C118 v1.20
C. 118, pp. 48-51.¶
Dingsdag den {17410502} 2 Maij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven d’ E.E. coopluijden Marthinus Bergh en Cornelis Eelders, den eersten bij indispostie en den anderen als in commissie zijnde.
Door den ondercoopman Melchior Bernard, aan wien laatst is toegestaen geweest om vermits desselfs huijsvrouw[s] indispostie tot nadere scheepsgeleegenth[e]ijd hier te moogen blijven vertoeven, nu weederom versogt werdende om dewijl gedagte zijne huijsvrouw thans eeniger maaten tot gesondh[e]ijd geraekt zijnde, sij haar overzulx weeder te scheepe sal kunnen begeeven, en dat het schip Schellag waermeede zijl. ter deeser plaatse zijn aangeland, op heeden is gemonstert geworden, het hem dierhalven mogt werden gepermitteert met het gisteren aangekoomene Ceijlons retourschip Wickenburg desselfs rheijs voort te setten; is hem ‘t selve geaccordeert, met welk schip Wickenburg ook passagie na Europa is verleend aan de meede bij indispositie hier verbleevene dog teegenswoordig volkoomen hersteld zijnde huijsvrouw van den geweesenen Colombosen 1 fiscael, Jan de Maurignault, ende zulx met ende neevens de bij haer hebbende kinderen.2
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 118, pp. 52-55.¶
Donderdag den {17410504} 4 Maij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. cöopman en soldijboekhouder Cornelis Eelders.
Bij overweeging dat het op den 21 der eeven afgeweekene maend April in de Saldanhabaaj binnen geloopene uijtkoomend schip het Hoff niet altijd Winter , volgens ingekreegene berigt van dies overheeden sig niet alleen seer wel gesteld is bevindende, maer ook dat hetselve geen lading voor dit Gouvernement inheeft,3 heeft men ter dier oorsaake en ook om die kiel buijten noodsaakelijkh[e]ijd aan geen gevaar ter deeser rheede in deese reets ingeschootene wintersaaijsoen te exponeeren, best gedagt dat schip van zijn gesegde legplaets direct na Batavia te laten vertrecken; sullende overzulx de opperhoofden van hetselve bij missive4 werden geordonneert dat soo zij voor den ontfangst van dien af te gaanen brief uijt voorsz Saldanhabaaij na deese plaets nog niet mogten weesen vertrocken, dat zij als dan herwaerts niet sullen hebben op te koomen, maer hunnen onderhebbenden bodem ter verdere rheijsvorderinge vandaar na India in staet te stellen, met bijvoeging dat zoo zijl. behalven de gerequireert werdende provisien, victualien en andere benoodigtheeden tot plaetsvulling der op haare lange rheijse verbruijkte, dewelke teegens een vijf maendige consumptie gereekent, daaronder begrijpende dat geen het welk aen deselve reets daervan is toegeschikt, soo dra doenelijk met de hoekers Ter Meijen en d’ Hector sullen werden toegesonden, nog iets meer of anders daartoe quaamen van nooden te hebben, dat zij dit met den eersten herwaarts zullen moeten overschrijven, om hun dus insgelijx daarmeede te kunnen versorgen.5
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 118, pp. 56-70.¶
Saturdag den {17410506} 6 Maij 1741, des avonds.
Alle present.
Geliefden den Heer Gouverneur te kennen te geeven dat Zijn Edele deese vergadering dus extraordinair hadde doen beleggen ter saake dat hem soo aanstonts uijt naame der Edele Heeren Van Imhoff,6 De Haeze en Van Schinne7 was overhandigt geworden seeker beslooten papier aan deesen Raed geaddresseert, welk papier geopent en geleesen zijnde, heeft men hetselve bevonden te zijn van den volgenden inhoude, te weeten:8
Aan den Heer Gouverneur Hen[d]rik Swellengrebel neevens den Raad, uijtmakende de Regeeringe deeses Gouvernements.
‘De ondergeteekende ordinaire leeden van de Hooge Indiaasse Regeering, sig thans op eene niet minder onverwagte als ongewoone wijse te deeser plaatse bevindende, en ‘t seedert haare successive overkomste van Batavia met de retourscheepen Adrichem , Nieuwerkerk en Watervliet , waarvan het laatste op voorleeden Sondag den 30 der gepasseerde maend is geweest, nu al eenige daagen te vergeefs hebbende verwagt en te gemoed gesien dat men van gem. haare aankomste en verblijf aan deese plaetse eenige notitie soude genoomen hebben, overeenkoomende met den rang en het caracter dat zij in den dienst van onser aller meester bekleeden, vinden thans noodsaakelijk sig bij deesen selfs bekent te maaken bij den Heer Gouverneur en Raed, uijtmaakende het ministerium der Regeeringe van dit Gouvernement, en haar in opgem. qualiteijt het volgende voor te stellen:’
‘Dat alschoon haare voorm. overkomste invoegen reets gesegt is, soo onverwagt als ongewoon, ja de reeden en wijse van dien selfs ongehoort en bij na onbegrijpelijk is, zij egter niet alleen voor sig selfs en voor andere, maar ook bij uijtstek voor de Regeeringe en het ministerium van de Comp. aan deese plaatse zijn en blijven het geene waervoor zij bij deselve tot hier toe wettig hebben te boek gestaan, namentlijk in de boven geadscribeerde qualiteijt van Ordinaire Raaden, door onser aller meesters successive tot voorsz qualiteijten en gevolgelijk wettig gepromoveert, daarvoor alhier bekent en erkent, mitsgrs. in dat caracter meede regeerende en bestierende de algemeene saaken en belangen van de Neederlandsche Maatschappije in Indien, en gevolgelijk leeden van de wettige overigh[e]ijd over deselve en alsoo ook over dit Gouvernement, voor soo verre hetselve onder de gem. landen van de Comp. in Indien gereekent word en in sommige opsigten daaronder sorteerd, aangesien de voorm. hoedanigheeden haer wettig zijnde aangekoomen, ook niet weeder dan op eene wettige wijse van haar wijken kunnen, waarvan men niet gelooft dat bij dit ministerie iets bekend sal zijn.’
‘Dat ook selfs de geweldenarije omtrent haer op den 6 December passo. en vervolgens door den Gouverneur Generael van Indien, Adriaan Valckenier,9 gepleegt,10 alschoon die teffens de oorsaek van haare bovengem. overkomste uijtmaekt, daarinne geen de minste veranderinge kan geeven, als zijnde een demesleé11 tusschen gem. Heer Gouverneur Generaal en de geheele Regeering van Indien in ‘t gemeen, mitsgrs. tusschen Zijn Edt. en haar in ‘t bijsondere, het welke, gelijk het dit ministerium niet aangaat, alsoo ook in deesen niets van haare voorm. qualiteijten derogeeren kan omtrent ministers gelijk die van de regeering deeser plaatse, die daarvan ten eenemale onkundig sullen weesen, als zijnde door de Regeering van Indiën, soo de ondergeteekde. wel geinformeert zijn, over haare persoonen nog overkomste herwaerts niets aangeschreeven.’
‘Dat ditselfde stilswijgen van welgem. Indiase Regeering, gelijk het aan de eene kant bevestigt de waerh[e]ijd van het voorm. geposeerde nopens der ondergeteekdns. meergem. overkomste en dat die van eene verfoelijke tirannie door den Gouverneur Generael voorm. bij een misbruijk van de magt, die hem uijt hoofde van zijne eevengem. qualiteijt gegeeven is, teegens haer geexcerceert,12 alleen herkomstig moet zijn, alsoo ook aan de andere kant nog nader en openbaarlijk aanwijst dat alsoo ook de ondergeteekenden nog moeten geconserveert en geconsidereert blijven in dat caracter, waervoor zij aan deese plaatse bekend staan, nademaalen het buijten twijffel is dat bij aldien liet teegendeelwaar13 was, sulx niet alleen soude moeten maar ook wel in der daat soude aangeschreeven zijn, volgens dat algemeene en bekende axioma, dat een igelijk moet gehouden en verondersteld worden te zijn het geene waervoor hij sig uijtgeeft en te boek staet totdat het teegendeel beweesen is.’
‘Dat alschoon ook het geene op voorverhaelde wijse omtrent haer tot Batavia is gepleegt, niet teegenstaande het voorm. stilswijgen der Regeering van Indiën, alhier op eene andere wijse bekend mogte zijn, sulx egter, als onwettig zijnde, in deesen geen veranderinge kan geeven, nademalen ook selfs het aanschrijvens van den Gouverneur Generaal hierinne geen reflexie kan menteeren, soo hetselve voor handen was, niet alleen en ook niet soo seer, omdat niemand in zijn eijgene saek iets ordonneeren of decideeren kan, nog ook daarinne behoeft geloofd veel min gehoorsaamt te worden, maer wel voornamentlijk omdat dit ministerium selfs in zulken gevalle in staat is van dies onwettigh[e]ijd sig selfs te overtuijgen, als zij sig maer erinneren dat de Hoge Overigheijd van Indien, aen dewelke zij en alle dienaaren van de Comp. trouw hebben gesworen, niet resideert in de persoon van den Gouverneur Generael alleen, maar in hem en Zijne Raaden en dat hij gevolgelijk sonder de laatste, en veel meer nog teegens de laatste ageerende, niet anders dan voor een onwettig gebieder, die de algemeene en bekende regeeringsforme subverteert, dan wel voor een particulier, sig selfs teegens welgem. Raaden parthije stellende, te considereeren, en alsoo in het minste niet te gehoorsaamen, ja selfs in deesen niet te tellen is, in soo verre zulx komt te strecken tot prejuditie van de geene teegens dewelke hij ageert.’
‘Dat boven dit alles ook selfs van voorm. Heer Generaal aan dit ministerium niets over die saak geschreeven, veel minder iets, schoon het ook onwettig soude weesen, noopens der ondergeteekende overkomste geordonneert zijnde, daerdoor ook aan de eene kant volkoomen genoeg komt te blijken dat voorm. Gouverneur Generaal deese desperate actie alleen maer tot soo verre als voor zijne particuliere oogmerken noodig was, gepousseert hebbende, voor het overige selfs wel overtuijgt is geweest van de onwettigh[e]ijd deeser behandelinge, alsoo hij andersints die gewaande souveraine en despoticque authoriteijt ook wel tot hiertoe soude hebben geextendeert, en aen de andere kant teffens ook nog nader bevestigt word het geene reets in ‘t breede is gededuceert, namentlijk dat de ondergeteek. niet teegenstaende het geene omtrent haer voorgevallen is tot Batavia en niet teegenstaande het particuliere demesleé tusschen den meergem. Heer Gouverneur Generaal en de Regeering van Indiën in ‘t gemeen, mitsgrs. tusschen Zijn Edt. en haer in ‘t bijsondere, ten opsigte van haer selfs en van andere, mitsgrs. nog veel meer ten opsigte van dit ministerium zijn en blijven dat geene waarvoor zij wettig te boek staan, namentlijk ordinaire leeden van de Indiase Regeering.’
‘Dat uijt dien hoofde de ondergeteekende sig thans selfs hebbende moeten bekent maaken alhier, ook vermeenen met alle regt en billijkh[e]ijd te moogen requireeren dat zij door het meergem. ministerium alhier geduurende haar aanweesen en allesints daarvoor sullen werden erkent en dat alle de praerogatieven en praeeminentien aan dat caracter geaccrocheert uijt kragte van dien haar ook moeten volgen.’
‘Dat alschoon zij voor haer selfs ook in het minste niet gesteld mogten zijn op die uijtterlijkheeden aan Raaden van Indien dit Gouvernement passeerende, uijt hoofde van haar caracter competeerende en te meermaalen beweesen, zij egter genoodsaakt zijn in deese omstandigheeden op haare voorm. qualiteijten te insisteeren, siende dat zij andersints als ongemerkt deese plaatse souden moeten passeeren, naar de behandelinge die omtrent haar tot hier toe heeft plaats gehad, en dat daarinne sonder teegenspreeken te berusten voor haar niet anders als nadeelig en selfs in sommige opsigten een acquiesceeren in de saak ten principaale soude kunnen zijn, dat haer door de Heeren haare Meesters konde werden qualijk geduijt; nademaalen zij sig op een comptoir van de Maatschappije bevinden, daar ministers zijn, tot de regeeringssaaken door Haar Ed. Hoog Agtb. aangesteld en van ‘s Comps. ordres en maximes genoegsaam geinformeert, mitsgrs. ook van genoegsame authoriteijt voorsien om de ondergeteekenden te kunnen helpen aan het geene zij billijk te vorderen hebben.’
‘Om alle welke praegnante reedenen de ondergeteekenden op het bovenstaende sullen afwagten een spoedig resulta[a]t van de Regeeringe deeses Gouvernements om daerop verdere14 haare mesures te neemen soo als zij denken sullen te behooren.’
‘(Onderstondt) Aan Cabo de Goede Hoop, den 6 Maij 1741. (Was geteekent) G. W. van Imhoff, Es. de Haeze, J. v. Schinne.’
En is na rijpe en aandagtige overweeging van saaken, best gedagt op het geene dat in voorsz papier staat ter needer gesteld, dit volgende ten antwoord te geeven: Dat dewijl bij het seer geeerd aanschrijvens van Generael en Raaden van India van den 10 Januarij deeses jaers met de aanweesende retourscheepen herwaarts geschikt,15 aan deesen Raad geen kennis word gegeeven van het depart van Batavia na Neederland der drie Edele Heeren soo eevengemelt, invoegen dat men de reedenen daervan hier niet weet of hoedanig Haar Edelens ter deeser plaatse sijn aangekoomen; overzulx op het in deesen gedaan werdende versoek geen besluijt kan werden genoomen, te meer dewijl men sig ter deeser plaatse van den beginne af aan tot nu toe met iets dat wel opgemte. Haar Edelens betreft niet bemoeijt hebbende, derhalven teegenswoordig of in het vervolg ook daarmeede niet sal kunnen bemoeijen.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 118, pp. 71-74.¶
Sondag den {17410507} 7 Maij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present.
Naar lectuure en resumptie van seeker protest door de Edele Heeren Van Imhoff, De Haeze en Van Schinne teegens het op gisteren gegeevene antwoord op Haar Edelens schriftuur van dienselfden datum, in de volgende bewoordingen overgegeeven:16
‘Nademaalen de ondergeteekde. Ordinaire Raaden van India bij de soogen. rescriptie op haar schriftuur van gisteren, alhoewel tot haare sonderlinge verwonderinge en buijten haare verwagtinge hebben gesien dat op haar requisiet en instantie bij het voorm. schriftuur ampel gededuceert en bij voorm. rescriptie seer ten onregte een versoek genaamt, bij het ministerium deeses Gouvernements geen besluijt heeft kunnen of moogen vallen; soo moeten zij vooraf haare verwonderinge betuijgt hebbende over de twee leedige reedenen die daarvan teffens werden gegeeven, en dit ongelijk bij alle het geene haar reeds overgekoomen is, in de teegenwoordige omstandigheeden voegende bij deesen teegens het voorsz resulta[a]t of rescriptie protesteeren en teffens betuijgen dat nademaalen de ministers aan dit Gouvernement sig soo verre wel met deese saak willen bemoeijen om haar te onthouden het geene haar wettig toekomt, zij ook deese verongelijkinge sullen moeten laaten voor haare reekeninge en deselve alsoo laaten bij deesen, met reserve van haare billijke doleantie over soodanigen behandelinge voor de Heeren haare Meesters, waarvan zij nodig geoordeelt hebben in deeser voegen omtrent den Heer Gouverneur Hendrik Swellengrebel neevens den Raad deeses Gouvernements te doen blijken.’
‘(Onderstond) Aan Cabo de Goede Hoop, deesen 7 Maij 1741. (Was geteekent) G. W. van Imhoff, Es. de Haeze, J v. Schinne.’
Heeft men hetselve voor gecommuniceert houdende, goedgevonden dat hiervan bij deesen aanteijkening sal gehouden, en voorts van voorsz protest soo wel als van het ander of bevoorens ingegeeven schriftuur door gem. Haer Edelens copia authenticq gesonden sullen worden soo na het vaderland aen onse Heeren en Meesteren als aen de Heeren van de Hooge Indiaasse Regeering.17
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten daage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 118, pp. 75-78.¶
Dingsdag den {17410530} 30 Maij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present, behalven den E. coopman en winkelier, Marthinus Bergh.
Uijt aanmerkinge dat den tijd der verpagting van ‘s lands gemeene middelen en inkomsten deeses Gouvernements weederom begint aan te naaderen, is overzulx vastgesteld dat men na het voorgaende gebruijk nogmaels billietten sal doen affigeeren in selver voegen als dit jongst ao. passo. is geschied; onder anderen meede behelzende dat het een igelijk die geneegen mogten zijn om een perceel van de pagt der Caebse coele wijnen ofte wel deselve in het generael aan te neemen, sal weesen gepermitteert om bij den Heer Gouverneur in het particulier schriftelijk te koomen opgeeven wat ider geneegen sal zijn voor een perceel dier wijnpagt dan wel voor de geheele pagt te boven, soo en in diervoegen als hetselve bij resolutien van den 17 Maij 1735 en 5 Junij 1736 omstandiger word aangehaeld gevonden.18
En nademael onse Hoog Gebiedende Heeren en Meesteren ons thans goedgunstelijk gelieven te laaten toekoomen de in den voorleedenen jaare voor deese ingeseetenen versogte vier hondert mudden zaadcoorn, waarvan reets een gedeelte met de ter rheede leggende uijtkoomende scheepen hier is aangebragt, sal derhalven hiervan bij affixie van billietten aan een igelijk deeser inwoonderen kennisse worden gegeeven, op dat de geene derselver die van gedagten tarw sullen willen werden gerieft of van sins weesen in deesen ver inschietenden za[a]ijtijd nog iets daervan in de grond te brengen, sig daartoe aangeevende, ten eersten soo veel van meergemelde nieuw zaedcoorn uijt ‘s Comps. maguazijnen sullen kunnen haalen als hun goed duncken sal, terwijl men wijders nog heeft goedgevonden dat voorsz zaedcoorn van soodanigen prijs als hetselve dit Gouvernement bij factuura word aangereekent, sal verstrekt worden.
Sijnde laatstelijk ter oorsaake van de aanhoudende siekte van den bij indispositie hier verbleevenen boekhouder van het vertrockene retourschip der eerste besending Reijnhuijsen , Hendrik Lodewijk Bletterman, verstaan dat men volgens desselfs hierom gedaan sijnde versoek desselfs gagie sal doen afschrijven.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 118, pp. 79-94.¶
Dingsdag den {17410619} 19 Junij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present.
Naar lectuure en resumptie van seeker request door Heeren weesmeesteren deeser steede in de volgende bewoordingen overgegeeven:20
Aan den Wel Edele Gestrenge Heer Hendrik Swellengrebel, Gouverneur aan Cabo de Goede Hoop en den ressorte van dien, beneevens den E. Agtb. Politicquen Raed.
‘Wel Edele Gestre. Heer en E. Agtbre. Heeren,’
‘Geeven met behoorelijke eerbied te kennen weesmeesteren deeser steede, dat den ondercoopman van ‘t thans aanweesende schip Padmos , Mr. Josias Dibbetsz, in dato 16 Maart laatstl. op de rheijse overleeden zijnde, desselfs naargelaatene wedwe., Cornelia Campman, kort voor haer meede afsterven ofte wel op den 28 der geciteerde maend bij acte codicillair op de suppten. heeft versogt omme haare naer te laatene kinderen door der suppten. sorge weeder naer Neederland te willen oversenden aan de door de overleedene over deselve genomineerde voogden; Soo is ‘t dat de suppten. sig keeren tot Uwe Wel Edele Getr. en E. Agtb. met ootmoedig versoek dat ‘t Uwe Wel Edele Getr. en E. Agtb. behaagen mogte de twee thans nog in leeven zijnde kinderen van vooren geciteerde Mr. Josias Dibbetsz, met naame Henricus Albertus en Johannes Dibbetsz, mitsgrs. de met gementioneerde overleedens uijtgekoomene dienstmaegt, Constantia Pijlsteeker, dewelke als nu eevengem. kinderen tot groote dienst is streckende, ter deeser plaetse voor eenigen tijd verblijf te vergunnen, en voorts goedgunstelijk te consenteeren dat deselve kinderen en gesegde dienstmaegt, welke laetste daerom specialijk is versoekende, bij bequame geleegenth[e]ijd weederom naar ‘t Patria mogten te rug keeren.’
‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a. (Lager) Uijt naam en last van weesmeesteren voornt., (was geteekent) J. N. v. Dissin,21 secrets.’
‘(In margine) Ter weescamer aan Cabo de Goede Hoop, den 20 Junij 1741.’
Is verstaan dat aan de twee in gemelde versoekschrift genoemde kinderen van wijlen den ondercoopman van het aanweesend schip Padmos , Mr. Josias Dibbetsz, denwelken soo wel als desselfs huijsvrouw, Cornelia Campman, op de herwaerts rheijse is koomen te sterven, gelijk ook aan eene met deselve als dienstmaagt uijtgekoomene Constantia Pijlsteeker, sal werden toegestaen soo lang hier te moogen verblijven totdat se gesamentlijk bij bequaame scheepsgeleegenth[e]ijd na het vaderland sullen kunnen te rug keeren.
Waarna insgelijx is geleesen geworden het door den land-drost, Pieter Lourensz, ingediende onderstaande vertoog:22
Aan den Wel Edelen Gestr. Heere Hendrik Swellengrebel, Gouverneur aan Cabo de Goede Hoop en den res[s]orte van dien &a., beneevens den E. Agtb. Raed van Politie.
‘Wel Edele Gestr. Heer en E.E. Agtbaare Heeren,’
‘Den ondergeteekende landdrost geeft Uwe Wel Edele Gestr. en E.E. Agtbrs. op het eerbiedigste bij deesen te kennen dat nu eenigen tijd geleeden gehoort hebbende dat den Bosjesmans23 capitaine, Keijser genaemt, een Chirigriquas24 Hottentot, met namen Claes Hannibal, om ‘t leeven gebragt hadde, daaromtrent volgens de bekoomen geeerde ordre van den Wel Edelen Gestr. Heer Gouverneur behoorlijke informatien heeft genoomen; hebbende ten dien eijnde, den capitaine der Chirigriquas, Hannibal genaemt, opontbooden, dog denselven door zijne hooge ouderdom en swakheijd heeft bij den ondergeteekde. gesonden desselfs soon, Platje gent., beneevens nog een van zijn volk, Claes gent., dewelke beijde eenpariglijk betuijgden dat in het begin van dit jaer, naerdat het koorn afgesneeden was, den Bosjesmans capitaine Keijser voormt. met een parthij van zijn onderhoorige manschappen gekoomen was omtrent haar krael, leggende in de Verloore Valleij 25 agter de Picquetbergen .26 ‘
‘Dat gemte. capitaine Keijser en zijn volk (die oorlog teegens haer sogten) niet bij haer kunnende koomen, door dien een groot rivier tusschen beijde lag, den soon van den capitaine der Chirigriquas, Claes Hannibal gent., hadde toegeroepen dat bij haer moeste koomen, en wat kost voor zijn volk meede brengen; dat hij niet hoefde te vreesen dat hem eenig quaed soude geschieden; dat voormelten Claes Hannibal, beneevens nog een Chirigriguas Hottentot, Caffer gent., daarop ijder met een hamel over de rivier naer den capitaine Keijser en desselfs volk waaren geswommen, gaende gem. Claes Hannibal bij zijn overkomst bij den capitaine Keijser sitten, die hem als doen een pijp tobak presenteerde.’
‘Dat voormten. Claas Hannibal, nog beesig weesende met die pijp tobak te rooken, den cap. Keijser om een stuk tobak heeft gevraegt, die hem daerop met een mes een steek in ‘t lijf hadde geeven,27 als wanneer gesz Claes Hannibal opspringende, sig in ‘t rivier en aan ‘t swemmen hadde begeeven, dog dat denselven door ‘t volk van den capn. Keijser in ‘t swemmen met twee pijlen gequetst was geworden, aan welke quetsuur hij Claes Hannibal nog dien eijgensten dag was koomen te sterven.’
‘Dat den Hottentot, Caffer voormt. (die uijt vreese voor capn. Keijser en desselfs volk bij het rivier was blijven staan) siende dat voorsz Claes Hannibal door capitaine Keijser met een mes gestooken wierde, sig aanstonts in ‘t rivier hadde begeeven en ook ongequetst, schoon ‘t volk van capitaine Keijser met pijlen op hem schoten, bij haerlieden aan de overkant was gekoomen.’
‘Dat den capitaine Keijser vervolgens een parthij jonge manschappen van zijn volk over de rivier hadde laten swemmen, ‘t welk door haer gesien weesende, hebben zij sig uijt vreese met een troup beesten in hun krael begeeven, om deselve te defendeeren; dat voorsz jonge manschappen overkoomende, haer als doen naer een troup vee, welke van haerlieden in ‘t veld liepen te w[e]ijden, hebben begeeven, dewelke zij voorts door het rivier naer den capne. Keijser hadden gedreeven, waarmeede hij en zijn volk vervolgens ook waaren vertrocken, gelijk Uw Wel Edele Gestr. en E.E. Agtb. dit alles breeder sal te vooren koomen uijt het hierneevens gevoegde relaes van de Hottentotten Platje en Claes, sub lit. A.28 ‘
‘Den onderget. heeft, om het gepasseerde omstandiger te weeten, den Bosjesmans capitaine Keijser voormt. insgelijx opontbooden, en van denselven meede een relaes genoomen, deesen insgelijx bijgevoegt onder lit. B,29 dewelke wel voor ‘t meeste gedeelte het seggen van de Chirigriquas Hottentots voormt. betuijgt de waerh[e]ijd te zijn, dog seg eerstelijk dat hij met den Hottentot Claes Hannibal voormt. bij zijn aenkomst aen ‘t vechten was geraekt, en dat hij denselven, na hem teegens de grond gesmeeten hadde, met een mes in ‘t lijf had gestooken; tweedens, dat een Chirigriquas Hottentot, Spring in ‘t Veld, een vrouwe van hem (die om te helpen ougsten, bij den burger Hendrik Krugel aan de Picquetbergen was geweest) hadde weggenoomen; dat hij om die reedenen sig met zijn volk naer de Chirigriquas heeft begeeven om deselve te beoorloogen.’
‘Dat dit gesegde van den cap. Keijser waerh[e]ijd moet zijn, blijkt niet alleen uijt het geene van de daeromtrent woonende Europeanen, deese zaek aengaende, vernomen is geworden, soo als blijkt uijt de verclaaring van den burger Hendrik Crugel, deesen onder lit. C annex,30 maer ook selfs uijt de eijgene getuijgenisse van de Chirigriquas Hottentotten Platje en Claas, die in hun relaas, lit. A, seggen dat voormelten Hottentot, Spring in ‘t Veld, een vrouw ofte vrouws zuster van den capn. Keijser op de plaets van gem. Krugel met geweld gedwongen hadde bij hem te slaapen, met bijvoeginge egter dat zij niet en weeten waer die Hottentottinne haer teegenswoordig ophoud.’
‘Wijl nu den onderget. vastelijk gelooft dat bij aldien den voorm. capitaine Keijser hierover wierde aangedaan ofte gestraft, de andere Bosjesmans capns., welke zijne vrienden zijn, zig daerover aan de Europeanen souden soeken te wreeken, als zijnde een wild en woest volk, die van allen tijden hun gewoonte hebben gemaekt van te rooven en te steelen; de Chirigriquas daer en teegens, souden ter contrarie de Europeanen, door hun kragteloosheijd, niet kunnen ofte durven eenig quaed toevoegen, wijl zij in sulken geval seekerlijk gesaamentlijk om hals souden geraaken, als hebbende de beleedigde Europeanen voor haer en hun doodelijkste vijanden, de Bosjesmans, agter de rugge; ook is den ondergeteekde. niet bewust of hij in diergelijken gevalle den capn. Keijser, die sig agt te zijn een souvereijn hoofd van zijn volk, en ook altoos geweest is een getrouw voorstaender van d’ Europeanen, selfs teegens zijne eijgene natie, voor deese regtbank over die begaane moord en roof soude moogen actioneeren; weshalven hij sig op het eerbiedigste is wendende tot Uw Wel Edele Gestr. en E.E. Agtbrs., met seer needrig versoek dat hem Uw Wel Edele Gestr. en E.E. Agtbrs. hoogwijse beveelens mogen toekoomen hoedanig sig in deesen gevalle sal hebben te gedraagen.’
‘(Onderstond) ‘t Welk doende &a. (Was geteekent) Pr. Lourensz.’
Sijnde na daerover gehoudene ernstige deliberatie best gedagt dat daerop voor appostille sal werden gegeeven dat nademael het voorgevallene tusschen den capiteijn der Bosjesmans, Keijser, en de soogenaemde Girigriquas Hottentotten eene daad is die natien in het bijsonder raakende, waerbij het gesag van d’ E. Comp. alhier niet is gelaedeert, gem. land-drost sig overzulx met die saek niet verder sal behoeven te bemoeijen of gesegden capitain Keijser dien aangaende voor den Raed van Justitie deeses Gouvernements in regten te betrecken.
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
C. 118, pp. 95-99.¶
Dingsdag den {17410627} 27 Junij 1741, ‘s voormiddags.
Alle present.
In opvolginge van het hoog geagt beveel31 der Heeren Majores, vervat bij Haer Wel Edele Hoog Agtb. seer geeerd aanschrijvens van den 15 Maert deeses jaers32 dat door ons met het aanweesend schip Delfland is ontfangen geworden, is verstaen dat bij placcaat aan alle ende een igelijk sal werden bekent gemaekt dat wel opgem. onse Heeren en Meesteren, om te stuijten en te beletten het grof en meenigvuldig oversenden na Europa van bestelgoederen, soo van Batavia als andere comptoiren in India, mitsgrs. uijt dit Gouvernement, waerdoor de scheepen der E. Comp. niet alleen merkelijk belemmert, maer ook onder dat pretext den particulieren handel veelsints gestijft word, hebben gelieven te gelasten ende te ordonneeren dat niemand wie hij zij voorthaen sal vermoogen eenige goederen, selfs tot thee en wijn incluijs, na het vaderland over te senden, om aldaer aen wien het ook soude moogen weesen sonder ondersch[e]ijd of uijtsondering te worden bestelt, op paene dat de afsenders daervan op het contrarieeren van deese ordre ontdekt wordende, buijten qualiteijt en gagie sullen werden opontbooden en voorts dat dit alles sal ingaan met de staende te repatrieerene scheepen der eerste en volgende besendingen vanden33 jaare 1743.34
Sullende wijders om pligtschuldig te kunnen voldoen aan het verdere geordonneerde bij voorseijde aanschrijvens ten opsigte van het getal der persoonen dewelke alhier werden gevonden beleijdenisse van de Luijtersche religie te doen, alle de geene die voormelden godsdienst zijn toegedaan, soo mannen als vrouwen, ‘t zij ‘s Comps. dienaaren of vrijluijden, niemand uijtgesondert, bij affixie van billietten op het nadruckelijxt werden geordonneert dat zij hun alle sullen moeten komen aengeeven, te weeten die dewelke hun vast domicilium hier aan de Caeb hebben, ter politicque secretarije deeses Gouvernements, ende de onder de buijten districten, mitsgrs. op de buijten posten der E. Comp. woonende menschen bij den land-drost, Pieter Lourensz, dan wel bij den secretaris van Stellenbosch en Drakensteijn , Arnold Schephauzen,35 ende zulx soo spoedig als het immers mogelijk sal zijn, ten eijnde men dus in staat mogt geraaken om nog hiervan aan meergemelde Haer Wel Edele Hoog Agtbre. met het verwagt werdende schip of scheepen der laatste besending gelijk het behoort kennis te kunnen geeven.36
Aldus geresolveerd ende gearresteerd in ‘t Casteel de Goede Hoop, ten dage en jaare voorsz.
[Signed:] HK. SWELLENGREBEL.
[Signed:] R. TULBAGH.
[Signed:] D. V. D. HENGHEL.
[Signed:] R. S. ALLEMANN.
[Signed:] NS. HEIJNING.
[Signed:] CL. BRAND.
[Signed:] MNS. BERGH.
[Signed:] CORNS. EELDERS.
[Signed:] JS. DE GRANDPREEZ. Rt. en secrets.
## Footnotes
-
Die hoofstad van Ceylon , wat in 1603 deur die Hollanders van die Portugese verower is. ↩
-
Die Politieke Raad se besluit om ‘n aantal bemanningslede van die skip Wickenburg te bevorder, is hier weggelaat. (C.33Resolutiën, 2.5.1741, pp. 257-258.) ↩
-
C447Inkomende Brieven: skipper C. van der Pres - Goew. en Raad, Kaap, 21.4.1741, pp. 963-964. ↩
-
C.526Uitgaande Brieven: Goew. en Raad - skeepsraad, Saldanhabaai , 4.5.1741, pp. 211-212. ↩
-
‘n Besluit van die Politieke Raad om ‘n aantal bemanningslede van Papenburg te bevorder, is hier weggelaat. (C.33Resolutiën, 4.5.1741, p. 262.) ↩
-
Baron Gustaaf Willem van Imhoff, die seun van Wilhelm Heinrich von Imhoff en Isabella Sophia Boreel, is op 8.8.1705 in Leer , Oos-Friesland , gebore. In 1725 het hy as onderkoopman na die Ooste vertrek, en nadat hy in 1726 tot koopman en in 1729 tot opperkoopman bevorder is, is hy in 1730 aangestel as waterfiskaal van Batavia. Twee jaar later is hy bevorder tot die rang van Raad Extraordinaris en in 1736 is hy as goewerneur na Ceylon gestuur. In 1737 is hy tot Raad Ordinaris bevorder en op 2.12.1740 het Here XVII hom as goewerneur-generaal van Nederlands-Oos-Indië aangestel. Intussen is hy egter deur goewerneur-generaal Valkenier gearresteer en na Nederland teruggestuur. Here XVII het ten gunste van Van Imhoff besluit en op 25.5.1743 het hy as goewerneur-generaal in Batavia aangekom. Hy is in 1734 in Batavia met Catharina Magdalena Huysman getroud. Van Imhoff is op 1.11.1750 in Batavia oorlede. (W. J. de Kock and D. W. Krüger (eds..in-chief):Dictionary of South African Biography II, pp. 783-785.) ↩
-
Elias de Haeze en Isak van Schinne was, net soos Van Imhoff, lede van die Raad van Indië. Daarbenewens was De Haeze ook president van die raad van Schepenen in Batavia. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 6.5.1741, pp. 199-211. ↩
-
Adriaan Valkenier was die seun van Mr. Pieter Ranst Valkenier en Eva Susanna Pellicorne. Hy is op 6.6.1695 in Amsterdam gebore en het in 1715 as ‘n onderkoopman na Batavia vertrek. Dáár het hy goeie vordering gemaak en in 1737 is hy as goewerneur-generaal benoem. In dié amp het hy egter despoties opgetree en veral met Van Imhoff skerp gebots. In November 1741 het hy uit die diens getree en na Nederland vertrek. Op bevel van Here XVII het goewerneur Swellengrebel hom aan die Kaap gevange geneem en na Batavia teruggestuur. Die uitgerekte regsaak teen hom was nog nie afgehandel nie toe hy op 20.6.1751 in aanhouding oorlede is. Nadat Johanna Alida Tolling, met wie hy in 1725 getroud is, op 15.3. 1729 oorlede is, is hy die volgende jaar weer met Susanna Christina Massis (1704-1737) getroud. ↩
-
Goewerneur-generaal Valkenier het Van Imhoff, De Haeze en Van Schinne op 6.12.1740 in arres geplaas en op 13.1.1741 na Nederland gestuur. (Dr. P.C. Molhuysen e.a. (reds.):Nieuw Nederlandsch Biografisch WoordenboekVII, kol. 632.) ↩
-
Waarskynlik word bedoeldemêlé: twis, geskil, stryd, onenigheid, tweedrag. ↩
-
Die skrywers van die resolusie sowel as die Haagse kopie het hier ‘n kopieerfout begaan engeexcerceerti.p.v.geexerceertgeskryf. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
In sowel die oorspronklike memorie as die Haagse kopie staan ookverdere. ↩
-
C.447Inkomende Brieven: Goew.-gen. en Raad, Batavia - Goew. en Raad, Kaap, 10.1.1741, pp. 447-461. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 7.5.1741, pp. 215-217. ↩
-
Afskrifte is op 20.5.1741 na Batavia gestuur. (C.526Uitgaande Brieven: register van briewe en dokumente aan goew.-gen. en raad, Batavia, 20.5.1741, nos. 13-14, p. 265.) ↩
-
G. C. de Wet (red.):Resolusies van die Politieke Raad IX(17.5.1735 en 5.6.1736) , pp. 22-25 en 72-73. ↩
-
Die datum is foutief. Dit moet wees 20 Junie 1741. (C.616Dag Register, 20.6.1741. pp. 634-635.) Die fout is in die Haagse kopie herhaal. ↩
-
C.240Requesten en Nominatiën, 20.6.1741, pp. 78-79. ↩
-
Volgens die handtekening J. N. v. Dessin. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten, 19.6.1741, pp. 275-281. ↩
-
Vir Dapper se beskrywing van die Boesmans of Sonquas, kyk I. Schapera (ed.):The Early Cape Hottentots(Dr. O. Dapper:Kaffrarie of Lant der Kaffers), pp. 30-32. ↩
-
Volgens Van Riebeeck en Dapper het die Grigriquas, ook bekend as die Karichuriquas of Chariguriquas, in die omgewing van Saldanhabaai gewoon. Kyk A. J. Böeseken (red.):Memoriën en Instructiën, 1657-1699 (J. van Riebeeck: instruksie, 5.5.1662) , p. 33; I. Schapera (ed.):The Early Cape Hottentots(Dr. O. Dapper:Kaffrarie of Lant der Kaffers), pp. 24-26. ↩
-
Noord van die huidige dorp Piketberg . ↩
-
Die Piketberg , wat ook aan die dorp wat aan sy voet ontstaan het, sy naam gegee het, staan reeds sedert die jare sewentig van die sewentiende eeu onder dáárdie naam bekend. ↩
-
‘n Kopiëringsfout deur die skribent. In die oorspronklike brief lees diteen steek in’t lijf wierde gegeeven. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten: verklaring, 5.6.1741, pp. 283-285. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten: verklaring, 23.5.1741, pp. 287-289. ↩
-
C.293Memoriën en Rapporten: verklaring, 23.5.1741, pp. 291-292. ↩
-
Die skrywer van die Haagse kopie het ook die Middelnederlandse vormbeveeli.p.v.bevelgebruik. ↩
-
C.447Inkomende Brieven: Here XVII - Goew. en Raad, Kaap, 15.3.1741, pp. 541-545. ↩
-
Die gekursiveerde woord is tussen die reëls ingeskryf. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 27.6.1741, pp. 135-137; M. K. Jeffreys (red.):Kaapse Plakkaatboek II(27.6.1741) , pp. 200-201. ↩
-
Arnold Schephausen (1697-1749) van Hattingen was die seun van ds. Johannes Schopfhaus, die rektor van die Latynse skool te Hattingen , en sy vrou, Anna Maria Dehnert. Nadat hy in 1730 as soldaat na die Kaap gekom het, het hy in 1739 bode van die Raad van Justisie en in 1741 sekretaris van die landdros van Stellenbosch geword. Hy is op 16.12.1736 met Emmerentia Steyn getroud. ↩
-
C.683Origineel Placcaat Boek, 27.6.1741, pp. 133-134; M. K. Jeffreysen S. D. Naude (reds.):Kaapse Plakkaatboek II(27.6.1741) , p. 200. ‘n Naamlys van die Lutherane aan die Kaap, kan gevind word in C.294Memoriën en Rapporten, 1739-1742: naamlys van Lutherane, ongedateer en 5.7.1741, pp. 75-90 en 91-94. ↩