C117 v1.20
C. 117, pp. 2-60.¶
Dingsdag den {17410321} 21 Maart 1741, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den Heer capitain Rudolf Sigfried Alleman bij indispositie.
Gelijk wanneer den Heer Gouverneur in de jongste vergaderinge te kennen gaf dat Zijn Edele bij geleegenth[e]ijd dat de saaken sig thans in Europa ter saake van den ontstaanen oorlog tusschen Engeland en Hispanje in een seer bekommerlijken toestand komen te bevinden,1 in overweeginge genoomen hebbende dat de bij placcaat van den 2 November 1734 beraamde en vastgestelde zeijnen om bij voorvallende geleegentheeden de ingeseetenen der buijten districten herwaarts te doen opkoomen,2 aan de goede verwagting die men daarvan heeft gehad niet koomen te voldoen, daarom noodig hadde geoordeelt den Heer secunde Rijk Tulbagh, en den E. coopman en secretaris deeses raads, Josephus de Grandpreez, te moeten committeeren om met de burgerofficieren soo van de Caab als Stellenbosch en Drakensteijn te beraadslaan welke middelen in steede der bovengemelde best en bequaamst souden kunnen werden in het werk gesteld om in cas van noodsaakelijkh[e]ijd deese ingeseetenen ten platten lande woonende, neevens de in leening zijnde boereknegts op de spoedigste wijse herwaarts te krijgen, gelijk ook om een vijandelijke attacque met succes af te weeren en dat wijders aan Zijn Edele weegens het daarover gebesoigneerde soodanig rapport ter handen was gesteld geworden als door hem Heer Gouverneur in gemte. vergaderinge is geproduceert geworden, sijnde van den volgenden inhoude:3
Saturdag den 21 Januarij 1741.
‘Present den E. Agtb. Heer Rijk Tulbagh, secunde deeses Gouvernements, d’ E. Josephus de Grandpreez, lid en secretaris van politie, d’ E. Rudolf Sigfried Alleman, provisioneel capn. en hoofd der militie deeses Casteels, den landdrost, Sr. Pieter Lourensz, den burgerritmeester Gijsbert la Febre,4 den burgerritmeester Theunis Botha, den capn. der burgerij Daniel Pfeijl, den capn. der burgerij Johannes Louw Pietersz, den capn. der burgerij Jan Hop, den capn. der dragonders Gerrard van der Bijl.’
‘De ondervinding hebbende geleert dat de door de Regeering alhier op den 2 November 1734 beraamde en vastgestelde seijnen om in cas van noodsakelijkh[e]ijd alle deese ingeseetenen ten platten lande woonagtig zijnde, herwaarts te doen opkoomen, aan de goede verwagting die men daarvan heeft gehad niet koomen te voldoen, ten aansien de gedaan wordende seijnschooten uijt de bascamers dewelke ten dien eijnde op de plaetsen bij dat placcaat vermeld, zijn gesteld geweest, niet ver genoeg kunnen gehoord worden, en dat overzulx tot het voorgestelde oogmerk daarop geen genoegsaam staat kan worden gemaakt, ten eijnde hetselve in tijd van nood te bereijken, om welke reedenen dan het ten hoogsten noodig is dat ër bijtijds andere maatregulen worden genoomen, op dat men de voorseijde ingeseetenen in geval van vijandelijke overkomst, ofte bij voorvallende geleegentheeden waarin het andersints soude moogen worden vereijscht, vroegtijdig bij een en soo dra het eenigsints doenelijk zij hier soude kunnen krijgen om den vijand met kragt en vigeur te helpen resisteeren, heeft derhalven den Heer secunde Rijk Tulbagh, als hiertoe door den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur van Cabo en den ressorte van dien, gequalificeert sijnde, mitsgrs. om verders in overweeginge te doen neemen wat ër best diende gedaan te worden om een vijandelijke attacque af te keeren; aan den E. Josephus de Grandpreez, lid en secretaris van den E. Agtb. Politicquen Raad, denwelken door gem. Zijn Edele insgelijx tot deese saak is gecommitteert, beneevens de in den hoofde deeses genoemde praesidenten en burgerofficieren van den krijgsraed, soo van de Caab als Stellenbosch en Drakensteijn , in serieuse overweeginge gegeeven.’
‘Eerstelijk wat middelen er soude kunnen worden beraamd om wanneer de noodsakelijkh[e]ijd sulx quam te vereijschen, de ingeseetenen soo van het Caabse als der buijten districten, dewelke ten platten lande zijn woonende, mitsgrs. de in leening zijnde boereknegts op de spoedigste wijse hier aan de Caab bij den anderen te krijgen, op welke propositie eenparig best geoordeelt is dat men in sulken geval den land-drost, Pieter Lourensz, aan Stellenbosch neevens den ritmeester,Theunis Botha,5 aan Drakensteijn soo wel als de andere burgerofficieren die onderweegen of daaromtrent zijn woonende, gelijk meede de veldcorporaels in de Tijgerbergen ,6 aan de Coe -7 en Blaauweberg ,8 mitsgrs. de verdere plaatsen sorteerende, onder dit Caabse district woonagtig zijnde, door eenige wel gemonteerde ruijters soo ‘s Comps. weegen als uijt de Caebse burgerij sal moeten doen waerschouwen dat sij momentelijk door andere afgesondenen alle ende een igelijk soo burgeren als in leening zijnde ‘s Comps. dienaaren sullen hebben te laaten commandeeren dat sonder vertoef of na imand te wagten in volle geweer herwaerts sullen hebben op te koomen en sig te versamelen agter het Casteel, alwaer sij voor het geschut der scheepen van den vijand bevrijd zijnde, sullen kunnen afwagten de ordres dewelke aan haar door den Edelen Heer Gouverneur of den geene die in het fort of aan strand sal commandeeren, sullen worden gegeeven.’
‘Maar op dat dit werk nog te spoediger soude kunnen voortgaan, diende men ook ordre te stellen dat de eerste tot den optogt na deese plaets gecommandeerde persoonen, soo wel als aan de geene dewelke daarvan buijten dien kennis souden moogen gekreegen hebben, hunne buuren en alle andere aanstonts op het verspreijde gerugt van dit generaal opontbod, souden moeten verwittigen en van de aankomst of praesumtive verwagt wordinge der vijanden berigt doen, op dat een igelijk sonder ondersch[e]ijd ofte verlet herwaerts soude kunnen opkoomen, sonder ook ten dien eijnde eenig commando af te wagten of sig een ogenblik langer buijten noodsakelijkh[e]ijd op te houden.’
‘Kunnende wijders tot een seijnteeken van het algemeen opontbod der landwaerts in woonende menschen onder het doen van een canonschoot uijt het aldaer geplaetst zijnde geschut een prince-vlag aen de vlaggestok staande op de soo genaemde Plattecloof 9 worden opgeheijscht, welke vlagge men soude moeten laten blijven waaijen om een igelijk die zulx te sien of te horen quam, daerdoor te waarschouwen en andere meede door haar te doen aanmaanen, dat het hun pligt was sig herwaarts en op de bescheijdene rendevousplaats agter het Casteel te begeeven.’
‘En dewijl men bij onverhoopte attacque van vijand, ook seer veele slaven alhier soude van nooden hebben om tot deese en geene werken te kunnen worden geemploijeert, soude het dienvolgens ook seer goed zijn dat aan de van buijten opkoomende menschen wierde gelast soo veel van haare leijfeijgenen te gelijk met haar op te brengen, als zij dienstig sullen oordeelen en dewelke het voor haer doenelijk sal zijn uijt den arbeijd die buijten moet worden gedaan, te kunnen missen.’
‘Van al het welke aan alle ende een igelijk deeser ingeseetenen bij publicatie en affixie van billietten de vereijschte kennis soude moeten werden gegeeven, op dat een ider sal kunnen weeten waarna hij sig in deese gevallen sal te reguleeren hebben, sonder dat hierineenig10 het minste uijtvlugt van t’ huijs te blijven sal kunnen ofte moogen werden gebruijkt, op paene dat de geene die daarin nalatig souden moogen werden bevonden, als mijneedige verraaders van het vaderland buijten eenige genade ofte aansien van persoonen metter dood sullen werden gestraft, met bijvoeginge egter dat men meijnd verseekert te kunnen zijn dat deese gesaamentlijke ingeseetenen haar eed en pligt betragtende, sig voor deese of andere trouwloosheeden met ijver sullen tragten te hoeden, aengesien van dit het behartigen van hunnen pligt, het bewaaren deeser plaetse en het afkeeren van de vijanden met eenen grootelijx afhangt, gelijk meede haar eijgen welweesen, eer, leeven en goederen, mitsgrs. de behoudenis hunner dierbaarste panden, de religie, vaders, moeders, vrouwen en kinderen, waarvoor dog alle natien en bijsonder onse vrijgevogtene voor anderen altijd bereijd zijn geweest het leeven, goed en bloed, sonder eenige de minste agterhoudenth[e]ijd ofte schroom op te setten, en het welke hier ook gedaan werdende, ongetwijffeld den zeegen van den Almagtigen God, die ons land soo meenigmaalen boven alle menschelijke verwagting bewaard heeft, sal moeten na sig trecken, om ons alhier insgelijx voor alle onheijlen, moord, roof en vijandelijke plonderinge te behoeden.’
‘Welke eerste saak dus afgehandelt zijnde, gaf den Heer secunde bovensdien in consideratie dat niet teegenstaande deese voormelde te stellene ordres als goed en heijlsaam moeten worden aangemerkt, het eevenwel soude kunnen gebeuren dat deselve bij een spoedige aankomst en verrassing van den vijand, sonder dat ër tijd overschoot om de buijten ingeseetenen op de bevoorens genoemde wijse tijdig genoeg hier te krijgen, vrugteloos wierde gemaekt en dat het derhalven gantsch dienstig soude zijn dat men in geval van gedeclareerden oorlog van onsen staat met eenige Europeesche moogentheeden daar en booven vast stelde dat ër een genoegsaam getal der inwoonderen van de buijten districten die seer wel en fix11 met het geweer weeten om te gaan en daarom een nadruckelijke resistentie souden kunnen doen, hier altijd aan de Caab de wagt bleef houden en malkander bij beurten quam af te lossen, om bij vijandelijke attacque aanstonts bij der hand te zijn en den vijand inmiddels dat de anderen stonden op te koomen, neevens deese Caabse ingeseetenen, mitsgrs. de militie deeses Casteels en verdere dienaaren der E. Comp. te kunnen helpen afkeeren, waarop dan ook gedelibereert zijnde, best gedagt is dat ër in sulken geval geduurig een detachement van vijftig man onder haare hoofd en mindere officieren hier aan de Caab sal kunnen Post houden, dewelke alle maenden verwisselt wordende, heeft men na gemaekten overslag bevonden dat ider burger der buijten districten maer eens om de ses maenden hiertoe soude behoeven te worden gebruijkt en dat deesen dienst haer overzulx niet heel swaer sal komen te vallen, maar om de gemeene man en de geene die des verders benoodigt mogten zijn, hierin eenigsints te gemoed te koomen, dienden ër middelen te worden beraamd om de soodanige geduurende dien tijd van kost en huijsvesting te versorgen en te doen subsisteeren.’
‘Ook is na overweeging van saaken goed gedagt dat menbehalven12 dit renfort van buijten, de burgerwagt dewelke door deese Caabse ingeseetenen alhier gehouden word in geval van oorlog merkelijk en na behooren soude moeten doen versterken, mitsgrs. aan een igelijk ordonneeren dat zij als dan hunne wagten op haer beurt selfs in persoon souden moeten waarneemen, sonder die aan andere te moogen besteeden, waar beneevens best geoordeelt is dat de Caabse burgers bij noodsakelijkh[e]ijd hunne versaamelplaetsen sullen hebben, de ruijterij op het pleijn omtrent het huijs van den oud burgerraed Matthijs Bergstedt13 en de beijde voetcompagniën voor de burgerwagt, op welke plaetsen zij sig dan ook op den eersten allarmslag of wapenkreet sullen moeten laaten vinden.’
‘Ende ten eijnde aan deese burgerij mitsgrs. aan die van Stellenbosch en Drakensteijn niets soude mogen koomen te ontbreeken, om bij overvallinge van vijanden aan deselve eene wackere resistentie te kunnen doen, is op de gedaane recommandatie van den meermaelsgen. Heer secunde door de presente burgerritmeesters en capiteijnen aangenoomen te sullen beschicken dat hunne onderhebbende manschappen alle van behoorlijk geweer voorsien zijn ofte dat daarmeede versorgt sullen worden, gelijk ook bovensdien ider man van vier en twintig scherpe patroonen, waartoe men haar kruijt en loot voor soo veel het noodig sijn sal en hunnen ordinairen voorraed, hiertoe niet soude moogen toereijken, sal dienen te verstrecken, en over welk geweer, mitsgrs. ammonitie van oorlog de voorseijde officieren een naauwkeurige toesigt sullen moeten doen neemen, dat het een en ander altijd compleet werde gehouden.’
‘Dewijl nu ook op ordre van den Edelen Heer Gouverneur den E. Rudolf Sigfried Alleman het capiteijnsampt provisioneel ten deesen Casteele waarneemende neevens de presente burgerofficieren de zeestranden deeser plaetse sijn weesen bezigtigen, wierd door den Heer secunde laatstelijk aen deselve in overleg gegeeven welke en hoedanige middelen hunnes oordeels best souden kunnen werden werkstellig gemaekt om den vijand op de gevoeggelijkste wijse het landen met kragt en hoope van een goed succes te kunnen bedisputeeren, op het welke zijlieden gesaamentlijk van gedagten zijn geweest dat men een retrenchement14 of linie langs het strand daer het zand eijndigt en den vasten grond begind, met een behoorlijke borstweeringe voorsien, behoorden te doen opwerpen, van het schansje geleegen na de kant der Soute Rivier 15 tot bij den waterloop agter het Casteel, ten eijnde de militie en burgereij16 die aan het voorm. strand soude moeten ageeren daeragter te kunnen bergen en bevrijd te stellen voor het geschut der vijandelijke scheepen, als zijnde dat de eenigste plaets alwaer een vijand met de minste incommoditeijt soude kunnen landen, en van agter welke retrenchement17 voornamentlijk wanneer hetselve insgelijx met geschut wierde beplant, een kragtige teegenweer soude kunnen geschieden, soo dat men als dan, sulx verrigt werdende, hoope soude kunnen hebben dat al een considerabel getal van vijanden couragieuselijk van deese wal soude kunnen afgekeert werden.’
‘Al ‘t welke dan de bequaamste middelen geoordeelt zijnde die men tot bereijking van de voorgestelde oogmerken heeft kunnen uijtdenken, is overzulx goedgevonden dat dit met behoorelijke eerbied aan den Edelen Heer Gouverneur en E. Agtb. Politicquen Raed sal worden voorgedraagen, op dat Zijn Wel Edele Gestr. en Haar E. Agtbaarens hierop wijders soodanig besluijt sullen kunnen neemen als met den meesten dienst der E. Comp. en deeses lands welweesen sal werden gevonden overeen te koomen.’
‘(Onderstond) Aldus gedaan en verrigt in ‘t Casteel de Goede Hoop, datum als booven. (Was geteekent) R. Tulbagh, Js. de Grandpreez, R. S. Alleman, Pr. Lourensz, G. la Febre, Theunis Botha, Dl. Pfeijl, Johs. Louw, Jan Hendrik Hop, G. v. d. Bijl.’
Op deese en geene allegatien van den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, best wierde gedagt alvoorens daarop te disponeeren, dat dat schriftuur eens bij alle de leeden des Raeds soude werden geleesen; heeft men nu, dit gedaen zijnde, bij nadere resumptie van gemte. berigtschrift de daarinne vermelde poincten geapprobeert, en is dienvolgens beslooten dat conform het daerbij ter needer gestelde deese ingeseetenen, dewelke landwaerts in woonen en soo meede de in leening zijnde boereknegts als de nood hetselve sal koomen te vereijschen, niet alleen herwaerts opontbooden, maer dat ook de voorgestelde ten teeken van ‘t algemeen opontbod te doene zeijnen van de Plattecloof gedaan zullen worden; en voorts dat een igelijk der buijten luijden soo eeven gemeld in sulken geval verpligt zullen weesen soo veel slaven met sig op te brengen als uijt den arb[e]ijd die ten platten lande moet werden gedaan, zullen kunnen worden gemist, en dat derhalven de bij geciteerde placcaet van den 2 November 1734 beraamde en vastgestelde zeijnen zullen zijn en blijven vernietigt, men overzulx soodanig placcaet dat alles aangaende sal laaten publiceeren en doen affigeeren als bij meergeciteerde schriftuur van burgerofficieren word voorgedraagen.18
Dat wijders in cas van gedeclareerden oorlog van onsen staet met eenige Europische mogentheeden, een detachement van vijftig man uijt deese ingeseetenen onder haer hoofd en mindere officieren geduurig hier aan de Caab post sal moeten houden, wanneer dan om de gemeene man en de geene die des verders benodigt mogten weesen, hierin eenigsints te gemoed te koomen, sulke sorge sal werden gedraagen om de soodanige geduurende dien tijd van kost en huijsvesting te besorgen, als dit ten minsten koste gevoeggelijxte sal kunnen geschieden.
Dat ook de burgerwagt invoegen als voorgesteld is verdubbelt, en de burgerij van de Caab op de aangeweesene plaetsen versamelt sal worden; terwijl dat de gemaakte schickingen om de burgerij soo hier aan de Caab als buijten woonagtig sijnde altijd van goed geweer en ammonitie van oorlog te doen voorsien weesen, als seer dienstig en prijselijk sijnde, ook worden geapprobeert; des sal aan de burgerofficieren des krijgsraeds van de Caab, Stellenbosch en Drakensteijn tot hun narigt copia van deese resolutie afgegeeven worden.
Maar aangaande het opwerpen van het in het eijnde van dikwilsgen. schriftuur van burgerofficieren vermelde retra[n]chement of linie langs het strand, is schoon dit in sig selfs niet als seer goed soude kunnen weesen, egter best gedagt dat daermeede sal werden gewagt totdat den ingenieur denwelken door de goede besorginge onser Heeren en Meesteren herwaarts staet over te koomen, alhier sal zijn aengeland, om als dan hierop desselfs gevoelen hebbende gehoort, wijders sodanig besluijt te kunnen genoomen en door denselven ter uijtvoer gebragt worden alsmen19 met den meesten dienst der E. Comp. sal bevinden over een te komen.
Waarna door den Heer independent fiscael, Mr. Daniel van den Henghel, navolgens het aangeteekende bij resolutie van den 7 der jongst gepasseerde maand Februarij is overgeleevert seeker schriftuur vervat weesende in de volgende bewoordingen:20
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur van Cabo de Goede Hoop en den ressorte van dien, beneffens den E. Agtb. Raed van Politie alhier.
‘Wel Edele Gestrenge Heer en E. Agtbre. Heeren,’
‘Den ondergeteekende independent fiscaal en in die qualiteijt ook meede lid deeser Vergadering, heeft nu al te meermaalen van tijd tot tijd, niet sonder bevreemding en veel nadenken vernoomen hoe den Wel Edelen Gestrengen Heer Gouverneur Hendrik Swellengrebel in den hoofde deeses gemelt, sig omtrent diversse soo hooge als laage gequalificeerde compagnies dienaaren en vrijburgeren alhier, niet alleen had uijtgelaten dat Zijn Ed., het zij dan op privé authoriteijt, of bij concurrentie met desselfs swager, den Heer oppercoopman en secunde deeses Gouvernements, Rijk Tulbagh, gequalificeert en vermogens was om alle en een ijgelijk der bediendens, ja daaronder selfs speciaal de integreerende leeden deeser Vergadering, politicquelijk uijt haare respective emplooijen of officien te dimoveeren en van hier te versenden, maar dat Zijn Ed. ook uijt seekeren brief, of ander papier, ‘t geen hem Compagniesweegen, dan wel door eenige particuliere Camers of persoonen van gesag uijt Neederland (volgens voorgeeven) soude weesen toegeschikt, soodanig een pretense order of qualificatie hadde vertoont aan een ider welke in den daagelijksen dienst, of andersints, bij voornoemde Sijn Edele verscheenen was;’
‘Hoe seer nu dit gedoente den ondergeteekde. als gesegt, tot surprise gestrekt, en hoe grootelijx hij de gemoederen van sommige door deese en diergelijke bedreijgingen ter needer geslaagen heeft gesien; is hij egter ter vermeijding van moeijelijkheeden soo lang stil gebleeven, totdat hem eenige saak van gewigt mogte te vooren koomen, waerin het effect hem op een dadelijke wijse quam te blijken, dog daarvan nu jongst, of op den 7 der voorleedene maand Februarij een begin gesien hebbende, door de dimotie en versending na Neederland van den vaendrig deeses Casteels, Rudolf Jurgen Abel, niet politicquelijk, dat is met meedestemming ten minste van de meerderheijd in deesen Raede, maer op privé authoriteijt door den Heer Gouverneur alleen, en teegen het protest onder anderen van den ondergeteekende als officier der justitie, en meede lidt;’
‘Soo vermeijnd hij tot eijge securiteijt en maintenue van zijn caracter thans genoodsaekt te weesen om sig door dit vertoog aan de gecombineerde regeering alhier te moeten addresseeren, en zulx nog wel te meer omdat hij ter voornoemde resolutie van den 7 Februarij had aangenomen reeden te geeven waarom hij sig geensints verpligt agte eenige officieele actie teegens hem Abel te institueeren, aangesien in zulke gevalle van w[e]ijgering, soo wel door de Edele Hoog Indiaassche Regeering bij schrijvens na Ceijlon in dato 11 September 1711 als door de Edele Hoog Agtb. Heeren Principaalen bij generaale missive van pmo. Augustus 171221 daartoe peremptoire reedenen gerequireert werden.’
‘Den ondergeteekde. sal dan tot naerkoming sijner beloften en ook volgens gehoudenis, deese reedenen van w[e]ijgering, als in ‘t voorbijgaen kortelijk ter needer stellen; hierin bestaande dat toe het geval, waeruijt de hoofd beschuldiging teegens den vaandrig Abel oorspronkelijk is, en het derhalve (dewijl ‘t uijt de informatien genoegsaem blijkt) onnodig agt in alle omstandigheeden uijt te drukken, geduurende de absentie van den Edelen Heer Gouverneur geexteert, mitsgrs. door den ondergeteekde. volgens afspraek met den Heer Tulbagh, daarna ondersoek gedaan, en alles voor de rest in surchanse22 gehouden was, tot de te rug komst van welgemelde Zijn Edele, het egter bij die te rug komst, en sonder dat Zijn Edele eenige stucken of bescheijden geleesen, ja niet eens met den ondergeteekende gesprooken had, veel min dat den geaccuseerde tot eenige forme van defensie, of selfs mondeling gehoor was toegelaaten, geschiet is dat den vaendrig Abel doenmaals de wagt hebbende, niet alleen in het aansien aller menschen welke de receptie bijwoonde, ter ordre van Zijn Edele is afgelost, maer hem ook alle diensten finael ontsegt, en de militaire hon[n]eurs, buijten andere gewoone douceurs voor de officieren ont[t]rocken zijn; hierdoor bleef de saek niet meer in haar geheel, maar deesen officier sag sig dadelijk gestraft eer hij reegelmatig beschuldigt was, ja eer men sig aan deese sijde eensex officio23 verclaert had, of de klagte en informatien wel tot de instutien van actie waaren gedisponeert; waerdoor dan den ondergeteekde. ten eenemael in zijn ampt en caracter verkort, mitsgrs. die soo notable regel van alle gepoliceerde regeeringe, speciael met opsigt tot de strafoeffening, direct overtreeden was,quod nempe ab executione regulariter dejure non sil inchoandum,24 men swijge nu nog van de praeoccupatie (om daaraen geen andere naam te geeven) waerin den Raad van Justitie, indien het tot een formeele proceduur mogt gekoomen zijn, hierdoor reets was gebragt, en of men van den Heer secunde Tulbagh, gouverneurs swager als praesident in ‘t gedagte collegie, mitsgrs. van de verdere leeden een eindoordeel konde te gemoed sien, contrarieerende of renverseerende een soo praematuure ja licentieuse en willekeurige dispostie, uijt deese en meer andere gewigtige motive (welke misschien door de tijd nog wel eens in ‘t ligt sullen werden gebragt) heeft den ondergeteekende de saek van hem Abel gelatenin statu quo,25 en voor eerst van alle nadere enquesten afgesien, sustineerende doen den Edelen Heer Gouverneur hem in ‘t particulier daarover aanspraak, soo wel als zulx na dato in Rade van Politie door hem is herhaeld, dat nademael Zijn Edele deselve saek reets dusverre hadde gepousseert, den ondergeteekende ook ongehouden was sig daarmeede wijders te bemoeijen.’
‘Maar terwijl hij de saek van den vaendrig Abel voor ‘t geen zijn officie als independent fiscael uijt hoofde voorsz aangaet wel heeft gedeclineert justitieel te entameeren of vervolgen, sig gerustende op de belofte en betuijging der Edele Hoog Agtbaare Heeren en Meesters, die bij generaale brief na India van den 24 Julij 1704 onder de materie van Cormandel 26 gedaan dat namentlijk Haar Edele Hoog Agtb. met geen goede oogen in ‘t aanstaende soude aansien wanneer de independent fiscaels in het uijtvoeren van haer ampt eenig empeschement wierd toegebragt en derhalven vertrouwende dat welgemelde Haer Hoog Edele Agtbaare dit schrijvens in zijn persoon kragtdadig wel soude weeten te maintineeren; soo moet hij egter betuijgen als een meede lid deeser Vergadering, seer twijffelmoedige en sorgelijke gedagten te hebben opgevat, door dien het den Edele Heer Gouverneur konde behaagen van meergemelde Abel als een officier van de ringcraeg, op Privé authoriteijt, en voor desselfs reekening nog boven het onttrekken van zijn dienst, na Neederland te dimoveeren, en dus in een totale ruine te storten, hem scheurende van zijn vrouw en kinderen, die de ooren van den ondergeteekende reets met klagten en expostulatien hebben vervult, mitsgrs. de Edele Hoog Agtb. Heeren Principalen in haar illustre vergadering daerdoor buijten twijffel nog wel verder sullen doen vermoeijelijken;’
‘Want als men eens in aanmerking neemt hoe veele notable ordres en maximen der E. Comp. daerdoor zijn overhoop geworpen en direct gecontrarieert, sal eerst regt in het oog schijnen of de sorge van den ondergeteekde. in effecte niet wel gegrond is geweest, en of dit gedoente omtrent den vaendrig Abel de schrik en vreese voor de despotike magt van den Heer Gouverneur, welke reets maer al te veel verwekt, ja tot binnen de muuren deeses raedsaels doordrongen was, door de praealable voorgeevens dat Zijn Edele hiertoe geregtigt was en geauthoriseert, niet tot haare hoogste top heeft moeten voeren, en een igelijk de handen binden, mitsgrs. de mond sluijten, in soodanige saaken welke de particuliere vrees en begeertens van meergemelde Zijn Edele altoos gesecundeert door de overweegende magt van desselfs swaager, de Heer secunde Tulbagh, eenigsints teegengingen, hoe seer ‘s Compagnies en het publicque welweesen daarbij ook benadeelt mogte zijn.’
‘Niemand sal immers konne teegenspreeken dat door soodanig bedrijf selfs de Hoog Edele Indiasche Regeering in haer gesag en praeeminentien ten uijtterste is benadeelt, in haar door de daedelijke versending van den vaendrig Abel ter approbatie of disapprobatie deeses schikking te ont[t]recken, mitsgrs.aan27 hem Abel, indien hij sig daarbij gegraveerd oordeelde, alle wettige middelen van beklag of doleantie aan Haar Hoog Edele Agtb. af te snijden, onaengesien het soo notoir en nog nader bij resolutie dier aansienelijke vergadering van den 19 Februarij 1723 in extract na dit Gouvernement afgesonden,28 gedemonstreert is dat ër niets voor welgemelde Haar Hoog Edele onder het res[s]ort en den dienst der E. Generale Compagnie mag verborgen blijven.’
‘Niemand sal dan ook konnen ignoreeren (indien hij andersints maer ooijt de ordres heeft ingesien) dat alle demotien van dienaaren op ongetermineerde beschuldigingen of onder andere praetexten na Neederland altoos kragtiglijk door de Edele Hoog Agtb. Heeren Seeventhienen zijn teegen gegaan, soo op dit subject nog bij generaale missive van den 27 Julij 171929 in terminis fortioribus30 ter needer gesteld, dat deselve diergelijke versendingen in den aanstaande niet meer soude verwagten, maar wel dat sulke saaken in India wierden afgedaan; dewijl de mishandelde menschen, soo als Haer Edele Hoog Agtb. verclaarde, dat ër al verscheijde waaren overgesonden, in het vaderland veel eclat maekten en reparatie van het ongelijk haar aengedaan versogten, ‘t geen Haar Edele Hoog Agtb. seijden hun soo w[e]ijnig te konnen geeven als deselve deel hadde aan sulke hoog gaande injurieuse behandelingen.’
‘En eijndelijk sal geen gequalificeert dienaar onkundig konnen zijn hoe veele pregnante en ernstige beveelen successive na de subalterne comptoiren onder het ressort de Generaale Maatschappij zijn afgesonden, teegen de despotike magt welke de Gouverneurs of opperhoofden hun veeltijds aanmaatigen in het doordringen van soo genaemde politike dispositien, of wel in een private schicking, niet alleen over de mindere dienaars, maar selfs ookdikwijls31 over de leeden van haare Raaden.’
‘Men sla onder anderen het oog op de klagte bij den generale Patriasen brief van den 11 Maij 167732 gedaan over dusdanige particuliere demotien van oude ministers, soo van de pen als militie, welke door den tijd kennis van saaken hadden gekreegen, en die men egter onder deese en geene praetexten van ongemakkelijk van humeuren, passieuse driften, ondienstigh[e]ijd op de plaets hunner residentie en diergelijke, wist van de hand te schicken, sonder de Hooge Regeering in het minste te kennen ofte praeadverteeren; en men neeme eens in opmerking wat Haer Hoog Edelens bij occasie dat deese order in extract na Ceijlon was afgesonden, daarvan bij haare brieven derwaerts gecarteertin datis20 Augusti 1713 en 3 September 1714 hebben gesegt, dat namentlijk deselve ordres moeten strecken tot refrenatie der ingebeelde en veelmaals exorbiteerende despotike magt, bij de ministers in de Gouvernementen in swang gaande, voornamentlijk omtrent de dienaren waarover nogtans een ider bevelhebber, maer over eene meerdere of mindere tijd gesteld is en het gesag voert, mitsgrs. ook reekenschap dienthalve verschuldigt is, na het bovengenoemde en meer andere diergelijke statuten ende reglementen; en om in dit veld niet al te ver te weijden, sal den ondergeteekde. Uwel Edele Gestr. en E. Agtb. nog met een speciale betrekking tot dit Gouvernement eerbiedigst renvoijeeren aan den brief door meergedagte Haer Hoog Edelens herwaarts gerigt op den 12 October 1714,33 alwaer het simpel suspens van den Heer oppercoopman en secunde, Willem Helot,34 ten uijtterste word gewraakt en voor praecipitant aangesien, ter saake hij vooraf (eeven als thans den vaendrig Abel) niet eens in zijn defensie was gehoort; een saak waarteegen buijten dien reets sulk een nadrukkelijk interdict lag, bij de voorwaerts geciteerde generale Patriase missive van den 11 Maij 1677, ja nog nader bij gelijk schrijvens van den 30 November 1681.35 ‘
‘Indien nu alle soodanige willekeurige dispositien over de gequalificeerde ministers in de subalterne Gouvernementen aen een gecombineerde vergadering zijn afgesneeden, en indien de Edele Hoog Agtb. Heeren Seeventhienen nog over weijnige jaaren al weederom bij een generaale brief van den 11 September 173436 onder het capittel van Maccasser 37 dit selfs ook geensints hebben willen toestaen aan den Gouverneur en twee voorsittende leeden van den Politiken Raed, soo mag men wel eens vraagen hoe den Edelen Heer Gouverneur Swellengrebel dan daertoe heeft konnen goedvinden te treeden omtrent den vaendrig Abel op zijn privé authoriteijt alleen. Immers behoorde Zijn Edele geweeten te hebben dat het volgens de expresse gestelde ordres der veel gewaagde Heeren Principaalen, bij generaale missive van den 15 September 173038 onder de materie van Mallebaar ,39 geen Gouverneurs, Commandeurs off opperhoofden, van wat rang die ook soude moogen zijn, geoorlooft was eenige notable verandering in de politie of militie te maaken, en dat het voornaamentlijk na den letter der nadere vaderlandsche brief van 14 September 173140 onder ‘t hoofdeel van Batavia, geen Gouverneur toestond de dienaren uijt haare geacquireerde ampten te dimoveeren als om soodanige reedenen die in Raade van deselve Gouvernementen souden weesen voortgebragt, goedgekeurt en bij de resolutie vervat, dog overmits men (onaangesien dit alles) volslagen het teegendeel heeft sien practiseeren omtrent den vaandrig Abel, en dat den gemelde Heer Gouverneur bij reiteratie sig publickelijk heeft laten verluijden daartoe geregtigt en gequalificeert te zijn, ja dat het reets soo verrre gekoomen is dat de werkelijke leeden deeser Vergadering, wanneer deselve in sommige gevallen adviseerende, sig voegen bij den ondergeteekende, voor haar hoofd van complotterij werden beschuldigt; mitsgrs. niet alleen bedreijgt dat Zijn Edele daarover soude schrijven, gelijk nog jongst ter sessie van den 7 Februarij is geschied, maer ook onder de hand of apart geintimideert dat men hun almeede wel soude weeten te doen springen, eeven of het niet veel meer na cabaleeren sweemde dat ‘s Gouverneurs swaager en de pluraliteijt der stemmen, bij na altoos Sijn Edele sonder contradictie toevallen, en de saaken dus na welgevallenbon gré mal gré41 doordringen; ja selfs dat den Heer Gouverneur op het geringste teegenspreeken van het geproponeerde van den ondergeteekde. selfs, wanneer zijn sentiment gevraegt werd, en dat met alle civiliteijt nogtans geschiet, inmediaat begint uijt te vaaren, den ondergeteekende voor een twistmaaker in de Regeering alhier uijtkrijtende, waerin men eerst eendragt soude vinden wanneer denselven vertrocken was, en dat al zijn teegenspraek niet als dwarsdrijverij en haerkloverij was, gelijk zulx op den 14 deeser maend in vergadering gebeurt is, waerdoor sig den ondergeteekde. genoodsaekt vond te swijgen en zijn gevoelen niet te uijtten, schoon niet uijt eenige vrees, maar eenelijk omdat hem inmediaat de meerderh[e]ijd van stemmen teegenvallen en den Gouverneur secondeeren; dog den ondergeteekende kan niet nalaaten te melden in wat saek hem zulx is overgekoomen, omdat die van al te groot een gewigt is;’
‘Den Heer secunde dan geliefde in vergadering over te leeveren een wijdlugtig papier, geteekent door hem secunde, neevens den secretaris en meede lid deeses Raeds, Josephus de Grandpreez, het doenmalige hoofd der militie, Rudolf Sigfried Alleman, beneevens den land-drost en de ses capiteijns van de burgerij alhier, behelsende als een soort van consideratie hoe en op wat wijse men alhier het beste, bij onverhoopte aanval van vijand, de menschen van buijten soude doen opkoomen, en hoe en in wat voegen men sig best soude konnen defendeeren, en wat ten dien reguarde bij anticipatie diende gedaan te werden; den ondergeteekende repliceerde hier alleen na het leesen van dit papier, en op de afvraging van den Heer Gouverneur, wat van dit papier dagt, en of men het daarin begreepene soude approbeeren of niet, in de beleefste termen op dat wat hem aanging hij wel niet teegens het daarin vervatte als nog hadde, dog dat niet wiste hoe dit papier en ter wiens ordre hetselve was in de weereld gekoomen, als sustineerende dat hij over de directie van soo een importante saek meede hadde behooren gekent te zijn, en dat bovensdien van gevoelen was dat een Gouverneur selfs sulke saaken dienden te reguleeren en daeromtrent geen praeadvis neemen van menschen in saaken van oorlog volkoomen onkundig, namentlijk de ses burger capitains, en dat indien den Heer Gouverneur omtrent eenige saaken in soo een gewigtige circumstantie haesitatie maakte, of sig ergens in verleegen vond, het na het gevoelen van den ondergeteekende, pligtig was geweest daerover met zijnen Raed te consuleeren, waaronder dan bij gevolg ook den Heer secunde Tulbagh neevens den secretaris deeses Raeds en den provisioneel capitain soude zijn geweest, en dat hij voor zijn part geen reglementen of halve ordres in soo een saek van burger officieren afwagten konde, maar dat hij geloofde dat deselve aan haar of door den Heer Gouverneur alleen, of gecombineert met den Raad dienden gegeeven te werden; of nu dit seggen en het gevoelen van den ondergeteekende sulke harde verwijten meriteert, laet den ondergeteekde. een ijgelijk oordeelen, en of men niet eerder moet sustineeren dat zulke invectiven alleen strekken en gemachineert worden om hem en de andere leeden te deterreeren in het liber uijtten van hun sentimenten, en of men niet wel met regt mag seggen dat men op soo een wijse in de Vergadering niet benoodigt heeft, alsoo men, wanneer men daar verschijnt, maer blindeling en sonder kennisneeming van saaken dient te advoueeren wat den Heer Gouverneur proponeert, of men loopt risico van of met woorden in zijn fatsoen geleedeert of versonden en uijt zijn bediening geschopt te werden, net of het thans een misdaet van gequetste majesteijt was (dat men in Raade selfs waerin men immers in alle geweste, ja selfs aan de souverainste hoven, liber zijn gevoelen mag uijtten) de propositie van den Heer Gouverneur niet alleen teegensprak, maer selfs, daar maer eenige consideratien bij voegt, of iets af wil doen; moetende den ondergeteekende nog ten deesen reguarde seggen dat hij teegens die injurie[u]se invective van den Heer Gouverneur kragtig protesteert, als zijn fatsoen hogelijks laederende, en waarteegen hij alhier geen ander reparatie kan krijgen; overmits zulx moet den ondergeteekende nogmaals seggen, dewijl ‘t thans dusdanig geleegen is, soo word het voor een ijgelijk tijd om op zijn eijge securiteijt bedagt te zijn, en men vermeent aan deese seijde van den ondergeteekende wel de meeste reedene te hebben om met dit vertoog te voorschijn te koomen; den ondergeteekende weet seer wel dat de altoos seer gerespecteerde gemeene brieven, na dit Gouvernement direct afgedaelt uijt den schoot der Illustre Vergadering van Seeventhienen, seedert de regeering van den Edelen Heer Gouverneur Swellengrebel geen voet of schijn geeven tot soodanig eene despotike magtoeffening, als Zijn Edele zig venteert te hebben bekoomen, dog daar en teegen is hij ten eenemael onkundig wat qualificatie daertoe apart aan dien gebieder mogt weesen verleent, het zij uijt name van de Generaale Maatschappij (dien hij egter van sulken onregtmatigh[e]ijd en strijdige dispostie met haare eijge gereitereerde beveelens geensints kan verdenken) of uijt die van particuliere Camers (‘t welk hij egter even soo w[e]ijnig gelooft) of eijndelijk door eenige persoonen welke de maneance van saaken in Neederland hebben.’
‘En alhoewel de oude en bekende ordres nog lae[t]st seer nadruckelijk gerenoveert bij de generaale Patriase brieven van den 28 September 1719 en 17 Julij 172242 met opsigt tot de twee laatste reedenen van twijffeling expres meede brengen dat geene brieven of ordres van particuliere Camers of Heeren, buijten de gecombineerde Vergadering van Seeventhienen, onder het ressort van de Generaale Compagnie afgesonden, ergens soude werden in observantie gebragt, of voor wettige beveelen aangenoomen; soo kan dit egter de sorge van den ondergeteekde. en misschien ook van andere meede leeden deeser Vergadering voor soo veele deselve wat verder willen sien als op het teegenwoordige, geensints wegneemen, maer het ishaar43 aller onafschijdentlijk belang, ja selfs van de uijtterste aangeleegenth[e]ijd voor de rust deeser gantsche Colonie, dat zij op dit aangeleegen onderwerp nader werden geelucideert, immers wat dien aangaande het gevoel van anderenook44 weesen mag, den ondergeteekde. sustineert voor zijn deel, daarvan thans bij den Wel Edelen Heer Gouverneur opening en elucidatie te moeten versoeken, mitsgrs. dat weegens deese voorgewende qualificatie, indien ër eenige inder daat mogte leggen, ouverture mag werden gegeeven aan deese Vergaadering, of dat bij faute van dien, ‘t zij uijt naame der gecombineerde Regeering van dit Gouvernement dan wel van hem ondergeteekende, als een der eerste integreerende leeden van deselve, bij het naest af te gaane schrijven een eerbiedige vraage ten dien reguarde mag werden gedaen aan de Edele Hoog Agtbaare Heeren Principaalen, ter gerusth[e]ijd van alle en een ijgelijk, welke sulx soude mogen aangaen; mitsgrs. om dit Gouvernement, bij ontstentenis van soo een noodige onderregting door de voortplanting van impressien, welke een ijgelijk met schroom voor een een- of twee-hoofdige Regeering en magt moeten vervullen, niet te doen vervallen in nog veel rampspoediger en bedroefder omstandigheeden dan men in voorige daagen alhier door sulke politicquedespotike45 regeering en opsendingen gesien heeft, en waarvan de geheugenis nog soo vers is, dat diesweegens hier geen nader verhael van dient gedaan te werden.’
‘Eijndelijk versoekt den ondergeteekende insertie van dit vertoog ter resolutie van heeden, mitsgrs. dat Uwel Edele Gestr. verseekert gelieve te weesen van de aankleeving aan den dienst van d’ E. Compe.’
‘Waarmeede hij blijft (Onderstond) Wel Edele Gestrenge Heer en E. Agtbaare Heeren, Uwel Edele Gestrs. en E. Agtbaarens trouwschuldigen en toegedaanen dienaar. (Was geteekent) D. v. d. Henghel.’
‘(In margine) Overgegeeven in Raede van Politie, den 21 Maart 1741.’
Welk geleesen zijnde, heeft den Heer Gouverneur daarop gesegt dat dewijl tot desselfs groote verwondering komt te ontwaaren dat gedagten fiscael Van den Henghel soo ver is gegaan van in dat papier te durven insereeren notoire onwaarheeden en nog bovensdien saaken dewelke kunnen en moeten aangemerkt worden als seer injurieus te weesen voor Zijn Edele en dienvolgens grootelijx te strecken tot desselfs disreputatie, hij Heer Gouverneur sig overzulx verpligt vond voor eerst thans desselfs gevoeligh[e]ijd te betuijgen over de hoon hem hiermeede aengedaen en met eene daarteegens te protesteeren, met bijvoeging dat soo dra dat eevengem. schriftuur nader sal hebben overwoogen, niet sal nalaten sijne consideratien dit alles aengaende bij geschrifte in te geeven, en dat wijders bij hem Heer Gouverneur ook sal werden gesien wat hem tot maintien van desselfs gesag en gelaedeerde goede naam en faam verders in deesen sal te doen staan.46
Sijnde laatstelijk in steede van den boekhouder Rijnier la Febre, denwelken op zijn thans hierom gedaan zijnde versoek van die commissieis47 ontslaagen, tot eersten commies op den hoeker de Brak aangesteld den adsistent Otto Luder Hemmij,48 terwijl men al wijders nog goedgevonden heeft dat bij het weeder afvaardigen van dat kieltje na het eijland Madagascar geen militairen meer daarop zullen werden geplaatst, ter saake dat sig buijten deselve op dat vaartuijg aen zeevaarend volk ruijm soo veel manschappen koomende te bevinden als tot het verrigten van het nodige scheepsen ander49 werk word vereijscht, soodanige militairen overzulx gelijk men dit jongst heeft ondervonden, op sulk een scheepje niet als belemmering en ongeleegenth[e]ijd op de vojagie souden komen te veroorsaaken, sonder egter daar en teegens bij wat toeval het soude moogen weesen daarop van eenigen nut of dienst te kunnen weesen.
Aldus geresolveerde50 ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 117, pp. 61-68.¶
Dingsdag den {17410411} 11 April 1741, voormiddags.
Alle teegenwoordig, uijtgesondert den Heer oppercoopman en secunde, Rijk Tulbagh, beneevens d’ E.E. coopluijden Marthinus Bergh en Josephus de Grandpreez.51
De vrijswartinne Flora van Petronella Lammertsz thans bij geschrift versoek koomende te doen52 dat haare twee kinderen, met namen Christina en Johannes van Flora van Petronella Lammertsz van de Caab, dewelke sig als nog in ‘s E. Comps. slavenlogie bevinden, uijt slaverneij mogten ontslaagen en in vrijdom gesteld worden, heeft men uijt aanmerking dat deselve het sacrament des H. doops hebben ontfangen en ook in de Duijtse tael wel ervaaren zijn, goedgedagt dat dit versoek sal werden toegestaen, mits dat door haar in derselver plaatsen aen d’ E. Comp. in eijgendom overgegeeven werden twee kloeke mansslaaven, gent. Anthonij en Floris, beijde van de cust, dewelke bij gedaane visitatie door den opperchirurgijn deeses Gouvernements van de vereijschte bequaamheeden zijn bevonden te weesen.53
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] In kennisse van mij, P. J. SLOTSBOO. E.g.clercq.
## Footnotes
-
Engeland en Spanje het in ‘n staat van oorlog verkeer as gevolg van die Engelse skepe se smokkelary met die Spaanse kolonies, in weerwil van die bepalings van die Vrede van Utrecht , wat Britse handel met die Spaanse kolonies verbied het. (The Encyclopaedia Britannica XXI, p. 339.) ↩
-
C.682Origineel Placcaat Boek, 2/6.11.1734, pp. 553-558; M. K. Jeffreys en S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek11 (2/6.11.1734) , pp. 156-158. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 21.1.1741, pp. 153-164. ‘n Afskrif is ook te vinde in C.360ResolutiënPolitieke Raad (Haagse Kopie): notule van vergadering van gesamentlike burgerkrygsrade, 21.1.1741, pp. 131-140. ↩
-
Gysbert la Febre van Overschie is op 27.3.1712 met Catharina van der Sande getroud. Hy is in 1743 oorlede en sy weduwee op 10.11.1756. ↩
-
Die gekursiveerde woorde is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die Tygerberg , by die teenswoordige Bellville en Parow , word op twee kaarte van 1657 reeds aangetoon as ‘t gevleckte luperts geberghte ” en ” lupaerts berghen “. In 1660 word dit as die ” Tygerbergh ” aangedui. ↩
-
Die Koeberg word reeds op ‘n kaart van 1661 aangedui. ↩
-
Die Blouberg , geleë op die vasteland oos van Robbeneiland , het sy naam te danke aan die feit dat dit van die see af blou vertoon. ↩
-
Plattekloof in die Tygerberg word in 1734 reeds vermeld as een van die seinposte. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die skrywer van die oorspronklike rapport het die Nederlandse skryfwysefiksin stede van die Fransefixgebruik. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Matthias Bergstedt was ‘n Sweed wat uit Stockholm afkomstig was. Hy was in die klerklike afdeling van die V.O.C. in diens voordat hy in 1711 ‘n vryburger geword het. Op 28 Junie van dieselfde jaar is hy met Christina Bergh getroud. Sy was ‘n dogter van kaptein Olof Bergh en die weduwee van Jacobus de Wet. Bergstedt is in 1744 oorlede. ↩
-
Die skrywer van die oorspronklike rapport het ookretrenchementgeskryf, maar in die Haagse kopie is dit verbeter naretranchement. ↩
-
Die Soutrivier , wat in Tafelbaai in die see uitmond, is in 1601 deur Joris van Spilbergen die Jacqueline genoem. Kort na sy aankoms aan die Kaap het Jan van Riebeeck egter die huidige naam daaraan gegee, hoewel hy dit by sommige geleenthede ook “de Hollands Rietbeecq ” genoem het. ↩
-
In sowel die oorspronklike rapport as die Haagse kopie staanburgerij. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter naretranchement. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 21.3.1741, pp. 122-131; M. K. Jeffreysen S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek I(21.3.1741) , pp. 198-200. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 21.3.1741, pp. 165-187. ↩
-
C.433Inkomende Brieven I: Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 1.8.1712, pp. 105-112. ↩
-
Waarskynlik word bedoelsurséance: opskorting, uitstel. ↩
-
ex officio: uit diens- of ampsplig, van ampsweë, ampshalwe. ↩
-
Onbekend. ↩
-
in statu quo: in dieselfde toestand, in die vorige toestand, onveranderd. ↩
-
Die ooskus van Indië in die suidelike gedeelte van die Golf van Bengale . ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C.124Bijlagen: uittreksel uit die resolusies van die Raad van Indië, 19.2.1723, pp. 385-388. ↩
-
C.438Inkomende Brieven I: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 27.7.1719, pp. 73-89. ↩
-
Onbekend. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C.413Inkomende Brieven I: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 11.5.1677, pp. 243-251. ↩
-
C.435Inkomende Brieven I: Goew.-gen. en Raad, Batavia - Goew. en Raad, Kaap, 12.10.1714, pp. 1-34. ↩
-
Willem Helot is in 1675 in Amsterdam gebore en het in 1694 as soldaat na die Kaap gekom. Hy is as tydelike klerk in diens geplaas en vyf jaar later het hy die eerste klerk van die Politieke Raad geword. In 1706 is hy as sekretaris van die Politieke Raad benoem en drie jaar later het hy D’Ableing as sekunde opgevolg. Nadat Goewerneur Louis van Assenburg in 1711 oorlede is, het Helot as gesaghebber waargeneem. Hy het Here XVII versoek om hom as goewerneur aan te stel, maar die versoek is nie toegestaan nie en Maurits Pasques de Chavonnes is as goewerneur na die Kaap gestuur. Helot is daarop van wanbestuur aangekla en in 1714 het Here XVII hom na Nederland teruggeroep. Hy is op 13.7.1704 met Christina de Beer, die weduwee van Hugo de Goyer, getroud. Na haar dood is hy in 1711 weer met ‘n weduwee, Maria Engelbrecht, die weduwee van ds. Hercules van Loon, getroud. Drie dogters is uit die eerste huwelik gebore. Helot en sy gesin het in 1715 na Nederland vertrek en het hulle waarskynlik in Amsterdam gevestig. Hy is op 7.11.1749 dáár oorlede. ↩
-
C.414Inkomende BrievenIV: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap 30.11.1681, pp. 1355-1359. ↩
-
C.445Inkomende Brieven: uittreksel uit Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 11.9.1734, pp. 89-92. ↩
-
Makassar was die hoofstad van ‘n koninkryk met dieselfde naam wat in die suide van die eiland Cebebes in die Oos-Indiese argipel geleë was. ↩
-
C.443Inkomende Brieven: uittreksel uit Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 15.9.1730, pp. 190-191. ↩
-
Malabar was die gebied geleë aan die suidelike gedeelte van die weskus van Indië en het die koninkryke Kalikoet , Travancore en Cochin ingesluit. ↩
-
C.443Inkomende Brieven: uittreksel uit Here XVII - Goew.-gen. en Raad, Batavia, 14.9.1731, pp. 582-589. ↩
-
bon gré, mal gré(Frans): vrywillig of gedwonge, goedskiks of kwaadskiks. ↩
-
C.438Inkomende Brieven: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 28.9.1719, pp. 93-97; C.439Inkomende Brieven: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 17.7.1722, pp. 389-405. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Die gekursiveerde woorde is tussen die reëls ingskryf. ↩
-
‘n Besluit van die Politieke Raad om beskadigde skeepsklere per veiling te verkoop, is hier weggelaat. C.33Resolutiën, 21.3.1741, pp. 159-160; C.293Memoriën en Rapporten, 21.3.1741, p. 189. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
Otto Lüder Hemmy van Bremen (1710-29.1.1777) was die seun van Johan Anton Hemmy en Dorothea Anna Engel Pflüger. Hy het die rang van sersant gehad toe hy in 1740 in die Kaap aangekom het. Hy het verskeie poste gevul voordat hy op 6.6.1769 ‘n lid van die Politieke Raad geword het. In 1773 is hy as sekunde aangestel. Hemmy is op 27.1.1743 met Elisabeth la Febre getroud. (Kyk ook D. W. Krüger and C. J. Beyers (eds.):Dictionary of South African Biography IIIp. 385.) ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
In die Haagse kopie verbeter nageresolveer. ↩
-
Die gedeelte wat hier weggelaat is, bevat ‘n besluit van die Politieke Raad om ‘n gedeelte van die tekort in die lading van die provisieskip Sirijen as ‘n verlies af te skryf en die skeepsoffisiere vir die res aanspreeklik te hou. (C.33Resolutiën, 11.4.1741, pp. 163-168; C.293Memoriën en Rapporten, 11.4.1741, pp. 193 en 197; C.358Attestatiën, 24.2.1741, p. 155.) ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 1741, ongedateer, pp. 72-73. ↩
-
C.358Attestatiën, 10.4.1741, p. 123. ↩