier soo veel tarw sal werden afgescheept als deselve bequamelijk sullen kunnen inneemen, sullende bij volgende scheepsgeleegentheijd successivelijk na gemte. hoofdplaats werden overgesonden al de tarw die met mogelijkh[e]ijd alhier sal weesen te missen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 116, pp. 35-41.¶
Donderdag den {17410119} 19 Januarij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en soldijboekhouder, Cornelis Eelders.
Geliefden den Heer Gouverneur te kennen te geeven dat dewijl het rukeloos2 in brand steeken der velden nog al blijft continueeren, nietteegenstaande zulx meenigmaal en nog onlangs op den 25 October des gepasseerden jaars bij het ter dier tijd afgekondigde generaal placcaat scherpelijk is verbooden,3 Sijn Edele, om dat quaad soo veel mogelijk zij teegen te gaan en te stuijten, hadde doen ontwerpen het onderstaende placcaet:4
‘Hendrik Swellengrebel, Gouverneur weegens der Vereenigde Neederlanden geoctrooijeerde Oostindische Comp. aan Cabo de Goede Hoop en desselfs ressorte, beneevens den Raed doen te weeten:’
‘Dat dewijl men dagelijx met leedweesen moet ondervinden dat in vilipendentie5 der daarteegens zoo dikwils en nog onlangs op den 25 October des gepasseerden jaars bij het ten dier tijd gepubliceerde generaal placcaat gestelde ordres, nog menschen worden gevonden dewelke sig niet koomen te ontsien na hun goedduncken en sonder voorgaande permissie op een rukeloose wijse de velden soo onder deese Caabse als d’ buiten districten leggende in brand te steeken; waardoor dan d’ omtrend de plaatsen daar zulx komt geschieden, staande gebouwen, houtbosschen en gewasschen zoo van de E. Comp. als deeser ingeseetenen veeltijds in het uijtterste gevaar koomen te geraaken van gantsch en al te zullen worden verbrand en vernieldt, zulx dat somtijds niet als met de grootste moeijte daervoor kunnen werden gepreserveert, soo is het dat wij voor soo veel in ons is daarteegens willen voorsien,aan6 alle ende een igelijk deeser inwoonderen sonder onderscheijd en wel voornamentlijk de veewagters zoo slaven als Hottentotten wel expresselijk verbieden en interdiceeren bij deesen om sonder praealable en speciale vergunning geen weij of coornlanden, be- en on-beploegde velden, bosschen, stoppelen, struijken, ruijgte ofte diergelijke brandbaare stoffe onder wat pretext het mogt zijn, meer in brand te steeken, zullende de geene die daartoe in het vervolg consent zullen krijgen, dit dan na voorgaande kennisgeeving van hetzelve aan hunne naaste buuren nog maar moogen doen bij stil en handsaam weer, en ook op plaatsen daar het geen quaad zal kunnen doen of eenig ongeluk veroorsaaken, op paene van voor d’ eerste maal daarover geattrapperd weesende, strengelijk gegeesseld en ten tweedemaal zonder genade met de coorde aan de galg gestraft te werden dat ër de dood navolgt, boven en behalven nog de vergoeding der schaden die door soodanige brandstigting souden kunnen werden veroorsaakt tot taxatie en moderatie van den regter; zullende insgelijx de lijfheeren of vrouwen welkers slaven of andere bij hun woonende menschen het bovenstaende te harer ordre zullen komen te doen, zij daarvan overtuijgt werdende, niet alleen voor deselve moeten instaan, maer ook in zulken geval d’ bovengem. straffe en paenaliteijten onderworpen weesen soo en in diervoegen of zij selfs het gedaen hadden; werdende bovensdien aan alle de geene die vee besitten, serieuselijk geordonneerd dat zij hare schaep- en beeste-wagters op het nadruckelijxt zullen hebben te recommandeeren en te gelasten dat zijl. in het veld agter hun aanbevoolen vee gaande, omtrent het slaen van vuur, het rooken van tabacq als andersints met de uijtterste omsigtigh[e]ijd zullen moeten te werk gaan, ten eijnde door haar agteloosh[e]ijd geen ongeluk van brand komt te ontstaen.’
Over welkers inhoude met aendagt geraedpleegt zijnde, is gedagte placcaet goedgekeurt en dienvolgens gearresteerd dat hetselve, als streckende tot het welweesen deeser landen, sonder vertoef sal werden gepubliceerd en alomme geaffigeert.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREB[EL.]
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL[L.]
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAN[D.]
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] JS. DE GRANDPREE[Z.] Rt. en secret[s.]
C. 116, pp. 42-62.¶
Dingsdag den {17410124} 24 Januarij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present.
Den Heer Gouverneur vooraf te kennen gegeeven hebbende dat door de veelvuldige reegens en daarop gevolgde koud weer, welke men in het voorleedene jaar alhier heeft gehad en ook om den geduurigen arbeijd, ‘s Comps. trekbeesten soodanig sijn koomen weg te sterven, dat men met de overige niet als seer beswaarlijk kan toerijken om het aldernoodigste werk aan de gang te kunnen krijgen, laat dan staan om hetselve na behooren en gelijk het word vereijscht te kunnen doen rondgaan, geliefden Zijn Edele vervolgens in bedenking te geeven of het om hierin te voorsien en d’ E. Comp. ten minsten koste sonder i[e]mand te beswaaren, in het vee te helpen, niet best soude zijn dat op het voorbeeld van dat geen het welk bij diergelijke geleegenth[e]ijd in ‘t jaar 1728 is gepractiseert geworden, in de plaets van het volgeld dat aan d’ E. Comp. als een recognitie word betaald, voor de in leening uijtgegeeven wordende landerijen ter somma van vier en twintig Rijxds. jaarlijx voorthaan half geld en half vee daarvoor wierd aangenoomen en deselve recognitie soodanig liet betaalen om dus het gebrek van trekbeesten die men niet missen kan op een ongevoelige wijse te kunnen suppleeeren7 en remedieeren, waarover serieuselijk geraedpleegt weesende, is zulx als een seer dienstige saak aangemerkt en gevolgelijk beslooten dat alle de geene die eenig land van d’ E. Comp. in leening besitten of namaals ter leen sullen mogen bekoomen, daarvoor tot een recognitie in steede der voorsz vier en twintig Rijxds. van nu af aan tot weederseggens toe alle jaaren maar alleen betaalende twaelf Rijxds. in contanten gelde, voorts in steede voor de overige 12 Rijxds. verpligt zullen weesen te moeten leeveren twee goede en bequaame vier jaarige ossen; welke ossen alvoorens dat de verleend wordende permissiebrieven of ordonnantien ter secretarije sullen worden opgemaekt, door de geene die over de bergen of ver hier van de Caab woonen, sullen moeten werden geleevert aan een der respective baasen van ‘s Comps. posten de Buffeljagtsrivier ,8 de Soetemelksvalleij 9 aan de Rivier Sonder Eijnd ,10 ofte Groenecloof , sullende de geene die onder het Caabse district sijn woonagtig of hier vee bij der hand hebben, meergem. ossen moeten overgeeven aan den baas van ‘s Comps. post de Schuur ,11 dan wel dit door hun alle op een der voorm. posten, waar hun sulx best geleegen sal koomen, des sullen dikwilsgeciteerde ‘s Comps. baasen van de ossen die zij in maniere voorsz sullen koomen te ontfangen aan de betaalders of leeveraers van dien een behoorlijke recipisse moeten afgeeven, waarop dan de gedagte ordonnantien of permissiebrieven sullen werden opgemaakt en vervolgens nadat het eeven gementioneerd halfgeld, namentlijk twaelf Rijxds. gelijk zulx gebruijkelijk is geweest ten opsigte van de geheele somma van vier en twintig Rijxds. aan den cassier sal zijn betaald behoorelijk ter voormelde secretarije geregistreert, sullende hiervan aan een igelijk bij affixie van billietten de noodige kennisse gegeeven worden.
Ende gelijk wanneer in de jongste vergadering gesprooken wierd over de wijse op welke ‘s Comps. slaven tot nu toe zijn gealimenteert geworden en of zulx op geen beeter voet soude kunnen werden gebragt, den Heer secunde en hoofdadministrateur Rijk Tulbagh aangenoomen heeft den Raad deesen aangaande van desselfs consideratien te dienen, is door Zijn E. dienvolgens op heeden dit poinct raakende het onderstaande schriftuur ingeleevert:12
‘Consideratien door den ondergeteekende secunde en hoofdadministrateur deeses Gouvernements opgesteld en overgegeeven aan den Wel Edelen Gestrengen Heer Hendrik Swellengrebel, Gouverneur, neevens den E. Agtb. Politicquen Raed deeser plaatse, vervattende zijne gedagten hoedanig onder correctie van wijser gevoelen, een beeter ordre soude kunnen werden gesteld dan tot nog toe geschied is op het onderhoud en speijsigen van ‘s Comps. lijfeijgenen, sonder dat zulx eenige costen die naamwaardig zijn, boven de geene dewelke nu moeten werden gedaan, aan d’ E. Comp. sal komen toe te brengen, en waardoor men egter de gem. slaven ordentelijk in staat sal stellen om hunne verschuldigde diensten te kunnen waarneemen, vermits sij dus doende naar behooren gevoed en besorgt werdende, ook vermoogens zullen zijn om sodanig als het vereijscht word, den haar opgelegden arbeijd met kragt en vigeur te kunnen volbrengen.’
‘Voor eerst dan sal ër tot bereijkinge van dit goede oogmerk een bequame plaets bij de logie moeten werden aengebouwd op die ruijmte dewelke nu open legt, tusschen of agter de combuijs aldaer, en het geprojecteerde gebouw voor de bandieten, ten eijnde daarin te kunnen bergen alle de randsoenen van visch, vleesch, rijst, brood &a. voor meergem. lijfeijgenen uijtgereijkt werdende, welke randsoenen voorthaan niet meer afsonderlijk aan een ijder van haar, soo als tot nog toe gebruijkelijk is geweest, sullen moeten worden afgegeeven, maer dewelke in teegendeel bij malkanderen gevoegt en bewaerd zullen moeten blijven.’
‘Dit dan aldus geschikt zijnde, dienden ër een getrouw en bequaem persoon, die zijn verblijf insgelijx in dat nieuw aan te bouwene werk neemen moest, onder mandoors of adsistenten gagie ofte andersints, soo als Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. zulx sullen gelieven goed te vinden, te worden aangesteld, om het opsigt over alle deese leevens middelen, en deselve onder zijne bewaaringe te houden, ten eijnde die op een gevoeggelijke weijse aan de slaven mogte worden uijtgereijkt, om te kunnen dienen tot dat eijnde waartoe se eijgentlijk gerigt zijn, het geen ten meesten oirbaer op deesen volgende wijse soude kunnen geschieden.’
‘Namentlijk des morgens eer dat se aan het werk gingen, moest door de voorm. persoon, of besorger der provisien aan een igelijk van haer, gelijk meede aan de kinderen en andere thuijsblijvende persoonen (de sieken volgens gewoonte uijt het hospitael van kost en het verder benodigde wordende besorgt) een stuk brood neevens een peekel-haaring tot een vroegstuk worden afgegeeven; waarna het middageeten voor de slaven dienden te worden klaer gemaakt, tot het welke souden kunnen worden gebruijkt, boven en behalven de randsoenrijst, groente uijt ‘s Comps. thuijn, en ook somwijlen eenige erweeten of boonen, die men ten dien eijnde uijt ‘s Comps. maguazijnen, na gemaakten overslag der hoeveelh[e]ijd per maend, soude kunnen verstrecken; welke alimenten niet alleen met het ordinaire randsoen van vleesch dat aan ‘s Comps. leijfeijgenen is toegelegt, souden geprepareert en tot een bequaame soupe,13 of (soo als men hier segt) poespas, kunnen ber[e]ijd werden, maar waartoe ook wel voornamentlijk soude te passe koomen de hoofden, hartslaagen en verdere afval der beesten en schaepen dewelke volgens den inhoude van de pagtconditien der leeverantie van versch vleesch en leevendige schaapen aan ‘s Comps. passeerende scheepen, hospitael &a. aan d’ E. Comp. moeten werden geleevert, die van een beest voor twaelf en die van een schaap voor ses stuijvers, het geen gedaan wordende bijgevolge dan niet veel meer, als nu het vleesch alleen aan d’ E. Comp. sal koomen te costen, omtrent welk vleesch insgelijx dienden te worden geobserveert dat men hetselve in ‘t vervolg niet meer eens ter week te gelijk, maar op drie tijden verdeelt liet verstrecken om het dus te verscher en van bederf bevrijd tot nutter gebruijk te kunnen doen dienen; ook soude men in de winterdaagen, dewijl zulx des somers te veel dorst soude veroorsaaken, om de verandering somwijlen wel eens uijtgeverschte visch met gekookte rijst aan de slaven kunnen opdissen, dewijl het Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. bekend is dat die menschen een leckernije daarvan makende, heel veel smaek hierin komen te vinden, boovensdien soude het seer goed zijn dat men het brood in plaats van eens tweemael in de week aan de logie liet verstrecken, tot bereijking van dat selfde oogmerk als hier bevoorens van het vleesch in selvervoegen is aengemerkt geworden.’
‘Dog om dit nu gevoeggelijk te kunnen uijtvoeren, soude men aan meergem. aan te stellene bak of schafmeester ten minsten vier jongens tot cok, coksmaet en ander gebruijk in de combuijs, mitsgrs. om het vleesch, groente en verdere benodigtheeden aan te haalen, moeten toevoegen, gelijk hij ook van water halfaamen, wasbalies tot het suijveren van het vleesch, groentens enz., aardene backen om in op te schaffen, leepels, verder combuijsgereetschap en wes meer zij dienden te worden voorsien; en omtrent welke aardene backen nog soude moeten werden in agt genomen dat nadat de slaven gegeeten hadden, deselve aanstonts weederom aan den bakmeester wierden ter handen gesteld, om te prevenieeren dat die niet t’ soek quamen te geraaken ofte breeken en ook op dat se ter sijner ordre door de combuijsjongens ten eersten konden worden schoon gemaakt en weggeset, om weeder tot gebruijk voor den volgenden dag te kunnen dienen.’
‘Het schaffen selfs sou kunnen geschieden met seeven aan een back onder het luijden van de logie klok, des middags ten twaelf uuren precies, op dat een igelijk sijn tijd weetende, sig daarna soude kunnen reguleeren, ten zij dat bij extraordinaire geleegentheeden van benoodigt zijnden arbeijd, in welken geval men hierin na de omstandigheeden van saaken en geleegentheeden soude kunnen te werk gaan, sonder sig dan juijst aen dien bepaelden tijd te binden; kunnende des avonds weederom aan de slaven ider een stuk brood en een peekelhaaring worden uijtgereijkt, of wel de overgeschootene cost van des middags, als wanneer sij dus doende drie maal des daegs van behoorlijk voedsel souden kunnen versorgt werden.’
‘Nu schiet nog over te spreeken van het beschicken der brandstoffe tot het klaarmaaken van de kost der slaven, dewelke ‘s Comps. weegen soude moeten worden beschikt en aangereeden, soo als dit voor het hospitael, backereij en soo voorts gebruijkelijk is, ofte wel dat men zulx niet uijtvoerlijk sijnde, ten w[e]ijnigsten gereekent, hiertoe vier slaven houden wilde om het benoodigde brandhout aan te haalen, eeven gelijk dit particulieren ter deeser plaetse gewoon sijn tot behoef van hunne huijshoudingen te practiseeren.’
‘En om dan wijders op alles een waakend ooge te houden dat dit gereguleerde ordentelijk ter uijtvoeringe wierde gebragt, en dat het geene aan ‘s Comps. leijfeijgenen verstrekt worde waarlijk ten haaren nutte mogte gebruijkt worden, soude men twee gecommitteerdens uijt d’ aansienelijkste van ‘s Comps. dienaaren ofte selfs twee leeden uijt den Raad kunnen aanstellen, om over alles het oog te laaten gaan en toesigt te houden mitsgrs. agt te geeven dat den aan te stellene schaf of bakmeester sijn pligt wel kome waar te neemen en dat alles behoorlijk toega; aan welke gecommitteerdens men ook moet overlaaten om wanneer dat werk eens in treijn14 sal weesen gebragt, hunne verdere aenmerkingen in te geeven, over het geene hier nu geommitteert, ofte wel verkeert begreepen mogt zijn, ten eijnde men als dan in der tijd de noodig gevonden wordende veranderingen in dit bestek van saaken sal maaken kunnen, gelijk dog alles in het begin niet volmaakt is, maar dat men door den tijd en het gebruijk geleerd wordende, best ondervind wat dient gedaen of gelaaten te werden.’
‘Dit dan alles zijnde wat den ondergeteekde. Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. voor teegenswoordig weegens deese saak kan voor oogen stellen, twijffeld hij niet of wanneer hetselve soodanig sal weesen in tr[e]ijn gebragt, dat zulx seer veel tot nut in den dienst der E. Comp., om het vereijschte werk van haar lijfeijgenen te kunnen trecken, sal koomen toe te brengen, en daarom sal hij dit verders aan het hoog wijs oordeel van Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. overlaatende, sig met verschuldigt respect onderschrijven te zijn.’
‘(Onderstond) Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren, Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer onderdanigen en gehoorsaamen dienaer.’
‘(Was geteekent) R. Tulbagh. (In margine) Overgegeeven in Raade van Politie, den 24 Januarij 1741.’
En dewijl men na over die materie gehoudende deliberatien heeft geoordeelt dat wanneer het bij gemte. schriftuur voorgestelde, in train wierde gebragt, hetselve van veel nuttigh[e]ijd sal kunnen weesen, is overzulx gearresteert dat ‘s Comps. lijfeijgenen in de logie bescheijden voorthaan conform van dien sullen werden gespijsigt en dat derhalven met het vervaerdigen en klaar maaken van alles wat dat daartoe vereijscht word15 soo van gebouwen als andere noodwendigheeden soo dra doenelijk een begin sal gemaakt werden, terwijl dat ondertusschen na een bequaame persoon sal werden omgesien om deselve in voegen als bij meergem. geschrift, word voorgedraagen, aan te stellen tot bak of schafmeester in ‘s Comps. slavenlogie, en zijn eijndelijk om op alles een waakent oog te houden en toe te sien dat de slaven der E. Comp. volgens dit goed oogmerk worden getracteert, d’ E.Es. Cornelis Eelders en Josephus de Grandpreez, leeden deeser Vergadering, tot commissarissen over geciteerde slavenlogie verkooren en aangesteld; aan wien uijt dien hoofde van alle de aldaer voorvallende saaken van eenig belang rapport sal moeten werden gedaen.
Laatstelijk sijn geresumeert de jaarlijxe reekg. der armepenningen van de Caeb, Stellenbosch en Drakensteijn , sijnde van den volgenden inhoud:
‘
't Generaale montant des capitaels deeser Caabse diaconij armen bestaet in 't volgende, als: | ||
1740 pmo. Januarij was 't capitael | ƒ216217:13:12 | |
In dit jaar bijgekomen: | ||
Aan aelmoesen | ƒ3912:-:- | |
Aan grafsteeden | ƒ1029:-:- | |
Aan interesten | ƒ9905:10:- | |
Aan armbossen | ƒ356:13:12 | |
Aan testamentaire en liberale giften | ƒ50:-:- | |
Aan huijshuur | ƒ205:10:- | |
Aan verhuurde gestoeltens | ƒ348:-:- | |
Aan winst en verlies | ƒ206:-:- | ƒ16 012:13:12 |
ƒ232230:07:08 | ||
Gaat af: | ||
Aan onkosten der armen | ƒ6721:-:- | |
Aan onkosten der kerk | ƒ1663:10:- | ƒ8384:10:- |
Blijft ulto. December 1740 | ƒ223845:17:08 | |
Bestaande in de volgende parthijen: | ||
Cassa over restant | ƒ16098:03:12 | |
Aan obligatien, custingbrieven &a | ƒ171396:11:04 | |
Aan agterstallige interesten | ƒ15404:11:04 | ƒ202899:6:04 |
Aan ornamenten tot de kerk | ƒ1374:07:08 | |
Aan huijsen over bouwstoffen | ƒ15572:03:12 | |
De diaconij van Stellenbosch in leening | ƒ4000:-:- | ƒ20946:11:04 |
Somma | ƒ223845:17:08 |
't Generaale montant des capitaels deeser Caabse diaconij armen bestaet in 't volgende, als: | ||
1740 pmo. Januarij was 't capitael | ƒ216217:13:12 | |
In dit jaar bijgekomen: | ||
Aan aelmoesen | ƒ3912:-:- | |
Aan grafsteeden | ƒ1029:-:- | |
Aan interesten | ƒ9905:10:- | |
Aan armbossen | ƒ356:13:12 | |
Aan testamentaire en liberale giften | ƒ50:-:- | |
Aan huijshuur | ƒ205:10:- | |
Aan verhuurde gestoeltens | ƒ348:-:- | |
Aan winst en verlies | ƒ206:-:- | ƒ16 012:13:12 |
ƒ232230:07:08 | ||
Gaat af: | ||
Aan onkosten der armen | ƒ6721:-:- | |
Aan onkosten der kerk | ƒ1663:10:- | ƒ8384:10:- |
Blijft ulto. December 1740 | ƒ223845:17:08 | |
Bestaande in de volgende parthijen: | ||
Cassa over restant | ƒ16098:03:12 | |
Aan obligatien, custingbrieven &a | ƒ171396:11:04 | |
Aan agterstallige interesten | ƒ15404:11:04 | ƒ202899:6:04 |
Aan ornamenten tot de kerk | ƒ1374:07:08 | |
Aan huijsen over bouwstoffen | ƒ15572:03:12 | |
De diaconij van Stellenbosch in leening | ƒ4000:-:- | ƒ20946:11:04 |
Somma | ƒ223845:17:08 |
‘(Onderstond) Aldus gedaan en getransporteerd in kerkenraade aan Cabo de Goede Hoop, ten overstaan van mij ondergeteekende als commissaris politicq,adij9 Januarij 1741. (Was geteekent) R. Tulbagh.’
‘
Diaconij cassareekening soo als deselve bevonden is op ulto. December 1740: | |||
Debet | Credit | ||
In 't jaar 1740 uijtgegeeven aan alimentatie en verdere benodigtheeden | ƒ926:06:- | Aan contant in 't jaer 1739 in cassa gebleeven | ƒ947:11:- |
Ter leen van Hun Eerw. de ker[ken]raaden van Cabo de Goede Hoop | ƒ4000:-:- | Onder de godsdienst in 't jaar 1740 ontfangen | ƒ493:13:- |
Somma | ƒ4926:06:- | Nog weegens intressen, giften, kerkegeregtigheeden | ƒ404:11:- |
Aan uijtstaende penningen per obligatien | ƒ5520:-:- | ||
Aan agterstallige intresse | ƒ1007:-:- | ||
De kerke ornamenten | ƒ201:10:- | ||
Somma | ƒ8574:13:- | ||
't Neevenstaande | ƒ4926:06:- | ||
Resteert het capitael der armen | ƒ3648:07:- |
Diaconij cassareekening soo als deselve bevonden is op ulto. December 1740: | |||
Debet | Credit | ||
In 't jaar 1740 uijtgegeeven aan alimentatie en verdere benodigtheeden | ƒ926:06:- | Aan contant in 't jaer 1739 in cassa gebleeven | ƒ947:11:- |
Ter leen van Hun Eerw. de ker[ken]raaden van Cabo de Goede Hoop | ƒ4000:-:- | Onder de godsdienst in 't jaar 1740 ontfangen | ƒ493:13:- |
Somma | ƒ4926:06:- | Nog weegens intressen, giften, kerkegeregtigheeden | ƒ404:11:- |
Aan uijtstaende penningen per obligatien | ƒ5520:-:- | ||
Aan agterstallige intresse | ƒ1007:-:- | ||
De kerke ornamenten | ƒ201:10:- | ||
Somma | ƒ8574:13:- | ||
't Neevenstaande | ƒ4926:06:- | ||
Resteert het capitael der armen | ƒ3648:07:- |
‘(Onderstond) Aldus in kerkevergadening aan Stellenbosch , den 8 Januarij 1741. (Was geteekent) Wilhelm van Gendt V.D.M., Jacob Cloete, D. C. Uijs, D. Malaen, Lambert Meijburg, N. Vlok, As. Maasdorp.’
‘
Reekeninge der armengelde op Drakensteijn soo als bevonden is pmo. Januarij 1741: | |||
Pmo. Januarij 1740 in cassa | ƒ3316:01:- | Uijtgaef des jaers 1740: | |
Onder den godsdienst | ƒ657:13:- | Aan den coster een jaer salaris | ƒ36:- |
Verscheenen intrest, kerkhofgeregtigh[e]ijd, testamentaire en milde giften | ƒ4214:01:- | Voor 't repareeren van de kerk | ƒ826:06:- |
Somma | ƒ8187:15:- | Per armengift | ƒ545:14:- |
Aan scheepenkennisse | ƒ1700:-:- | ||
ƒ3108:04:- | |||
Resteert derhalven voor 't jaar 1741 in cassa | ƒ5079:11:- | ||
Aan obligatien en scheepenkennisse | ƒ14000:-:- | ||
Agterstallige intresten | ƒ1492:-:- | ||
Verscheenen intresten | ƒ590:-:- | ||
Totable somma | ƒ21161:11:- |
Reekeninge der armengelde op Drakensteijn soo als bevonden is pmo. Januarij 1741: | |||
Pmo. Januarij 1740 in cassa | ƒ3316:01:- | Uijtgaef des jaers 1740: | |
Onder den godsdienst | ƒ657:13:- | Aan den coster een jaer salaris | ƒ36:- |
Verscheenen intrest, kerkhofgeregtigh[e]ijd, testamentaire en milde giften | ƒ4214:01:- | Voor 't repareeren van de kerk | ƒ826:06:- |
Somma | ƒ8187:15:- | Per armengift | ƒ545:14:- |
Aan scheepenkennisse | ƒ1700:-:- | ||
ƒ3108:04:- | |||
Resteert derhalven voor 't jaar 1741 in cassa | ƒ5079:11:- | ||
Aan obligatien en scheepenkennisse | ƒ14000:-:- | ||
Agterstallige intresten | ƒ1492:-:- | ||
Verscheenen intresten | ƒ590:-:- | ||
Totable somma | ƒ21161:11:- |
‘(Onderstond) Aldus gereekent en nagesien in vollen kerkenraad aan Draakensteijn , den 1 Januarij 1741. (Was geteekent) S. v. Echten V.D.M., Charle Marais, Steven Marais, Jan Bastiaanse, Jacobus Hugo, Frans Bastiaanse, Stevanes du Toit, Abraham de Villiers,16 Pieter le Roux, François Retif.’
Ten welkers opsigte verstaan is dat volgens gewoonte in copia na het vaderlandt sullen werden overgesonden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 116, pp. 63-73.¶
Dingsdag den {17410207} 7 Februarij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present.
Bij overweeging dat den E. luijtenant Rudolf Sigfried Alleman, die bij raadsbesluijt van den 11 Februarij des gepasseerden jaars is aangesteld om in plaatse van den Heer Johannes Thobias Rhenius, denwelken van onse Heeren en Meesteren desselfs ontslag heeft verkreegen, den dienst als capn. met alles wat daaraan dependeert bij provisie waar te neemen, dit seedert na behooren en tot veel genoegen heeft verrigt; dat het ook hoog noodig is dat in deesen teegenwoordigen haggelijken toestand der saaken in Europa de militie deeses Casteels met een hoofd word voorsien, te meer dewijl men ondervonden heeft dat deselve militie andersints het vereijschte ontsag en respect niet heeft voor de geene die sonder absolu[u]t capitain te zijn, het gebiedt over haar komt te voeren, is denselven luijtenant Alleman hierom op de propositie van den Heer Gouverneur, dog egter op nadere approbatie van wel opgemte. Haar Wel Edele Hoog Agtb. bij meerderh[e]ijd van stemmen in de bediening van capitain militair deeses Casteels bevestigt, met toevoeging der daartoe staende gagie en gevolgelijk ook tot lid van politie en justitie aangesteld, en nadat denselven den hierop staende eede hadde afgelegt,17 heeft Zijn E. in deese vergaderinge op de gewoone capns. plaets cessie genomen; dog omtrent welk een en ander door den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, mitsgrs. d’ E.E. coopluijden Nicolaas Heijning en Christoffel Brand wierd gesustineert dat men ter deeser plaetse hiertoe onbevoegt was, en dat voor de geene die men daertoe gaarn sag bevordert aan onse Heeren en Meesteren moest geschreeven worden, versoekende Haar E.Es. wijders dat dit hun gevoelen mogt worden aengeteekent.
Sijnde daarna op het bij geschrift gedaan versoek18 door den ondercoopman en negotie overdraager, Abraham Decker, dat aan hem mogt werden gepermitteert een demoedig versoekschrift aan Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen te presenteeren, omme vermits desselfs langduurigen dienst alhier en dat hij bereijts over d’ elf jaaren ondercoopman is geweest, met de qualiteijt en gagie van coopman door de goedh[e]ijd van gesegde Haar Wel Edele Hoog Agtb. te mogen werden begunstigt en voorts dat bij onsen af te gaanen brief ten sijnen faveure mogte geschreeven werden, verstaan dat hem zulx toegestaan werdende, men dat request neevens ‘s Comps. papieren na het vaderland sal laaten overgaen, met bijgevoegd versoek dat daarop een gunstige reflexie mogt werden genoomen, gemerkt hij in desselfs dienst veel genoegen is geevende; dog ten opsigte van dit versoek van gedagten ondercoopman Abraham Decker en daarop genoomen besluijt heeft den voormelden Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, gesegt dat hij wel mogte lijden dat aan hem wierd gepermitteert sodanig een request als door hem versogt word na het vaderland over te senden, maar dat voor soo veel hem zulx aangaat, Zijn E. niet konde condescendeeren dat ten zijnen voordeele om tot coopman te werden geadvanceert wierde geschreeven, dewijl hetselve in aanmerkinge van hem Decker buijten ordre en reglement is.
Vervolgens wierd door den Heer Gouverneur aan soo eevengemelde Heer Van den Henghel afgevraagt of Zijn E. de saek van den vaandrig deeses Casteels, Rudolf Jurgen Abell, die al over de vier maanden onder handen is geweest, soude voortsetten ofte niet, dan wel hoedanig het daarmeede was geleegen, daerbij voegende dat hij Heer fiscael sig soude gelieven te declareeren of hij vermeijnde eenige actie teegens voorsz Abell te hebben ofte niet, om in cas van neen aan hem Heer Gouverneur overgegeeven te worden de stucken ten laste van dikwilsgen. vaendrig Abell ingewonnen om met deselve soodaning te handelen als door Zijn Edele met den dienst der E. Comp. sal werden bevonden over een te koomen; op het welke den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, in substantie heeft geantwoord dat hij wel weet verpligt te weesen sig na alle saaken die hem in handen gegeeven worden en wel principalijk van een Gouverneur, te moeten inquireeren, maar dat Zijn E. in dit geval, al was het dat hij eenige actie hebben mogt teegens voorsz Abell, hij egter thans niet verpligt soude weesen om die voort te setten en nog minder om aan wel opgem. Heer Gouverneur te overhandigen de geeijschte stucken, om reedenen die Zijn E. versogte neevens desselfs verdere belangen dit alles aangaande, in de aanstaande vergadering bij geschrifte te moogen overleeveren; deese saak dan hierop zijnde blijven berusten, heeft den Heer Gouverneur betuijgt dat hij des niet te min als Gouverneur en voor desselfs reekg. den gedagten vaandrig Abell neevens de stucken teegens hem ingewonnen of copia van dien als een onnut instrument onder afgeschreevene gagie van hier na het vaderland sal opsenden, gemerkt Zijn Edele het seer gevaarlijk oordeelt dat men een man van sulken inborst als dien vaandrig Abell is, welkers onbesuijst en onhebbelijk gedrag, om niet erger te seggen, aan een igelijk genoegsaam is bekent, hier in het Casteel langer liet dienst doen en nademaal hierdoor in dit guarnisoen een vaandrigsplaets komt open te vallen, geliefdenden19 Heer Gouverneur daartoe voor te draagen den oudsten sergeant deeser Fortresse, Godlieb Willers,20 die gevolglijk onder de nadere goedkeuring der Heeren Majores tot vaandrig met ƒ40 per maend is aangesteld, sijnde hierop door den soo dikwilsgen. Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, mitsgrs. d’ E.E. coopluijden Nicolaas Heijning en Christoffel Brand weederom ingebragt dat schoon zij teegens de bevordering van geciteerden Willers tot vaandrig niets ter warelt hadden, alsoo hij hetselve door zijn goed gedrag en het iverig waarneemen van desselfs aanbetrouwden dienst komt te meriteeren, zij egter niet konden toestemmen dat zulx weesen soude in plaatse van den bevoorens gemelden vaandrig Abell.
Op het gedaane schriftelijk versoek21 door den Eerw. predicant Willem van Gent, dat hem mogt werden gepermitteert sijne twee soons, met naamen Gerlag en Godert Johan van Gent,22 met de aanweesende retourscheepen na het vaderland over te senden, mitsgrs. van den repatrieerende baas van de sogenaemde ‘s Comps. post het Paradijs ,23 om permissie te hebben met sig na Europa te moogen meede neemen seeker door hem aangenoomen kind, gent. Andries van de Caab, is zulx aan haarl. toegestaen, mits betaalende het daartoe staande transport en costgeld, omme op den overloop gelogeert en getracteert te werden.
En dewijl de in den jaare 1738 uijt het vaderland versogte vroedvrouw voor dit Gouvernement, niet te voorschijn komt, sulx dat het schijnt dat op dit ons versoek niet sal zijn gedagt, sal derhalven hetselve bij onsen af te gaanen eijsch weederom werden vernieuwt.
Sijnde laatstelijk ter vergaderinge gepresenteert eenige versoekschriften geannexeert met de procuratien en soldijreekn. van de onderstaende persoonen,24 tendeerende om permissie tot dies overmaaking aan hunne daarbij genoemde gemagtigdens te moogen erlangen, te weeten d’ Heer Rijk Tulbagh, den Eerw. predicant Frans le Seueur,25 den Eerw. predicant Henricus Cok, den Eerw. predicant Salomon van Echten, den Eerw. predicant Willem van Gendt, den Eerw. predicant Henricus Bek, Jacobus Möller, Jan van Schoor, David D’Aillij, Petrus Jesse Slotsboo, Abraham Decker, Willem van Kerkhoff,26 Johannes Needer,27 Frederik Rhenius,28 Bartho d’ St. Jean,29 Johannes Theophilus Rhenius,30 Dirk Weijdenaar,31 Johannes Needer de jonge,32 Reijno Berthault,33 Jan van der Trans, Hendrik de Vries d’ oude,34 Marthinus Thieleman, Adriaen van Schoor,35 Christoffel Lodewijk Rhenius, Gerrit van der Port, Thomas Swellengrebel,36 Johannes Bacheracht,37 Barend van Doccum. In opsigt van dewelke goedgevonden is dat deselve in handen van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, sullen werden gesteld, op dat daarop door Zijn E. navolgens de ordre sal kunnen gehandelt werden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENG[HEL.]
[Signed:] R. S. ALLEMA[N.]
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAN[D.]
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREE[Z.] Rt. en secret[s.]
C. 116, pp. 74-80.¶
Dingsdag den {17410214} 14 Februarij 1741, ‘s voormiddags. Gecombineerde vergadering.
Present den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur deeser plaatse &a., d’ Heer Gerardus Bernardus Visser, geweesene provisioneel tweede oppercoopman des Casteels Batavia en commandeur der presente retourvloot,38 d’ Heer Rijk Tulbagh, oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, d’ E. Jan Govaarts,39 vice commandeur, d’ Heer Mr. Daniel van den Henghel, independent fiscael alhier, d’ E. Rijnier Brugman,40 schout bij nagt, d’ Heer Rudolf Siegfried Alleman, capiteijn deeses Casteels, d’ E. Jan de Boer,41 schipper, d’ E. Nicolaas Heijning, d’ E. Jan de Wit,42 schipper, d’ E. Christoffel Brand, d’ E. Hendrik van Rhaa,43 schipper, d’ E. Marthinus Bergh, d’ E. Jan van Thiel,44 schipper, d’ E. Cornelis Eelders, d’ E. Frans van Nek,45 schipper, d’ E. Josephus de Grandpreez, d’ E. Jan Bijland,46 schipper, d’ E. Jan Rijnders,47 schipper, d’ E. Frans de Pudt,48 schipper, d’ E. Crijn Laver,49 fiscael deeser repatrieerende scheepen.
Vermits den tijd door onse Heeren en Meesteren tot het vertrek deeser retourvloot beraamd, begint aan te naderen, wierd door den Heer Gouverneur dierhalven te kennen gegeeven dat Zijn Edele deese vergadering expres hadde doen beleggen omme aan den Heer commandeur neevens de verdere vlag en andere officieren van de vloot te kunnen voorstel doen en afvraagen hoedanig het met haare onderhebbende bodems is gesteld, of zijl. als zijnde van alle vereijschte benoodigtheeden en potspijse voor de vaderlandsche reijse na behooren voorsien, sig niet in staat bevinden om deselve met gerusth[e]ijd te kunnen onderneemen, of dat anders aan i[e]mand ‘t zij aan zijne ammonitie van oorlog of andere goederen nog iets quam te ontbreeken, waardoor zulx soude kunnen werden verhindert of agter uijt geset, en dan wijders om tot het depart deeser retourscheepen een vasten dag te konnen stellen, op dat een ijder zijne saaken hierna schickende, als dan sal kunnen maaken klaar te zijn; betuijgende den Heer Gouverneur hierneevens deese vraeg in opsigt der goederen en ammonitie van oorlog daarom met nadruk te doen, overmits de ordre der Heeren Majores meede brengd dat de retourscheepen des benoodigt zijnde, alhier behoorlijk daarvan zullen moeten worden voorsien en dat met eenen aan de scheepsopperhoofden serieuselijk sal moeten werden gelast ende gerecommandeert (soo als Sijn Edele bij deesen was doende) dat zij sig altijd gecombineerd en teegens alle vijandelijke attacque op haar hoede sullen moeten houden; op het welke den Heer commandeur neevens de verdere opperhoofden deeser retourscheepen hebbende betuijgd dat aan niemand soo wel het een als het ander aangaande, iets meer komt te mancqueeren en dat sij van alles tot genoegen sijn voorsien en bij gevolge in staat om de rheijs gerustelijk naa Neederland te kunnen onderneemen, wierd eenelijk door den schipper van Hilverbeek , Frans de Pudt, versogt dat aan hem, dewijl hij sig daarvan onvoorsien bevond, mogten werden verstreckt eenige snaphaanen en pistoolencoogels, ‘t geen aan denselven toegestaen zijnde, gaf vervolgens den schipper van Rijnhuijsen , Hendrik van Rhaa, te kennen dat hij op Batavia bij abuijs omtrent duijsend ponden buskruijt meer heeft ontfangen als hij volgens gebruijk hebben moest en ook komt te benodigen, versoekende soo hierom als ten aensien dat hij dat buspoeder in zijn schip niet secuur kunnende bergen, hetselve hem overzulx in de weg is, en ook op de rheijse ligtelijk soude kunnen bederven, dat hij daarvan mogte werden ontheft, waarop goed gedagt is dat van meergem. buskruijt 400 lb. aan het commandeurs schip op ‘t welke ër meer van als op de andere word vereijscht, soo tot het doen van seijnschooten als andersints, sullen moeten afgegeeven en het resteerende hier aan de wal gebragt sijnde, bij de boeken deeses Gouvernements ingenoomen werden.
Waarna door den Heer Gouverneur wierd gesegt dat deese retourscheepen der eerste besending op Donderdag den 2 der aanstaande maend Maart sullen moeten werden gemonstert om vervolgens neevens soodanige retourscheepen meer die ondertusschen uijt India hier souden mogen koomen aan te landen en teegens dien tijd klaar weesen, bij toelating van bequaam weer en wind op den 5 daeraan van hier te kunnen vertrecken, in hoop en verwagting dat gedagte retourscheepen als dan in zee geraakende, de havenen onses waarden vaderlands geluckiglijk sullen moogen beseijlen, zijnde voorts bij resumptie der Turksse passen deeser kielen koomen te blijcken dat zij sig daarvan na vereijsch voorsien bevinden, soo dat men alhier aan deselve geen andere sal behoeven bij te setten.
En nademael het quaed van opdrossen van Europeanen, maar wel voornamentlijk van leijfeijgenen der E. Comp. of van particulieren nietteegenstaende bij continuatie alle mogelijke middelen tot weeringe van dien sijn in het werk gesteld, tot geen geringe schaade der E. Comp. en van deese ingeseetenen nog al niet heeft gestuijt kunnen werden, geliefden den Heer Gouverneur de overheeden deeser retourscheepen hierom nogmaels ernstelijk te vermaanen dat bij aldien dat se ten tijde van haarl. depart of op de rheijse eenige wegloopers op haar onderhebbende bodems mogten bevinden of koomen ontdekt te worden, sij deselve niet met sig neemen of vrijlaten, maar in teegendeel het zij hier of in het vaderland tot erlanging hunner meriteerende straffe weeder wilden overgeeven, het geen sij meede aangenoomen hebben werkstellig te sullen maaken.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] GS. BS. VISSCHER.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] JAN GOVAARTS.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. BRUGMAN.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] JN. D. BOER.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] JN. D. WIT.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] H. VAN RAA.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] [J.] VAN THIEL.
[Signed:] [COR]NS. EELDERS.
[Signed:] F. V. NEK.
[Signed:] [J]S. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
[Signed:] [J]AN BIJLANDT.
[Signed:] [J.] REIJNDERS.
[Signed:] F. DE PUTT.
[Signed:] CR. LAVER.
C. 116, pp. 81-95.¶
Dingsdag den {17410221} 21 Februarij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den Heer capn. Rudolf Sigfried Alleman.
Door de gecommitteert geweest zijnde schippers, om ten overstaan van den equipagiemeester alhier, Jacobus Möller, ter50 ondersoeken waardoor het toegekoomen is dat de overheeden van den hoeker de Brak sonder haare geprojecteerde rheijse na het eijland Madagascar tot inruijling van slaven voor dit Gouvernement te hebben volbragt, herwaarts zijn te rug gekeert, en of hieromtrent eenig versuijm plaets heeft gehad, weegens hunne bevinding ten opsigte deeser saak overgeleevert zijnde het onderstaende rapport:51
‘Wij ondergeteks. door den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur deeser plaatse &a., expres gecommitteert geworden zijnde omme op het naauwkeurigste na te sien het journael gehouden door de opperhoofden van den hoeker de Brak ,52 dewelke van hier naar Madagascar afgevaardigt geweest zijnde, onverrigtersake sijn te rug gekoomen, gelijk ook of hieromtrent eenig versuijm plaats heeft gehad, en of gedagte scheepsopperhoofden hunnen pligt na behooren waargenoomen en in alles zeemanschap gebruijkt hebben, soo verclaren wij het gedagte journael naauwkeurig geexamineert zijnde, bevonden te hebben dat de overheeden van gedagten hoeker de Brak om haare rheijse na het eijland Madagascar te vervorderen geen moeijten nog devoiren hebben gespaart, tot dat op den 16 November des gepasseerden jaers of vijf en twintig daagen na hun vertrek van deese rheede gekoomen sijnde op de Z.Bte. van 34 gr. 24 min., lengte 49 gr. 38 min. sijl. dien morgen door een swaaren storm uijt den W.t.Z. en W.Z.Wt. zijn overvallen geworden, waardoor genoodsaakt waaren soo veel zij konden oostwaard aan te lensen om de swaare zeën die telkens agter over en ter sijde van het vaartuijg in quamen rollen, te ontgaan, waardoor ook de combuijs van dat vaartuijg, dewelke met de opening agterwaerts stond, ten eenemaal ontramponeert raekte, werdende insgelijx de ringbouten waarmeede deselve aan het dek gehegt was, door het geweld der zee uijtgerukt, waarenboven in dien storm dat kieltje op het dek gestreeken vol waater is geweest, waardoor zijl. veel water op de coebrugge hebben gekreegen, en daardoor genoodsaakt sijn geweest in deselve een gat te kappen om daardoor het waater in het ruijm quijt te raaken.’
‘En dewijl de combuijs gelijk gesegt is soodanig beschadigt en ontramponeert geworden was dat men moest vreesen soo deselve quam gaande te raaken, het vaartuijg daardoor in het uijtterste gevaar soude kunnen gebragt werden, sijn dies overheeden wijders genoodsaakt geweest de gem. combuijs tot voorkooming van alle ongelucken ten eersten te moeten doen sloopen, na het welke zijl. dewijl het met lensen niet langer gaende konden gehouden werden, het vaartuijg onder de wind hebben moeten draaijen, dat nog geluckig is geschiet, met een Z.W. en W.Z.Wte. wind, vervolgens hebben zij weeder een ander combuijs, dog kl[e]ijnder als de vorige beginnen te maaken en nog derthien daagen haare rheijse vervordert, om het eijland Madagascar te besteevenen, dog te vergeefs, bevindende hun als toen, sijnde den 29 November daaraen, op de Z.Bte. van 32 gr. 31 min., lengte 55 gr. 7 min., ter welker tijd hun begonne combuijsje voltooijt zijnde, zij insgelijx bevonden dat hetselve tot het koken der spijse voor de in te ruijlene slaven ten eenemael onbequaam was, waarom geresolveerd hadden den steven weeder herwaarts te wenden.’
‘En alhoewel tot dien tijd toe door de gen. scheepsoverheeden de vereijschte zeemanschap gebruijkt en alles wat mogelijk was in het werk gesteld is, om het eijland Madagascar te beseijlen sonder dat zulx heeft willen gelucken, moeten wij egter hierbij voegen dat de gem. overheeden volgens onse sustenue, dewijl voor ses maenden geprovideert waaren, beeter soude gedaan hebben hunne reijse voort te setten, in verwagtinge dat zij op het eijland Madagascar wel de benoodigde materialen souden vinden om weeder een ander bequaam combuijs te kunnen vervaardigenen53 dat soo deselve aldaer niet te bekomen waaren, het alsdan nog tijds genoeg soude geweest zijn om vandaar sonder slaven ingeruijlt te hebben, na deese plaets te rug te keeren, als waarmeede dog geen meerder tijd soude versuijmd zijn als nu geschied is, door de geene die zij totdat de mousson tot het doen deeser rheijs weeder bequaem sal geworden zijn, hier ter rheede vrugteloos sullen moeten blijven doorbrengen.’
‘Gedenkende hiermeede de geeerde ordre van Uwe Wel Edele Gestr. te hebben volbragt, soo laaten wij deesen dienen voor needrig rapport.’
‘(Onderstond) Cabo de Goede Hoop, den 8 Februarij 1741. (Was geteekent) Als gecommitteerdens, Jan van Thiel, Jacobus van Banken, J. d. Boer, Jn. Reijnders. (In margine) Ten mijnen overstaen, (en geteekent) Js. Möller.’
Is daaruijt koomen te blijken dat gedagte overheeden door het swaer weer het welk zij op de rheijse hebben ontmoet in zee moetende blijven suckelen haare combuijs ondertusschen gantsch ontramponeert is geraekt; dat zijl. na met het opmaaken van een andere combuijs, dog kl[e]ijnder als de voorgaende, een begin te hebben gemaekt, nog derthien daagen lang hare voijagie hebben getragt voort te setten, dog vergeefs, dewijl sig als toen nog maar bevonden op de Z.Bte. van 32 gr. 31 min., lengte 55 gr. 7 min., waarbij nog gekoomen sijnde dat het nieuw gemaakt combuijs ten eenemaal onbequaam wierd gevonden om daarin voor de in te ruijlene lijfeijgenen de spijsen te kunnen kooken, heeft dit alles meergem. opperhoofden haar doen besluijten om na deese plaats te reverteeren.
Maar dewijl de bovengen. gecommitteerdens bij hun rapport ook koomen te sustineeren dat de overheeden van geciteerde hoeker de Brak om de daarbij geallegueerde reedenen des niet te min beeter souden hebben gedaan met hunne reijse te vervorderen, is derhalven verstaan dat den schipper en opperstuurman van dat kieltje over het versuijm dat hierin door haarl. mogte sijn gepleegt, in de aanstaande vergadering scherpelijk sullen worden gereprocheert, met bijgevoegde ernstige recommandatie dat zij op de voor handen zijnde togt na voorsz eijland Madagascar sig als braave en wackere zeeluijden sullen hebben te gedraagen, alle moogelijke devoiren een ervaaren zeeman passende, aanwenden, en in alles hun pligt na behooren waerneemen.54
Den oud capiteijn, d’ Heer Johannes Thobias Rhenius, bij request versogt hebbende55 neevens desselfs huijsvrouw met de aanweesende retourscheepen te moogen repatrieeren ende zulx vrij van transport en costgeld, uijt aanmerkinge dat Zijn E. d’ eer heeft gehad d’ E. Comp. ter deeser plaetse bij de vier en dertig jaaren lang in verscheijde qualiteijten te dienen; is het thuijsvaren aan Zijn E. geaccordeert zijnde, voor goedgevonden dat door hem het daartoe staande transport en costgeld van ‘s Comps. cassa sal moeten worden voldaan, terwijl men wijders aan den burger Barthel de Coning,56 hierom versoek doende,57 insgelijx heeft gepermitteert om thans ook na Europa te moogen overvaaren onder betaalinge van het daartoe staande transport en costgeld, omme op den overloop gelogeert en getracteert te werden.
Waarenteegens aan den geweesenen fiscael van Colombo , Johan de Maaregnault, toegestaan is desselfs huijsvrouw, Maria Agatha de Leeuw, vermits deselve grof swanger gaat, neevens hunne drie jongste kinderen hier te moogen laaten blijven tot dat zij verlost en weederom in staat sal zijn geraakt om sig weeder t’ scheep te kunnen begeeven.58
Sijnde al wijders op het diesweegens schriftelijk gedaan versoek59 door den geweesen gesaghebber van den hoeker de Hector , Gerrit van der Port, nog beslooten dat om desselfs dogter, Alida van der Port, mitsgrs. de voordogter van wijlen desselfs eerste huijsvrouw, gent. Elisabeth van Egten, favorabel sal worden geschreeven, ten eijnde het onse Heeren en Meesteren behaagen mogt aan deselve onder betaalinge van het daertoe staende transport en costgeld, passagie na deese plaats te verleenen.
Boven het welke nog met deese ter rheede leggende retourscheepen aan Haar Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Amsterdam behoorlijk sal worden voorgedraagen het bij het navolgende request thans gedaan werdende versoek door den soldt. Coenraed Spee,60 ten eijnde seeker door hem bij desselfs vertrek uijt Europa gepasseerde maendcedul mogt werden vernietigt:61
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur van Cabo de Goede Hoop en den ressorte van dien &a., beneevens den E. Agtb. Raad van Politie.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’
‘Geeft met verschuldigt respect te kennen Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. seer nedrigen dienaer, den soldt. Coenraad Spee van Amsterdam, hoe den suppt. bij zijn vertrek uijt het vaderland aan desselfs huijsvrouw, Martha Willekers, heeft vermaakt drie maanden gagie jaarlijx, ‘t geen t’ seedert door haar ook is genooten, dan ten aensien gem. zijne huijsvrouw in den jaare 1725 binnen Amsterdam is komen te overleijden, soo neemt den suppt. de vrijh[e]ijd sig in alle eerbied te wenden tot Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. met gantsch demoedig versoek dat deselve van die goedh[e]ijd gelieven te zijn voorsz maendceel te laten rooijeeren, of bij aldien zulx alhier niet kan geschieden, dat als dan door Uwe Wel Edele Gestr. en E. Agtb. ten dien eijnde favorabel aen Haer Wel Edele Groot Agtb. de Heeren Bewindhebberen ter Camer Amsterdam mag werden geschreeven.’
‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a.’
Laatstelijk zijn op heeden weeder geresumeert de procuratien en soldijreekn. van soodanige persoonen als bij resolutie van den 7 deeser loopende maend bekent staen, waarbij consteert dat deselve door den independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, ondersogt en wel bevonden zijn, weshalven is aan dies eijgenaars gepermitteert de gemelde procuratien en soldijreekeningen aan hunne vrinden en gemagtigdens in het vaderland te moogen overmaaken.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENG[HEL.]
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREE[Z.] Rt. en secre[ts.]
C. 116, pp. 96-104.¶
Dingsdag den {17410314} 14 Maert 1741, ‘s voormiddags.
Alle present.
Gemerkt den tijd van de opneeming der burger effecten weeder begint aan te naaderen, is derhalven vastgesteld dat deselve op Maandag, Dingsdag en Woensdag den 1, 2 en 3 van de aanstaende maend Maij sal worden gedaan ten overstaan van gecommitteerde leeden uijt den Raed van Justitie ende zulx volgens gewoonte hier aan Cabo op de oude Cat en aan Stellenbosch ten huijse van den land-drost, al weederom op dienselven voet als dit volgens resolutie van den 6 April 173062 seedert dien tijd gebruijkelijk is geweest.
Vervolgens geleesen zijnde seeker versoekschrift door den landdrost Pieter Lourensz neevens heemraaden en officieren van den burgerchrijgsraed soo van Stellenbosch als van Drakenst[e]ijn in de volgende bewoordingen overgeleevert:63
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur aan Cabo de Goede Hoop en den ressorte van dien &a., beneevens den E. Agtb. Raed van Politie.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E. Agtb. Heeren,’
‘D’ ondergeteekende landdrost, heemraaden en chrijgsofficieren geeven Uwe Wel Edele Gestr. en E.E. Agtb. met seer veel eerbiedigh[e]ijd te kennen dat de burger capiteijnen alhier, Teunis Botha, Johannes Louw64 en Gerhard van der Bijl,65 aan ons hebben berigt dat in de jongst gepasseerde dril-tijd na gedaane exercitie, de meeste manschappen onder hunne compagnien sorteerende aan hen versoek gedaan hadden dat van het drillen in de maanden Maart en April mogten werden ontslaagen, en dat zijlieden ber[e]ijdwillig waaren omme in de maand van October een dag twee a drie langer te exerceeren, aangesien het hun seer beswaarelijk viel wijl soo verre landwaarts in woonden, tweemael ‘s jaers op te koomen, met petitie dat wij dit Uwe Wel Edele Gestr. en E.E. Agtbrens. geliefden voor te draagen.’
‘En dewijl ons bewust is dat het den meesten inwoonderen seer lastig valt tweemael des jaers op te koomen, moetende veele als dan hunne wooningen laaten staan onder ‘t opsigt van slaaven, dewelke bij die geleegentheeden somtijds niet veel goeds komen uijt te voeren, sommige andere weederom niets anders thuijs laatende als hunne vrouwen en onnosele kinderen, als ook dat in die tijden de meeste inwoonderen, soo niet met ploegen, ten minsten met mist rijden beesig zijn. Soo is ‘t dat wij ons op het needrigste tot Uw Wel Edele Gestr. en E.E. Agtbrens. zijn wendende, met beede (terwijl de daagen van de exercitie daarom ‘s jaarlijx niet soude hoeven verkort te worden) dat Uwe Wel Edele Gestr. en E.E. Agtbs. ons hierop gelieven te verleenen een gunstige appostille, soodanig als het Uw Wel Edele Gestr. en E.E. Agtbe. naar derselver hoogwijse en voorsigtig oordeel mogte behagen.’
‘(Onderstont) ‘t Welk doende &a., Uw Wel Edele Gestr. en E. Agtbs. seer onderdanige en gehoorsaame dienaren. (Was geteekent) Pr. Lourensz, Jacob Cloete, G. v. d. Bijl, A. v. Brakel, Pieter du Toit,66 D. d. Villiers, Charle Marais, Pieter Boijens, Teunis Botha, Johs. Louw, D. v. d. Lith, H. v. d. Merwe, D. C. Uijs.’
Is bij overweeginge dat men van weegens den bekommerlijken toestand der saaken in Europa , dagelijx voor oorlogstijden te dugten heeft, best gedagt voor als nog in dit gedaan werdende versoek niet te treeden, en dat dienvolgens aan gedagte land-drost, heemraaden en burgerofficieren sal werden geschreeven dat de buijten coloniers op den gewoonen tijd gelijk dit tot nu toe is gedaan, in den wapenhandel sullen moeten werden geoeffent.
En nademaal het quaad van opdrossen van Europeanen en wel voornaamentlijk van leijfeijgenen der E. Comp. gelijk ook van particulieren nietteegenstaende bij continuatie alle mogelijke middelen tot weeringe van dien in het werk sijn gesteld, tot geen geringe schade der E. Comp. en van deese ingeseetenen nog al niet heeft kunnen worden gestuijt, maar daar en teegens hoe langer hoe meer komt toe te neemen, en dat zulx soo als men kan vaststellen ten meerendeele is te attribueeren aan de sinistre practijcquen van sommige quaadaardige scheepelingen, dewelke aan diergelijke fugativen tot het volvoeren hunner boos opset het hand moeten leenen, dewijl het seeker is dat sonder dat, het voor zulke drossers ondoenelijk zijn soude sig soodanig in de scheepen te verbergen dat zij den meesten tijd niet kunnen ontdekt of vernoomen worden, soo is op de propositie van den Heer Gouverneur om teegens dat aangroeijend quaad te voorsien, beslooten dat bij affixie van billietten aan alle ende een igelijk der thuijsvaarende persoonen, soo officiers, gemeene, als andere, niemand uijtgesondert, van wat staet of conditie hij soude moogen weesen, op het scherpste sal worden geinterdiceert en verbooden dat zij aan de van hier na Neederland of elders met ‘s Comps. en andere scheepen willende fugeeren of fugeerende personen en wel bijsonderlijk aan slaven soo van d’ E. Comp. als particulieren, mitsgads. ook aan bandieten of vrije inlandsche menschen, geen de minste hulp, die soude kunnen dienen tot bereijking van dit hun verfoeijelijk oogmerk, op wat wijse het ook soude moogen weesen, sullen hebben te bewijsen of hun hieromtrent de behulpsaame hand bieden, ‘t zij met soodanige drossers van de wal na boord te brengen, of deselve in de scheepen over te neemen en daarinne te verbergen, dan wel hun ‘t een en ander aangaende te hulp te koomen, op paene dat de geene die hierop sullen werden agterhaeld sonder conniventie of aansien van persoon op de justitieplaets alhier op de bloote rugge strengelijk gegeesselt en voor den tijd van drie jaaren in de ketting geklonken sullen werden, om daarinnead opus publicum67 sonder loon te arbeijden; sullende, op dat niemand hiervan eenige ignorantie soude moogen komen te pretendeeren, op alle de successivelijk hier aankoomende retourscheepen een billiet of waarschouwinggeschrift van deesen inhoude werden geaffigeert.
Sijnde laatstelijk op het te kennen geeven aan den Heer Gouverneur door den schipper van het aanweesende provisieschip Strijen , Jan Almees, dat op zijnen onderhebbenden bodem in het uijtzeijlen van de Straet Zunda 68 een Javaender is ontdekt geworden, gearresteerd dat denselven op die kiel sal gelaaten en daarmeede na Batavia te rug gesonden werden.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
## Footnotes
-
In die Haagse kopie verbeter naaangepresenteert. ↩
-
‘n Middelnederlandse skryfwyse virroekeloos. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 11/25.10.1740, pp. 65-107; M. K. Jeffreys (red.):Kaapse Plakkaatboek II(11.10.1740) , pp. 175-195. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 19/30.1.1741, pp. 115-118; M. K. Jeffreys (red.):Kaapse Plakkaatboek II(19.1.1741) , pp. 196-197. ↩
-
In die Haagse kopie staan ookvilipendentiei.p.v.vilipendie. ↩
-
Die gekursiveerde woord is later tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die skribent van die Haagse kopie het ook geskryfsuppleeereni.p.v.suppleeren. ↩
-
Buffeljagsrivier , oos van Swellendam , is een van die oudste plekname ten ooste van die Hottentots Hollandberge . Jan Lourens Visser vermeld dit reeds in 1676 in sy reisjoernaal en daarna ook Isak Schrijver in 1689. Dit was van die vroegste tye die plek waar die Kompanjie se veeruilekspedisies en die Hottentotte mekaar ontmoet het. ↩
-
Weens die goeie weiding in die omgewing, het die Kompanjie ‘n veepos in die Soetmelksvlei gehad. ↩
-
Die Sonderendrivier , ‘n sytak van die Breërivier , word reeds in 1668 in Hieronimus Cruse se reisverhaal vermeld. ↩
-
Jan van Riebeeck het in 1657 ‘n graanskuur vir die Kompanjie by Rondebosch laat oprig wat as ” de schuur ” bekend geraak het. Dié naam was die voorloper van die latere Groote Schuur . ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 24.1.1741, pp. 141-146. ↩
-
Die skrywers van sowel die oorspronklike memorie as die Haagse kopie het ook die Franse woordsoupei.p.v. van die Nederlandsesoepverkies. ↩
-
‘n Vernederlandsde vorm van die Fransen train: in gang, in volle gang. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter naalles wat daartoe vereijsch word. ↩
-
Abraham de Villiers (1707-1763) was die seun van die Hugenote-egpaar Jacques de Villiers en Marguerite Gardiol. Hy is op 29.5.1735 met nog ‘n Hugenote-afstammeling, Susanna Joubert, getroud. sy is egter die volgende jaar, waarskynlik met die geboorte van hulle eerste kind, oorlede en op 31.11.1737 is De Villiers weer met Johanna Lombard (1721-1772) getroud. ↩
-
C.678Eed Boek, 7.2.1741, pp. 16 en 28. ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 30-31. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Godlieb Willer van Danzig is op 17.9.1741 met Maria Anna Grove getroud, maar is minder as drie maande later, op 11.12.1741, oorlede. Hulle enigste kind, Godlieb Andries, is eers enkele maande na Willer se dood gebore. ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 44-45. ↩
-
Gerlag en Godert Johan van Gendt was die kinders uit ds. Van Gendt se eerste huwelik met Johanna Roukens, en hulle is in 1724 en 1725 onderskeidelik in Nederland gebore. Toe ds. Van Gendt in 1744 oorlede is, was Gerlag nog steeds in Nederland en Godert Johan waarskynlik reeds oorlede. ↩
-
Paradys was een van die Kompanjie se houtbosse agter Tafelberg in die omgewing van die huidige Constantianek en Kirstenbosch . Die hoof van die houtkappers dáár was Simon Hofman. (C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 42-43.) ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 6-29, 32-41 en 46-63; C.J.2774Procuratiën, 7.1.1741-16.2.1741, pp. 158-185, 190-195, 199-202 en 207-224. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter na Le Sueur. ↩
-
Willem van Kerkhoff van Yzendyke was ‘n korporaal toe hy in 1728 na die Kaap gekom het. In 1734 is hy as eerste klerk van die Politieke Raad benoem. Uit sy huwelik met Magdalena Kreitsman is slegs een seun, Johannes Wilhelmus, gebore. Van Kerkhoff is in 1753 oorlede. ↩
-
Johannes Needer van Amsterdam het in 1721 buite die Kompanjiesdiens na die Kaap gekom. In 1727 het hy as adjunkfiskaal in diens getree. Hy is op 28.12.1721 met Beatrix Louw, die weduwee van Jan Groot, getroud. ↩
-
Frederik Rhenius van Strelitz was die seun van Isaak Rhenius en Anna Schoester en ‘n broer van kaptein Johan Tobias Rhenius. Hy is op 4.9.1735 met Apollonia Africana Bergh, die weduwee van Jan Alders, getroud. Sy was die dogter van kaptein Olof Bergh en Anna de Koning. ↩
-
Renault Berthault de St. Jean is in 1692 in Sancerry , Frankryk , gebore. Hy het in 1712 as chirurg by die V.O.C. in diens getree en was die skeepsdokter op Meijnden toe hy in 1719 as onderchirurg in die hospitaal aan die Kaap aangestel is. Sy vrou, Anna Fourdrinier, en hulle seun het die volgende jaar ook na die Kaap gekom. Anna Fourdrinier is in 1721 oorlede en op 14.12.1721 is hy weer met Martha Sollier getroud. De St. Jean is op 11.3.1763 oorlede. ↩
-
Hy was die oudste kind van Johannes Tobias Rhenius en Engela Bergh. Hy het in Oktober 1730 op twaalfjarige ouderdom by die Kompanjie in diens getree en het vinnig opgang gemaak. In 1745 het hy die eerste landdros van die distrik Swellendam geword, maar vier jaar later het hy die Kompanjie se diens verlaat en ‘n vryburger geword. Sowel Rhenius as sy vrou is in 1755 oorlede. ↩
-
Dirk Wydenaar van Nimwegen was die seun van Johannes Hermanus Wydenaar en Petronella van Wessem. Hy was ‘n skeepsdokter op Velsen toe hy in 1738 aan land gebring is om chirurg in die Kompanjieshospitaal aan die Kaap te word. In 1753 het hy uit die diens getree en as vryburger in die Tafelvallei bly woon. Wydenaar is op 24.5.1739 met Catharina Mostert getroud en na haar dood is hy weer op 23.11.1755 met Aletta Susanna Eksteen, die weduwee van Ryno Berthault de St. Jean, getroud. Hy is op 7.6.1762 oorlede. ↩
-
Johannes Needer jr. was die seun van Johannes Needer en Beatrix Louw. Sy vrou, Alida Raams, met wie hy in 1748 getroud is, en hulle enigste kind, Beatrix Alida, is albei op 12.8.1755, dertien dae na Needer self, oorlede. ↩
-
Hy was die oudste kind van Renault Berthault de St. Jean en Anna Fourdrinier en is in Amsterdam gebore. Op 5.1.1734 het hy as soldaat by die Kompanjie in diens getree. De St. Jean is in 1744 met Aletta Susanna Eksteen getroud. ↩
-
Hy was die seun van Hendrik Abraham de Vries en Johanna van Es en hy is in 1714 aan die Kaap gebore. ↩
-
Adriaan van Schoor, ‘n seun van Jan van Schoor en Elisabeth Maas, is in 1722 aan die Kaap gebore. Hy is op 15.3.1744 met Susanna Cruywagen getroud. ↩
-
Thomas Swellengrebel van Archangel was sedert 1739 ‘n assistent in die sekretarie van die Politieke Raad. Hy is op 26.7.1744 met Johanna de Wit getroud. Kort daarna het hy sy ontslag gevra en in April 1745 het hy en sy vrou na Nederland vertrek. ↩
-
Johannes Bacheracht van Archangel was sedert 1739 as ‘n assistent op die sekretarie van die Politieke Raad werksaam. Hy het in 1748 na Europa teruggekeer. ↩
-
Visscher en sy gesin was passasiers op Beukesteijn . ↩
-
Jan Govaarts van Middelburg was die skipper van die Sara Jacoba . ↩
-
Reynier Brugman van Amsterdam was die skipper van Vreeland . ↩
-
Jan de Boer van Buiksloot was die skipper van Beukesteijn . ↩
-
Jan de Wit van Kopenhagen was die skipper van Hofwegen . ↩
-
Hendrik van Rhaa van Rotterdam was die skipper van Rijnhuijsen . ↩
-
Jan van Thiel van Leijerdorp was die skipper van Ouwerkerk . ↩
-
Frans van Nek van Amsterdam was die skipper van Gooidschalksoord . ↩
-
Jan Bijland van Middelburg was die skipper van Everswaard . ↩
-
Jan Reijnders van Middelburg was die skipper van Nieuw Walcheren . ↩
-
Frans de Put van Amsterdam was die skipper van Hilverbeek . ↩
-
Hy was die boekhouer op Everswaard . ↩
-
Deur die kopiïs van die Haagse kopie verbeter nate ondersoeken. ↩
-
C.358Attestatiën, 8.2.1741, pp. 27-30. ↩
-
C.661Scheeps- en andere Journalen: skeepsjoernaal van Brak , 22.10.1740-26.12.1740, pp. 160-187. ↩
-
Die skrywer het eers geskryfomen dit later verander naen. ↩
-
‘n Besluit van die raad om tekorte in die ladings van die skepe Batavier en die Huijs te Foreest en in die pakhuis as verliese af te skryf en om beskadigde goedere in die pakhuis te verkoop, is hieronder weggelaat. (C.33Resolutiën, 21.2.1741, pp. 87-90; C.358Attestatiën, 21.2.1741, pp. 47-48.) ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 64-65. ↩
-
Hy het later na die Kaap teruggekeer, want op 5.12.1745 is hy met Hester Bosman getroud. ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 66-67. ↩
-
De Maregnault, sy vrou en vier kinders was onder die passasiers aan boord Everswaard . ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 68-69. ↩
-
Coenraad Spee van Amsterdam was van 31.5.1712 tot 14.3.1713 as skoenmaker aan Jan Basilius Krygsmar verhuur. ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 70-71. ↩
-
C.25Resolutiën, 6.4.1730, pp. 67-68; G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke RaadVIII (6.4.1730) , p. 89. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 1739-1741: burgerkrygsraad, Stellenbosch - Goew. en Raad, Kaap, ongedateer, pp. 149-151. ↩
-
Johannes Louw (1694-1770) was ‘n seun van Pieter Jansz Louw en Elisabeth Wendels. Hy is op 20.10.1725 met Margaretha Gildenhuys getroud. ↩
-
Gerrit van der Byl (1704-1767) , die oudste seun van Pieter van der Byl en Hester Terwinkel, is op 13.6.1745 met Elisabeth Grove (1728-1785) getroud. Hy het op die plaas Leeuwenhoek in Drakenstein en sedert 1744 op die familieplaas Vredenburg by Stellenbosch geboer. ↩
-
Pieter du Toit (1697-1768) was ‘n seun van die Franse Hugenote-egpaar Francois du Toit en Susanna Seugnet. Hy was getroud met Elisabeth Rousseau (1696-1785) . ↩
-
Dwangarbeid. ↩
-
‘n Seestraat in die Oos-Indiese argipel tussen Java en Sumatra . ↩