C117 C118 v1.20
C. 117, pp. 69-107 en C. 118, pp. 2-47.¶
Dingsdag den {17410425} 25 April 1741, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en winkelier, Marthinus Bergh.
Bij geleegenth[e]ijd dat den besten tijd om van hier na het eijland Madagascar te vaaren, nu op handen is geschooten, heeft men derhalven op het voordraagen van den Heer Gouverneur gearresteerd dat den hoeker de Brak in selvervoegen als zulx laatst is geschied, gevictualieert sijnde en met deselve carguasoengoederen en contanten als hem ter dier tijd sijn meede gegeeven, tot volbrenging van de voorgenoomen geweest zijnde slavenhandel van hier met den eersten na dat eijland sal werden afgevaardigt.
En dewijl door het niet bekoomen deesen jaare van Batavia van den aracq die men gewoon is jaerlijx daarvandaen tot gebruijk voor dit Gouvernement te ontfangen, men sig thans buijten staat bevind om gemelden hoeker de Brak gelijk het behoort voor desselfs reijs daarvan te versorgen; boven en behalven dat die drank tot deese en geene noodwendigheeden ter deeser plaatse en wel voornamentlijk tot gebruijk van de buijtenposten ten hoogsten gerequireert werdende, deselve overzulx in geenen deele kan gemist worden, is hierom, om in deesen te voorsien, beslooten dat dit, des doenelijk sijnde, bij particulieren een legger aracq of thien ‘s Comps. weegen sullen werden ingecogt ende zulx teegens seeventig Rijxds. de legger.
Door den ondercoopman Melchior Bernard,1 met het aanweesend schip Schellag van Batavia hier gearriveert, versogt geworden zijnde om vermits zijne huijsvrouws indispositie neevens deselve ter deeser plaatse onder afgeschreeven gagie te moogen blijven vertoeven totdat sij weeder in staat sal zijn geraekt om sig op reijs te kunnen begeeven, is hem zulx soo en in diervoegen als versogt word toegestaan.2
Sijnde laatstelijk nog in vergaderinge geleesen soodanig schriftuur als het den Heer Gouverneur gelieft heeft navolgens het ten deesen opsigte aangeteekende bij resolutie van den 21 Maart passo. op heeden in de volgende bewoordingen in te geeven:3
Consideratien van den Gouverneur Hendrik Swellengrebel, dienende tot weederlegging van seeker schriftuur door den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, ten zijnen laste in vergaderinge van den 21 Maart ingegeeven.
‘E.E. Agtb. Heeren,’
‘Hoe verwondert en aangedaan den ondergeteekenden Gouverneur alhier is geweest op het hooren leesen van seeker schriftuur door den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, in vergaderinge van den 21 der afgeweekene maend Maart ingeleevert, is U E.E. Agtbs. wel bekent en waerlijk niet sonder reeden, want wanneer den onderget. niets anders verwagte als dat gedagten fiscael Van den Henghel volgens desselfs hierom gedaan versoek in Raade van den 7 Februarij jongstl., sig bij geschrifte soude verantwoorden en reedenen bijbrengen waarom hij teegens de soo dikwils ten deesen subjecte ontfangene ordre van den onderget. hadde kunnen goedvinden de bewuste saak van den vaandrig Rudolf Jurgen Abell voor den Raad van Justitie deeses Gouvernements niet voort te setten, maar deselve sleepende te houden; vernam den ondergeteekde. met de grootste verbaasdh[e]ijd dat meergem. fiscael Van den Henghel contrarie van dien, en seekerlijk alleen om aan desselfs nalaatigh[e]ijd omtrent het niet hebben willen actioneeren van geciteerden vaendrig Abel, een schoone schijn te geeven, het blad omkeerende, bij dat bovengem. schriftuur het gedoente van zijnen oppergebieder soo omtrent voorsz Abel als andere saaken die hem Van den Henghel ‘t zij als fiscaal als andersints in het geheel niet raaken, op eene ongehoorde en onbetamelijke wijse sonder schroom in het openbaer quam te attacqueeren; waardoor den ondergeteekde. Gouverneur zig genoodsaekt vond om aanstonts naa het hooren leesen van dat irreverent geschrift, in gem. vergaderinge van den 21 Maert desselfs gevoeligh[e]ijd te betuijgen over de hoon hem Gouverneur hiermeede aangedaan, en met eene daarteegens te protesteeren, met bijvoeging dat soo draa dikwilsgen. schriftuur nader soude geleesen en overwoogen hebben, niet soude nalaaten desselfs consideratien daarop bij geschrifte in te geeven, terwijl dat wijders soude sien wat hem tot ma[i]ntiën van sijn gesag, gelaedeerde eer, naam en goede faam verders soude staen te doen.’
‘Tot welk eerste dan thans sullende overgaan, sal het voor al noodig zijn dat de in meergem. schriftuur van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, begreepene saaken en betigtingen teegens den ondergesz onder bequame en distincte hooftpoincten werden gebragt, om die als het weesen en den grondslag van het overige ten voornaamsten teegen te gaan; want hij die het fondament van een saak om verre werpt, doet ook door een natuurlijk gevolg het gantsche gebouw dat daerop gestigt was, ter needer storten.’
‘Den weesentlijken inhoud dan van dat schriftuur soo vol van onbetamelijke uijtdruckingen en doldriftige uijtvaaringen, kan men onder deese volgende vijf hoofddeelen brengen:’
‘Eerstelijk dat den onderget. Gouverneur soude hebben verspreijt dat gequalificeert en vermoogens was om het zij op privé authoriteijt dan wel met concurrentie van desselfs swager, den Heer Rijk Tulbagh, als secunde deeses Gouvernements, alle ende een ijgelijk der bediendens van d’ E. Comp. ter deeser plaatse, ja selfs de leeden deeses Raads, politicquelijk uijt haare respective emplooijen en officien te dimoveeren en van hier te versenden, en dat wijders door hem ondergeteekde. de pretense ordre of qualificatie die hij daartoe soude hebben, aan de geene die bij hem dagelijx converseerden ofte iets te doen hadden, soude hebben vertoont.’
‘Ten tweeden dat het effect van dien op een dadelijke wijse is komen te blijcken bij de versending van hier na Europa van den vaandrig Rudolf Jurgen Abell door den onderget. op eijgen authoriteijt en sonder meedestemming van de leeden deeses Raeds.’
‘Ten derden dat den ondergeschreeven op een despotike wijse regeert, sonder te kunnen dulden dat teegengesprooken word, en dat wijders de leeden deeser Vergaderinge die hem fiscael Van den Henghel in zijne sentimenten komen bij te vallen, van complotterij beschuldigt, en het zij in ‘t publicq of onder de hand daarvan afgetrocken en geintimideert wierden.’
‘Ten vierden dat hij fiscael door den ondergeteekde. in volle vergadering is uijtgemaekt voor een twistmaaker in de Regeering alhier, waarin men eerst eendragt soude vinden, wanneer denselven van deese plaets soude vertrocken weesen, en dat al zijn teegenspraek niet als dwarsdrijverij en hairkloverij quam te behelsen.’
‘En laatstelijk in eene waarschouwing of om beeter te seggen, in eene seditieuse aanspraek aan de leeden deeses Raads om deselve ten minsten de wel meenende, was het mogelijk, teegens den onderget. op te rokkenen en gaende te maken.’
‘In den eersten opslag wanneer men meergem. schriftuur van den fiscael Van den Henghel leest, soo word men geeblouisseert door een soort van hoogdraaventh[e]ijd van seggen en spreeken, dat aan seekere luijden als eijgen schijnt te zijn, maer wanneer hetselve wat nader word ingesien, ontwaert men haest dat dat schriftuur niet anders behelsd als een partij argumenten sonder grond en die gevolgelijk van selfs om vervallen, verseld van spreekwijsen dewelke niets om het lijf hebben en gelijk sijn aan kinderen dewelke op stelten loopende wat groots den onkundig zijnden aanschouwer koomen te vertoonen, gelijk men dit in het vervolg deeser verhandeling baerblijckelijk sal koomen te demonstreeren.’
‘Wat nu het eerste poinct aangaet, den ondergeteekde. segt dat hij nooijt ofte ooijt, teegens wien het soude moogen weesen, heeft geuijt dat hij bevoegt was om alleen of met concurrentie van den Heer secunde, Rijk Tulbagh, ‘s Comps. bediendens alhier uijt haare emplooijen te kunnen dimitteeren of van deese plaats na Europa te versenden, en dat nog minder heeft vertoont of kunnen vertoonen seekere ordre of qualificatie die hij daartoe soude hebben, dewijl deselve nooijt gehad of daarvan hooren spreeken heeft, ‘t geen den onderget. bereijd is ten allen tijden op de plegtigste wijse nader te bevestigen; soo dat dit voortgebragte door den Heer independent fiscaal, Mr. Daniel van den Henghel, niet alleen een notoire onwaerheijd is, streckende om aan ‘s Comps. dienaaren en inwoonderen ter deeser plaetse een quaden indruk en adversie te geeven voor ‘t gedoente en den persoon van hunnen Gouverneur, maer ook daar en boven een quaedaardige verdraaijing van seekere periode vervat in het seer geeerd aanschrijvens van Haar Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen, onder den 14 November 1738 herwaarts gerigt,4 waarbij gelijk U E.E. Agtbs. seer wel bekend is, den ondergeteekde. Gouverneur te samen met den soo eevengem. Heer Tulbagh bij haare aanstellingen tot Gouverneur en secunde deeses Gouvernements gerecommandeert en geauthoriseert sijn geworden om het gebreekende soo in den Politicquen als Justitieelen Raade alhier, op of na den ontfangst der eevengemelde hoog geagte missive op nadere approbatie van wel opgem. Haer Wel Edele Hoog Agtb. te suppleeëren met de bequaemste persoonen die volgens hunnen rang en qualiteijt daartoe in consideratie quaamen, gelijk dat ook ingevolge van deese ordre en qualificatie, mogelijk tot geen geringe hartseer en misnoegen van hem fiscael en anderen doenmaels is verrigt geworden; het is dan seekerlijk van deese qualificatie die den ondergeteekende neevens eeven geciteerden Heer secunde Tulbagh heeft gehad, en van geen andere, dewelke tog nooijt in de weereld is geweest, dat den ondergesz voormaels discours gewijse wel heeft gesprooken teegens deese en geene persoonen, die hij voor menschen van eer, maar geensints voor spionnen van den Heer fiscael Van den Henghel aansag; maer voorondersteld zijnde dat den onderget. hadde gesegt dat hij soo een ordre en qualificatie hadde bekoomen, als door den independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, word voorgegeeven dat soude zijn geschied (‘t welk egter bij deesen wel expresselijk ontkend word) en hem dit ook in diervoegen was aangebragt, soude daaruijt niet volgen dat zulke aanbrengers die hij fiscael schijnt aan de hand te hebben, groote schurken souden moeten weesen, die onder schijn van vriendschap hunnen Gouverneur als andere Judassen sogten te verraden, en dat den voorsz fiscael met aan sulke luijden ‘t oor te leenen, den onderget. met loode schoenen nagaat, daar hij in teegendeel volgens eed en pligt gehouden is denselven bij alle occureer[r]ende geleegentheeden voor te staan, en de geene die teegens hem soude mogen koomen aan te spannen, in regten te vervolgen.’
‘Weetende den onderget. ook niet dat hij soo lang als ter deeser plaetse ‘t roer der Regeering in handen heeft gehad, teegens imand gesegt heeft dat hij hem van hier soude wegsenden, en nog minder daarmeede te hebben gedreijgt, behalven in een geval dat door een seeker persoon (die alhier niet sal worden genoemt, dewijl denselven over zijn gedoente doenmaels berouw heeft getoont) in een publicque bijeenkomst gelaedeert geworden zijnde, teegens denselven in substantie heeft gesegt dat soo hij des anderen daegs niet bij hem quam om excus te versoeken, dat hij dan denselven na het vaderland soude opsenden.’
‘Het tweede hoofd-deel van het schriftuur van meergem. fiscael Van den Henghel is niet min beuselagtig als het eerste en waerlijk men kan in dit opsigt, sonder vrees van te ver te sullen gaan, seggen dat den inborst van hem Van den Henghel nergens in beeter doorstraald als daarbij, want van een saek daar hij gantsch en al alleen de schuld van heeft, gelijk hier onder nader sal werden aangetoont, maekt hij een hoofdmisdaed teegens den ondergeteekde. daar het nogtans seeker is dat soo hij fiscael sig van sijnen pligt omtrent den vaandrig Rudolf Jurgen Abel had willen quijten, den ondergeteekde. nooijt verpligt soude zijn geweest om sig met dien vaandrig te bemoeijen en denselven weegens zijn boos en ergerlijk gedrag van hier te dimitteeren, invoegen dat het ër wel ver dan daen is dat de gehoudene conduite van den ondergeteekde. omtrent hem Abell soude kunnen strecken tot een bewijs, gelijk den Heer fiscael Van den Henghel soo reukeloos segt, dat hij hieromtrent een begin quam te maaken van het in ‘t werk stellen der pretense particuliere ordre of qualificatie tot het opsenden van ‘s Comps. dienaren hier bovengem., maar men soude in teegendeel met regt kunnen seggen dat den fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, dit geval van het opsenden van dikwilsgen. vaendrig Abell gesogt heeft in de waareld te doen koomen, om dus deese onwaare beschuldiging teegens den onderget. met eenige schijn van reeden te kunnen inbrengen, en wijders op soo een eclatante wijse als bij dat schriftuur van den 21 Maert passo. word gedaan, te doen blijcken den haet en nijt dewelke hij aen zijnen Gouverneur is toedraagende.’
‘Maar om U E.E. Agtbs. en alle verdere Heeren onder wiens oogen dit papier in der tijd sal moeten koomen, een regt denkbeeld te doen hebben van de waare geschaapenth[e]ijd deeser saek, dewelke den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, schoon den promoteur van deselve sijnde, in alle geleegentheeden ‘t zij dat het te pas komt ofte niet, tot desselfs palladium gebruijkt, en op welk spil hij dog alles wil doen draaijen, sal het niet ondienstig zijn dat deselve uijt de grond opgehaeld, en hier ter needer gesteld werden hoedanig sig alles deesen aangaende van het begin tot den eijnde toegedragen heeft, te meer dewijl den fiscael Van den Henghel het verhael daarvan willens en weetens in zijn geciteerde schriftuur heeft uijtgelaaten, sig alleen te vreeden houdende met te seggen dat deselve saak bij de informatien quam te blijken.’
‘Den ondergeteekdn. bij desselfs te rugkomst alhier aan de Caap uijt de Saldanhabaaij , ‘t welk is geweest op den 3 der laetst gepasseerde maend October, van den Heer secunde Tulbagh, die in des ondergeteeks. absentie de saaken van dit Gouvernement hadde waergenoomen, vernoomen hebbende dat den meermaelsgem. vaendrig Rudolf Jurgen Abell op den 24 der voorgaande maend September de hoofdwagt ten deesen Casteele hebbende, door zig in den drank te buijten te gaen, eenige disordres en excessen een wagt houdende officier gantsch niet passende, hadde gepleegt, en onder anderen dat hij den adjudant van het guarnisoen, Hendrik Storm,5 toen denselven volgens gebruijk en gelijk de plaats majoors in de meeste frontieren van den staet gewoon sijn te doen, bijgevolge dan ook in het weesentlijkste stuk van zijnen dienst en pligt des avonds om thien uuren aan de hoofdwagt quam om de poort van het Casteel de sluijten, die hij egter reets geslooten vond, op desselfs afvraging waarom sulx sonder desselfs weeten was gedaan, niet alleen hadde uijtgescholden en gedreijgt van hem rotting slaagen te sullen geeven, maer ook dat daarenboven zijn zijd geweer werkelijk teegens hem adjudant getrocken hebbende, denselven vervolgens in arrest hadde doen neemen, met meer andere saaken en gepleegde onordentelijkheeden te breedspraakig om hier alle aangeroerd te kunnen werden; op welk bekomen berigt den onderget. den soo dikwilsgementioneerde vaandrig Rudolf Jurgen Abell die denselven dag van de te rug komst van den ondergeteekde. juijst de hoofdwagt weederom had, daarvan heeft doen releveeren, en met eenen aanseggen dat tot nadere ordre geen dienst meer soude hebben te doen, het geen den onderget. vermeijnd als Gouverneur te hebben kunnen en moogen verrigten, sonder den fiscael Van den Henghel ofte imand anders hier ter plaetse daarvan reekenschap te geeven, verschuldigt te zijn, te meer dewijl hem meenigmaalen bevoorens de buijtensporigheeden van deesen vaandrig Abell al zijn koomen te blijken, en dat dit gedoente van den ondergeteekde. Gouverneur bijgevolge geen het minste regt of voorwendsel aen hem fiscael heeft kunnen geeven om onder pretext van deese onnosele uijtvlugt de saek van dien vaandrig Abell niet voor[t]te setten; sijnde het ook als doen niet geweest of op dien dag van de te rugkomst van den ondergeteekde. dat hem Abell zijne emolumenten sijn on[t]trocken, maer wel twee maanden na dato en zulx alleen ter oorsaake dat hij Abell niet teegenstaende reets onder een crimineele actie stond, of ten minsten dat deselve al teegens hem hadde behooren geinstitueert te zijn geweest, bij aldien den Heer fiscaal independent, Mr. Daniel van den Henghel, desselfs ampt en pligt maar alleen na behooren hadde willen waarneemen, egter niet naliet in steede van tot inkeer te koomen van voort te gaan met ergerlijk te leeven en veel praetjes schertsender wijse ten disrespecte van den onderget. uijt te slaen, als bij voorbeeld met te seggen, Ik hebbe het nu wel, ik wou dat het altoos soo mogt duuren, want ik winne nog gagie en doe egter geen dienst; den Gouverneur is goed, hij laet mij geen dienst doen en egter costgeld enz. trecken; en nog meer andere diergelijke tergende uijtdruckingen; dit dan ten principale zijnde dat geen het welk in deese saek tot dus ver ten opsigte van den persoon van dien vaendrig Abell in het bijsonder is gepasseert geweest, sal den ondergeteekende als nu verders aantoonen hoedanig de conduite van den independent fiscael Van den henghel in deese geheele saek is geweest, en wat daaromtrent door hem is in het werk gesteld geworden.’
‘Den ondergeteekde. gelijk hier boven is verhaeld, bij zijne te rug komst ter deeser plaetse op den derden October passo. vernomen hebbende hoedanig ‘t gedrag van den vaandrig Rudolf Jurgen Abell was geweest geduurende sijne absentie, en wat brutaliteijten en insolentie denselven in dien tusschen tijd hadde gepleegt, heeft daags daaraan ende zulx toen hem Abel uijt naame van den ondergeteekenden was aangesegt geworden dat bij provisie geen dienst meer soude hebben te doen, aan den meermaels gemelden fiscael Van den Henghel geordonneert dat hij sig na deese saek soude hebben te inquireeren en vervolgens dien vaendrig Abell na bevinding van saaken voor den Raed van Justitie deeses Gouvernements actioneeren; waarop gem. independent fiscael (die ‘t zij in ‘t voorbij gaan gesegt den gesegden Abel nadat den ondergetde. Gouverneur was geworden of immers kort na dato begonnen heeft te patrocineeren)nolens volensen omdat het dog niet anders konde weesen, eenige informatien deese saek aangaende begonnen heeft te beleggen, dog op een seer nonchalante wijse en gantsch niet met de vereijschte vigilantie en in sulke forma als het behoord het geen daaruijt blijkt dat hij Heer fiscael Van den Henghel van den bovengemelden adjudant Hendrik Storm van het gepasseerde aan de hoofdwagt, en der teegens hem gepleegde brutaliteijten door den vaendrig Abell niet eens een relaas heeft genoomen, dat nogtans tot adstructie deeser saek de essentieelste aller informatien was, nademael sonder dat geen behoorlijke interrogatorien, soo die wierden gerequireert, konde werden opgesteld, of hij fiscael de getuijgen over die saek na behooren ondervraagen, gelijk dan daarop ook is gevolgt dat de getuijgen dewelke in die saek hebben gedeponeert alleen ter secretarije van justitie deeses Gouvernements sonder voorgaande ondervraginge of examinatie weegens het feijt ten minsten voor soo veel als men weet, verclaaringen hebben gepasseert, niet meer hebben gesegt als het hun gelust heeft, dog egter nog genoeg soo als uijt die verclaaringen selfs blijkt, om actie teegens den vaandrig Abel met fondament tekunnen6 institueeren; dog dit was niet het geen den fiscael Van den Henghel sogt, maer wel om dien vaandrig Abel des doenelijk van desselfs wel menteerende straffe te onttrecken; gemerkt wanneer den onderget. hem fiscael op het sien dat hij die saek sleepende hield, afvroeg of hij die niet haest soude voortsetten, hij daarop geduurig frivolijk antwoordede dat de stucken die hij ten lasten van hem Abel hadde ingewonnen, niet genoeg probeerden, of malcanderen teegen spraeken, weederom dat hij met die saek soo het mogelijk was, niet graag soude willen te doen hebben, met versoek dat deselve buijten hem mogten werden afgedaan en eijndelijk dat hij wagte om die voort te setten na de te rugkomst van twee toen buijten geweest zijnde leeden uijt den Raed van Justitie, namentlijk den E. coopman Marthinus Bergh en keldermeester Philip Rudolf de Savoije, wat reedenen hij fiscael nu heeft gehad om gesegden Abel dus voor te staan, weet den onderget. niet, maer wel dat het waar is dat dit soo is gepasseert, ‘t geen men ook daaruijt duijdelijk kan afneemen, te weeten dat hij fiscael Van den Henghel niet teegenstaende den ondergeteekde. hem iterative maalen hadde gerecommandeert met die saek voort te gaan, hij nogtans na deselve over de vier maenden in handen te hebben gehad, en schoon de belegde stuckenin forma probanti7 waaren gebragt, nog geen de minste proceduuren teegens dien vaendrig Abel voor den Raed van Justitie alhier hadde geentameert, door welk gedoente en onwilligh[e]ijd van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, om desselfs ampt omtrent den persoon van gem. Abel waar te neemen, den onderget. sig dan genoodsaekt heeft gevonden om aen denselven fiscael in vergaderinge van den 7 der jongst afgeweekene maend Februarij af te vraagen of hij de eeven geciteerde saek soude voortsetten ofte niet, dan wel hoedanig het daarmeede was geleegen, met bijvoeging dat Zijn E. sig soude gelieven te declareeren of hij vermeijnde eenige actie teegens voorsz Abel te hebben ofte niet, om in cas van neen aan hem Gouverneur overgegeeven te worden de stucken ten laste van denselven Abel ingewonnen, om daarmeede voorts soodanig te handelen als door den onderget. met den meesten dienste der E. Comp. soude werden bevonden over een te koomen; op het welke door gesegden fiscael independent in substantie wierd geantwoord dat hij wel wist verpligt te weesen sig na alle saaken die hem in handen gegeeven wierden en wel principalijk van een Gouverneur, te moeten inquireeren, maer dat hij in dit geval, al was het dat hij eenige actien teegens voorsz Abel hebben mogt, hij egter thans niet soude gehouden zijn die voort te setten en nog minder om aen den ondergeteekde. de geeijschte stucken te overhandigen, om reedenen die hij fiscael versogte, neevens desselfs verdere belangen deese saek aengaande in de naeste vergadering te moogen overleeveren, dog in welkers plaetse hij fiscael het bovengem. irreverent schriftuur heeft ingegeeven; door den onderget. hierop overwoogen zijnde dat door deese manier van doen van den independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, van deese saek nooijt iets soude worden of ten minsten dat hij die sogt uijt te recken tot desselfs vertrek van hier na Europa en dat het egter seer gevaarlijk soude zijn geweest dat men soo een man als voorsz Abell was, welkers onbesuijst en onhebbelijk gedrag aen een igelijk maar al te wel is bekent, en wel insonderh[e]ijd bij de ongeluckige scheeplingen der in den jaare 1737 alhier gestrande scheepen, om geen andere aan te haalen, in deesen teegenwoordigen toestand der saaken in Europa , hier in het Casteel, daar niet als officieren van een beproefde trouwe8 dienen en ook moeten bescheijden weesen, langer dienst hadde laaten doen, heeft den onderget. overzulx, hoe ongaarn, egter moeten besluijten om den geciteerden vaendrig Abel, als een onnut instrument sijnde, neevens de teegens hem ingewonne stucken, met de in Maart laatstl. van hier vertrockene retourscheepen onder afgeschreevene gagie van hier na het vaderland op te senden, te meer om dat het den ondergeteek. seer nadenkelijk was te vooren gekoomen dat dien vaendrig Abel de stouth[e]ijd had durven gebruijken van ten aanhooren van verscheijde persoonen te divulgeeren datter in dit Casteel een plaets was waardoor hij ten allen tijden uijt en in konde koomen, gelijk ook dat soo ër een Fransman hier aenquam, die hem meede wilde neemen, dat hij Abel dan met denselven soude gaan, woorden waarlijk die wanneer men se wel overdenckt, niet onduijster te kennen geeven wat men van soo een man soude hebben te verwagten als hier een vijand aanquam, en denwelken overzulx schoon zijn eerst gesegde dit fortres betreffende, maar een praetje is geweest, sonder grond of waarh[e]ijd, en dat men ookdat9 van het wegloopen met een Fransman maer als soodanig wilde aanmerken, egter in geenen deele aan een officier passen, en overzulx al had hij anders niet als dit misdaen, wel hadde behooren swaerder gestraft te worden als met een enkele demissie van hier na Europa , deese saek dan soo gepasseert zijnde, gelijk den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, selfs niet sal kunnen of durven ontkennen, laet den ondergeteekde. gevolgelijk ider onsijdig mensch oordeelen of hieruijt resulteert dat den ondergeteekde. soo als sulx egter door gedagten fiscael Van den Henghel aan hem frivolijk word te laste gelegt, daardoor heeft willen doen sien dat hij waerlijk qualificatie en ordre hadde bekoomen om een igelijk van ‘s Comps. dienaaren alhier sonder onderscheijd en alleen na desselfs fantasie te moogen wegsenden, en dat voorsz ordre ook hiermeede door den onderget. daadelijk soude weesen in het werk gesteld, mitsgrs. wijders dat dit gedoente van den onderget. in sig behelsd een praematuure, ja licentieuse en willekeurige dispositie! Sal men in teegendeel als men sonder vooroordeel sal spreeken, niet moeten seggen dat den onderget. met op die wijse dien vaendrig Abell te behandelen, denselven nog seer sagt en gratieuselijk heeft getracteert, gelijk ook dat tot desselfs gerusth[e]ijd en het onderhouden van de militaire tugt en discipline onder dit guarnisoen, dewelke door gedagten Abell soo meenigmael is overtreeden en selfs nog jongst op den dag van de te rugkomst van den ondergeteekenden, door het in de hoofdwagt te doen brengen van een halfaam wijn, om het wagtsvolk, in twintig man bestaende, daarmeede te beschencken, en op nieuws weeder dronken te maaken, niet minder heeft kunnen of moogen doen als hem Abell onder afgesz gagie op te senden, daer denselven andersints door de weederstreeving van den fiscael Van den Henghel, denwelken in plaetse van sig parthij teegens gesegden Abell te willen stellen, gelijk hij uijt hoofde van zijn ampt verpligt was te doen, voor sijnen advocaet ageerde, niet alleen ongestraft soude zijn gebleeven, maer daar en boven ook tot kleijnagting van den ondergeteekde. hier in het Fort desselfs dienst weederom soude hebben moeten waarneemen.’
‘De reedenen van verschooning die den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, bijbrengt waarom hij den vaandrig Abel voor den Raed van Justitie deeses Gouvernements in regten niet heeft willen betrecken, komen hierop uijt, te weeten omdat dien vaandrig Abel bij de te rugkomst van den onderget. op den 3 October passo. in het aansien aller menschen, die de receptie bijwoonden, aanstonts is afgelost en hem alle diensten finael ontsegt, gelijk ook de militaire honneurs buijten andere gewone douceurs voor de officieren onttrocken zijnde, desselfs saek hierdoor niet meer in haar geheel bleef, maar dien officier dadelijk was gestraft geworden; maer wat betrecking heeft dog dit particulier gedoente van den onderget. met dat geen ‘t welk des fiscaels ampt of de justitie raekt; weet dan den fiscael Van den Henghel niet dat den onderget. als Gouverneur, aan wien de sorge en de bestieringe over de militie alleen is aanbevoolen, bevoegt is om militaire met militaire straffen te tugtigen en in dwang te houden, sonder egter verpligt te weesen aan imand daarvan alhier rekenschap te geeven of dat zulx aen een officier der justitie regt soude geeven om een crimineele actie dewelke hij buijten dien op soo een persoon soude moogen hebben, te laaten vaaren of van de hand te wijsen, en hoe veelmaels is het ter deeser plaatse niet wel gebeurt dat denselven fiscael Van den Henghel teegens militairen die den onderget. en voorgaende Gouverneurs, sonder communicatie van een officier der justitie, in arrest hadde doen neemen (‘t welk seekerlijk meer is als imand bij provisie te verbieden desselfs dienst waar te neemen) terwijl deselve daarin gehouden wierden, heeft geprocedeert en de saek tot den uijteijnde vervolgt; dog dat deese voorgewende reedenen eijgentlijk de geene niet zijn geweest die den independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, hebben gemoveert of kunnen moveeren om de saek van dien vaendrig Abell in regten niet voort te setten, blijkt ten vollen daaruijt dat nietteegenstaande dien vaendrig Abel van desselfs dienst was ontset (‘t geen gelijk meermaels is aangehaeld, op den 3 October passo. is koomen voor te vallen) hij fiscael egter niet nagelaten heeft informatien teegens denselven Abel in te winnen, en zulx nog lang nadat hem die soo hoog geroemt wordende militaire honneurs waaren afgenoomen, nademael men verclaaringen in deese saek belegt vind van den 25, 27 en 29 October mitsgrs. 2 November daaraan, dewelke alle soo wel als de voorige ingenomene op den 4 en 9 dier maend November, voor gecommitteerdens uijt den Raed van Justitie deeses Gouvernements sijn gerecolleert en beeedigt geworden, waardoor dan die saek volkoomen in staet is gesteld geweest om voor den regter te kunnen worden gebragt; en toen is het eerst geweest dat gesegden Heer Van den Henghel heeft uijtgevonden dat hij ongehouden was om daarmeede voort te gaan, het is waarlijk wel uijtgedagt, maer soo dit waar is, moet hij consequentelijk ook bevoegt geweest zijn om in het geheel geene informatien in deese saek te winnen; kan men nu niet vraagen waarom hij nogtans dit gedaan, en sig ten eersten diesweegens niet gedeclareert heeft; hieruijt en het verdere bovengesegde consteert dan niet duijsterlijk dat hij fiscael Van den Henghel wel beeter weet, en dat hij die frivole voortgebragte uijtvlugten om den gesegden Abell in regten niet te vervolgen alleen versonnen heeft wanneer hij sag dat het voor hem ondoenelijk was om denselven Abell andersints te behouden, dewijl in zijn gemoed moest overtuijgt weesen dat soo die saek eens in Raade van Justitie wierde geventileert, dien vaendrig Abel desselfs welverdiende straffe niet soude kunnen hebben ontgaan.’
‘Laat het nu al eens soo weesen, ‘t geen nogtans niet geconcedeert word, dat den ondergeteekde. wat te precipitant was te werk gegaan met voorsz vaendrig Rudolf Jurgen Abel provisioneelijk te verbieden dienst hier in ‘t Casteel te doen, en hem te ontneemen desselfs militaire honneurs; is dit nu een suffiçante reeden geweest voor den Heer Van den Henghel om denselven Abel niet te actioneeren; den ondergeteekde. vermeijnd van neen, want soo dit doorging, dan soude het altijd aan een officier der justitie alleen staan wie hij soude willen in regten betrecken ofte niet, nademael hij voor ‘t laatste geval altijd wel soude weeten uijt te vinden sulke of andere beuselagtige pretexten als die dewelke door gedagten fiscael Van de Henghel ten opsigte van de saek des gen. vaandrigs Abel thans worden voortgebragt, en dus doende souden selfs de grootste misdadigers als het een officier der justitie maar slegts behaegde, vrij en straffeloos kunnen doorlopen.’
‘Maar den Heer fiscael Van den Henghel tot meerder bewijs dat hij gefondeert is geweest om te w[e]ijgeren den soo dikwilsgen. vaendrig Rudolf Jurgen Abel in regten te vervolgen, brengt in den aanvank van desselfs schriftuur twee argumenten voor dewelke soo lasterlijk als onwaaragtig sijnde, overzulx niet ongemerkt en onbeandwoord kunnen werden gelaten; dan dewijl het tweede argument, spreekende van de despotike magt die den ondergesz Gouverneur sig toeeijgent, bequamelijker sal kunnen werden afgehandelt als men overgaat tot beandwoording van het derde in den hoofde deeses gem. poinct van beschuldiging, sal dan den onderget. daarmeede tot dien tijd toe wagten en nu alleen van het eerste spreeken, ‘t welk in deese volgende bewoordingen staat gecoucheert in des fiscaels Van den Henghel schriftuur: “Men swijge nu nog van de praeoccupatie (om daaraan geen andere naam te geeven) waarin den Raad van Justitie, indien het tot een formeele proceduur mogt gekomen zijn, hierdoor was gebragt, en of men van den Heer secunde Tulbagh, Gouverneurs swager als praecident10 in het gedagte collegie mitsgrs. van de verdere leeden, wel met eenige schijn van reeden een eind oordeel konde te gemoed sien, contrarieerende of renverseerende een soo praematuure, ja licentieuse en willekeurige dispositie,”11 meenende den fiscael met ‘t laetstgesegde de provisioneele ontsegging aan den vaandrig Abell van desselfs dienst en militaire honneurs.’
‘Men moet van alle schaamte en principien van eer gantsch en al ontbloot zijn om alleen op een losse stelling en praesuppositie van dat geen het welk soude hebben kunnen gebeuren, en sonder voorgaende daaden aan te toonen, die den minsten schijn van reeden souden kunnen geeven om zulx te moogen vooronderstellen, een soo aansienelijk en tot nu toe buijten opspraek gebleeven zijnde collegie als dat van den Raed van Justitie deeser plaetse, waervan hij fiscael Van den Henghel selfs d’ eere heeft een meede lid te zijn, neevens dies president van partijdigh[e]ijd en als of denselven bequaam weesen soude om ten gevalle van den ondergeteekende eenige ongeregtigheeden willens en weetens te pleegen, te beschuldigen, en dat nog omtrent een saak waarop het immers bij het afdoen van ‘t proces van dien vaandrig Abel soo ‘t selve voor Haar E.E. Agtbs. was voortgebragt geworden, niet eens soude zijn aangekoomen, namentlijk op het contrarieeren of niet contrarieeren van des onderget. gedoente ten opsigte van gedagten Abel, overmits dit een saak was die den ondergesz als Gouverneur soo als reets is gededuceert, bijsonderlijk raakte en gevolgelijk den gem. Raed niet, welkers werk voornamentlijk soude zijn geweest om op de stucken die men soude hebben geproduceert, te oordeelen of hij Abel schuldig en strafbaer was of niet, en in allen gevalle stond aen hem soo wel als aan den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, ‘t zij dat zijnen eijsch was verligt of verswaert geworden, den weg van appèl aen den Ed. Agtb. Raed van Justitie des Casteels Batavia open, welken weg van appel gelijk gesegden fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, beeter dan imand anders weeten kan, nooijt alhier voor imand, wien het soude mogen weesen, is geslooten gehouden; kan men nu niet met regt seggen dat den independent fiscael Van den Henghel door het in ‘t ligt brengen van dat soo quaedaardig argument, voor al bedoelt en tragt om den onderget. en den Heer secunde Tulbagh, als aen malcanderen geallieert zijnde, soo in ‘t vaderland als op Batavia en hier ter plaatse ten toon te stellen, en inductie te geeven als of sij bequaam waaren om ten gevalle van malcanderen iets ten nadeele der E. Comp. of teegens ‘t welweesen van ‘s Comps. dienaaren en burgeren alhier en dat wel in prejuditie van de hier altijd heijlig gehouden zijnde justitie te doen, ‘t geen dan de grootste hoon is die men aan menschen van eer en op wiens handel en wandel niets te seggen valt, doen kan; maer is het wijders niet belachelijk om te sien met welken ophef den gementioneerden independent fiscael Van den Henghel soo veel ordres en mandamenten der Heeren Majores en van Haer Hoog Edelens tot Batavia wil toepassen op een saek waerop deselve dog geen relatie hebben, want wat voor overeenkomst is ër tusschen imand sonder reeden ten minsten op geringe oorsaeken, waervan gem. ordres spreeken, te dimitteeren, met dat geen het welk ten opsigte van den hier bescheijden geweest zijnde vaandrig Rudolf Jurgen Abel is gepasseert, denwelken den ondergeteekden., soo als dit hierboven duijdelijk is aangetoont, hoe ongaern ook egter gelijk als gedwongen is geweest, op die wijse op te senden, dog het is wel verre daarvandaan, en den onderget. heeft te veel eerbied en ontsag voor gem. Haer Wel Edele Hoog Agtb. en de Heeren van de Hooge Indiaasse Regeering, om met voorbedagten raed iets te doen dat teegens hunne geeerde beveelen komt aan te loopen, of dat Haer Edelens eenig misnoegen soude kunnen geeven, ook sal den fiscael Van den Henghel nooijt kunnen aantoonen dat den onderget. soo lang als hij d’ eer heeft gehad d’ E. Comp. ter deeser plaetse te dienen, ‘t zij als Gouverneur of in mindere qualiteijt iets diergelijx gedaen te hebben; maar in teegendeel is het notoir en U E.E. Agtb. ten vollen bekend wat agting dikwilsgen. fiscael voor de Heeren der Hooge Indische Regeering heeft, als men sig maer te binnen brengt het geallegueerde van Zijn E. in volle vergadering wanneer versoek quam te doen te mogen weeten wat kisten en bagagien bij zijn vertrek mogte meede neemen, en dewijl gesustineert wierd dat Zijn E. soo veel mogte meede neemen als een oppercoopman, het geen egter door Zijn E. en nog een lid des Raeds ter contrarie wierd geoordeelt, dewijl den fiscael meende dat hij geen gemeen oppercoopman was, ja dat selfs pretendeerde de rang en fatsoen te hebben boven de Heeren van den Raed van Justitie tot Batavia, het geen den onderget. hem fiscael bij een instructie van de Heeren der Hooge Indische Regeering aan de retourvloot in den jaare 1712 van Batavia geseijlt,12 bij occagie van het repatrieeren van een oud ballieuw van Batavia13 en den Malaksen independent fiscael Van Kervel14 meede gegeeven, ter contrarie aanthoonde, dewijl bij die instructie wel duijdelijk bekend staet dat buijten het geene Haer Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen over gem. fiscael Van Kervel hadden geordonneert, het caracter van ballieuw vrij mee[r]der was als een independent fiscael, hij fiscael Van den Henghel egter wel de stouth[e]ijd heeft gehad naa zijne bekende assurantie daarop te repliceeren dat de Heeren van de Hooge Regeering geen magt en hadden om over zijn caracter te disponeeren.’
‘En alhoewel met dus aangetoont te hebben dat het opsenden van den vaendrig Rudolf Jurgen Abel, schoon ten hoogsten noodig geweest zijnde, egter geensints aan den ondergeteekde. maer wel aan de in desselfs saek gehoudene behandelingen van den fiscael Van den Henghel moet geimputeert worden, men van deese odieuse materie soude kunnen scheijden, overmits hierdoor in duijgen gevallen zijn en overzulx genoegsaem geen refutatie meer meriteeren alle de aanstootelijke argumenten dewelke door den gesegden fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, uijt de saek van den vaendrig Rudolf Jurgen Abel getrocken zijn, om voornamentlijk teegens zijnen Gouverneur en oppergebieder alhier op een doldriftige, ja alle paalen van betaamelijkh[e]ijd te buijten gaende wijse uijt te vaaren, en was het doenelijk denselven bij een igelijk hatelijk en verdagt te maaken; oordeelt den onderget. nogtans verpligt te weesen met het te keer te gaan van het verdere vervatte in het dikwilsgem. schriftuur van den fiscael Van den Henghel te moeten voortvaaren, niet omdat hij denkt dat zulx tot desselfs regtvaerdiging word vereijscht, dewijl niet twijffelt of een ider van de leeden deeser Vergaderinge is seer wel overtuijgt dat hijgeen15 deel heeft aan het hem ten lasten gelegde door den fiscael Van den Henghel, maer alleen om te doen sien wat denselven Van den Henghel voor een man is, wat men van hem denken moet, en ook soude kunnen vreesen en te dugten hebben, gemerkt hij tot bereijking van desselfs ver uijtsiende oogmerken niets onbesogt laet, als ‘t maer daertoe kan dienen. Eene der voornaamste beschuldigingen die den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, teegens den ondergeteek.inbrengt,16 is die dewelke ter needer word gesteld gevonden in het derde hoofd deel hier vooren gementioneerd, namentlijk “dat den onderget. alhier op een despoticque wijse regeert, sonder te kunnen dulden dat teegengesprooken word, mitsgrs. wijders dat de leeden deeses Raeds die hem fiscael Van den Henghel bijvallen, van complotterij beschuldigt, ja apart onder de hand heeft doen intimideeren”.’
‘Het eerste lid deeser beschuldiging fondeert den Heer Van den Henghel weederom op zijne onwaare allegatie dat den ondergeteekde. heeft gesegt dat hij bekoomen en ook hadde laaten sien soodanige pretense ordre en qualificatie als bij het in den hoofde deeses gemelde eerste poinct van beschuldiging teegens den ondergeteekde. kan worden gesien, en dat den vaendrig Rudolf Jurgen Abel tot blijk van dien door den ondergesz op privé authoriteijt is opgesonden, dog dewijl het teegendeel van ‘t een en ander bij dit schriftuur reets klaer genoeg is aangetoont, sal den onderget. overzulx hiervan geen mentie meer maaken, maer alleen seggen dat alles wat den fiscaal Van den Henghel op die stellingen verders komt te bouwen door een natuurlijk gevolg meede sonder fondament en onwaaragtig is, namentlijk “dat door dit praealabel voorgeeven van den onderget. en het dimitteeren van dien vaendrig Abel de schrik en vreese voor de despotike magt van den onderget. tot binnen de muuren deeses raedsaels was doorgedrongen, en een igelijk de handen quam te binden en de mond te sluijten in soodanige saaken welke de particuliere vreese en begeertens van den onderget. altoos gesecundeert door de overweegende magt van desselfs swager, den Heer secunde Tulbagh, eenigsints teegengingen, hoe seer ‘s Comps. en het publicque welweesen daerbij ook benadeelt mogten zijn”.’
‘Wie de geene van de leeden deeses Raeds zijn dewelke schricken en vreesen voor de in de herssenen van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, alleen gefabriceerde despoticque magt van den ondergesz en welkers handen en monden zijn gebonden en geslooten, deselve zijn den ondergeschreevenen onbekend, en sullen soo als hij geloofd wel altijd onbekent blijven, aengesien door hem Gouverneur nooijt aen imand der voorsz leeden ‘t zij gesament- of afsonderlijk daertoe effectivelijk reeden is gegeeven, en nog minder iets gesegt of gedaen waerom een ider zijn advijs in den Raed niet vrij en onbeschroomt soude moogen seggen, blijkens daervan zijnde soo veel met het geproponeerde of geadviseerde bij den onderget. verschillende sentimenten die alle in de resolutieboeken deeses Gouvernements behoorelijk zijn aangeteekent. Den fiscael Van den Henghel kan die man ook niet zijn, want behalven dat hij selfs bij zijn schriftuur betuijgt dat hij geen vrees voor den onderget. heeft, soo soude hij ook wanneer hij te doen hadde met soo een Gouverneur als waarvoor hij den onderget. tragt te doen passeeren, sig wel gewagt hebben van teegens hem zulk een beleedigend schriftuur als het eevengemelde te produceeren; en wat die verwaende positie van dien independent fiscael betreft, te weeten dat in deese Vergadering als een gevolg van de despotike magt van den ondergeteekde. door de overweegende magt van den heer secunde Tulbagh, saaken ten nadeele van ‘s Comps. en het publicque welweesen souden zijn doorgedrongen, deselve is, gelijk zulx aan UE.E. Agtb. beeter als aen imand behoorde bekent te zijn, nog valscher als alle de andere, en men behoefd geen verder bewijs hiervan bij te brengen als dit alleen dat hij Van den Henghel hoe seer sulx soude hebben kunnen dienen om aan zijn gesegde eenigen schijn van waerh[e]ijd bij te setten, geen een van die saeknominatim, of waarin deselve souden bestaen, weet op te noemen of te seggen; en waerlijk wanneer iets diergelijx was gepasseert, dan soude hij fiscael Van den Henghel niet versuimt hebben ‘t een of het ander daarvan aen te haalen, nademael sulke behandelingen van een vrij ander aensien en gevolg souden weesen als dat enkeld geval van den vaendrig Abell, over het welk Zijn E. egter sulk een geroept maekt, net als of daarmeede alles was verloren gegaan; van geen beeter alloij of meerder waerh[e]ijd als het nu gedebatteerde, is het tweede lid van dit derde hoofddeel, behelsende “dat den onderget. de leeden deeses Raeds dewelke hem Van den Henghel bijvallen, van complotterij beschuldigt, ja apart onder de hand heeft doen intimideeren”, en gelijk zulx nooijt is geschied, en dat dit maer enkelde segswoorden sijn, sonder bewijs, meriteeren deselve overzulx geen andere of verdere weederlegging.’
‘Edog het is geensints die versonne overweegende magt van meergem. Heer secunde en nog minder de meerderh[e]ijd van stemmen waervan den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, op een andere plaets van sijn schriftuur mentie maekt, dat eijgentlijk gedagte fiscael deert, of hem soo schrickelijk doet uijtvaaren, maer geheel iets anders dat Zijn E. daervoor bedecktelijk soekt te doen doorgaen, namentlijk die eensgesindh[e]ijd en goede harmonie die hier gevonden word tusschen den onderget., den Heer secunde en meest alle de leeden deeses Raeds, mitsgrs. haare eenparige geneijgth[e]ijd om dit land in rust en vreede te houden, gelijk ook om alle saaken na beste vermoogen ten voordeele der E. Comp. en tot nut deeser Colonie te dirigeeren; waerdoor dan ook alle de geene die hier ter deeser plaetse gaarn weederom tweespalt en verwarringen souden willen doen ontstaen en veroorsaaken, de middelen daertoe afgesneeden blijven.’
‘Dat den onderget. soo als zulx ter needer is gesteld, bij het vierde poinct van de afdeeling van het schriftuur van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, denselven voor een twistmaaker heeft uijtgekreeten, met bijvoeging dat men hier geen rust of vreede sal hebben als nadat denselven sal zijn vertrocken, en dat al zijn teegenspraek niet als hairkloverij en dwarsdrijverij inhield, dit is de waerh[e]ijd, en den onderget. vermeijnd den bal daarmeede niet mis geslaagen te hebben, want behalven meer andere preuven die men daarvan, soo het noodig was, soude kunnen te voorscheijn brengen, heeft men om van dit gesustineerde overtuijgt te weesen, maer alleen te letten op dat geen ‘t welk gepasseert is in vergaderinge van den 14 Maert passo. wanneer door den onderget. en niet door den Heer secunde, gelijk door gesegden Heer fiscael Van den Henghel verkeerdelijk word gesegd, wierd ingegeeven seekere schriftelijke consideratie door de ses capitainen deeser burgerij ter ordre van den onderget. op het papier gebragt, weegens dat geen het welk zij vermeijnen dat in het werk soude kunnen werden gesteld om in cas van nood deese inwoonderen ten platten lande woonende, gelijk ook de in leening zijnde boereknegts spoedig herwaerts te krijgen enz., waerop het dan den voormelden fiscael Van den Henghel geliefden na ‘t leesen van dat berigtschrift, soo als hij selfs advoueert, te seggen dat hij voor soo veel hem aangaet niet teegens het daarin vervatte als nog hadde, dog dat niet wist hoe dat papier en ter wiens ordre hetselve in de waareld gekoomen was, als sustineerende dat hij over de directie van soo een importante saek meede hadde behooren gekent te worden; dat bovensdien van gevoelen was dat een Gouverneur selfs zulke saaken dienden te reguleeren en daaromtrent geen praeadvis neemen van menschen in saaken van oorlog volkoomen onkundig, te weeten de ses burgercapitains alhier; dat indien den Gouverneur omtrent eenige saaken in soo een gewigtige circumstantie haesitatie maekte ofte sig ergens in verleegen vond, het na het gevoelen van den ondergeteek. pligtig was geweest daarover met zijnen Raed te consuleeren, en dat hij voor zijn part geen reglement of halve ordres in soo een saek van burgerofficieren afwagten konde, maer dat hij geloofde dat deselve aan haer of door den ondergeteekde. alleen of gecombineert met den Raed dienden gegeeven te worden.’
‘Om dan te doen sien dat deese soo schielijk voortgebragte en in ‘t essensieelste van de saek gelijk ook in dies omstandigheeden, fallieerende17 alleguatien of perioden in der daed niets anders kunnen te kennen geeven of willen seggen als dat den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, sijn werk maekt om het gedoente van den onderget. hoe seer hetselve komt te strecken tot ‘t welweesen van d’ E. Compe. en deeser landen welstand, gelijk in cas subject ‘t zij met of sonder reeden te dwarsboomen, en daerop te vitten, sal den ondergeteekde. daerop maer alleen hebben te seggen dat den Heer fiscael Van den Henghel soo eevengem. niet onbewust is geweest ter wiens ordre en op wat wijse de hier vooren gemelde schriftelijke consideratien in de waareld, soo als hij dat gelieft te seggen, gekomen zijn, dewijl den onderget. voor dies lectuure selfs in vergaderinge heeft gesegt door wien, bij welke geleegenth[e]ijd en waerom deselve ter zijner ordre waaren opgesteld en aan hem overgegeeven te worden, boven en behalven dat hij Gouverneur al eenigen tijd bevoorens wanneer in Raade discours gewijse geredeneert wierd over de onuijtvoerelij[k]heijd der op den 2 November 1734 beraemde ordres en zeijnen om in cas van noodsakelijkh[e]ijd de landwaerts in woonende menschen spoedig herwaerts te doen opkoomen,18 daerbij hadde gesegt dat hij eerstdaegs de drie capiteijnen van de burgereij der buijten districten soude opontbieden, om soo met deselve als met de drie capitainen van deese Caebse burgerij daerover te spreeken; dat soo het waer is dat ‘t reguleeren van sulke saaken alleen van het departement van een Gouverneur zijn en hem privatief incumbeeren, den ondergeteekde. dan sonder imand te kort te doen of sig te buijten te gaan, daarmeede soodanig heeft kunnen handelen, en dienvolgens het advijs en sentiment van burgerofficieren, die dog beeter als imand de gesteldh[e]ijd van deese burgerij en landen kennende, men overzulx praesumeeren moet dat ook daartoe den besten raed souden kunnen geeven, inneemen, op dat daerop na overweeging van saaken sonder meerderen omslag, in deesen Raade soodanig besluijt soude kunnen worden genoomen, als men voor den dienst der E. Comp. en conservatie deeser landen soude hebben gevonden te behooren, gelijk ook daarna met eenparigh[e]ijd van stemmen en sonder andere stribbelingen als die dewelke door gesegden Heer Van den Henghel zijn opgeworpen, is geschied; hebbende den onderget. ook in deesen anders niet gedaen als het geen bij diergelijke en andere geleegentheeden hier altoos word geobserveert, en desgelijx in agt is genoomen geworden, bij het beraamen der soo eevengeciteerde gearresteerde ordres en zeijnen van den 2 November 1734, alsoo deselve niet zijn vastgesteld, als nadat door den burgerchrijgsraed van de Caeb, mitsgrs. die van Stellenbosch en Draakensteijn dienaangaende soo te saamen als afsonderlijk verscheijde vertoogen waaren ingeleevert geworden, en dat met haer daerover hadden geconfereert den laetst overleedenen Heer Gouverneur Adriaen van Kervel19 G.G., toen secunde persoon deeses Gouvernements zijnde, mitsgrs. den gerepatrieerden capn. Johannes Thobias Rhenius, gelijk dit onweederspreekelijk komt te blijken bij resolutien van den 25 Maij, 1 Julij, 7 September en 2 November van gedagten jaare 1734.20 ‘
‘Overzulx is het klaer dat den Heer fiscael Van den Henghel in de lugt schermt als hij segt dat het pligtig soude zijn dat den ondergeteekde. over saaken van die natuur met U E.E. Agtb. vooraf behoorden te consuleeren, want het onderscheijt is seer groot tusschen de consideratien van imand over saaken daar zij kennis van hebben in te neemen, of dieselfde saeken de kragt van een wet te geeven, het welk niet anders dan door het gantsche lighaam van de Regeering kan worden gedaan, ten welken eijnde deese saek dan ook dus verre geprepareert en tot rijph[e]ijd gebragt zijnde door den onderget. in Raade van Politie, als de plaets zijnde daar zulx behoorde te geschieden, is voorgedraagen, op dat aldaer een finael besluijt op deselve soude kunnen worden genoomen.’
‘En eijndelijk dat gedagten fiscael het niet beeter voorheeft wanneer hij segt dat voor sijn part geen reglement of halve ordres in soo een saek van burgerofficieren afwagten konde, blijkt meede, want immers sijnde de consideratien of praeadvijsen, van wien het ook soude moogen weesen, nooijt ordres of reglementen, soo als deese ook niet zijn geweest, maer wel het besluijt dat vervolgens daerop in deesen Raade unanimiter21 is genoomen geworden.’
‘Thans gekoomen zijnde tot het laetste lid van het schriftuur van soo veelmaels geciteerden Heer fiscael Van den Henghel, moet den onderget. deesen aengaende seggen dat hij sig niet genoeg verwonderen kan over de daarin begreepen zijnde onbeschaemde en wreevelige materien die alle gefondeert zijn op die onwaare en door hem Van den Henghel alleen uijtgevondene stelling dat den onderget. soude hebben gesegt dat hij gequalificeert en vermoogens was om alle ende een igelijk der bediendens der E. Comp. ter deeser plaetse, ja selfs de leeden deeses Raeds, politicquelijk uijt haare emplooijen te setten en van hier te versenden, op welke vooronderstelling dan voortgaende, tragt hij op een verkeerde wijse alle de leeden deeses Raeds, niemand uijtgesondert, teegens den onderget. gaende te maeken, en hiermeede, soo hij maer konde, bij zijn vertrek te doen dat geen ‘t welk hij tot nog toe nietteegenstaende alle Zijne daertoe gestrekt hebbende behandelingen, niet heeft kunnen bereijken, namentlijk twist en oneenigheeden tusschen den onderget. en U E.E. Agtbs. te saaijen, ten minsten quaade saaden daartoe dienende hier ter plaetse agter te laaten, want wat anders heeft hij dog voor als hij U E.E. Agtbs. aenspreekende, durft seggen dat het hunner aller onafsch[e]ijdentlijk belang, ja selfs van de uijtterste aengeleenth[e]ijd voor de rust deeser Colonie is dat sij voor soo veel deselve wat verder willen sien, als op het teegenwoordige op dit aangeleegen onderwerp (te weeten de meergem. pretense qualificatie) van den ondergeteekde. opening en elucidatie koomen te versoeken. Is dit met andere woorden niet soo veel als of hij seijde wees op u hoede want hij sal u alle bij voorkoomende geleegendh[e]ijd ook wegsenden, daarom sie toe en laet u niet blindhocken,22 maer let naauwkeurig op zijn gedoente; edog om alle twijffeling of hoop dewelke den Heer Van den Henghel ten deesen opsigte nog soude moogen over hebben, weg te neemen, sal den ondergeteekde. hem verseekeren dat alle de leeden deeses Raeds, w[e]ijnige uijtgesondert, al te wel overtuijgt zijn van de goede oogmerken van den ondergeteekde. ten dienste der E. Comp. en het welweesen deeser Colonie en ook daervan te veel preuven voor sig hebben om aan des fiscaels gesegde geloof te geeven, of sig daerdoor te laaten misleijden.’
‘Wat kan der ook ongereijmder en belachelijker gevonden werden als dat een man, welkers depart van hier na Neederland soo aenstaende is dat daertoe maer word vereijscht de verscheijning ter deeser rheede van desselfs alle oogenblicken hier te gemoed gesien wordende vervanger, nog met sulken grooten nadruk voor zijn aendeel niet alleen insgelijx om opening en elucidatie komt te versoeken van soo veelmaels geciteerde, dog nooijt in de weereld geweest zijnde ordre en qualificatie, maar ook dat bij faute van dien ten deesen reguarde een eerbiedige vraage mag werden gedaan aan onse hoog gerespecteerde Heeren en Meesteren.’
‘Kunnende den onderget. wijders niet afzijn om ten opsigte van die odieuse en niet min lasterlijke vergelijking die den independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, bij geleegenth[e]ijd van de vrees die hij tragt te persuadeeren dat men hebben moet voor een een of twee-hoofdige regeering, soo arglistig doet tusschen deesen of een nabij sijnden tijd met eenen anderen, denwelken al over lang is gepasseert, nog te seggen dat hij tot het geeven van sulke verderffelijke inductien en impressien, en het maaken van soo een hatelijke vergelijking, niet noodig hadde gehad soo verre te soeken en dat hij die sonder moeijte soude hebben kunnen vinden bij dat geen het welk alhier is gepasseert ten tijde van desselfs uijt het vaderland en India afgekeurde gesaghebberschap, immers niemand kan soo wel als hij weeten hoedanig de gemoederen als toen ter deeser plaetse zijn gesteld geweest, en wat gevreest wierd van desselfs verwaend en alle menschen geergerd en getergd hebbende gedrag; en dat een ider ter dier tijd hier in de uijtterste bekommering leefde is genoegsaem gebleeken (‘t zij sonder roem gesegt) bij de alom uijtgeblonken hebbende vreugde en blijdschap, die alle ende een igelijk soo ‘s Comps. dienaaren als burgeren, hier ter plaetse getoont hebben wanneer de tijding quam dat Zijn E. was voorbij gegaan en dat het Haer Wel Edele Hoog Agtb. de Heeren Seeventhienen behaegd hadde den ondergeteekde. soo goedgunstelijk tot Gouverneur deeser plaetse te verkiesen en aan te stellen.’
‘Na dit alles gesegt en onteegenspreekelijk aangetoont te hebben hoe ver den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, bij alle desselfs alleguatien en ingebragt werdende beschuldigingen, van het spoor der waarh[e]ijd komt af te wijken, soo volgt daaruijt dat men soude moeten vraagen hoe ‘t dan bijkomt dat hij soo een hoonend geschrift teegens zijnen Gouverneur en gebieder in het ligt heeft durven geeven, waervoor den ondergeteek. geen andere reeden kan vinden als dat gedagten fiscael Van den Henghel seekerlijk moet hebben gedagt dat hij desselfs ontslag gekreegen hebbende, met eenen ontslaagen is geworden van desselfs schuldige gehoorsaemh[e]ijd en onderwerping niet alleen aan deese Regeering, maer ook aan onse Hoog Gebiedende Heeren en Meesters en dat dienvolgens aan hem vrij stond sonderte23 hoeven bedugt te zijn dat hij daarvoor aansprakelijk of gehouden soude zijn reekenschap te geeven, te moogen seggen en doen alles wat hij wilde, als dit maer konde strecken tot bereijking van desselfs oogmerk om den ondergeteekde. te blameeren en te injurieeren, edog men soude hem Van den Henghel heel gemackelijk het teegendeel kunnen aantoonen, en ook ter deeser plaetse hieromtrent met regt en billijkh[e]ijd eenig redres maaken; bij aldien den ondergeteekde. soo om aan hem Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, selfs te doen sien en ondervinden dat ër niets soo chemericq24 is, als de despoticque magtoeffening waarmeede hij den ondergeteekde. betigt als om andere reedenen, en dat den ondergeteekde. niet liever de satisfactie en reparatie dewelke hij Gouverneur van voorsz Heer Van den Henghel pretendeert over de aan hem door Zijn E. aangedaane hoon en injurien, wilde afwagten van onse Illustre Heeren en Meesteren selfs, aan welkers oordeel den ondergeteekde. deese saek met eerbied is stellende, begeerende overzulx dat dit zijn schriftuur neevens dat van den Heer Van den Henghel bij bequame geleegenth[e]ijd aan Haer Wel Edele Hoog Agtb. sal werden toegeschikt.’
‘Sullende tot besluijt deeses den ondergeteekde. nog eenelijk seggen dat hij niet van voorneemen is om sig verders met den Heer fiscael in een pennenstrijd in te laaten, maer in teegendeel aan hem gereserveert te laaten om het zij hiervandaen ofte wel bij zijne aenkomst in Europa het zij schriftelijk ofte mondeling, volgens sijne instructie als independent fiscael soodanig beklag te doen over den persoon van den onderget. als Gouverneur aan de Illustre Vergadering der Heeren Seeventhienen, als Zijn E. sal vermeenen te behooren.’
‘(Onderstond) Overgegeeven in Raade van Politie, den 25 April 1741. (Was geteekent) H. Swellengrebel.’
En is hierop verstaan dat navolgens Sijn Edelens begeerte, dit zijn schriftuur neevens dat van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, met den eersten van hier in copia sullen werden toegeschikt aan de Heeren Majores.25
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
## Footnotes
-
Bernard was vergesel van sy vrou, Johanna Petronella de Leeuw. (C.142Bijlagen1741: skeepslys van Schellag , p. 424.) ↩
-
‘n Besluit van die Politieke Raad om beskadigde voorrade te verkoop en tekorte af te skryf, is hier weggelaat. Onder die verliese wat afgeskryf is, was 20 slawe en vyf bandiete wat gesterf het, en twee esels, twee perde, 76 beeste en 11 bokke wat gevrek het. (C.33Resolutiën, 25.4.1741, pp. 173-176; C.293Memoriën en Rapporten, 25.4.1741, pp. 219-220.) ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 25.4.1741, pp. 223-274. ↩
-
C.445Inkomende Brieven: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, Nov. 1738 (17.11.1738?) , pp. 617-621. ↩
-
Hendrik Storm van Leeuwarden was ‘n soldaat toe hy in 1731 na die Kaap gekom het. Hy is in 1736 tot korporaal, in 1738 tot sersant en die volgende jaar tot adjudant bevorder. Storm is op 10.6.1742 met Magdalena van den Heever getroud. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
in forma probanti: in bewysende vorm. ↩
-
Die kopiïs van die Haagse kopie het ooktrouwegekopieer, maar in die oorspronklike memorie staantrouw. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die skrywer van die oorpsronklike memorie het geskryfpresident. ↩
-
C.433Inkomende Brieven I: instruksie vir die Breë Raad van die retoervloot, 25.11.1712, pp. 175-212. ↩
-
Die gewese balju van Batavia, Joannes Ens, het teen die einde van 1712 aan boord die Standvastigheijt uit die Ooste na Nederland teruggekeer. (C.433Inkomende Brieven, 1712 I: passasierslys van Standvastigheijt , ongedateer, p. 157.) ↩
-
Malakka , ‘n hawestad op die suidweskus van die Maleisiese skiereiland , is in 1641 deur die Nederlanders van die Portugese verower. ↩
-
Mr. Abraham van Kervel is in Augustus 1706 as fiskaal te Malakka benoem. Hy was egter voortdurend in stryd met die goewerneur en ander amptenare en is in 1712 deur Here XVII teruggeroep. Van Kervel het op die Corsloot na Nederland vertrek. (C.433Inkomende Brieven, 1712 1: passierslys van Corsloot , ongedateer, p. 158.) ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die skrywer het die oorspronklike memorie aanvanklik verkeerd gekopieer en geskryfgevonden. Hy het dit egter later verander nainbrengt. ↩
-
Die skrywers van sowel die oorspronklike memorie as die Haagse kopie het ook geskryffallieerende. Waarskynlik moet dit weesfalleerendeoffailleerende: ontbrekende, misleidende. ↩
-
C.682Origineel Placcaat Boek, 2/6.11.1734, pp. 553-558; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek11 (2/6.11.1734) , pp. 156-158. ↩
-
Adriaan van Kervel (23.7.1681-19.9.1737) van Den Haag was die seun van Johannes van Kervel en Anna Koene. Hy het in 1709 as ‘n assistent aan die Kaap begin werk en is spoedig tot boekhouer en later tot onderkoopman bevorder. In 1717 het hy sekretaris en drie jaar later volle lid van die Politieke Raad geword. Op 28.7.1725 is hy as fiskaal benoem en in 1731 as sekunde. Minder as drie weke nadat hy op 31 .8.1737 Jan de la Fontaine as goewerneur van die Kaap opgevolg het, is hy oorlede. Van Kervel is op 14.6.1716 met Aletta Corssenaar (1695-27.11.1739) getroud. Hulle is langs mekaar in die Kaapse kerk begrawe. ↩
-
G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke RaadVIII (25.5.1734, 1.7.1734, 7.9.1734 en 2.11.1734) , pp. 353-354, 361-365, 367-371 en 378-380. ↩
-
Unaniem. ↩
-
Die skrywer van die oorspronklike memorie het ook die ou vormblindhockengebruik, maar die kopiïs van die Haagse kopie het dit nablinddoekengemoderniseer. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die skrywer van die oorspronklike memorie hetchimericqgeskryf. ↩
-
Afskrifte van Van den Henghel en Swellengrebel se memories is op 8.5.1741 na Here XVII gestuur. (C.526Uitgaande Brieven: register van briewe en dokumente aan Here XVII, 8.5.1741, nos. 9-10, p. 237.) ↩